Lezen

Maanziek, fragment 1 uit het boek 'Maanziek'

'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje?' Ja, ik ben echt zo'n watje. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de wildwaterbaan gaan?' Axel kijkt me smekend aan met zijn zielige puppy-oogjes. Hoewel hij al jarenlang mijn beste vriend is, probeert hij me toch te overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in. Je wilt niet nóg eens doodsangsten uitstaan en jezelf belachelijk maken voor de ogen van al die mensen. Ik kijk omhoog en zie hoe Axel aan de rand van het bubbelbad staat te springen, van het ene been op het andere. Sinds wanneer kan het me iets schelen wat andere mensen denken? 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis', gaat hij verder. 'En vanaf morgen zitten we weer opgesloten in die stomme school. Trouwens, een warm bad kan je thuis ook nemen maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' besluit hij zijn pleidooi. Hij trekt aan de onderkant van zijn lichtblauwe zwemshort en gluurt naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Dit is geen bad, maar een jacuzzi', wijs ik hem terecht. Axel rolt met zijn ogen en haalt zijn schouders op. Een andere belangrijke reden waarom ik er weinig voor voel om mijn plekje te verlaten, zijn drie knappe meisjes. Ze zitten in de aangrenzende jacuzzi en genieten ongetwijfeld van hun laatste vakantiedag. Vanaf dit punt heb ik een perfect uitzicht op twee van hen, meisjes met lange lichtblonde haren en een lichaam waarmee ze modellenwerk zouden kunnen doen. Echt het type waar Axel op valt, denk ik bij mezelf. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Omdat ze met haar rug naar me toe zit kan ik haar gezicht niet zien, maar ik kan me zó voorstellen dat ze de knapste van de drie is. Jij bent veel te verlegen om met een meisje dat je niet kent te praten, brengt mijn brein zichzelf in herinnering. 'Mathis, please?' Ik word uit mijn mijmeringen gerukt en slaak een diepe zucht. Wat mij betreft heeft het warme water van de jacuzzi veel meer overtuigingskracht dan de woorden van Axel. Ik voel hoe duizenden belletjes langs mijn benen omhoogdrijven en ruik de heerlijke lavendelgeur die ze verspreiden. Dan speelt Axel zijn laatste troef uit. 'Ik keek er zó erg naar uit om de Moonstruck te proberen...' Dat is de druppel. De wedstrijd is beslist in het voordeel van de gigantische waterattractie. Je bent veel te aardig. Ik hijs mezelf met tegenzin uit het heerlijk geurende water en ril van de plotselinge kou. Terwijl ik het prikkende chloorwater uit mijn ogen veeg en mijn natte haren fatsoeneer, probeer ik een glimp op te vangen van het meisje met de lichtbruine krullen. Op dat moment krijg ik een krachtige duw die me doet wankelen op mijn benen. Bijna val ik recht op mijn gezicht, maar Axel kan me nog net bij een arm grijpen. 'Hé, niet omvallen', lacht Axel. Ik schud mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo bruut omver probeerde te stoten. Er is niemand te zien. Vreemd. 'Iemand duwde me', verbeter ik Axel. 'Wie doet nu zoiets?' Het is voor mij soms moeilijk om te begrijpen waarom mensen iets doen. Vaak voel ik me alsof ik helemaal alleen op mijn eigen geïsoleerde eilandje zit. Een halve minuut later staan we aan de ingang van de wildwaterbaan. 'Pff, zo veel volk', zucht Axel. Een rilling loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer. Axel heeft gelijk, de wachtrij staat inderdaad bijna helemaal vol. Waarom vinden al die mensen dit zo leuk? vraag ik me af. Wat is er fijn aan een smalle, donkere buis waar je tegen een duizelingwekkende snelheid doorheen vliegt? Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig trappen die we moeten beklimmen vooraleer we de top van de Moonstruck bereiken. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik verman mijzelf, grijp de trapleuning beet en begin aan de beklimming. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
27 0

sjokola

Sjokola kijk, daar zit mathis samen met zijn vriend farhan in mama's blauwe bolderkar. 'mama, het stokspel op school was echt heel leuk, en mama, kijk mijn veters, ik heb ze zelf gestrikt.' mathis heeft een huid van sjokola al maakt dat verder niet veel uit. hij kletst de oren van je hoofd. 'later,' zegt hij, 'word ik goochelaar, of misschien wel zwemleraar'. stoer spettert hij in de rivier. soms klimt hij op blote voeten in de hoge bomen op het plein. dan weer speelt hij kappertje met liesje van de buren 'ai, ai, ik heb wat scheef geknipt, wat nu?' of hij doet verstoppertje met liesjes grote broer lowie. op woensdagmiddag sopt hij soldaatjes in een ei. 'lekker,' glundert hij. ook gaat hij met mama eendjes voeren in het park. de kuikens lopen achter hem aan. 'kwak kwak kwak,' doet mathis en mama lacht. 'wow, een paardenmolen.' die is uniek en vast ook wel antiek. een dolfijn danst op en neer. er staat een sjieke autobus en er is nog zoveel meer. 'kijk, een krekel met een hoedje op. en o, een groen konijn. en daar een elfenslee en ook een paardje uit de zee.' 'één euro voor een rondje,' zegt de man die aan het orgel zit. 'echt te gek,' zucht mathis. 'mama'tje toe, mag ik erop?' 'het is goed, hier is een munt.' dan trekt hij trots de flosj dus mag hij nog een keertje mee. op weg naar huis koopt mathis drie doosjes sjokola: witte voor oma en opa wortel, zwarte voor oma en opa zoo, bruine voor hemzelf en ma en pa. mama zegt: 'doe er maar een gouden lint omheen.' 'het fijnste,' vertelt mathis aan sjarel van de snoeperij, 'dat zijn de vakantiedagen. dan gaan we naar oma en opa wortel en ook naar oma en opa zoo.' vakantie! gezellig met hun drieën rijden ze in papa's auto naar oma en opa wortel. hun dorp heet zo, vandaar de naam. wat zijn oma en opa blij als mathis aan de deur tring-tringt. oma's haar lijkt wel een suikerspin. opa's haar is weggewaaid en aan een koordje om zijn hals wiebelt een bril want zonder hulp dansen de letters in de krant. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de weg?' de tafel is feestelijk gedekt. oma deed weer zo haar best.  tomatensoep met heel veel balletjes vol-au-vent en lekkere puree rijstepap met bruine suiker en bij de koffie witte sjokola, cadeautje van mathis. ze fietsen naar de boerderij. oma zegt: 'vroeger werkte opa hier. we mogen even in de stal.' 'één, twee, zeven kleine biggen,' telt mathis. een koe loeit zacht. 'ze likte net haar kalfje schoon,' zegt de boer, 'kies jij maar een naam voor haar.' mathis denkt even na en fluistert zacht: 'hallo, ik heet mathis en jij bent nel.' in het veld achter de stal is de maïs bijna zacht. opa verstopt er gauw een blauwe bal. oma telt: 'drie, twee, één, start!' papa en mathis rennen tussen hoge stengels door. 'gevonden,' roept mathis, sneller dan verwacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de auto in. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. een dag later nemen ze de trein naar oma en opa zoo. ze wonen naast de dierentuin, vandaar de naam. wat zijn ze blij als mathis aan de deur tring-tringt. opa heeft een stoppelbaard. oma's krullen lijken op die van mathis alleen zijn ze wat donkerder. licht danst in haar ogen, putjes lachen in haar wang. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de trein?' het is gezellig in de tuin. ze eten uit een aarden kom. soep met maniok kip en rijst en heel veel paprika melktaart van afrika en bij de thee zwarte sjokola, cadeautje van mathis. ze stappen naar de zoo. 'hallo, meneer de uil,' zingt papa. 'wow, hoe die zeeleeuw springt!' opa aapt de apen na. 'gekkerd,' grapt oma en iedereen lacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de trein op. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. mathis is jarig. 'papa, zeg me, is het bijna tijd?' 'heel even nog, mijnheertje ongeduld.' tring-tring. mathis zegt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, leuk. dank je wel, oma en opa wortel.' tring-tring. mathis ratelt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, fijn. dank je wel, oma en opa zoo.' fff... fff alle vijf de kaarsjes waaien uit. ze genieten van heerlijke bananentaart met heel veel room erop. ze spelen ganzenbord. ze doen een quiz. oma wortel wint en daarna mathis. ze eten broodjes kaas met sla. 'koffie of thee? en proef gerust een stukje bruine sjokola.' het feestje flitst voorbij. nog een knuffel en dan hup alle oma's en opa's samen de auto in. mathis dag bye bye zwaai zwaai. mathis is moe. loom pakt hij zijn knuffelbeer. 'slaapwel, mijn stoere knul,' zegt papa. 'slaap zacht, zoonlief,' fluistert mama nog en ze trekt het laken glad. mathis merkt het niet meer. zzz... zzz en kijk, hij glimlacht in zijn droom.

monique bol
0 0
Tip

Lucy is in de wolken

Lucy steeg langzaam op. Ze bewoog haar armen op en neer. Zonder enige moeite vloog ze hoger en hoger en hoger door de helderblauwe lucht. Ze zwaaide naar voorbijvliegend vogels. Die flapperden vrolijk terug. Ze stak haar arm boven zicht uit en bijna kon ze de wolken aanraken. Ze flapperde met haar armen en strekte haar vingertoppen zo hoog mogelijk. Nu voelde ze de zachtheid van de wolk. Het was alsof ze haar hand door een dikke laag schuim stak. Lucy was benieuwd hoe wolken eigenlijk smaakten. Ze nam een grote hap uit de wolk. Het smaakte helemaal niet naar suikerspin met vanillesmaak, zoals ze had gedacht. En ook niet naar marshmallows of naar vanillemilkshake. Het smaakte naar aardbeientaart met een grote toef slagroom. Ze likte het wolkenschuim van haar mond. Mmm, dit smaakte naar meer. Ze vroeg zich af of alle wolken hetzelfde smaakten. Ze vloog naar een andere en nam een hap. Die smaakte naar chocomousse. Ze proefde van de wolk daarnaast. Mmm, frietjes met stoofvleessaus. Ze proefde bijna van alle wolken die rond haar zweefden. Ze had zoveel gegeten dat haar buik precies een voetbal was. Doordat ze zo zwaar was geworden, daalde ze naar beneden. Alsmaar sneller en sneller zakte ze, totdat ze met een zachte plof op haar bed viel. Ze opende haar ogen en staarde enkele seconden naar het plafond. Opeens kreeg ze een geweldig idee. Ze sprong uit bed, kleedde zich aan en rende de trap af. In de keuken zaten mama en papa al aan de ontbijttafel. "Goedemorgen", zeiden ze in koor. "Morgen", zei Lucy. "Lekker geslapen?" vroeg mama. "Fantastisch", antwoordde Lucy. Ze nam een boterham, besmeerde die met choco en propte ze in één keer in haar mond. "Niet zo gulzig, Lucy", zei papa. "Straks verslik je je nog." Lucy knikte, maar propte haar tweede boterham net zo snel in haar mond als de eerste. "Waarom ben jij zo gehaast?" vroeg mama verbaasd? "Ik heb nog veel werk", zei Lucy met haar mond vol boterham. "Eet je mond eerst leeg", zei papa. "Het is zaterdag. Je hebt vandaag tijd genoeg om je huiswerk te maken. Het is niet nodig om je ontbijt zo naar binnen te schrokken." Lucy slikte de laatste brok boterham met choco door en zei: "Het is geen huiswerk." Ze stond op. "Ik ben in het tuinhuis en wil niet gestoord worden." Ze liep naar buiten. Papa keek mama met een vragend blik aan. "Weet jij wat ze gaat doen?" Mama haalde haar schouders op. "Geen idee. Het zal wel weer één of ander gek project van haar zijn. Laat haar maar doen." De hele voormiddag en een groot stuk van de namiddag was Lucy bezig met meten, knippen, scheuren en plakken. Toen ze eindelijk klaar was, stormde ze de keuken binnen en riep: "Mama, papa, het is gelukt." "Wat is er gelukt, liefje?" vroeg mama. "Mijn vleugels", zei Lucy enthousiast. "Vleugels?" vroeg mama niet-begrijpend. Trots haalde Lucy van achter haar rug het paar zelfgemaakte vleugels waar ze de hele dag hard aan had gewerkt. "Ze zijn prachtig", zei papa. "Zijn ze voor een toneelstuk?" Lucy schudde haar hoofd. "Wat ga je er dan mee doen?" vroeg mama. "Vliegen, natuurlijk", zei Lucy. "En waar naartoe? De woonkamer? De tuin?" vroeg papa. Lucy schudde haar hoofd. "Helemaal tot aan de wolken", zei ze. Mama en papa keken elkaar aan. "Kom eens hier, meisje", zei papa. Lucy liep naar hem toe en zette zich op zijn knie. "Mensen zijn niet echt gemaakt om te vliegen."  "Ook niet als ze vleugels dragen?" vroeg Lucy. "Ook niet als ze vleugels dragen", zei papa en hij streelde haar zachtjes door haar okkernootbruine haren. "Kan ik dan nooit tussen de wolken vliegen?" vroeg Lucy. "En ze opeten?" Ze keek haar vader aan met haar grote, donkere, triestige bambi-ogen. "Waarom zou je de wolken willen opeten?" vroeg mama verbaasd. "Omdat wolken heel lekker zijn. Vannacht smaakte er eentje naar aardbeientaart met slagroom. En een andere smaakte naar chocomousse en nog een andere smaakte naar frietjes met stoofvlees." Mama en papa lachten. "Weet je, Lucy," zei mama, "je kan zoveel vliegen en wolken opeten als je wil." Lucy keek opeens een heel stuk vrolijker. "Hoe dan?" vroeg ze. "Iedere nacht kan jij zo hoog en zo ver vliegen als je zelf wil. Je kan proeven van iedere wolk die je tegenkomt. En als je te moe bent om zelf te vliegen, leg je je gewoon op een wolk. Dan kun je je laten meedrijven op de wind", zei papa. "Echt waar?" vroeg Lucy. "Echt", zei mama en ze glimlachte. "In jouw dromen kan je alles doen wat je maar wilt." Die avond ging Lucy zonder morren naar bed. "Slaapwel, meisje", zei papa. "Droom zacht, liefje", zei mama. Lucy sloot haar ogen en glimlachte. Ze steeg op, spreidde haar armen en vloog door het dak, steeds hoger en hoger.

