“Ik vraag me af of ik je nog wel alleen kan laten met de kinderen”, zei ze, en trok
de deur achter zich dicht. De afdruk van haar gezicht bleef enkele tellen hangen.
Gespeelde verbijstering. Onmiskenbare voldoening.
Juf Marleen.
Of ik je nog wel alleen kan laten met de kinderen. De woorden echoden in mijn hoofd.
“De kinderen”, dat waren een dertigtal acht jarigen waarvan er ik die middag twaalf onder mijn hoede had.
Ik, de tweeëntwintigjarige leerkracht in opleiding. Sedert een week was ik begonnen aan mijn eindstage in de dorpsschool waar ik zelf tot mijn tiende school had gelopen.
Het was in de maand mei. De maand waarin het merendeel van de achtjarigen hun Communie doen. Althans, in een katholieke school als deze. En dit jaarlijks evenement dat qua belang zowat gelijkstond aan het schoolfeest, vroeg voorbereiding. Een tweewekelijkse wandeling naar de dorpskerk en dan het toneeltje repeteren, onder het toeziend oog van klasjuf Marleen, in dit geval ook de godsdienstjuf. Een berisping nooit veraf. Drie verwittigingen en straf schrijven. Maar wel allemaal mooi en blij lachen op de heuglijke dag en vooral op de gezamenlijke foto.
Twaalf ongedoopten deden niet mee aan het feestje en bleven samen met mij op school. “Laat ze maar binnen blijven in de klas. Geen communie? Dan moeten ze maar werken als wij gaan repeteren.”
En zo vertrok de twintigkoppige processie, hun leider voorop, onder een stralende lentezon, terwijl ik de bundeltjes met taken uitdeelde aan de ongelovigen.
Na een halfuurtje waagde er één het te vragen: “Juf, mogen we muziek opzetten?”
Ik ben een ramp in namen onthouden maar je hebt van die kinderen waarvan je de naam meteen kent, omdat hun juf die voortdurend, vaak kwaad of geërgerd, herhaalt. Dit was er zo eentje. Sammy.
“Waarom ook niet”, dacht en zei ik spontaan. Gejubel in de klas. Sammy zette de CD speler aan. Er klonk een rapnummer.
“Juf, mag ik tonen hoe ik dans?”
Ik dacht aan al die keren dat de naam Sammy op kwade toon door het klaslokaal galmde en aan die stoet kinderen buiten in de zon en zei: “Dat is goed.” Een glunderende Sammy smeet zich letterlijk en gaf een breakdance demonstratie, aangemoedigd door de rest.
Plots een hoofd in het deurgat. De poetsvrouw. Die lawaai had gehoord en kwam kijken wat er was.
En toen kondigde de bel de speeltijd aan.
Nadien waren de anderen weer terug in de klas. Juf Marleen nam me op het eind van die middag nog even apart. De poetsvrouw had “het” haar verteld. En dat ze zich afvroeg of ze me nog alleen kon laten met de kinderen.
De kinderen.
En ik die me vijftien jaar later afvraag of ze nog steeds dansen.