Ik heb een botenwinkel geopend in het midden van de Sahara. De passerende nomaden zijn geïnteresseerd in mijn handelswaar, maar vragen er zich het nut van af.
'Het nut? Het nut? Die mooie vrouwen van jullie, zijn die nuttig?' piep ik.
Daar hebben ze geen antwoord op, maar ze bieden me er wel één aan. Eén die ik graag in ontvangst neem.
Mijn gloednieuwe vrouw is een harde werkster. Ze heeft marketing gestudeerd aan de universiteit van Caïro. Ze promoot mijn boten via Facebook.
Steeds meer woestijnnomaden vinden hun weg naar mijn winkel, maar hebben geen geld om mijn boten te kopen, hoewel ze me op het hart drukken dat het de mooiste boten zijn die ze ooit gezien hebben.
Mijn vrouw fluistert me in dat ik boten moet ruilen tegen kamelen. Ze fluistert naakt, zoals altijd. Ik luister gekleed. Binnen de kortste keren zijn al mijn boten uitverkocht en heb ik veel, maar dan ook zeer veel kamelen.
Ik vraag mijn vrouw wat een kameel zoal eet. En vooral: waar we dat eten op de kop kunnen tikken. En nog meer vooral: hoeveel me dat zal kosten.
Mijn vrouw heeft geen antwoord op mijn prangende vragen. Ik verlaat haar op een kameel en laat dat dier de etalage van mijn vroegere botenwinkel uit schoppen. Ik weet niet of mijn vrouw één traan gelaten heeft.
We zijn nu enkele weken later en we bereiken de kust. Blijkbaar kunnen kamelen lang zonder eten en drinken. Ik niet, dus ik ben stervende. Ik jaag mijn kameel de zee in, met mezelf nog steeds geklemd tussen zijn twee bulten. Kamelen zijn slechte zwemmers. En ik heb geen kracht meer.
Een boot vol nomaden passeert. Zie ik daar mijn vrouw? Of is het een fata morgana? Is zij een fata morgana? Was dat haar naam?
Mijn kameel en ik zinken naar de bodem.
De wereld ligt open.