Jenna
0 0

Kind met duif

[Niño con una paloma (1901) — Pablo Picasso] „Hallo? Wie hebben we hier? Dag jongedame, hoe heet jij?” „Blanca, mevrouw.” Het meisje keek verlegen naar de grond. Ze had een bal onder haar arm geklemd en in haar kleine knuistjes hield ze heel voorzichtig een witte duif vast. De vogel leek het niet erg te vinden. “En kan ik iets voor je doen?” “Ik kom deze duif terugbrengen, mevrouw.” “Ik ben Anna, de meid. Je hoeft mij geen mevrouw te noemen. Is het er eentje van de burgemeester?” “Ja mevrouw… Anna. Hij heeft een ringetje, kijk… en daar staat een nummer in. Mijnheer Delgado van de overkant heeft ook duiven en die heeft ook een heel dik boek waar alle nummers in staan en hij zei dat daarin stond dat-ie van de burgemeester was.” “Nou, dan zal ik onze burgervader maar even waarschuwen.” Anna wilde zich al omdraaien.” “Kan ik hem niet aan u geven?” “O nee, ik raak die griezels niet aan!” Om haar standpunt kracht bij te zetten hield ze haar handen wapperend naast haar hoofd en trok ze een vies gezicht. Blanca moest haast lachen om deze rare vrouw. “Kom maar binnen. Hier, ga hier maar even zitten, dan zal ik de burgemeester laten weten dat je er bent. Bianca, zei je?” “Blanca, mevr— Anna.” Terwijl Anna het huis verder inliep, ging Blanca zitten op het krukje dat haar was aangewezen en keek vol bewondering de enorme keuken rond. Ze vroeg zich af of de oven groot genoeg was om in te wonen. Erboven hingen meer pannen dan haar moeder waarschijnlijk in een jaar zou gebruiken. Ze voelde haar arm moe worden door het klemmen van de bal en ze keek of ze die ergens voorzichtig neer kon leggen, toen Anna alweer terugkwam. “De burgemeester heeft het heel druk maar hij wil je even ontvangen, kom maar.” Ze volgde de huishoudster de keuken uit naar de grote hal. De donkere lambrisering gaf de ruimte iets plechtigs wat ze goed vond passen bij iemand die zo belangrijk was als de burgemeester. In de hoek stond een glimmend harnas dat heel echt leek. Met een zwaard. Anna wees naar een deur die op een kier stond, draaide zich om en ging terug naar de keuken. Blanca durfde niet zomaar binnen te lopen maar ze had geen hand vrij om te kloppen en dus schopte ze met haar voet heel zachtjes tegen de deur. Toen ze geen reactie hoorde, schopte ze iets harder. “JA!” bulderde het. Van schrik deed ze de deur verder open maar vergat de bal. Het vrolijke gestuiter van het plastic op het statige marmer leek oorverdovend en eindeloos. Het was alsof het geluid het hele huis door galmde. Het liefst was ze omgedraaid en hard naar huis gehold. „Hallo, hier ben ik.” Ze overwon haar angst en deed een paar pasjes naar voren. „Ja, kom maar verder. Kom, kom, ik bijt niet.” Blanca schuifelde voetje voor voetje de grote studeerkamer in, haar ogen op de grond gericht. Achterin het vertrek, achter een groot houten bureau, zag ze het silhouet van de burgemeester. Doordat het licht van achter het bureau door een hoog schuifraam naar binnen viel, kon ze niet zien of hij boos was. Ze dacht niet dat de burgemeester vaak werd gestoord door stuiterende ballen. „Zo zo. Kijk aan. Wat hebben we hier. Hoe heet jij?” „Blanca”, klonk het zachtjes, nog niet eens fluisterend. „Kun je iets harder praten, kind, zo kan ik je niet verstaan.” „Blanca, mijnheer,” nu iets luider. “Wat heb je een mooie strik aan je jurk, Blanca.” Blanca keek op, verrast door deze vriendelijke woorden. “Dank u wel, mijnheer. Heeft mijn moeder—“ “Anna zegt dat je een duif komt brengen?” “Ja dat klopt, mijnheer. Mijnheer Delgado van de overkant heeft op het ringetje gekeken en toen zei hij dat-ie van u was.” “Je weet dat dit soort duiven meestal uit zichzelf terug naar huis vliegen?” De burgemeester was achter zijn bureau vandaan gekomen en nu kon ze hem beter zien. Ze vond dat hij er eigenlijk best vriendelijk uit zag. “Ik denk dat hij was verdwaald, mijnheer.” “Verdwaald? Het is een postduif?” “Daarom, misschien.” “Hoe bedoel je.” De burgemeester leunde nu voorover en keek Blanca aan over zijn kleine brilletje. “De meeste duiven gaan nergens naar toe, mijnheer. En als je niet ergens naar toe gaat, kun je ook niet verdwalen.” De burgemeester keek haar verbaasd aan, vouwde zijn brilletje op en stak dat in een zakje van zijn overhemd. “Mmm, misschien heb je wel gelijk. Je bent een slim meisje, Blanca. Maar hoe kun je zien of een postduif verdwaald is?” “Ik weet het niet, mijnheer, maar hij kwam bij ons en wij krijgen nooit post. Behalve één keer per jaar, dan krijgen papa en mama een brief van tante Esmeralda, dat is een zus van mama, die naar Amerika is verhuisd. Maar die wordt nooit door een duif gebracht, altijd door —“ “Laat eens zien.” De burgemeester strekte zijn handen uit om de duif van Blanca over te nemen. De vogel fladderde wat en Blanca voelde even de warme zachte handen van de burgemeester toen ze hem de duif gaf. Zulke warme handen, dat zal hij vast fijn vinden, dacht ze. De burgemeester pakte een vleugel van de duif en spreidde deze helemaal uit. Hij wilde hetzelfde doen met de andere vleugel maar toen begon het dier heftig te protesteren. “Aha, daar zit het probleem.” Hij haalde zijn brilletje weer tevoorschijn, zette het op zijn neus en bestudeerde de linkervleugel van de witte duif. “Heeft-ie pijn, mijnheer?” “Ja, dat denk ik wel, Blanca. Ik denk dat een kat naar hem heeft uitgehaald. Of misschien een roofvogel. Ik ben heel erg blij dat je hem hebt teruggebracht, ik denk dat ik hem anders kwijt was geweest. En weet je, ik denk niet dat hij was verdwaald.” “Niet?” Nu was het Blanca’s beurt om verbaasd te kijken. “Ik denk dat deze duif, toen hij wist dat hij niet meer naar huis kon vliegen, snel op zoek is gegaan naar iemand die slim genoeg en lief genoeg was om voor hem te zorgen en hem terug te brengen.” Blanca kreeg een kleur. Hij bedoelde haar! De burgemeester trok aan een lang koord dat naast zijn bureau aan de muur hing en nog geen tien seconden later stond Anna op de drempel van de studeerkamer. “U had gebeld, mijnheer?”, vroeg ze vanuit de deuropening. “Anna, wil jij deze jongedame een glas limonade geven? Mét ijsblokjes. Ze heeft mijn duif gered.” En tegen haar: “Vanaf nu zijn wij vrienden, Blanca,” hij stak zijn hand uit, “Ik ben je erg dankbaar.” Blanca bloosde nog steeds toen ze zijn grote warme hand schudde en een kniebuiginkje maakte. Toen pakte ze haar bal die bij een boekenkast tot stilstand was gekomen en huppelde achter Anna aan naar de keuken. Toen ze later die middag thuiskwam wachtte haar een verrassing. Een grijze duif zat haar op te wachtten op het gammele tuinhekje dat het moestuintje van haar ouders afscheidde van het zandpad langs de boerderijen. Ze zag al snel dat ook dit een postduif was. Het briefje dat in het kokertje zat dat de duif om zijn nek droeg, was van de burgemeester, die haar nogmaals hartelijk bedankte. Het was ondertekend met: ‘uw vriend, de burgemeester’.

Bart Snel
196 0

Egeltje wil een voetbalploeg

Egeltje is op vakantie bij oma. Hij wil voetballen. ‘Leuk,’ zegt oma, ‘Kom maar op.’ Ze krijten een goal op het muurtje. Oma trapt de bal en Egeltje trapt terug. Maar Egeltje wil niet meer trappen tegen een muur. Hij wil een wedstrijd spelen met een echte voetbalploeg. Elf spelers in hetzelfde truitje. ‘Kom,’ zegt oma, ‘we halen de rode was van de draad. Je mag alle truitjes gebruiken voor jouw ploeg. We gaan samen op zoek naar spelers.’   Oma en Egeltje lopen met de grote zak vol voetbaltruitjes naar buurman Hond. ‘Hond, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Hond. ‘Maar oma, hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Hond kan toch niet in mijn voetbalploeg. Spelers moeten bij elkaar horen en hij lijkt niet op mij. Hij is wit en ik ben bruin.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie zijn allebei sterke jongens, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar,’ zegt Egeltje, ‘Hond, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Hond en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Met z’n drieën lopen ze naar het mandje van mevrouw Poes. ‘Poes, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Poes ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Poes past niet in onze ploeg. Wij zijn jongens, en zij is een meisje.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle drie snelle pootjes om te dribbelen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Poes, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Poes en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de hoge boom. ‘Specht, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Specht. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Onze hele ploeg heeft snelle pootjes om te dribbelen, maar Specht trippelt traag en wil liever vliegen.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle vier knappe hoofdjes om de bal te koppen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Specht, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Specht en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.     Samen lopen ze naar het kippenhok. ‘Haan, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Haan. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Iedereen van onze ploeg heeft een knap hoofdje om de bal te koppen, maar Haan heeft een hanekam. Hij kan niet koppen.’ ‘Misschien,’ zei oma, ‘maar jullie hebben alle vijf luide stemmen om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Haan, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Haan en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar het holletje in de hooiberg. ‘Muis, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Muis. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Wij hebben allemaal een luide stem om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, maar Muis heeft een stil piepstemmetje.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘Maar jullie kunnen alle zes verschillende dingen. Zo kunnen jullie de tegenstander verrassen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Muis, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Muis en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de konijnenpijp. ‘Dag konijntjes, komen jullie in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zeggen de konijntjes. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘In onze ploeg kan iedereen iets anders om de tegenstander te verrassen, maar de drie konijntjes kunnen hetzelfde!’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar als wij alle tien een rood truitje aanhebben, zijn we samen een sterk team, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘Konijntjes, willen jullie nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ juichen ze en Egeltje geeft hen drie voetbaltruitjes.     Met z’n allen lopen ze naar de olifant. ‘Dag Olifant, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma.         ‘Graag,’ zegt Olifant. ‘Hoe kan dat?’ zegt Egeltje, ‘Wij hebben alle tien een rood truitje aan omdat we in de beste ploeg zitten, maar Olifant past niet in zo’n klein rood truitje.’ Olifant denkt even na. ‘Dat is waar,’ zegt Olifant, ‘Maar ik heb een grote blauwe voetbaltrui. Ik kan de keeper zijn, dan vul ik het hele doel en dat is toch ook belangrijk? ‘Wat een geweldig idee,’ zegt Egeltje.   De wedstrijd begint. ‘Hup de roden, allemaal samen!’ juicht opa, ‘We worden wereldkampioen! Muis trapt af, de konijntjes dribbelen en Egeltje geeft een pas naar Hond. Oma legt aan, Specht kopt, en Poes schiet op doel. ‘Goal!’, kraait Haan. En Olifant? Die doet een dutje in het doel.

Tine Tytgat
0 0

Het lastige kleinemansventje

Kabouters worden almaar driester. Je zou het ook vermetel of vrijpostig kunnen noemen, maar dat zou te lichtzinnig klinken. Neen, de kabouter die ik tegen het kleine lijf liep was eerder roekeloos, eerder baldadig maar niet totaal onbesuisd of onbezonnen. Ik had hem tezamen met een hoop bladeren in de groene container gegooid en toen ik met een volgende lading boomafval toekwam kroop hij net vanonder het laatste blad vandaan. Hij keek omhoog en verwachtte dat de karrenvracht hem volledig zou bedekken. Maar hoe klein hij ook was, ik had hem gezien. “Oef” was het eerste wat hij zei en het klonk nogal bekkig.“Goed dat je mij die tweede keer wel hebt gezien” zei hij vervolgens en dit klonk dan weer stout en zelfs verwijtend, “wat een geluk dat ik zacht viel in deze bladerenmassa” voegde hij er nog aan toe.Hij wreef de zweetdruppels van zijn voorhoofd met de pompon van zijn rode muts.“Had je mij zojuist niet gezien dan?” bleef hij grof en onbeschaamd doorgaan.“Of heb je misschien nog nooit een kabouter gezien?” was zijn laatste onbeschofte vraag, die mij duidelijk vrank en impertinent overkwam. Ik moest nog bekomen van deze eerste ontmoeting met een dwergachtige sprookjesfiguur.“Ik had je inderdaad niet opgemerkt die eerste keer” antwoordde ik onderdanig, op het kruiperige af.“Maar daar in de afvalcontainer had ik je direct gezien” klonk ik daarna al iets minder slaafs.“Sorry, ik wilde je niet oneerbiedig behandelen” deed ik me dan weer slijmerig voor. “Het is al goed. Haal me hier maar uit die smurrie” wou hij toen astrant kwijt.Het onhebbelijke persoontje begon op mijn zenuwen te werken.“Je mag wel iets vriendelijker zijn. Een beetje prettiger in de omgang. Als je je niet pijn hebt gedaan, dan mag je heus wel eens aimabeler uit de hoek komen” was mijn kijk op de zaak die ik probeerde te verwoorden op een beschaafde en goedhartige manier.“Aimabel, aimabel” knorde het lastige kleinemansventje.Mijn geduld begon op te geraken en ik vroeg hem op een meer onverschrokken wijze:“Voor mij is het simpel, vlerkerig kereltje. Je vraagt me respectvol je hier uit deze bak te vissen ofwel laat ik je hier een nachtje slapen: je bedje is gespreid en je kan nog een dik bladerendekbed over je heen krijgen”.Mijn manhaftige woorden hadden effect gesorteerd.“Excuseer jongeman voor mijn onbeschaamd gedrag en mijn vrijmoedige woorden. Ik heb dit zeker niet zo brutaal bedoeld. Dit overkomt me op een wat ongelukkig moment, weet je. Ik zocht net wat eikels onder die dikke boom daar, want mijn vrouwtje is ziek en ik wilde haar beter maken met eikelsiroop en net op het moment dat ik een dikke eikel wilde oprapen, vloog ik door de lucht en belandde in deze bak. Door deze tegenslag ben ik zelf een beetje een eikel geworden, denk ik” zuchtte het kleine mannetje en hij sloeg zijn hoofdje deemoedig naar beneden.“Van eikelsiroop heb ik nog nooit gehoord” moest ik lachen, “maar kan misschien een beetje glühwein helpen? Ik doe een beetje in een speelgoedflesje van de kinderen”.“Bedankt meneer en nogmaals mijn nederige verontschuldigingen voor mijn onstuimige en boude handelswijze. Mijn vrouwtje zal u zeer dankbaar zijn voor uw medicijn.”Het waren zijn laatste welgemanierde en warmhartige woorden.Hij liep door het hoge gras. De sprieten reikten tot aan zijn broeksriem. Het mini-flesje met rode inhoud torende overal boven uit. Aan de dikke boom keerde hij zich om, keek naar mij en stak met zijn beide armpjes zijn reuzenfles omhoog. Ik wuifde even en glimlachte.

