Lezen

Eenheidstaal voor EU

De Europese eenwording wordt niet alleen bemoeilijkt door politieke stoorzenders maar ook door het gebrek aan wil om revolutionaire besluiten te nemen die Europa verder op weg helpen in de juiste richting waartoe zij nu eenmaal is voorbestemd. Bijvoorbeeld de heikele kwestie om een eenheidstaal aan te duiden die de communicatie tussen alle burgers wiens toenadering nu nog goeddeels door taalbarrières wordt verhinderd, vlot te trekken. De moeilijkheid hier ligt in het feit dat iedereen zijn eigen moedertaal koestert en beziet als de beste en de mooiste van alle gangbare talen. Veel heeft hier te maken met sentiment, natuurlijk is men het meest gehecht aan de taal die men van in de wieg met de paplepel kreeg voorgeschoteld en vaak associeert met een 'thuisgevoel' en een zorgeloze jeugd. De EU erkent thans met haar 28 lidstaten 24 talen als officiële talen op haar grondgebied. Als teken van respect voor diversiteit kan dit tellen maar de vraag is of zo'n overdaad aan officiële talen in de praktijk wel werkbaar is? Om nog maar te zwijgen van het gigantische kostenplaatje dat dit pakket aan vereiste vertalingen van wetteksten en brochures met voorlichting met zich meebrengt. Toch is het niet vreemd dat de EU in haar opstartfase deze talen dergelijke erkenning verleent. Hoe zouden de volkeren der kandidaat-lidstaten anders ooit bereid zijn gevonden om in het Europese verhaal te stappen als de supranationale overheid niet bereid zou zijn geweest om de moedertaal van deze miljoenen mannen en vrouwen met waardering te bejegenen? Deze generositeit heeft echter ook een niet te onderschatten keerzijde: zij zorgt er voor dat de politieke besluitvorming in Europa als geheel aanzienlijke vertragingen oploopt: een heus leger van duizenden tolken en vertalers is voortdurend in de weer om alle wetsvoorstellen en wetteksten en andere teksten met een officieel karakter begrijpelijk te maken voor anderstalige Europeanen door de bronteksten om te zetten in de taal van het doelpubliek. En wat als deze vertalingen niet altijd accuraat zijn en bij de lezer of toehoorder een ander beeld oproepen dat afwijkt van het originele? Met de historie van de fameuze 'Toren van Babel' in het achterhoofd moet dit gegeven ons terecht zorgen baren: de bouw daarvan werd volgens de overlevering stilgelegd omdat de bouwers allemaal een andere taal spraken en daardoor met elkaar in de clinch kwamen te liggen. We moeten oppassen dat het met Europa niet ook die kant op gaat als iedere natie koppig blijft vasthouden aan de eigen streektaal en haar idioom: zo schieten we niet op met elkaar. Wij als Europeanen moeten dringend gaan inzien dat een gemeenschappelijke taal die we een hoofdrol toekennen kan fungeren als een bindmiddel en voornaamste methode om de toenadering tot elkaar te versnellen. Omdat ikzelf actief ben in een beroepscategorie die veel met buitenlandse klanten omgaat ervaar ik dagelijks aan de lijve hoe een gedegen talenkennis barrières kan slechten en hoe een gebrek aan talenkennis deze anderzijds kan opwerpen of versterken. Laten we om te beginnen de feiten onder ogen zien en erkennen dat er één lingua franca in de maak is en dankzij haar toenemende populariteit aan een natuurlijke opmars bezig is: het Engels dat op termijn het Duits, het Spaans en het Chinees het nakijken zal geven. Strikt genomen is de meest gesproken taal ter wereld het Chinees maar wat kunnen we daarmee aanvangen als we weten dat buiten de Chinezen zelf haast niemand die taal machtig is, zo aartsmoeilijk is zij om aan te leren. We doen er verstandig aan om iedereen die overweegt Chinees te leren daarin aan te moedigen met het verstrekken van gratis studiebeurzen van overheidswege want (zoals ik elders in dit boek uiteenzet) is het van het grootste belang om te kunnen beschikken over een grote reserve aan China-kenners en sinologen, zoals ook een grote reserve aan arabisten haar voordelen kan bewijzen. Maar om deze talen -het Arabisch en het Chinees, naast het Russisch