Marc M. Aerts
0 0

Een andere wereld

1. Aangekomen. Papa zet de autoradio harder want de nieuwslezer heeft het over de oorlog in Syrië. Honderdduizenden mensen en kinderen zijn gevlucht voor het geweld. Papa snuift en mompelt iets. Hij werkt voor een vredesorganisatie, dus zo meteen begint hij zich op te winden. Als Anna niet oplet, krijgt ze een hele uitleg. Ze stopt snel de oortjes van haar muziekspeler diep in haar oren, drukt play en zet de muziek meteen goed luid. Het doet een beetje pijn. Door het raam ziet ze vliegtuigen landen. Zonder het geluid van de razende motoren lijken het net zweefvliegtuigjes.   Papa denkt dat ze het leuk vindt om Lizzy uit New York te ontmoeten. Nu mama overleden is, komt ze een tijdje als au pair voor Anna te zorgen terwijl papa werkt. Ouders weten niet half waar hun kinderen aan denken.   In de aankomsthal is het waanzinnig druk. Mensen drummen met rugzakken en valiezen. Papa prutst met het bordje waarop “Lizzy” staat. Hij weet niet goed of hij het omhoog moet houden of niet, en doet het dan toch maar. Net op tijd, want er komt een lange magere meid door de klapdeuren lopen. Lizzy heeft wapperende rode krullen, een jeans met een rode pull en een klein rugzakje. Ze zwaait naar Anna met een petje van de New York Yankees.   Zonder weerwerk te kunnen geven, krijgt Anna van Lizzy een dikke knuffel. Ze houdt Anna op armlengte en glundert, ‘Look at you! You are so big! ’ ‘Wat zegt ze?’ vraagt Anna, en draait zich hulpeloos om naar papa, maar papa’s smartphone begint te loeien. Hij grijpt zoekend in zijn zakken, neemt op met een verontschuldigend gezicht. Het is iemand van zijn werk, zoals gewoonlijk. Hij gebaart naar de meisjes dat ze hem maar alvast moeten volgen, want het gesprek kan nog even duren.   Pas wanneer ze de parkeergarage inlopen bedenkt Anna dat Lizzy vast haar koffers is vergeten op te halen van de bagageband. Ze heeft maar één klein rugzakje. Anna probeert het duidelijk te maken aan papa, maar die gebaart van ‘nu even niet’. Ze trekt aan Lizzy’s arm en wijst dan op haar kleine rugzak en op de koffers van de andere passagiers, maar Lizzy begrijpt er niets van. Wanneer ze aan de auto komen zonder bagage denkt Anna boos, ‘Dan moeten ze het zelf maar weten.’ Ze stapt in, knalt de achterportier toe en nestelt zich met haar muziekspeler in een hoekje.     2. De fotowand.   Van mama's hobbykamer heeft papa een logeerkamer gemaakt voor Lizzy. Alleen de grote fotowand voor de oude schouw is blijven hangen. Anna mist de geur van mama in de kamer. Ze mist zelfs de naaimachine en de stapeltjes kleren en boeken die ze verzamelde. Alles zit in dozen in de kelder, alsof mama nooit bestaan heeft.   Papa maakt spaghetti terwijl Lizzy zich kan installeren in haar kamer. Ze maakt het zich gemakkelijk op het zachte bed. ‘Vreemd,’ denkt Lizzy, 'de kamer is anders, maar de geur is precies hetzelfde.' Ze pakt haar kleine rugzakje uit; er zit een tandenborstel in, een boek, snoeprestjes, een verse T-shirt en sokken. Ze legt ook het basebalpetje voor zich. Dat kan ze op een gepast moment aan Anna geven om haar vertrouwen te winnen. 'Zo', denk Lizzy, ' dat is netjes. En nu de rest halen.' Ze loopt naar de fotowand, grijpt een hoek beet en trekt er een stukje aan zodat hij langzaam verschuift. Plots verstart ze. Voor de deur van de kamer hoort ze geschuifel. 'Anna?' vraagt Lizzy met luide stem. Ze wacht even, maar het blijft stil. 'Anna?’ herhaalt ze, ‘You can come in .’ Dan hoort ze iemand wegstuiven, de trap af. 'In het vervolg toch voorzichtiger zijn,' denkt Lizzy. Ze luistert nog even tot ze papa en Anna beneden hoort praten. Dan loopt ze resoluut weer naar de fotowand.   Een uurtje later legt Lizzy haar laatste jeansbroek in de kleerkast en duwt de deur toe. Op het bed heeft ze een gehaakte sprei gelegd met duizend kleuren. Ze gaat op het bed zitten, klapt haar laptop open en surft naar nieuwswebsites om te kijken wat er gebeurt in de wereld. Ze scrolt door berichten over Syrië, Oekraïne en Afganistan. Dan hoort ze de papa van Anna roepen:, Lizzy, can you come down please? Dinner!’    3. Zanubiya.   Na enkele weken school is Anna de routine met Lizzy gewoon. Wanneer ze 's ochtends wakker worden, is papa al vertrokken naar zijn werk. Soms maakt Lizzy een Amerikaans ontbijt met pancakes, dat zijn dikke pannenkoeken met zoete esdoorsiroop. Maar meestal eten ze gewoon cornflakes. Ze moeten zich iedere ochtend haasten als ze samen naar school fietsen. Onderweg leert Anna een paar woordjes Engels en Lizzy wat Nederlands. De eerste week had Lizzy de vreselijke gewoonte om tot aan de fietsenstalling mee te gaan. Na school stond ze Anna ook al op te wachten tussen de andere ouders, druk pratend met mama’s van kinderen uit de lagere school. Gruwelijk. Stel je voor dat Milan, de knapste jongen van de klas, zou zien dat haar ‘babysit’ op haar staat te wachten. Op een vrijdagavond maakt Anna wat huiswerk aan de keukentafel terwijl Lizzy heerlijke Amerikaanse cookies in de oven heeft gezet. Het is wel gezellig, maar niet zo gezellig als met mama. Lizzy maakt vaak lekkers tijdens het huiswerk. Hotdogs, hamburger, cookies. Alsof eten de leegte kan vullen. Aan dit tempo denkt Anna ongeveer tegen kerst te ontploffen van de zoetigheid.   Lizzy ruimt de bloemzak op, veegt het aanrecht schoon en doet de afwas terwijl ze naar het nieuws kijkt op tv. Wanneer ze haar handen heeft afgedroogd, zet ze de tv uit. Ze ploft ze naast Anna neer om op de tablet te surfen naar meer nieuws uit de wereld. ‘Anna,’ begint ze, ‘wist je dat er kinderen uit Syrië zijn die al twee jaar in een tentenkamp leven? In de winter vriest het en ligt de sneeuw kniehoog.’ ‘Kijk,’ zegt Lizzy en ze toont een filmpje op de tablet, ’Kan je je voorstellen dat je daar moet slapen?’ Op de tablet ziet Anna een dun tentzeil. Aan de buitenkant ligt een hoop sneeuw, aan de binnenkant komt de sneeuw al onder het zeil door tot bij een veldbedje waarop een kindje zonder schoenen zit. Aan zijn neusje hangen snottebellen, maar het ergste zijn z’n grote lieve oogjes die er moe en bang uitzien. Dan draait de camera naar buiten. Kinderen en moeders ploeteren in de sneeuw, op weg naar een voedselbedeling. Plots zet Lizzy het beeld stil. ‘My God,’ zegt ze. Ze zet het filmpje een stukje terug en kijkt nog eens. En nog eens. Dan toont ze het scherm weer aan Anna. 'Dat is Zanubiya.’ Op het beeld ziet Anna een meisje van een jaar of vier voorbij lopen. Ze heeft rafelige kleren en een vuil gezicht, maar haar lichte ogen kijken nieuwsgierig naar de camera. Haar donkerblonde slordige vlecht lijkt in geen weken gewassen. 'My God,' zucht Lizzy nog eens, ‘Zanubiya is een klein meisje dat ik ken van vroeger.’ ‘Ben je ook bij haar gaan wonen zoals bij mij?’ ‘Neen, ja, zoiets…,’mompelt Lizzy. Ze draait zich naar Anna en legt de tablet neer. ‘Anna, luister eens, ik wil je iets belangrijks vragen. Zou je mij willen vertellen hoe je mama gestorven is?’ Anna denkt even na en begint dan, ‘Het was een woensdagmorgen op het einde van de zomervakantie. Mama was niet in bed toen papa wakker werd. We hebben haar geroepen en daarna ook gebeld op haar gsm. Die rinkelde op de zolder, en zo hebben we haar gevonden.' Anna kijkt even op naar Lizzy, ‘In jouw kamer dus. Ze lag op de grond, met een vuile jeans en vuile schoenen, alsof ze van buiten kwam. En…’ Anna aarzelt even, ‘Ze keek alsof ze in een andere wereld was. Haar ogen waren opengesperd en haar pupillen heel klein, alsof ze gestikt was.' ‘Ik dacht het al,’ zegt Lizzy, ‘Jouw mama was heel dapper. She saved Zanubiya’ 'Wat bedoel je?' vraagt Anna. Ze begrijpt dat Engels van Lizzy nog altijd niet zo goed. Op dat moment piept de oven, de cookies zijn klaar. Lizzy veert recht, ze doet de ovendeur open en een heerlijke geur vult de keuken. Terwijl ze allebei voorzichtig een hapje nemen van een heet koekje met smeltende brokjes chocolade, gaat de telefoon. Het is papa. Lizzy en papa spreken Engels tegen elkaar, maar Anna weet al hoe laat het is. Ze moeten papa helpen met enveloppen plooien. Papa werkt bij een internationale organisatie die ijvert voor vrede. Als er ergens oorlog is, probeert de organisatie met de leiders van de ruziënde partijen te praten. Ze proberen hen te overtuigen om de regels en wetten te respecteren die gelden tijdens een gewapend conflict. Dat is het oorlogsrecht. Zo mogen soldaten bijvoorbeeld niet zomaar burgers of kinderen kwaad doen en zijn bepaalde wapens, zoals gifgas, helemaal verboden. Helaas houden niet alle strijders zich daaraan. In augustus 2013 was er nog een aanval met gifgas in een woonwijk in Damascus, de hoofdstad van Syrië. Honderden jonge gezinnen stikten in de walmen die hun slaapkamers binnendrongen.   Het kost de organisatie van papa natuurlijk heel veel geld om de leiders te bezoeken. Geld er nooit genoeg is. Dus sturen ze brieven naar massa’s mensen in België om hen een bijdrage te vragen. In die brief leggen ze uit wat ze precies willen doen met hun gift. Toen Lizzy dat hoorde, had ze zich meteen opgegeven als vrijwilliger om papa te helpen met de brieven, samen met Anna. Anna heeft alleen niet zoveel zin om een hele avond brieven te plooien. Ze wil straks liever naar een danswedstrijd op tv kijken. Maar Lizzy steekt beslist de nog warme koekjes in een trommeltje en sommeert: ‘Jas aan, we vertrekken.’    4. Het portaal.   De volgende morgen staat Anna om acht uur op. Papa slaapt nog. Zaterdagochtend is het beste moment van de week, want dan mag ze op Facebook. Vandaag is het extra spannend, want Milan en Evelyne, de tweeling uit haar klas, hebben beloofd om vandaag de uitnodigingen voor hun verjaardagsfeestje te posten. Milan is de coolste jongen van de hele school. Ze geven een echte fuif in de garage van hun vakantiehuis aan zee.   Nog in pyjama, gewapend met een glas melk en een kom cornflakes, kruipt ze achter de computer. Ze is net ingelogd wanneer Lizzy met een slaapdronken hoofd beneden komt. ‘Hi’ lacht ze flauwtjes, ‘Ik heb een beetje hoofdpijn.’ Het was wel gezellig geworden gisterenavond. Lizzy, Anna en papa hadden samen met drie andere vrijwilligers de hele avond geplooid, geplakt en gezegeld tot alle brieven klaar waren. Eén van de vrijwilligers, een baardige student die Hans heet, had een fles witte wijn mee en zat de hele avond grapjes te maken met Lizzy. Ze hadden leuke muziek opgezet en voor het eerst sinds mama dood is, had Anna papa horen zingen en lachen.   Lizzy gebaart naar de keuken, ‘Ik neem wat ontbijt mee naar boven.’ Anna knikt. Op zaterdag en zondag is Lizzy vrij en verdwijnt ze soms uren in de stad of op haar kamer. Even later ziet Anna haar naar boven lopen met een picknickmand vol eten. Wow, denkt Anna, die heeft honger.   Anna kijkt op haar Facebookaccount, maar ze ziet geen uitnodiging. Dan doet ze wat ze iedere keer doet, even naar de pagina van mama gaan. Telkens staan er een paar nieuwe berichtjes op van mama’s vrienden. Dat ze haar nog altijd missen. Anna leest ze graag, dan lijkt het eventjes of mama er nog is. Alsof je nog iets tegen haar kan zeggen. Dit keer is er een berichtje van een vriendinnetje van mama uit de kleuterschool, een mevrouw die Anna niet kent en… en berichtje van Lizzy! ‘Inge, I miss you. You have a great daughter. I wish I could talk to you.’   Hoe bizar, denkt Anna. Waarom heeft Lizzy dat gedaan? Ze klikt op Lizzy’s profiel en ziet tot haar verbazing dat Lizzy bevriend is met mama. Anna of papa kennen het paswoord van mama’s pagina niet. Ze kunnen dus geen vriendschapsverzoek van Lizzy aanvaard hebben. Dat betekent dat mama haar kende! Anna wil de trap oplopen om aan Lizzy te vragen wat dit betekent, wanneer ze het envelopje ziet oplichten op haar profiel: post! Zou het? Yes! Het is een foto van Milan en Evelyne met een uitnodiging voor het fuifje voor hun dertiende verjaardag. Anna zweeft, maar al snel landt ze op de grond, ‘Hoe ga ik dat aan papa verkopen?’   Ze klapt de laptop dicht, spurt de trap op en valt binnen in de kamer van Lizzy om haar beide kwesties voor te leggen. Ze verwacht Lizzy op bed te zien met de ontbijtmand en een tijdschrift. Maar er is niemand. Ze kijkt snel in de badkamer, maar ook daar is niemand. Ze heeft Lizzy net toch zelf naar boven zien gaan? Onthutst kijkt Anna de kamer rond, achter de deur en onder het bed. Er is echt niemand. Plots ziet Anna dat de fotowand verschoven is. Ze grijpt het uiteinde beet en trekt het verder naar zich toe. En dan ziet ze het.   Aan de achterkant van de fotowand zit een tabletscherm en drie genummerde haakjes. Aan het tweede en derde haakje hangen futuristische armbandjes met een schermpje, maar het eerste haakje is leeg. Onder de tablet hangt ook een schriftje aan een nageltje. Anna herkent het handschrift van haar mama. Het is een handleiding met als titel ‘Het portaal om door de hele wereld te reizen’. Voorzichtig pakt Anna het boekje, zet zich in kleermakerszit en leest het in één ruk uit.   Ze leert dat er achter de fotowand een portaal zit dat toegang biedt tot een heleboel plaatsen op de aarde. Er zijn portalen in duizenden plekken over de hele wereld. Door een plaats aan te tikken op de tabletcomputer kan je ernaartoe reizen. ‘Opgelet,’ schrijft Anna’s mama, ‘je moet een armbandje aandoen met de code van de deur waardoor je vertrokken bent. Zo kom je vanzelf terug. Zonder armbandje kan je niet reizen.’   Anna legt de handleiding naast zich en drukt op het schermpje. Een plattegrond van haar dorp licht op, met een rood ballonnetje boven haar huis. Ze zoemt wat verder uit en ziet in verschillende steden ballonnetjes. In Gent, Brugge, Antwerpen, Brussel, maar ook in kleine dorpjes. Voorzichtig typt Anna het eerste wat in haar opkomt; ‘Disneyland Parijs’. En ja hoor. Het kaartje zoemt in ten oosten van Parijs. Er lichten drie ballontjes op, eentje is blauw, twee zijn rood. Anna zoekt het even op in de handleiding. Er staat: ‘Blauwe ballontjes zijn openbaar, rode zijn privé.’ Het portaal in Disneyland is blauw, dus ze kan ernaartoe zonder toestemming te vragen. Anna kan zich niet bedwingen. Ze neemt het tweede armbandje van het haakje, doet het om en tikt op het schermpje. De thuiscode licht op. Dan tikt ze op het Disney ballonnetje op het scherm en duwt met haar grote teen tegen de bakstenen muur achter de fotowand. Ze voelt haar voet door een elastisch vel glijden. Alsof je door een watergordijn stapt, maar dan kleveriger en harder. Snel trekt ze haar voet terug, haalt dan diep adem, sluit haar ogen en stapt hoofd vooruit door het vel.      5. Disneyland.   Anna landt met haar blote voeten op een natte koude vloer. Wanneer ze haar ogen opent staat ze helemaal alleen in een openbaar toilet. Links van haar zijn er wasbakjes en spiegels, rechts toilethokjes. Ze draait zich om. Achter haar is een berghok met een paar bezems. Ze sluit de deur van het berghok en loopt nieuwsgierig naar buiten. Daar schijnt de zon en klinkt er parkmuziek. Het is nog vroeg en dus rustig in Disneyland. Anna loopt een klein stukje in de richting van een souvenirwinkeltje wanneer ze plots een gezinnetje ziet aankomen. ‘Mama,’ zegt het kleinste jongetje, ‘Ik moet plassen.’ ‘O jee,’ denkt Anna, ‘Ik ben in pyjama en op blote voeten. Zo meteen zijn ze hier!’ Snel rent ze terug naar het berghok. Ze glijdt een stukje op de natte vloer, maar net op tijd bereikt ze de deur. Anna opent hem en drukt op haar armbandje. Meteen verschijnt het melkkleurige vlies in de plaats van de bezems en voor ze het weet, staat ze weer in de zolderkamer.   ‘Anna?’ hoort ze roepen van beneden. ‘Aàààànna? Waar ben je?’ Papa is wakker. Anna ruikt de koffie die hij gezet heeft. Wat een geluk dat ze zo snel teruggekomen is. Ze draaft naar beneden. ‘Hier ben ik!’ roept ze, ‘Ik was…. in de badkamer.’ Halverwege de trap merkt Anna dat ze het armbandje nog om heeft. Ze loopt snel weer naar boven om het terug te hangen. ‘Ik kom zo meteen, nog even mijn haar kammen!’ In de zolderkamer hangt ze haar bandje aan het tweede haakje. Het eerste armbandje is nog steeds weg.   Wanneer ze beneden komt zit papa de krant te lezen aan de tafel. Hij kijkt op en ziet zijn dochter met piekenhaar en in pyjama. ‘Kijk eens aan.’ mompelt papa, ‘Zo lang in de badkamer en nog niet gewassen? Ga je maar vlug klaarmaken, we gaan op bezoek bij oma. Ze vroeg zich af of jij haar volgende zaterdag wil helpen koken, dan komen haar vriendinnen.’ ‘Ok.’ zegt Anna, maar dan bedenkt ze zich, ‘Papa, ik kan zaterdag niet. Er is een feestje van de tweeling uit mijn klas.’ ‘Ah.’ zegt papa, ‘Waar en wanneer is dat feestje? Zijn er ouders bij?’ Dit wordt moeilijk, weet Anna. ‘Het is zaterdag van 8 tot 10 uur.’ Papa fronst, dus gaat ze steeds stiller verder, ‘Het is een fuif in de garage van hun huis aan zee.’ ‘Juist,’ zegt papa, ‘Dan denk ik dat we allebei weten wat het antwoord daarop is?’ ‘Maar papa, iedereen van de klas mag gaan. Het is het weekend voor de paasvakantie.’ ‘Anna, je bent nog veel te jong en te onschuldig voor fuiven. Zeker zo ver weg. Wie zou je brengen?’ ‘Misschien kan Lizzy mij brengen?’ ‘Niks van. Je weet dat Lizzy in het weekend vrij heeft. En ik vind je echt te jong.’ Papa kijkt weer naar de krant en leest verder. Als hij merkt dat Anna blijft staan, kijkt hij op. ‘Schatje, ga je nu maar omkleden, we moeten naar oma.’ Anna draait zich om, gooit de keukendeur met een knal toe en bonst de trap op.    6. Het plan.   Al de hele week houdt Anna Lizzy op afstand. Ze houdt haar lippen stijf op elkaar, zelfs wanneer Lizzy op haar kamer komt en haar het petje van de Yankees geeft dat ze bij had op de luchthaven. Ze mag haar petje houden, net als al haar geheimen. Woensdag na school fietst Anna alleen naar het winkelcentrum om cadeautjes te kopen voor het feestje. Ze verstopt ze in haar kleerkast.   Vrijdagavond zet Anna haar plannetje in werking. Wanneer ze met Lizzy naar huis fietst, doet ze alsof ze buikpijn heeft. De hele avond houdt ze vol, ze eet niet en ligt kreunend in de zetel. Papa belt dan maar naar oma om te zeggen dat Anna niet kan komen helpen. ‘Zal ik de dokter bellen?’ vraagt papa. ‘Neen, niet nodig,’ mompelt ze, ‘ik ga gewoon vroeg slapen. Ik heb iets verkeerd gegeten, denk ik.’ Lizzy kijkt bezorgd. Ze heeft haar jas al aan en wacht nog op Hans, de student die ze kent van het brieven vouwen, om samen de stad in te duiken. ‘Wil je een dekentje?’ vraagt ze. ‘Neen.’ zegt Anna kribbig. Ze krabbelt uit de zetel, draait zich naar papa en zegt; ‘Ik ga slapen. Tot morgen.’   In haar kamer kleedt Anna zich razend snel om. Ze hoort papa nog praten met Lizzy en dan zet hij de tv aan om voetbal te kijken. Die is de komende twee uur zoet. Anna neemt een paar rondslingerende kleren en boetseert ze tot een menselijke vorm onder haar donsdeken. Zo zal papa denken dat ze slaapt. Voor de zekerheid hangt ze een briefje aan de deur waarop staat: ‘Laat mij slapen, niet binnenkomen.’   Dan neemt ze voorzichtig haar cadeautjes uit de kast. Voor Milan heeft ze een voetbalshirt van Barcelona, voor Evelyne een paar oorbellen die lijken op kleine croissantjes. Met ingehouden adem sluipt Anna de trap op naar de kamer van Lizzy. Haar oren zijn gespitst, maar beneden hoort ze alleen de voetbalcommentator die zich opwindt. Af en toe roept papa: ‘Oooo!’ of ‘Bijna!’.   Anna pakt de klink van Lizzy’s kamer met bezwete handen en duwt voorzichtig. De deur zit muurvast. Lizzy heeft haar deur op slot gedaan! Anna voelt haar hart in haar keel kloppen. Ze moet naar dat feestje, ze heeft het beloofd aan Milan. Koortsachtig kijkt ze rond. Zou Lizzy de sleutel ergens verstopt hebben? Ze tilt de mat op, voelt aan de planken in de vloer en kijkt bovenop de deurstijl, maar ze ziet ze niets. Opeens krijgt ze een idee. Ze loopt naar de slaapkamer van papa. In een kistje in de onderste lade van zijn nachtkastje bewaart hij alle reservesleutels. Anna graait tot ze het blauwe labeltje vindt waarop ‘zolderkamer’ staat. Bingo!   Voorzichtig draait ze de sleutel om in het slot van Lizzy’s deur. Hij zwaait open, gelukkig. Anna sleurt de fotowand opzij zodat het portaal zichtbaar wordt en doet een armbandje om. Op de tablet tikt ze het adres van het feestje in. Vlakbij is er maar één blauw ballonnetje, drie straten van het feestje af. Anna haalt adem, drukt op het ballonnetje en stapt door het witte vlies.   Overal klinken luide galmende stemmen en lachende jongens, het is warm en vochtig en vlak voor haar neus is een knaloranje plaat. Verbaasd kijkt ze rond, ze zit in een oranje kleedhokje in het zwembad. Anna sluit vlug de hendeltjes aan beide kanten van het hokje, zodat niemand de deur kan opendoen, en gaat even zitten op het bankje. ‘Goed, een zwembad,’ denkt ze, ‘dan heb ik een zwemzak nodig, anders lijk ik verdacht.’ Ze drukt weer op haar armbandje en stapt door het portaal terug naar de kamer van Lizzy. Daar zoekt ze Lizzy’s rugzak, schudt hem leeg op het bed en stopt haar cadeautjes erin. Aan het wasbakje in de kamer maakt ze haar haren een beetje nat, zodat het lijkt of ze gezwommen heeft. Ziet er prima uit, denkt ze zelf. Dan drukt ze weer op het ballonnetje op het scherm en stapt door het witte vlies naar het kleedhokje. Zo nonchalant mogelijk loopt Anna het zwembad uit, de frisse zeelucht in.       7. Het feestje.   Er zijn wel twintig jongeren in de garage. Anna herkent twee jongens uit de klas, maar verder zijn er vooral oudere jongens en meisjes. De muziek staan behoorlijk luid en er hangen discolichten en slingers aan het plafond, maar niemand danst. ‘Hi Anna,’ wuift Milan vanachter een tafel met bekertjes en frisdrank. Hij wurmt zich langs een groepje grotere meisjes tot bij haar. ‘Blij dat je gekomen bent,’ zegt hij en hij klinkt echt opgelucht, ‘Er zijn vooral neven en nichten tot nu toe, en de balletvriendinnen van Evelyne. Maar Sam en Ruben van school zijn gekomen.’ Anna glimlacht flauw. Ze kent Sam en Ruben niet zo goed. Als Milan lacht, heeft hij een schattig kuiltje in zijn rechterwang. Anna geeft hem het pakje met het T-shirt. ‘Voor jou, van je favoriete ploeg.’ Milan straalt, ‘Leuk, dat je dat weet.’ Hij trekt het shirt meteen over zijn kleren aan en Anna krijgt een zoen op haar wang. Om maar iets te zeggen, zegt Anna, ‘Ik wist niet dat jullie een huis aan de zee hadden. Is het ver van het strand?’ ‘Nee, helemaal niet. Wil je er eventjes naartoe lopen?’ vraagt Milan. ‘Graag!’ lacht Anna.   Even later staan ze buiten. Milan lijkt opgelucht dat hij even weg kan. Ze wandelen naar de zee. ‘Sorry,’ zegt Milan, ’Dit is meer Evelyne’s feestje, ik had niet zoveel te beslissen. Ze wou onze verjaardag met een fuif vieren omdat ze zo bij Evert kan zijn.’ ‘Wie is Evert?’ ‘Haar vriendje en de beste vriend van mijn neef. Hij is vijftien. Daarom zijn al die groten hier, anders wou Evert niet komen.’ Ze wandelen een stukje in stilte. Anna wou dat ze iets interessants had om te vertellen, maar ze durft niet over het portaal beginnen. Alle andere dingen in haar leven lijken nu zo saai. Op de dijk waait het. Het is al donker, dus ze kunnen de zee niet goed zien, maar wel horen. ‘Weet je,’ zegt Milan, ‘Ik was liever gewoon met een paar vrienden naar de film gegaan. Of met jou iets gaan doen.’ Anna kijkt op. ‘Met mij?’ denkt ze. Haar tong laat haar in de steek. Waarom weet ze op beslissende momenten nooit wat zeggen? ‘Naar de film bedoel ik.’ zegt Milan. Het is moeilijk om zeker te zijn in het licht van de straatlantaarn, maar het lijkt alsof Milan een beetje bloost. ‘Lijkt mij leuk,’ zegt Anna. Milan straalt, ‘Goed,’ zegt hij,’ dat is dan afgesproken.’ Anna rilt in haar jeansjasje. ‘Zullen we teruggaan?’ vraagt Milan. Anna knikt. En dan voelt ze Milan’s hand die de hare pakt. Ze lopen hand in hand weer naar de garage. Anna heeft het helemaal niet meer koud, ze gloeit vanuit haar hand, over haar arm naar haar hele lichaam.   Wanneer ze weer in de garage zijn en Milan een cola gaat halen voor Anna, staat Evelyne plots voor haar neus. ‘Ah, Anna’ zegt Evelyne droog, ‘Daar ben je. We gingen je bijna zoeken. Heb je ook een cadeautje voor mij?’ ‘Euh, ja hoor,’ zegt Anna. Ze haalt het pakje boven met de oorbellen en geeft het. Evelyne’s vriendinnen zwermen om haar heen zodat Anna zelf een stapje achteruit moet doen. ‘Oorbellen,’ zegt Evelyne terwijl ze rolt met haar ogen, ‘Hoe origineel.’ Ze geeft ze achteloos aan één van de meisjes. ‘Weet je wat,’ zegt Evelyne tegen Anna, ’ik wil ze wel ruilen tegen dat armbandje van jou.’ Anna kijkt naar haar pols. Het bandje van het portaal. Ze weet niet goed wat zeggen tot Milan aan komt lopen met in elk hand een boordevolle cola. ‘Evelyne,’ pruttelt hij zwakjes, ’Laat Anna gerust.’ Anna kijkt hem dankbaar aan. Maar Evelyne laat zich niet doen, ‘Milan, moet ik papa roepen? Of Evert? Laat ons gerust, dit is onder vriendinnen, nietwaar Anna?’ Evert loopt net voorbij en hoort zijn naam. ‘Is er een probleem Evelyne?’ vraagt hij stoer. ‘Ja,’ zegt ze schril en ze wijst naar Anna, ‘die geit wil mijn verjaardagscadeautje niet geven.’ ‘Dan lossen we dat toch even op,’ zegt Evert. De vrienden van Evert drummen Milan naar achter en staan nu met z’n zessen om de meisjes. Ze zijn een kop groter. Anna kijkt verschrikt. Ze kan het armbandje niet geven, anders geraakt ze niet thuis. Maar Evert maakt er niet veel woorden aan vuil. Hij pakt haar arm en trekt de mouw omhoog. In paniek rukt Anna zich los, draait zich om en duikt onder de armen van de andere jongens door. Voor die doorhebben wat er gebeurd is, loopt ze alweer op straat, op weg naar het zwembad.   Ze rent zo hard ze kan, haar hart klopt als losgebroken kudde wilde paarden. Uitgeput komt ze aan bij het donkere zwembad. De moed zakt in haar schoenen, want de deur zit potdicht. Ze kijkt achterom, maar gelukkig volgen de jongens haar niet. Op het pleintje voor het zwembad staat geen telefooncel. ‘Natuurlijk niet,’ denkt ze, ‘iedereen heeft een gsm, behalve ik.’ Op de leuning van een bank, zit een meisje met haar gsm te spelen, naast haar voeten ligt haar zwemzak op de zitting van de bank. Met de rug van haar hand veegt Anna haar tranen af, en haalt diep adem, ‘Hi, zou ik even mogen bellen?’ ‘Is jouw mama je ook vergeten?’ zegt het meisje met een lachje, ‘Bel maar hoor.’ Het enige nummer dat ze vanbuiten kent is dat van thuis. ‘Hello, met Lizzy’ ‘Hoi, het is Anna.’ Anna’s stem knijpt samen, maar Lizzy merkt er niets van, dus die steekt volijk van wal, ‘Hi Anna, bel je voor papa? Ik word hier knettergek van die mannen. Ik zou met Hans de stad in gaan, maar toen wou hij je papa nog even dag zeggen. Voor ik het wist, zaten die twee voetbal te kijken, en nu krijg ik er geen woord tussen. Ben jij dan toch naar oma gegaan? Hoe is het daar?’ Anna slikt even. ‘Neen, ik ben aan zee, bij een zwembad. Het heet het Stormbad’ Ze kan wel in tranen uitbarsten. ‘Zeg alsjeblieft niets tegen papa, maar kan je mij komen ophalen?’ ‘O,’ Lizzy fluistert opeens,’o. Ja, ik denk het wel. Ik verzin wel iets.’   Even later begint het zachtjes te regenen. Het meisje met de gsm werd al opgehaald. Wat mist ze mama nu.         8. Het zusterschap.   Lizzy draait het pleintje op in de auto van Hans. Anna stapt rillend in, ze voelt zich een verzopen katje. ‘Goed,’ zegt Lizzy, ‘We moeten even om pizza, want ik heb de mannen wijsgemaakt dat ik die ben gaan halen. Maar vertel eerst wat er gebeurd is.’ In een gulp komt het hele verhaal eruit, hoe ze het portaal ontdekte, Disneyland en het feestje van de tweeling met de gruwelijke Evelyne. ‘O neen,’ zucht Lizzy, ‘Het is allemaal mijn fout. Ik had het logboek van het portaal moeten bekijken, dan had ik gezien welke trips er gemaakt werden. Meisje toch!’ Lizzy parkeert de wagen aan het drive-in raampje van het pizzarestaurant en bestelt. ‘Ik ben jou wel wat uitleg verschuldigd, denk ik.’ Anna knikt, ‘Je kent mama al van vroeger.’ ‘Ja,’ zegt Lizzy, ‘Je mama en ik hebben elkaar via het portaal leren kennen, toen je ouders pas in het huis woonden. Ik heb er ook eentje in mijn appartement in New York. We hebben eerst ook wat gekke dingen gedaan, net als jij. Een avondje China, even gaan skiën, het was fantastisch. Maar we wilden ook iets nuttigs doen. Je papa was zo begeesterd bezig met zijn vredesorganisatie en je mama wou ook iets bijdragen En zo vond het Zusterschap ons.’ ‘Het Zusterschap?’ ‘Het is een groep vriendinnen die we leerden kennen via het portaal. Samen proberen we heel discreet te helpen in oorlogsgebied. We kunnen de oorlog niet stoppen, maar we proberen kinderen die in vreselijke omstandigheden leven, een klein beetje te helpen. Daarom smokkelen we manden met eten naar plaatsen waar honger is. We verzorgen gewonden, we troosten eenzame kinderen en brengen ze warme kleren, dekens en schoolgerief. Het is vaak gevaarlijk en we moeten altijd oppassen dat niemand het portaal ontdekt. Als soldaten of mensen met slechte bedoelingen de portalen ontdekken, kunnen ze die misbruiken of afbreken.’ De man in het raampje geeft haar de pizza’s. Lizzy rekent af en geeft de dozen aan Anna. Ze voelen lekker warm op haar benen. Voor ze doorrijdt, kijkt Lizzy Anna indringend aan, ‘Jij moet de portalen dus ook geheimhouden. Voor iedereen.’ ‘Beloofd. Maar Lizzy, wie heeft die portalen gemaakt?’ ‘Het zusterschap zelf. Het begon met enkele professoren, dames met een neus voor fysica, wiskunde en computers. Door hun knappe koppen bij elkaar te steken, zijn ze erin geslaagd om een portaal voor teleportatie bouwen. Teleportatie is een duur woord voor de snelle reizen die we kunnen maken met het portaal. Ondertussen zijn er al heel veel portalen dankzij de zusters die er telkens nieuwe bouwen, zelfs in oorlogsgebied en in vluchtelingenkampen.’ ‘Kan jij er ook één bouwen?’ vraagt Anna. ‘Neen,’ lacht Lizzy,’nog niet. Ik ben naar hier gekomen om te onderzoeken wat er precies met je mama is gebeurd, en om een opvolgster voor haar te zoeken. Voorlopig doe ik haar taken van hieruit, op weekavonden, of in het weekend terwijl jullie denken dat ik slaap of lees in mijn kamer.’ ‘Cool, mag ik helpen?’ smeekt Anna. ‘Neen, meid, dat is veel te gevaarlijk. Oorlogsgebied is echt niets voor kinderen. Ik zou niet willen dat jou iets overkomt, zoals je mama.’ ‘Maar wat is er dan precies met mama gebeurd?’ ‘Ik wist het eerst niet zeker, maar ik denk dat je mama is omgekomen in een gifgas aanval in Damascus, de hoofdstad van Syrië. Jullie vonden haar toch op 21 augustus?’ Anna knikt. ‘Die nacht dreef het gas door de straten, door deuren en kieren. Wij liepen op straat want we waren op weg om Zanubiya te vertellen dat we haar mama gevonden hadden in Antakya, in Turkije. Je mama wou Zanubiya meenemen naar daar. Maar de weg van Zanubiya’s schuilplaats naar het portaal werd bewaakt door scherpschutters, dus moesten we haar ’s nachts ophalen. Toen je mama het gevaar van het gas merkte, stuurde ze mij meteen terug naar het portaal. Zelf kon ze nog roepen naar de hoge vensters van het flatgebouw waar Zanubiya was, dat ze zo hoog mogelijk moest klimmen en een doek voor haar mond moest binden. Dan is ze zo snel ze kon teruggelopen naar het portaal. Ik zag haar aankomen en ben net voor haar gesprongen. Door de instellingen van mijn armband was ik meteen in New York. Ik dacht eerst dat je mama het ook had gehaald, maar twee dagen later zag ik de rouwtekstjes op Facebook. Het gas was blijkbaar in haar lichaam gedrongen. Ze moet gestorven zijn toen ze in de zolderkamer aankwam.’ Anna snuit haar neus en door haar tranen heen vraag ze, ’En Zanubiya?’ ‘Ik ben sindsdien op zoek is naar haar,’ zegt Lizzy, ‘Weet je nog dat we haar een tijdje geleden op dat filmpje van het internet hebben gezien? Ik ben de dag nadien naar het kamp in de sneeuw gegaan. Maar het filmpje was al oud. Zanubiya was niet meer in dat kamp. Nu heb ik geen enkel spoor meer. Ik ben wel nog op bezoek geweest bij haar mama in Antakya. Ze woont boven de kruidenier waar het enige portaal van de stad zit.’ Lizzy rijdt de oprit op en dooft de lichten van de auto. ‘Goed,’ zegt ze, ‘Ik zal de pizza’s naar binnen dragen. Loop jij snel even een stukje de trap op, en kom dan naar beneden. Dan lijkt het net alsof je de hele tijd geslapen hebt en je nu wakker geworden bent met honger.’       9. Zanubiya.   Tijdens de rest van de paasvakantie hangt Anna rond met Lizzy en Hans. Ze doen allerlei leuke dingen, maar omdat Hans erbij is, praten ze niet meer over het portaal. ’s Avonds muizen Lizzy en Hans onderuit na het avondeten en kijken Anna en papa samen naar tv.   Op zaterdagavond is er een live verslag uit het Al Za’atri vluchtelingenkamp nabij de Jordaanse stad Mafraq, waar veel gevluchte Syrische families in tenten wonen. Het kamp is zo groot is dat het van bovenaf een witte zee van tenten lijkt. Ze zien de onthaalruimte waar pas aangekomen vluchtelingen worden opgevangen. Het is al donker, maar de mensen schuiven aan. En dan ziet Anna haar, helemaal alleen. Zanubiya. ‘Papa, kijk, ik ken dat meisje,’ roept ze. Papa trekt een frons in zijn voorhoofd. ‘Liefje, ik denk niet dat je dat meisje kent. Ze lijkt misschien op een kleuter van school? ‘Neen papa, je moet haar helpen!’ ‘Anna, je weet toch dat dat niet kan? Onze organisatie legt het oorlogsrecht uit aan de ruziënde partijen. Dat neemt tijd. We kunnen niet zomaar één meisje helpen.’ ‘Dus je kan niets doen?’ briest Anna, ‘Waar dient die stomme organisatie dan voor?’ Papa begint een uitleg, maar Anna hoort het niet meer. Ze stormt de trap op en kan alleen maar denken: ‘Ik moet iets doen. Zanubiya is nu in de onthaaltruimte van het kamp. Als ik wacht op Lizzy, zijn we haar weer kwijt. Dat kamp is eindeloos groot. Als papa niet wil helpen, dan doe ik het zelf!’   Die avond komt Lizzy laat thuis van een avondje theater met Hans. Ze hoort papa snurken in de zetel. Hij is in slaap gevallen voor de tv. Voorzichtig sluipt ze naar boven. In haar kamer merkt ze meteen dat de fotowand verschoven is en dat er een armbandje weg is. Er ligt een briefje van Anna; ‘Ik breng Zanubiya naar huis.’ In paniek bekijkt Lizzy het logboek. Ze is naar een kamp in Jordanië. Zonder aarzelen grijpt Lizzy zelf het tweede bandje en duikt achter Anna aan.   In het kamp loopt Lizzy uit de stinkende toiletgebouwtje naast de onthaalruimte van het kamp. Ze klampt wachtende vluchtelingen aan en vraagt of ze een westers meisje gezien hebben. Ze schudden het hoofd want ze begrijpen haar niet. Maar één vrouw knikt en wijst naar het gebouwtje waar Lizzy uitkwam, ‘She came out of there, took a little girl with her and disappeared again in the building. ’ ‘Thank you!’ zegt Lizzy. Ze rent weer naar de toiletten, maar alle hokjes zijn leeg, op een zwerm vliegen na. Zouden ze elkaar gekruist zijn en is Anna weer naar huis, met Zanubiya? Lizzy drukt op haar armband en stapt door het vlies heen weer de zolderkamer in.   Thuis vindt ze niemand, alleen papa, slapend op de bank. Waar is Anna dan? Lizzy tikt koortsachtig op het tabletcomputertje, maar die heeft het antwoord niet. Hij registreert alleen waar iemand naartoe gaat, niet naar waar die doorreist. Lizzy is radeloos. Tot Anna plots de kamer instapt via het portaal. ‘Anna!’ juicht ze, ‘Waar was je?’ Anna vertelt dat ze Zanubiya op tv had gezien in de onthaalruimte van het vluchtelingenkamp, en dat ze meteen door het portaal naar het toiletgebouw is gereisd. ‘Ik heb Zanubiya bij de hand genomen’, vertelt ze, ‘ en zachtjes, ‘You want mama?’ gevraagd. Ik weet niet of ze mij begreep, maar kwam mee.’ ‘En dan, ‘vervolgt Anna trots, ‘zijn we samen door het portaal gestapt, hand in hand. Ik had de code van het kruidenierswinkeltje in Antakya opgezocht, dus we konden meteen doorreizen naar haar mama. Die was superblij.’ ‘Wat jij gedaan hebt, Anna, is iets wat ons maar niet lukte,’ zegt Lizzy, ‘Je bent echt dapper, slim en snel.’ Anna glundert, ‘Ik heb thee van Zanubiya’s mama gekregen en zoete snoepjes.’ ‘Weet je, Anna, het zusterschap kan de oorlog niet oplossen, maar we kunnen allemaal kleine dappere dingen doen die de wereld een beetje beter maken. Jij hebt je hoofd cool gehouden en gedaan wat er moest gebeuren. Misschien ben je een beetje koppig, maar zo was je mama ook.’ Lizzy kijkt plots heel ernstig, ‘Anna, ik denk dat ik de opvolger voor je mama gevonden heb.’        10. Geen afscheid.   Op de luchthaven is het alweer druk. Mensen verdringen zich met koffers en rugzakken. Maar Lizzy niet, ze heeft alleen een klein rugzakje. Papa en Anna geven haar een knuffel. Anna had verwacht dat Hans tranen met tuiten zou huilen, maar hij omhelst Lizzy met een grote glimlach. ‘Zo gaat dat met de jeugd,’ zegt papa, ‘Die zijn niet meer treurig bij een afscheid, want ze houden contact via Facebook.’ Hij klopt op Hans’ schouder. Maar dan ziet Anna vanonder de mouw van Hans een glimp van een armbandje piepen. Ze kijkt naar Lizzy, die knipoogt en zegt, ‘Hans houdt wel een oogje op jou na school, als je hem af en toe binnenlaat.’ ‘Dat doe ik,’ zegt Anna, en ze fluistert tegen Hans, ’Als jij deze zaterdag met Milan en mij naar de film wil gaan.’ Hij lacht en knikt. Lizzy loopt naar de douane en zwaait, ‘Tot binnenkort, Anna!’

Tine Tytgat
0 1

Aangevuurd

De avondklok luidde en weergalmde door het ventilatiesysteem zodat het zich verspreidde door alle kamers. Het einde van de dag voor de meeste onder ons. Ik hoorde vanuit de meisjeskamer de grote metalen achterdeuren openen. De jongens die al een week bezig waren met een gat voor een tweede zwembad te graven kwamen binnen en begaven zich naar onze slaapzaal. Alle Doorzichtigen hadden een dun matje gekregen, een van de enige dingen die we mochten bezitten. Op mijn eerste avond toen ik de slaapzaal binnen kwam zag ik dat helemaal achterin de zaal de matjes lagen. Telkens een paar matjes op elkaar. De jongens en de meisjes, zonder speciale bevoegdheden kwamen die avond als eerste de zaal binnen. Het zweet droop van de jongens hun gezicht terwijl het ijskoud was in de sobere, bakstenen zaal. Het enige beetje blauwachtig licht kwam uit een raam waardoor de maan scheen. De jongens ploften neer op de matjes en namen allen een meisje onder de arm die zich dicht tegen hun lichamen drukten. Pas na een tijdje begreep ik dat we de matjes aan de jongens gaven omdat zij het het hardst te verduren kregen en dat het tijdens de winter te koud was om alleen te slapen. Alle Doorzichtigen die mochten gaan slapen waren de gangen uit en Kia die uit haar bed was gekropen vroeg me voor de duizendste keer om te vertellen waar ze naartoe gingen nadat we voor hun hadden gewerkt. Haar bruine ogen glansden van nieuwsgierigheid, maar haar broer had mij verboden iets over de maatschappij in de villa’s te vertellen. Ze wist dat zij boven alle slaven stond en dat we daarom Doorzichtigen werden genoemd. Omdat we niet als mens beschouwd werden, gewoon gebruikt om hun klusjes op te knappen. “Hup, terug in je bed”, gebood ik haar. Ze trok een pruillip maar draaide zich toch om. Ze legde zich op haar bed en wachtte tot ik de deken over haar zou trekken. Ze was een lief meisje met geen slechte bedoelingen ook al kon ze zo genieten van de aandacht die ik haar moest geven. Ik probeerde de roze deken zo goed mogelijk over haar heen te krijgen. Dit ging veel gemakkelijker toen ik mijn linkeronderarm nog had. “Slaapt Audrey al?” fluisterde ze. Ik liep naar de andere kant van de kamer waar het hemelbed van haar jongere zusje stond. Het bruine krullende haar van haar zusje was het enige dat nog boven haar deken stak. Ik knikte naar Kia. “Ga maar gauw slapen”, zei ik. Terwijl zij indommelde, keek ik door het raam naar de volle maan die licht wierp over de bossen naast de tuin. De maan trok mijn bloed aan en fluisterde me in dat ik naar buiten moest gaan. Ik schoof het gordijn voor het raam, en moest meteen toegeven aan de drang. Mijn voeten begeleidden me naar de gang zonder erover na te denken. Op de gang was alles stil. Ik sloot de deur stilletjes achter me en wandelde de gang in. Hij was de hele nacht verlicht en liep door de hele bovenverdieping met een grote marmeren trap bekleed met rood tapijt in het midden. ‘Waar ga je naartoe?’ Ik schrok en draaide me abrupt om. Pilo keek me kalm aan en liet zijn blik even hangen bij mijn geamputeerde linkerarm. Hij herstelde zich snel en glimlachte naar mij, maar een bleef een droevige kronkel in zijn lippen. ‘Het was het waard.’ prevelde ik met mijn blik strak op de grond gericht. Ik voelde zijn fronsende blik op mijn hoofd gericht. Wat?” vroeg hij. “De arm. Het was het waard. Je weet wel, toen ik bij jou…” ik bloosde, zijn blik nog steeds op mij gericht. “Nee, ze namen te veel”, zei Pilo met een diepe stem terwijl  hij voorzichtig het littekenweefsel aanraakte. Een tinteling raasde door mijn hele lichaam. Mijn hele leven al leefde ik volledig volgens de regels die de meesters ons oplegden. Die ene keer dat ik me liet gaan en iets deed wat ikzelf wou, werd ik gestraft. Ik wist wat ze zouden doen als ik met hem gezien zou worden, met de jongste zoon van de domeinmeester die getrouwd is en een zoontje heeft. “Kom even mee naar mijn kamer”, sprak hij zacht. Nu keek ik hem wel aan. Zijn helderblauwe ogen priemden zich in de mijne. Ik was de eerste die opzij keek. De maan schitterde door de talloze ramen en herinnerde me aan de drang. Ik schudde mijn hoofd. “Ik moet gaan.” Ik draaide me om en liep de trap af naar buiten, de bossen in. De seconde nadat het maanlicht over me scheen, voelde ik de energie door mijn lichaam schieten. Ik viel op mijn knieën terwijl de energie zich vanuit mijn kruinchakra verspreidde langs mijn keel naar mijn vingertoppen en zich ontfermde over mijn andere, geamputeerde arm. De energie maakte zijn weg door het littekenweefsel en het voelde alsof het nieuw weefsel aanmaakte. Ondertussen kroop de energie verder naar mijn tenen en gaf de geamputeerde stompjes en stoot waardoor er nieuw weefsel zich ontplooide. Ik pufte nog een tijdje na de laatste energiestoot uit. Mijn huid had een ivoorkleurige glans en mijn linkeronderarm, die de domeinbeulen hadden afgehakt als straf, scheen hersteld. Mijn huid leek verlengd en vergroeid in een handschoen die helemaal van boven mijn elleboog tot over mijn vingers ging, waar helemaal geen beenderen, bloed of vlees meer zaten. Ik stond op en voelde hoe mijn geest verdrongen werd uit mijn lichaam. Mijn bloedlijn stond me toe me te kunnen herstellen ten tijde van de volle maan , maar dat was enkel en alleen omdat mijn moeder me bloed had toegediend van een vrouw met de gave. Vroeger stroomde er gewoon bloed van een slaaf door mijn aderen. Maar mijn moeder werd bang toen ze me naar een andere afdeling in de villa brachten en droeg in een nacht wat bloed van de vrouw over aan mij zodat ik de gave overkreeg. Ik wist dat ze het goed had bedoeld, maar telkens wanneer de volle maan boven me uit torende waren de gedachten van die vrouw en de mijne onscheidbaar. Ik voelde haar verdriet, kon kijken in haar verleden ,wist haar bedoelingen, maar zat vast in de huls van mijn lichaam. Ze gebruikte mij als haar marionet om wraak te nemen op de dood van haar jongste dochter die door de domeinheer was verkracht en daarna vermoord. Lopend naar een van de geheime achterdeuren van de villa, besloot ik/zij dat ik eerst langs de keuken moest. Deze zat helemaal aan de andere kant van het gebouw dus versnelde ik mijn pas. De keuken bestond uit ijzeren kasten, ijzeren tafels en ijzeren fornuizen en was helemaal verlaten. Ik begon te zoeken door de lades van de kasten, rammelde door het bestek en vond uiteindelijk een vlijmscherp mes achterin de afwasmachines. Het mes had een lemmet dat bedekt was met zwart leder en waarvan de rand juist geslepen was. Ik voelde het gewicht ervan in mijn handpalm en vertrok gewapend naar de vertrekken van de mensen in de villa. Hoe dichter ik bij de slaapvertrekken kwam, hoe ondraaglijker haar verdriet werd, hoe harder ik haar zin naar wraak kon proeven. Aangevuurd door haar verlangen sloop ik, met het mes in mijn hand, een kamer binnen waarin zij me stuurde. Een man zat voorovergebogen over zijn bureau. Door het licht van de bureaulamp kon ik enkel zijn silhouet zien. De ziel van de vrouw liet me met beide handen het mes oprichten en stapte op de man af. Hij schrok op van het geluid en draaide zich met een ruk om. Zijn helderblauwe ogen schoten open van verbazing. Mijn ziel werd wakker geschud bij het zien van Pilo. Het was logisch, de vrouw wou de domeinheer kwellen op dezelfde manier als zij gekweld was. Door het vermoorden van het jongste kind. Pilo stond op en liep op me af.  

Myrte VC
0 0

Icarusskelet

Nu kon hij ademhalen. Over een paar uur zou hij weer aan deze deur staan en ze dichtdoen aan de andere kant. Dan zou het hopelijk muisstil zijn als hij binnenkwam. Maar vaak was het er net heel lawaaierig. Overdreven uitgelaten. Gespeeld bezorgd. Fake familie in een nest van doodgeboren vogels. Hun lijken rotten mijn gevederde huid weg, hun sterfte verzwart mijn leven. Had ik maar de kracht om mijn vleugels open te slaan naar een grote, witte maanbol. Naar de basis van het menselijk denken. Een witte schedel met hersenen als kraters. En vooral, ruimte om te groeien zonder te verschrompelen in de schaduw van monsters. Ik zou naar de maan vliegen en niet naar de zon, want dan zouden mijn vederen branden. Dan zou ik neerstorten in een oude legende van een slimme vader en een domme zoon... Een Icarusskelet in een doodgeboren vogelnest. Ooit geleefd maar doodgestorven. Uitgevlogen in een wanhoopsdaad niet te sterven in een ademtekort. Wie kan Icarus dat kwalijk nemen?   “Niemand”, leek de kat van de buren te wenen. Het was een pikzwart beest. Jasper kon alleen maar raden waar ze zat door het geluid achterna te horen. Daar zat ze. Rechts van hem. De kant waar hij niet naartoe ging. Naast een autoband. Twee blinkende parels in een sterreloze nevelnacht.   De buurt was omgeven van de katten, en kikkers. Bijna geen honden. Jasper haatte honden. Die afgunst lag niet aan het dier zelf, maar aan de mensen die het dier bij zich hadden huizen. Mensen met een hond waren achterdochtig, gemeen, conservatief. Alles wat ze tegenkwamen, wilden ze in vakjes denken, in hokken. Iedereen wilden ze aan de leiband. Binnen handbereik. Ze voederden mensen met gedachten opdat ze zouden gehoorzamen. Ze wilden iedereen rond hun vingers draaien met één grote leiband. Ze probeerden mensen te conditioneren. Mensen met een kat waren waren helemaal anders. Zij gaven liefde als de geliefde erom vroeg. En vooral ...     gunden ze vrijheid. Want een kat laat je buiten. Van een kat raap je de stront niet op achter haar gat. Een kat is één van de weinige dieren die de mens vrijlaat. Althans sommige mensen. De ergsten zijn zij die... ook een kat aan de leiband binden, en er dan mee gaan wandelen. Hun persoonlijke mini-tijger. Een dompteur in een burgercircus. En toch, ... blijft het de meester die achter de slaaf aan loopt. Of loopt de echte meester vooraan? Aan de leiband.   De kat sloop onder de auto uit en liep Jasper voorbij. Hij besefte dat hij overdreven lang naar het beest had gekeken. En dit was het sein. De kat vond zijn glurende blik welletjes geworden.   “Genoeg,” scheen de staart te schrijven in het duister.   Jasper keek het dier na, dat de straat en stoep als fluweel bewandelde. Stoer. Met de schouders afwisselend hoog en laag. Links hoog – rechts hoog – links hoog – rechts hoog. Het stoere bokserspasje werd één van de vele donkere vlekken in de scène van deze nacht.

Han Hartmoed
0 0

De wolkendame

Haar naam klinkt als de naam van een lieflijke vrouw. Als een engel die te mooi is voor de aarde. Zo één met lange, blonde haren en een porseleinen gezichtje. Zo één met een lang, wolkenwit kleedje en een gouden harp waar goddelijke klanken uit komen. De wolkendame, een prachtige verschijning voor een prachtige naam. Alleen was ze alles behalve een prachtige verschijning. De wolkendame dankt haar naam aan haar omvangrijke lichaam. Haar buik golft onder haar bebloemde kleed en doet me altijd denken aan wolkjes. Ik stel me voor dat de wolkjes net als springkastelen zijn en ik van de ene naar de andere kan springen en zo meters hoog in de lucht kan vliegen. Ik denk dat als ik op de buik van de wolkendame land, ik hoger vlieg dan de huizen in onze straat. Jammer genoeg mag ik het niet proberen van mama. Op het bolle lijf van de vrouw zit een even bol hoofd dat ik met moeite kan zien als ik te dicht bij haar sta. Aan haar bol zitten grijze krullen en snorharen vastgeplakt. Op de punt van haar neus staat er een brilletje dat veel te klein is voor haar grote hoofd. Haar wangen zijn naar beneden getrokken, al weet ik niet door wie. Het moet wel fijn zijn om eens aan haar wangen te hangen. Jammer genoeg mag ik dat ook niet van mama. Ik mag ook niets. In plaats van handen heeft ze ronde aanhangsels met dikke worstjes aan. Vreemd dat de hond zich nooit vergist, hij eet graag worstjes. Haar achterwerk heeft wat weg van het Himalaya-gebergte waar ik op school over heb geleerd, alleen mag je die niet beklimmen. Enkele keren per jaar komt ze op bezoek, dan neemt ze een hele doos ranzige koekjes mee die ze één voor één in mijn mond propt. Dat ik vel over been ben, zegt ze dan, en of ik wel genoeg te eten krijg? Jongens moeten tenslotte heel hard groeien, in lengte en breedte! Geen enkele vrouw verkiest een mager ventje boven een echte, stevige man. Dat zijn niet de grootste zorgen voor een vijfjarige, zegt mama dan. Pas maar op, anders wordt die jongen van jou maar een schraal mannetje, preekt ze met haar vinger dreigend naar mama. Met grote ogen bekijk ik het tafereel dat zich voor mij afspeelt, zouden ze vergeten zijn dat ik hier zit? Misschien moet ik eens op en neer wippen op mijn stoeltje, of eens wuiven met mijn hand, of heel hard roepen: ‘Hallo, ik ben hier!’ maar ik besluit geen van allen te doen. Hoe het met de buurvrouw ging, want ze ging toch bijna bevallen van haar derde kind? Goed, zei mama, en dat ze al een heel mooi buikje had! Ja oma, bijna net zo dik als jouw buik, draag ik er vrolijk aan bij. Oei, een donderwolk.

Shelly Wagemans
15 0

De onzichtbare rugzak

“Met de jongen met de sproeten mag je nooit verkering hebben. Ooit had ik verkering met hem en hij gaf mij een lelijke tekening met roze pony’s en regenbogen. Je kan beter zorgen dat die grote daar je vriendje wordt, hij geeft schattige knuffelberen aan zijn vriendinnetjes. Je moet vriendin worden met dat blonde meisje daar, op haar verjaardagsfeestje zijn er wel drie verschillende springkastelen! En zie je die dikke jongen daar? Ga nooit naast hem zitten in de klas, hij stinkt erger dan zweetvoeten!” Het is vandaag mijn eerste dag op deze school. Het is altijd wennen, al die nieuwe gezichten. Een groep meisjes heeft zich reeds over mij ontfermd. Ze hebben mij al veel geleerd vandaag. Zoveel regels om te onthouden. Mijn ogen vallen op een meisje met een bolle rug, ze staat alleen aan de rand van de speelplaats. Wat vreemd, ik heb oma’s en opa’s gezien met zo een gekromde rug, maar nog nooit een jong meisje. Het moet erg zijn om zo rond te lopen. Het meisje naast me, ik geloof dat ze Bianca heet, geeft me een stomp in mijn zij. “Kijk niet te lang naar haar, zo meteen valt ze je aan!” Ze kijkt naar het meisje vanuit haar ooghoek en bukt zich dan over mij. “Niemand heeft haar ooit een woord horen zeggen. Ik heb gehoord dat ze als kind haar tong afgebeten heeft. Niemand praat met haar. Je kan maar best uit haar buurt blijven.” De andere meisjes knikken instemmend. “Wat een geluk dat je ons hebt, wie weet was je er anders heen gegaan!” Ik draai mijn hoofd naar het eenzame meisje. Wat moet ze zich alleen voelen. Mijn groepje vriendinnen proest het uit als een knappe jongen onze richting uitkijkt. Ik keer me terug naar de groep en meng me in het gegiechel en gefluister.   “De plateaus plaats je hier op de kar, daarna ga je met de vod over de lege tafel en droog je hem af met een handdoek. Als je klaar bent, zet je de kar maar in de keuken, goed?” Zonder te wachten op een antwoord geeft meester Tom een schouderklopje en stapt hij van me weg. Verward kijk ik naar de plateaus op de tafel. Wat met de kannen water en kartonnen melk die erop staan? Moeten die ook op de kar? Ik krab met mijn vingers in mijn haar terwijl ik naar de tafels staar. Ik hoor de deur openklappen en een geslenter mijn richting uitkomen. Het meisje met de bolle rug neemt de kannen en de melk en zet ze zwijgend onderaan de kar. Ik besef dat ik het meisje aanstaar en wend mijn blik snel af. Ze schuift een vod en een handdoek naar me toe op de tafel voor ons. Ondertussen zit ik al enkele weken op deze school, deze week is het mijn beurt om de refter op te ruimen. Ik kom tot het besef dat ik na die eerste dag school het meisje compleet uit het oog ben verloren. Ik voel mijn wangen branden, ik hoop dat ze het niet merkt. Het meisje zet alles in dezelfde volgorde op de kar. Kan water, karton melk, tassen, bestek en plateaus. Daarna gaat ze naar de volgende tafel en doet ze hetzelfde, ze lijkt wel een machine. Zwijgend begin ik de tafels af te vegen. De volgende dag staan we weer stilzwijgend naast elkaar. Zij zet alles op de kar. Kan water, karton melk, tassen, bestek en plateaus. Ik veeg de tafels schoon. De stilte geeft me een knagend gevoel in mijn buik, alsof ik hem moet verbreken. Ik schraap mijn keel. “Wat is je naam?” breng ik met een kleine stem uit. Het meisje blijft stilstaan voor enkele seconden en zet dan haar taak verder. Kan water, karton melk, tassen, bestek en plateaus. Ik zucht en ga met een handdoek over een tafel. “Het is dus waar dat je niet kan praten,” ik heb al meteen spijt van mijn woorden. Het meisje kijkt met een vragende blik naar mij, ik voel mijn wangen weer branden. Ze slaat haar ogen naar beneden en mompelt: “Laura.” Mijn maag keert zich helemaal om. Wat stom van me, ik had beter niets gezegd. We ontwijken elkaars blik voor de rest van de tijd. Als alles klaar is gaat zij naar haar eenzame eiland en ik naar mijn giechelende meisjeswereld.   “Luna,” zeg ik terwijl we op donderdag de refter weer opruimen, “dat is mijn naam. Sorry voor gisteren.” Laura haalt kort haar schouders op. Het lijkt alsof de volgende minuten wel uren duren. De conciërge zwaait de deur van de refter open en komt met een grote kar binnen. Hij knikt rustig naar ons en zet zijn weg verder naar de keuken.  Als hij aan de bar komt valt in de stilte een oorverdovend geluid. Het hoofd van de conciërge blaast helemaal op en slaat rood uit. Hij haast zich met snelle, korte stapjes weg naar de klapdeur van de keuken. Laura en ik kijken elkaar aan en barsten in lachen uit. “Oh, wat een stank!” schater ik uit terwijl ik met mijn hand de geur probeer weg te zwaaien. “Zeg dat wel,” grinnikt Laura. “Een vuurtje erachter en je had nogal een spektakel gezien!”   Het ijs is eindelijk gebroken. Ik vertel haar over de vele verhuizen van mijn ouders waardoor ik steeds van school moet veranderen, dat ik dat niet fijn vind en dat ik elke keer weer afscheid moet nemen van mijn vrienden. Zij vertelt mij dat ze niet mag  veranderen van school, dat ze graag een nieuwe start zou willen nemen met nieuwe mensen maar dat ze hier vast zit. Dat ik niet liever zou willen dan op dezelfde school te blijven, zeg ik dan. “Mag ik iets vragen?” vraag ik twijfelachtig. “Ik bedoel het niet slecht, maar waarom loop je zo gebogen?” Ze schudt haar hoofd. “Het komt door die gigantische rugzak,” zucht ze. “Welke rugzak?” ik kijk fronsend naar haar maar zie niets dat op een rugzak wijst, enkel haar gekromde rug. “De meeste mensen zien het niet, je moet het willen zien. Kijk maar eens heel goed.” Ik vraag me af of ik haar gek moet verklaren of niet. Ik knijp mijn ogen samen en staar Laura aan. Ja, ze is absoluut gek. Natuurlijk geen rugzak te zien. Dan zie ik de omtrekken van een meterhoge rugzak scherper worden totdat uiteindelijk een gigantische, bruine rugzak te zien is. Ik leun met grote ogen naar achter. Laura trekt haar mondhoeken voorzichtig omhoog. “Je ziet hem nu wel, hé? Iedereen heeft een rugzak, kijk maar bij jou.” Ik ga met mijn handen naar mijn schouders en voel twee riemen. Hoe kan dat? Ik voel een klein gewicht aan mijn rug, de mijne is veel lichter als die van haar. “Wat zit er dan in?” “Dingen die je altijd meedraagt. Erge dingen die zijn gebeurd en die je nooit meer los kunt laten. Die draag je dan heel je leven mee, je hebt geen andere keuze.” Ze kijkt met vochtige ogen naar de vloer. “Ik heb hem al proberen af te doen, heel de rugzak in de vuilbak te gooien, te verbranden zelfs, maar niets helpt.” “Wat erg,” breng ik uit met een zachte stem, “ik wou dat ik iets kon doen voor je, dat moet verschrikkelijk zijn.” Laura glimlacht naar me, haar blik bedankt me. Na een korte stilte vraag ik: “Kan je laten zien wat erin zit?” “Ja, dat gaat wel,” ze neemt haar rugzak van haar rug, haar gebogen rug verdwijnt meteen als ze hem af doet. Als eerste neemt ze er een versleten teddybeer uit. “Als mama en papa riepen naar elkaar, huilde ik altijd uit bij hem,” fluistert ze met een trillende stem. Daarna een kleine, leren koffer. “Toen mijn mama en papa gingen scheiden, moest ik elke week heen en weer met deze koffer.” Dan neemt ze er een leren riem uit. “Hier sloeg papa mijn mama mee, en later ook mij,” Laura haar ogen worden doffer bij elk voorwerp dat ze eruit haalt. Ik wrijf met mijn hand over haar arm, niet goed wetend wat ik anders kan doen. Ik kijk naar de rugzak en dan naar het meisje. “Zal ik het volgende eruit nemen?” Ze blijft voor zich uit staren. Ik reik voorzichtig met mijn hand naar de rugzak en grabbel erin. Ik voel iets duns, maar ontzettend zwaars. Met al mijn kracht trek ik het eruit en vind ik een brief. Hij moet enkele kilo’s zwaar zijn. Ze neemt de brief van me en kijkt hem met lege ogen aan. “Dit is het laatste dat mijn moeder heeft achter gelaten, daarna heb ik haar nooit meer gezien.” Hulpeloos kijk ik haar aan. Kon ik maar iets doen, zeg ik duizend keer in mijn hoofd. Ik kijk naar de gigantische rugzak. Mijn gezicht klaart op, ik doe mijn eigen rugzak af en trek hem open. Dan sta ik op en ga naar de spullen die Laura heeft neergelegd. “Wat ga je doen?” vraagt ze met ogen vol vraagtekens. Zonder te antwoorden stop ik Laura’s spullen één voor één in mijn rugzak. De teddybeer, de koffer, de leren riem en de brief. Ik sluit mijn rugzak en gesp hem op mijn rug. “Zo.” Ze kijkt me net aan alsof ze een spook heeft gezien. “Wat doe je nu?!” “Als we het samen dragen, is het toch minder zwaar. Mijn rugzak is dan misschien iets zwaarder, maar die van jou is lichter. Probeer maar eens.” Laura neemt haar zak op haar rug. Na een paar seconden beseft ze dat ze gewoon recht staat, zonder gebogen rug. Ze loopt enkele meters en weer terug. Geen bejaardenloopje meer. Ze ziet er abnormaal normaal uit zo, met die brede glimlach op haar gezicht.   Sinds die dag dragen Laura en ik samen onze rugzak.

Shelly Wagemans
17 1

De begraven trofee

In zijn burcht aan de rivier liep de graaf druk gebarend door de grote zaal, met in zijn kielzog een minder fraai geklede man. ‘En dit is de mooiste trofee aan mijn muur. Prachtig, niet? De laatste eenhoorn. Afgemaakt met een schot in het hart. Gevaarlijke beesten, hoor! Ik hield me op in het struikgewas, en besloop het rustig, maar plots, alsof het een kwelgeest had gezien, stevende het op me af. Maar zoals u ziet, heb ik gelukkig de nodige ervaring om een dergelijk gevaar met efficiëntie af te handelen.’ De graaf likte zijn lippen. De man aan wie deze jachttrofee getoond werd, zei: ‘Meneer de graaf is een ervaren schutter, en het ontgaat me dan ook waarom hij de hulp inroept van een jager als ik?’ ‘Heer jager, een man van mijn statuut kent vele verzoeken. Ik vraag u niet een dier te schieten, maar eerder doe ik beroep op uw diensten van… hoe u dat ook noemt, magiebehoud?’ ‘Bedoelt u dat we de magische krachten van een natuurgebied onderhouden?’ ‘Exact! Er is maar één bos in mijn graafschap waar de zeer zeldzame en waardevolle Pixivium Magillus -of in de volksmond Levensbes- kan groeien. Die bes is u welbekend neem ik aan?’ ‘De Levensbes.’ prevelde de jager vol ontzag, ‘Die ken ik enkel uit een kindervers: Eet Levensbes bij volle mane, dat uw leven trager tane. Lijck de mannekes van bos en aarde, met dyzend jare lange baarde. Maar opgepast, zijt hen geen last, of…’ De graaf onderbrak hem. ‘Een kindervers, maar naburige baronnen en hertogen zijn in een wedloop om de bes in grote getale te kweken, want allen willen zij net als ik, hun leven verlengen. Maar de geschikte grond is schaars, en zoals zowel de naam van de bes als het vers ons vertelt, wordt die grond meestal bewoond door wezens die sommigen kabouters noemen maar eigenlijk regelrechte kwelgeesten zijn. Er wordt gezegd dat zij hun toverkracht geven aan de grond zodat de Levensbes kan groeien, maar tegelijkertijd bouwen zij die vruchtbare grond vol en is er geen ruimte meer voor bessenstruiken… dus… Heer jager, ik wil de zeldzame Levensbes laten bloeien in onze streek en verzoek daarom dat u het bos van Kyrie ontruimt van kwelgeesten.’ De jager sperde zijn ogen in ongeloof. ‘Meneer de graaf, het bos van Kyrie bevat de oudst gekende nederzettingen van het kaboutervolk. Zonder dat bos…’ ‘Uw bezwaren zijn eervol, maar acht u het welzijn van uw familie niet even belangrijk? Het hele bos vol bessen, meer dan een graaf kan wensen. Ik zou delen met de mensen die me hielpen, heer jager.’ ‘Maar de magie in de grond… zal de magie niet verdwijnen zonder kabouters?’ ‘Als dat het geval is vinden we dan wel weer een oplossing. Wat we weten van de kwelgeesten die u kabouters noemt, is dat één, ze toverkracht bezitten, en twee, ze zich onzichtbaar kunnen maken voor mensen, en dan vooral voor mensen die met minder goede bedoelingen hun grond betreden. Daarom dat ik een man met een goed hart vraag de klus te klaren.’ De graaf nam de jager mee naar een andere kamer, en toen ze voorbij een grote lege muur liepen zei hij: ‘Aan die muur wil ik zo snel mogelijk een grimbeer hebben hangen.’ Hij grinnikte. ‘Toen ik diezelfde zin zei tegen de gravin dacht ze dat ik een schilderij wilde kopen.’ De graaf haalde uit een verborgen kast een loden kist, en toen hij die opendeed werd de hele kamer gehuld in een gouden sprankelgloed. ‘Dit, heer jager, is waar het om gaat, de zaden van de Levensbes.’ De jager mocht de kist even in zijn handen nemen en werd bevangen door de magische gloed. De graaf nam de kist meteen terug en klapte het deksel dicht. ‘Wat… wilt u dan doen, meneer de graaf?’ De graaf stapte naar een raam en keek naar de rivier die langs de burcht liep. ‘Mijn vriend de baron van Westland kwam tot een akkoord met de kwelgeesten van zijn land. De bessen zouden over de nederzettingen groeien en zouden ook verzorgd en geplukt worden door de plaatselijke kwelgeesten… maar de eerste volle maan brak aan, en de baron wilde zijn oogst, maar de kwelgeesten hielden alles voor zich en werden sterker en sterker met het eten van de bessen. Het kostte de baron uiteindelijk het leven van honderden ridders en soldaten voordat hij uiteindelijk het hele bos liet platbranden en omwoelen. Maar dat omwoelen kost tijd, en rendement.’ De jager schuifelde ongemakkelijk. ‘Meneer de graaf, als u me het toelaat te zeggen, mijn vrouw kent, net als vele andere dorpelingen, kabouters uit dat bos. Ze helpen ons, en doen ons nooit kwaad.’ ‘En met een bos vol Levensbessen in dit graafschap zullen de dorpelingen langer leven, nooit meer honger lijden en gelukkiger zijn. En bent u ooit al een kwelgeest tegengekomen die niets vroeg in ruil voor zijn dienst? Wel, de Levensbes groeit en blijft groeien, het hele jaar lang, in dienst van de mens.’ De jager dacht aan de kinderen die hij had zien teloorgaan aan de honger, en aan zijn zwangere vrouw, en met pijn in het hart, bood hij zijn diensten aan. Hij zou eerst vallen moeten zetten, om de vluchtende kwelgeesten te grijpen. Ze moesten allemaal dood, want het waren beesten die altijd weer hun weg naar hun eerste huis terug zochten, ook al werden ze aan de andere kant van de wereld gezet. Dan het bos in gaan, en de truffelzwijnen loslaten op de paddestoelenpest, want voor zwijnen waren de kwelgeesten niet onzichtbaar. En alles wat zichtbaar uit de huisjes kwam: afschieten, maar niet in het hoofd, want de pinnemutsen moest de jager bijhouden. Trofee en speelgoed voor de dochter van de graaf. Zwaar beladen met een gruwelijke opdracht ging de jager naar huis. En zijn gemoed woog zo door dat geen enkele rimpel in zijn gezicht nog kon lachen. Met verstomde blik kwam hij het huis binnen. Meteen vroeg zijn vrouw hem wat er mis was, en wenend biechtte hij alles op. En ze smeekte hem, om de opdracht niet uit te voeren. ‘Mannetje,’ zei ze met zijn koosnaam, ‘schiet niet op alles wat beweegt. Wat hebben die kabouters jou kwaad gedaan?’ ‘Als zij weg zijn, zullen wij en onze kinderen gezond zijn.’ ‘Er gaat niets veranderen, mannetje, doe de graaf een plezier en hij vraagt er geld voor. Ziekte en dood kunnen niet worden overwonnen met een magische bes. Ellende en wreedheid komen dra in de plaats.’ De dag daarop ging de vrouw naar het bos van Kyrie om de kabouters te waarschuwen zodat zij een verdediging konden bouwen. Zij bedankten haar vurig en gingen meteen aan het werk. Een week later werd de jager terug ontboden bij de graaf. Hij werd ontvangen in dezelfde zaal waar hij de eerste keer werd onthaald, en werd meteen geleid naar de nieuwste aanwinst van de graaf: het hoofd van een zeldzaam dier dat nu een muur als lichaam had. ‘Vertel me, jager, is het bos ontdaan van de paddestoelenpest?’ ‘Geen stip meer te bekennen, meneer de graaf,’ zei de jager zenuwachtig. De graaf kwam wat dichter tegen de jager staan en onderzocht diens gezicht. ‘Er is iets met jou, jager, ik weet niet juist wat, maar soms denk ik dat ik je niet kan vertrouwen.’ Plots draaide de graaf zich om en riep met een bulderende stem: ‘Zadel mijn paard!’ En wendde zich dan tot de jager: ‘Ik ga het bos controleren, en jij komt mee.’ De graaf en de jager kwamen aan het bos van Kyrie, en gingen te voet verder door de dichte begroeiing. Na een tijdje merkte de graaf tevreden op dat er nog geen zicht was van kwelgeesten of hun nederzettingen. Ze waren nu diep in het bos toen plots de jager wees naar een grote bruine gestalte in de verte. ‘Meneer de graaf, ginds, een grimbeer!’ De graaf zei opgewonden maar ingehouden stil: ‘Is het er een? Die heb ik nog nooit geschoten! En ik die dacht dat mijn vriend de baron de laatste had! Wees stil, jager. We sluipen dichterbij, want hij staat nog zo ver dat ik hem niet goed zie.’ De beide mannen kropen voorzichtig door het struikgewas en beslopen de grimbeer. En terwijl de graaf zijn zinnen zette op het hoofd van een nieuwe prooi, beslopen wel duizenden kwelgeesten gevoelloos zijn lijf. De graaf siste nog, ‘Ik zie hem niet meer, ben je zeker dat het geen boom is?’ Maar zijn graat van rug tot nek krioelde al van de naderende dood en duizenden prikken later, lag de graaf met open ogen stil op zijn buik in het bos van Kyrie, en daar zou de grond hem ook verteren. Met hoofd en al, want de trofeeën van een kwelgeest hangen niet pronkend aan een muur. Zij rotten in de grond en vergaan in het niets.                

Han Hartmoed
0 0

Een bloedstollend feest

De nacht viel over de dichtbeboste heuvels van het Land Voorbij de Wouden. In een doodse, onheilspellende stilte bescheen een met wolken omfloerste maan het kasteel op de heuvel, en gaf het een griezelige aanblik. Ver weg in het woud scheurde het gehuil van een eenzame wolf de nacht in twee.   Een hobbelige weg dwars door de bossen was de enige toegangsweg naar het kasteel, dat omringd was door een ravijn. De ophaalbrug was opgetrokken, waardoor het slot, met zijn vele spitse torentjes en zijn honderden kamers, als hermetisch van de rest van de wereld afgesloten was. In vele kamers brandde licht, waardoor men vermoedde dat het bewoond was. Niemand had echter ooit iemand zien binnen- of buitengaan en de valbrug werd nooit neergelaten. In het dorp in de vallei leefde het vermoeden dat hier wel eens de sleutel kon liggen voor de vele verdachte verdwijningen in de streek, al had niemand enig bewijs om dit vermoeden te staven.   Van de maan ging een mysterieus licht uit, een seconde maar, niemand die het opmerkte. De stralenbundel richtte zich op het kasteel, zweefde over het ravijn, onder de spleet tussen de arduinen dorpel en de massieve houten poort naar binnen, de krakende trap op naar boven. Als iemand zich al in de buurt had gewaagd op dat ogenblik, zou die zeker verstijfd hebben toegekeken hoe het licht zich een weg naar boven baande, zich door het sleutelgat van de zolderdeur wrong, en daar door een kier onder het deksel van een doodskist verdween.   Gedurende enkele seconden gebeurde er niets. Tot piepend het deksel van de doodskist openging en een witte gestalte uit de kist oprees...   “Hhhhmmmmppffff!!!”, zuchtte de verschijning, die zich weldadig uitrekte en een angstaanjagende lach liet horen. “Aaarghh, wat heb ik goed geslapen vandaag! Maar genoeg gerust nu. Tijd om op te staan!”   De gedaante had een doorschijnend witte huid, holle ogen, zwart haar en lange nagels. Hij kroop de kist uit en stommelde naar de deur en de trap af. “Amai, mijn hoofd tolt en mijn maag voelt als een vat zuur,” klaagde hij luidop, “Stommeling! Waarom heb je vorige nacht ook zoveel groep A gedronken? Je weet dat je het niet kan verdragen.” Wat waar was. Groep A was totaal zijn ding niet. Keer op keer hield hij er een gevoel aan over alsof een vleermuis zijn maagwand aan het opvreten was. Maar het smaakte zo lekker zoet en hij kon er niet aan weerstaan. Hij zou zich beter bij groep B en O houden. En eventueel AB. Daar zat ook nog een beetje van de A-smaak in, maar hij hield er tenminste geen zwarte kater aan over.   Hij stommelde verder naar beneden, ging de badkamer binnen en keek in de spiegel. Niets te zien! Goed zo, alles was in orde. Natuurlijk was het dan wel moeilijker om zijn tanden in te steken en zijn cape juist aan te trekken. Als laatste vertegenwoordiger van zijn roemrijke adellijke geslacht hechtte hij veel belang aan een verzorgd uiterlijk.   “Morana!”, riep hij, en het galmde doorheen het hele kasteel. Spinnen kropen weg bij het horen van zijn stem en de ratten in de kelder bleven stokstijf zitten. Algauw hoorde hij voetstappen naderen. Hij herkende de lichte tred van zijn geliefde Morana, met haar 208 jaar een kleine honderd jaar jonger dan hijzelf, waardoor zijn soortgenoten hem soms groen van jaloezie nastaarden.   “Mijn lieffte Vrykolakaff”, kirde ze bij het binnenkomen, “Ik heb vo heerlijk gedroomd over vorige nacht. Ik fidder van verlangen voor wat onf komende nacht te wachten ftaat!”   “Kan ik geloven”, gromde Vrykolakas, “Maar wil je wel eerst je gebit insteken? Je uitspraak lijkt nergens naar!”   “Oei”, giechelde Morana, en ze haalde uit een ivoren doosje een hagelwit gebit dat ze snel in haar mond stak. “Zo, teerbeminde Vrykolakasje. Wat kan ik voor je doen dat je mij geroepen hebt?”   “Wil je mijn cape halen? Ondertussen vijl ik nog even mijn hoektanden bij. En zorg dan ook maar dat je klaar bent. Je weet dat we een rendez-vous hebben met Graaf Dracula en Adachi-Moor om de feesten in de vallei te gaan opluisteren.” De laatste opmerking ontlokte aan hem een duivelse lach, maar Morana liet een pruilmondje zien.   “Is dat die Japanse vleermuis met wie Dracula tegenwoordig zo opschept? Ik moet haar niet erg, weet je,” pruttelde ze.   “Hoe dan ook, je gaat mee,” sommeerde hij haar, “En je zorgt ervoor dat je je manieren houdt, hoor je.” De laatste keer dat ze ergens de pest in had gehad, had ze Graaf Dracula, een van zijn betere vrienden, en een belangrijke rader in zijn netwerk, beledigd door te zeggen dat zijn toenmalige vriendin naar knoflook rook, en hem later ook nog eens vol bloed gekotst nadat ze teveel gedronken had.   “Zullen Incubus en Succubus er ook zijn?” vroeg ze. En ze was opgelucht toen Vrykolakas bevestigend knikte. Het waren twee onnozelaars, die met hun slachtoffers eerst de liefde bedreven, voordat ze hun levenskracht opzogen. Maar ze trokken zich nergens van aan en je kon er lol mee trappen. Ze zou zich wel met hen amuseren.   Toen ze klaar waren, kropen ze in hun vleermuismobiel en vlogen de heuvel af. In de dichtbeboste vallei was een dorp dat elk jaar zijn doden herdacht met een groot feest. In de hele omgeving hingen lampionnen die het dorp spookachtig verlichtten. De herbergen zaten vol met feestgangers en in de gemeentelijke zaal speelde een orkest ten dans. In de achterafstraatjes echter was waar het echt gebeurde voor de vampieren. Daar lagen de beschonkenen hun roes uit te slapen, speelden occasionele koppeltjes het heimelijke spel van de verboden liefde en keken onvoorzichtige puberknaapjes zich de ogen uit hun kassen, om nog te zwijgen over hun andere, allerindividueelste handelingen. Daar was het echter ook het donkerst, en waren de mensen nonchalant en onoplettend, meer bezig met hun onweerstaanbare verlangens dan met de gevaren die overal loerden. Dat was ook het doel van Vrykolakas en Morana, Graaf Dracula en Adachi-Moor, Incubus en Succulus. Zoals elk jaar beloofde het weer een feestelijke nacht te worden. Het bloed zou over hun hals stromen toen ze hun scherpe hoektanden erin plantten en ze zouden het gulzig en laveloos opdrinken.   Groot was dan ook hun verbazing toen ze merkten dat er in de donkere straten rond het feestende centrum geen levende noch een dode ziel te bespeuren viel. Dit dreigde een afknapper te worden. Vrykolakas vloekte: “Vervloekt zijn de hoorns van Nosferatu! Hier is niemand. Wat nu?”   “Ja, wat nu? Ik heb honger hoor,” kirde Morana. “Ik heb ook hongel,” sprak Adachi-Moor strijdlustig, “Als Mozes niet naal de belg wil komen, moet de belg maal naal Mozes gaan!” “Wat bedoel je, lieverd?” vroeg Graaf Dracula, “Je wil toch niet naar binnen gaan? Stel dat iemand ons herkent!”   “Waalom niet?”, sprak Adachi-Moor, “Ik heb hongel, dolst, en velschlikkelijk veel goesting! En we kunnen nog een feestje meepikken. De mensen weten toch niet dat wij vampielen zijn. En iedeleen is velkleed vandaag.”   Daar hadden ze geen argumenten meer tegen. En hoewel niet erg op hun gemak waagden ze zich toch naar binnen in de dorpszaal waar het orkest speelde. Binnen was het tamelijk donker, de zaal was slechts schaars verlicht met kaarsen die in uitgeholde pompoenen brandden. De mensen zongen, dronken en dansten en letten schijnbaar niet op de vier vreemdelingen die net binnengekomen waren en die op het eerst gezicht niet opvielen. De vier vampieren begaven zich naar het midden van de zaal om een beter zicht te hebben op hun toekomstige slachtoffers. Nog altijd trok niemand zich van hen iets aan. Tot ze in het midden van de zaal aanbeland waren en ze iemand recht op zich zagen afkomen. De man torste een groot kader met zich mee, en toen hij zich vlakbij hen bevond, draaide hij het kader om. Het bleek een spiegel te zijn...   Op dit moment ging de muziek over van een wals naar een steeds sneller en dreigender Slavische dans. De menigte stopte met praten, zingen en dansen en iedereen draaide zich om naar de vier lijkwitte gedaanten in het midden van de zaal. Er vormde zich een dreigende kring rond hen. En voor iedereen die de voorkant van de spiegel zag, kwam de griezelige werkelijkheid als een slag in het gezicht.   De stemming werd nu nog dreigender. De plastieken drietanden, die door de vampieren als feestattributen aanzien werden, bleken omhulsels te zijn voor houten kruisen, onheilspellend voorzien van scherpe punten. De dotjes in het haar van de oude vrouwtjes bleken trossen knoflook te zijn. En terwijl de vier vampieren elkaar verschrikt en in paniek aankeken, ontspon zich voor hun ogen hun gruwelijke lot...   In het kleine dorpje in de vallei nabij het duistere slot in het Land Voorbij de Wouden is  sindsdien nooit nog iemand als vermist opgegeven. Rond het kasteel zijn wel regelmatig onheilspellende stormen. Erna vliegen vleermuizen in groten getale ijselijk krijsend door de vallei, alsof ze op zoek zijn naar iets. De autoriteiten zoeken tevergeefs naar de eigenaars van het kasteel. Maar in geen enkel archief is iets over de herkomst ervan terug te vinden; geen eigenaar, geen bouwheer, geen plannen. Alsof het slot in werkelijkheid niet bestaat.

Koen Vanantwerpen
0 0

Het Verhaal van Salamarijn

Salamarijn was een salamander die zoals alle andere dieren uit het bos naar school ging in de grote bosschool. Veel vrienden had hij daar niet... Salamarijn had namelijk een groot probleem. Zijn tong was zo lang dat hij heel de tijd uit zijn bek bengelde. Een grote tong hebben was normaal voor salamanders, maar alle andere salamanders konden hun tong oprollen en verbergen in hun grote mond. Bij Salamarijn lukte dat niet, hoe hard hij ook probeerde! Heel de tijd sleurde hij die tong met zich mee, en overal waar Salamarijn liep ontstonden grote plassen speeksel. Dat vonden de andere dieren niet leuk. Daarom stond Salamarijn, zoals elke morgen, weer alleen op de speelplaats. Hij zag zijn klas wat verder onder de grote, oude boom staan. Hans de gans, de populairste jongen van zijn jaar, maakte grapjes en iedereen moest lachen. Zelfs Marie, het mooiste musje van de klas lachte. Salamarijn keek wat langer naar het mooie musje. Wat kon ze toch zo fijn kwetteren... Telkens als Salamarijn dat hoorde ging zijn hart sneller slaan. Maar hij kon niet met haar praten, want dan werd hij zenuwachtig en geraakte zijn tong in de knoop. Hans de gans maakte weer een grap. Deze keer wees hij naar Salamarijn. Iedereen moest lachen. Alleen Marie lachte niet. Ze keek naar hem alsof hij het meest zielige dier ooit was. Dat vond hij nog erger dan het lachen. Hij kroop verder weg in zijn hoekje en wikkelde zijn grote tong rond zijn lichaam zodat hij zich niet meer zo alleen voelde... Salamarijn vroeg zich af hoe het kon dat Hans zo populair was. Eigenlijk was Hans helemaal niet leuk of grappig. Hij was gewoon heel luid. Zo luid dat andere dieren niet eens de kans kregen om te praten. En als je hem niet leuk vond, dan begon hij je uit te lachen en te pesten. Dus vond iedereen hem maar leuk. Hans vond zichzelf geweldig, en heel stoer. Hij droeg een leren vest en had veel gel in zijn veren, en hij rookte. Vooral op dat laatste was hij heel trots. Telkens als hij een sigaret opstak deed hij dat met heel veel vertoon, zodat hij zeker wist dat heel de speelplaats het gezien had. Het was weer zo ver. Hans stak zijn eerste sigaret van die dag op. Hij zwierde het pakje sierlijk uit zijn leren jasje en nam er een grote, dikke sigaret uit. Deze stak hij tussen zijn snavel terwijl hij een lucifer uit zijn broekzak nam. Stoer als hij was, streek hij die af tegen de grote, oude boom. De lucifer vatte vlam en hij stak zijn sigaret aan. Alle jongens gaapten hem aan en bewonderden hem. Marie en sommige andere meisjes draaiden hun hoofd weg om te ontsnappen aan de lelijke rook. Hans lette niet op die meisjes. Hij genoot van de aandacht. Salamarijn zag dat de rook steeds dikker werd rond de oude, grote boom. Hij werd zelfs zo dik dat zijn klas bijna niet meer te zien was. Er klopte iets niet... Opeens riep er iemand heel luid: 'Help! Brand! De grote boom staat in brand!'  Iedereen vluchtte onder de boom vandaan terwijl er grote, oranje vlammen aan de stam verschenen. Iedereen, behalve Marie... Opeens zag Salamarijn haar liggen. Ze lag, bewusteloos door de rook, naast de boom op de grond. De vlammen cirkelden gevaarlijk dicht tegen haar veren aan. Iedereen keek toe, maar niemand deed iets, terwijl de brand steeds groter werd. Zelfs Hans de stoere gans stond stokstijf stil. Hij zag er eerder uit als een klein, bang eendje. Salamarijn liep vastberaden op de boom af terwijl hij zijn tong voor zich uit wikkelde. Nog nooit had hij zo zijn best gedaan om speeksel te produceren. Hij hief zijn tong over de boom heen en al snel begon er water uit zijn tong te stromen, van boven naar beneden over de takken van de grote, oude boom. De vlammen doofden en de rook verdween stilletjes aan. Toen de brand eindelijk gedoofd was, was iedereen stil. Alle jongens en meisjes keken naar hem, maar niemand zei iets. Toen hoorde Salamarijn een lieflijk gekwetter achter hem. Marie de mus stond op en met het mooiste stemmetje ter wereld zei ze: 'Je bent een held, Salamarijn. Een echte held.' Daarna vloog het musje op hem af en kuste hem op de mond. Iedereen begon te juichen en te klappen! Na de kus keek Marie hem bewonderend aan. 'Wat kun jij geweldig goed kussen met die grote tong!' Salamarijn had deze keer geen moeite om te antwoorden. Toch had hij daar de tijd niet eens voor, want Marie gaf hem weer een kus. Van af toen was alles anders. Niemand vond Hans nog leuk, maar Salamarijn had opeens zoveel vrienden als hij maar wensen kon. Maar het allerbelangrijkste was natuurlijk dat hij Marie had, voor eeuwig en altijd.

Marijn P
44 0

Bartje en het verkeer

Bartje is dol op zijn nieuwe skateboard. Als hij van school komt, springt hij er onmiddellijk op en zoeft over het voetpad. Dat vinden de andere voetgangers eigenlijk niet zo leuk. Al een paar keer is  hij hard met hen in aanraking gekomen. Eén keer was het een dikke meneer en die kreeg tranen in zijn ogen toen hij pijnlijk over zijn scheen wreef waar Bartje's skate tegenop gebotst was. Bartje wou zich excuseren, maar een wenende meneer met zijn dikke kont omhoog, het was zo'n grappig zicht dat hij zijn lach niet in kon houden.… Een andere keer was het zijn grote zus en die pest hem nog heel gemeen tot op de dag van vandaag als wraak voor de grote blauwe plek op haar enkel. Bartje houdt ook niet van de politieagent die het verkeer regelt in zijn straat. Elke keer weer als Bartje op een goede snelheid is, doet de politieagent hem stoppen, kijkt hem boosaardig aan en wijst naar het verkeerslicht : rood voor voetgangers. Maar hij is toch helemaal geen voetganger! Maar toen hij één keer op de straat zelf skate heeft de agent hem bij zijn jas gegrepen en gedreigd hem mee te nemen naar het politiebureau. Vandaag is hij lekker aan het skaten op het terrein achter hun huis als een stokoud vrouwtje langskomt. Ze beeft en schuifelt heel erg traag vooruit en knijpt haar ogen tot spleetjes als ze rond zich kijkt, precies alsof ze niet goed ziet. “Hé jongen!” roept ze met een oude kraakstem, “mag ik ook ‘ns een ritje op je skate maken?” Bartjes mond valt open. Nu is Bart een beleefd jongetje en aan een oma mag je niks weigeren, zegt mama altijd. Dus antwoordt hij : “Jazeker, mevrouw” en reikt haar zijn skate aan. En ziedaar, de oma flitst weg, met geplooide knieën en perfect gekromde rug, zoals het hoort. Ze rijdt de ramp op, tot boven, laat de skate los die naast haar gezicht vliegt, vangt hem handig met gestrekte arm op en plaatst hem onder haar voeten voor ze weer naar beneden snelt en hop ze is al vertrokken naar de andere kant van de ramp, waar ze hoog in de lucht een dubbele draai maakt. Bart valt achterover op zijn billen in het gras. Als het kon, zou zijn mond nog verder open vallen, maar hij hangt al zo wijd open dat alle vliegen van de buurt er wel een plaatsje in zouden kunnen vinden. En daar is oma weer. Haar gerimpelde oude wangetjes zien vuurrood en ze lacht breed haar valse tanden bloot. “Dat was leuk, jongen!” Ze kijkt Bartje met fonkelende oogjes aan. “Ik denk dat ik je een woordje uitleg moet, hé. Eigenlijk heet ik Mira en ik ben een heks. Vorige week ben ik met mijn bezem tegen een telefoonpaal gevlogen en als boete van de Federale politierechtbank voor Magische wezens mag ik nu mijn bezem niet meer gebruiken.” En ze barst in snikken uit. “Oh, mevrouw” probeert Bartje haar te troosten, “zo’n lieve oma, eh, pardon, heks als u, ze zullen u die wel snel teruggeven…” “Niemendal!” krijst Mira, “ik moet 500 jaar wachten op een nieuwe bezem!” “500 jaar!” daar is Bartje even van geschrokken “jaja, mijn jongen, de verkeersregels voor heksen zijn niet mals, hoor! Maar ’t is mijn eigen schuld, ik was natuurlijk weer aan ’t telefoneren met mijn GSM en dat is –net als bij jullie- verboden.” “Zijn die verkeersregels voor jullie dan precies zoals de onze?” Vraagt Bartje, “want hier zijn ze toch ook eigenlijk niet leuk, hoor…” “Véél moeilijker,” onderbreekt Mira, “Luister, ik zal je een paar regels leren: op een kruispunt krijgen reuzen met 1 oog voorrang van links. Dat is anders dan bij jullie, hé? Hoe is ’t hier weer? … Reuzen met 2 ogen daarentegen, krijgen altijd voorrang. Bij dwergen, hangt dat dan af van de grootte van hun voeten. Elfen moeten altijd het omgekeerde doen van wat de politie zegt. Als heksen voor een rood licht staan, zijn ze verplicht twee kunstjes te doen en draken,…” “Hola, Mira!” onderbreekt Bartje haar, “dat kan ik allemaal niet onthouden, hoor.” Mira’s gsm rinkelt, ze neemt op en spreekt heel snel en stil, zodat Bartje er niks van verstaat. Hij doet nochtans zijn best om het gesprek af te luisteren. Bij mama, papa en zijn zus aan de telefoon lukt dat altijd en dan kan hij ze lekker plagen, door nadien hun stem na te doen. Mira haakt in en reikt Bartje de hand. “’t Was aangenaam, jongen, maar nu moet ik er vandoor. Ik zit zonder bezem en mijn eigen grootmoeder wacht op me. Haar poes zit vast op een regenwolk en ze is te oud om het dier er nog zelf van af te halen. Het beest miauwt de longen uit zijn lijf want het is kletsnat en je weet wat poezen daarvan vinden! En zonder bezem duurt ’t wel een tijdje voor ik er ben. Ik geef je om je te bedanken voor die leuke rit een beetje toverkracht, je hebt ’t al in je hand.”En Bartje voelt inderdaad een warme gloed die kriebelt in zijn handpalm. “Vergeet echter niet dat alles wat je betovert, binnen 1 uur weer normaal gemaakt moet worden anders blijft ’t betoverd… voor de eeuwigheid!” Ze kijkt hem streng aan en laat zijn hand los. Bartje knijpt vlug zijn handje dicht. Mira schuifelt weg, ze is weer een gewoon oud vrouwtje geworden. Bartje wuift haar na, zijn vuistje stevig dichtgeknepen. Dan kijkt hij snel naar wat er in zijn hand ligt en hij is een beetje teleurgesteld, alleen een klein verkreukeld papiertje met daarin wat roze poeder, precies zoals het poeder dat mama op haar wangen smeert als ze er mooi uit wil zien, als ze een vergadering heeft met haar baas bijvoorbeeld. “Toch eens testen”, denkt Bartje. In zijn rugzak heeft hij nog twee mandarijntjes, die mama hem vorige week als vieruurtje had gegeven. Ze zijn nu al een beetje oud en vast niet meer lekker. Bartje strooit er een klein beetje roze poeder op en denkt heel hard aan… twee lekker vettige oliebollen met poedersuiker en zie, daar liggen ze, de oliebollen, ze zijn dampend heet en nog heerlijker dan die op de kermis. Bartje blaast erop om ze een beetje af te koelen, terwijl hij ze laat rollen van de ene hand in de andere om zich niet te verbranden, en eet ze dan snel op, mmmm, heerlijk! HIj doet de rest van ’t poeder in zijn jaszak en vertrekt op avontuur. De agent staat zoals gewoonlijk op het kruispunt, kwaad met zijn armen te zwaaien en woest te fluiten naar auto’s die niet snel genoeg remmen, of te snel doorrijden. Bartje neemt wat poeder in zijn handpalm, brengt ’t naar zijn gezicht en terwijl hij oversteekt en rakelings langs de politieagent wandelt, blaast hij het poeder in diens gezicht. De politieagent schrikt en kucht, dan kijkt hij Bartje gemeen aan, wil iets zeggen , maar het enige wat uit zijn mond komt, is een luide kwaak, als van een kikker. Bartje rent hard weg en gaat even verder tussen twee auto’s zitten. Hij schudde zo van ’t lachen dat hij niet meer verder kon rennen. Hij hoort de politieagent weer kwaken en proest het nog meer uit van het lachen. Hij is nu helemaal opgewonden en skate over het voetpad terwijl hij poeder strooit over de geparkeerde auto’s, ze beginnen te kwispelen en blaffen als jonge hondjes. De langsrijdende bus tovert Bartje om in een rijtje kuikens met de chauffeur als de moeder kip en ze kakelen van jewelste. Maar dan loopt ’t mis, een auto-hondje heeft al in de politieagent-kikker zijn bil gebeten en die moet met zijn gewonde been naar ‘t ziekenhuis, maar geen enkele auto-hond wil ‘m brengen, want ze rijden nu met zijn allen achter de kuikens-bus aan. Mensen schreeuwen en een mevrouw is al flauwgevallen. Blijkbaar is er een beetje van Barts poeder op het zebrapad gevallen en die is toen in een lange, gevaarlijk slissende, kronkelende, witgestreepte slang veranderd net toen de mevrouw wou oversteken. “Help”, denkt Bartje, “wat heb ik gedaan! En ik heb maar een uurtje tijd om het allemaal weer normaal te maken. Hij grabbelt in zijn zak, maar het poeder is op, alleen het lege papiertje blijft nog over. Bartje krijgt een heel vies gevoel in zijn buik, zoals altijd wanneer hij heel erg bang is, wanneer hij iets fout heeft gedaan en weet dat mama hem zal straffen en de tranen schieten in zijn ogen. Maar dit is erger dan alles wat hij al voordien heeft uitgespookt. En zonder toverpoeder blijft het zo… voor de eeuwigheid! Hij neemt ’t papiertje uit zijn zak en kijkt ernaar. En zie, die lieve oude Mira heeft er haar GSMnummer op geschreven. De redding! Als een wervelwind stormt Bartje naar huis. Zijn zus zit op haar kamer over haar huiswerk gebogen. Hijgend rent Bartje haar kamer binnen; “Toe, “ hijgt hij, “het is van levensbelang! Leen me je telefoon!” Ze blijft onverstoorbaar verder lezen en wijst alleen met haar vinger naar haar enkel, daar waar de blauwe plek van zijn skateboard was geweest. Bartje moet ingrijpen. Hij sleurt haar van haar stoel en trekt haar, terwijl ze luid schreeuwt in protest, naar het raam. Wat ze daar ziet, doet haar mond nog dieper openvallen dan die van haar broer, toen hij Mira de heks zag skateboarden. De straat is onherkenbaar geworden. De kuikenbus probeert de muren van de huizen op te vliegen terwijl auto-hondjes alle kanten ophuppelen en met hun lange hondentong doodsbange voetgangers proberen in ’t gezicht te likken. Een gevaarlijk lange slang kronkelt er tussenin. “Dat heb ik gedaan”, zegt Bartje “en als je niet wil dat het zo blijft, moet je me nu je telefoon lenen.” Met haar mond nog altijd wijd open en ogen als schoteltjes reikt Bart zijn zus hem haar telefoon. Snel toetst Bart Mira’s nummer in en zoals hij wel had verwacht, neemt ze onmiddellijk op. Hij vertelt haar wat er gebeurd is. “Niet meer bewegen!” schreeuwt Mira, “mannen, hé, altijd ’t zelfde, ’t is goed, ik kom je redden.” Bartje gaat langzaam zitten voor ’t raam en kijkt naar de chaos op straat. Hij en zijn zus zijn beiden stil. Ze zijn doodsbang. Voor het eerst in Bartjes herrinnering, maken ze geen ruzie. Zijn zus geeft hem zelfs een hand en hij vindt het deze keer best ok die vast te houden. Zo bang is hij. De minuten tikken voorbij. Komt Mira de heks wel op tijd, binnen enkele minuten is het uur voorbij en blijft de straat voor eeuwig een beestenbende! En dan ziet hij haar aankomen… bovenop de grijze regenwolk, die ze stevig met teugels in toom houdt, een natte poes op haar schouder. “Hé jongen, “ roept ze, ’t is dan wel geen bezem, maar op een wolk geraken we ook door de verkeersopstoppingen van het spitsuur. En de wolk regent roze poeder over de hele straat en alles wordt weer zoals het vroeger was. Net op tijd! Ja toch? Want sedertdien, af en toe, terwijl de politieagent het verkeer  regelt, kan het wel eens gebeuren, dat de voetgangers stevig schrikken, want in de plaats van een luid gefluit, klinkt er dan opeens gekwaak van onder de snor van de agent, of is ’t een kikker?

Gail Verhasselt
0 1