en het Spaans -die ik ook belangrijk acht- te gaan 'adopteren' als officiële taal is een brug te ver. Het Engels daarentegen wordt door minder mensen gesproken dan het Chinees maar is wel veel wijdverspreider. Het Engels staat onbetwist op de eerste plaats in de rangschikking van 'tweede talen', waar ook ter wereld, waarvan de bewoners enige notie hebben. Het is de officiële taal van één van onze belangrijkste handelspartners, de VS, én bovendien de officiële taal van het land dat het meeste bezwaar maakt tegen een volwaardig EU-lidmaatschap: Groot-Brittannië. Geen wonder: de Britten waren betrokken partij in twee Wereldoorlogen waarin de Duitsers de agressor waren en hebben eeuwenlang op voet van oorlog geleefd met de Fransen, waarom dan -luidt de redenering- zouden ze deel willen uitmaken van een politieke unie waarin notabene Frankrijk en Duitsland gezamenlijk orkestleider willen spelen? Deze ongepaste maar begrijpelijke argwaan en scepsis zou juist een stimulans moeten zijn voor de Europese politieke zwaargewichten om doorheen de gehele Europese Unie het Engels te introduceren als gemeenschappelijke tweede taal. Dat wil zeggen: Geen enkele nationale taal -zoals het Frans, Duits of Spaans- hoeft te wijken of terrein te verliezen ten nadele van het Engels maar deze laatste wordt simpelweg vanaf een bepaalde datum onderwezen als standaard tweede taal in àlle Europese onderwijsinstellingen -van de basisschool tot en met de unief. Dat houdt bijvoorbeeld in dat studenten in Frankrijk niet langer kunnen kiezen voor Duits als tweede taal -dat is immers het Engels- maar desgewenst kunnen ze hun lessenpakket zodanig samenstellen dat ze het Duits er als derde taal bijnemen. Het invoeren van het Engels overal als tweede taal zal uiteraard als resultaat opleveren dat na een paar generaties nagenoeg iedere Europese burger deze taal feilloos zal kunnen beheersen zonder afbreuk te doen aan de waarde en het belang van de eigen nationale taal en er bovendien voor zorgen dat de weerstand die nu nog vele Engelsen voelen voor Europa zal afbrokkelen. In mijn eigen werkomgeving merk ik op dat steeds meer buitenlanders het Engels bereid zijn te hanteren als communicatiemiddel over de (binnen-)grenzen heen, ofschoon nog teveel van hen proberen vast te houden aan hun eigen taal, in zoverre dat mogelijk is. Duitse klanten bijvoorbeeld zijn trots op hun Duits en begroeten mij steeds in hun eigen taal in de ijdele hoop dat hun groet in dezelfde taal zal worden beantwoord. Is dat het geval dan zijn zij zeer blij en dankbaar de conversatie met de niet-Duitser in het Duits te kunnen verderzetten. Geeft de gastheer te kennen het Duits niet of onvoldoende machtig te zijn dan kunnen de Duitse bezoekers moeiteloos maar met lichte tegenzin overschakelen op het Engels en doen ze dat ook. Heel anders is het gesteld met de Fransen en de Spanjaarden. Deze weigeren halsstarrig een andere dan hun eigen taal te spreken, veelal uit onkunde, en maken zich daardoor ongeliefd in het buitenland. De Fransen hebben dan nog als voordeel dat nogal wat niet-Franse Europeanen een aardig mondje Frans spreken maar de Spanjaarden moeten vaak tot hun ontzetting vaststellen dat hun Spaans veel minder in trek is op het Europese vasteland en dienen dan noodgedwongen hun maaltijd in een restaurant te bestellen met behulp van gebarentaal. Ik kan me voorstellen dat een bezoekende Amerikaan of Chinees die toevallig getuige is van zo'n tafereel zich de opmerking laat ontvallen: 'Moet dit nu Verenigd Europa voorstellen? Die hansworsten spreken geeneens eenzelfde taal!' Als Europa kan verplichten dat iedere luchtverkeersleider Engels kent (dat moet wel want anders kan een vliegtuig neerstorten als de piloot niet begrijpt welke richtlijnen hij van de verkeerstoren ontvangt) waarom kan Europa dan niet verplichten dat iedereen die een openbare functie bekleedt -politieman, loketbediende, medische hulpverlener- over hetzelfde talent beschikt? Hoe erbarmelijk is het met Europa gesteld als een Finse automobilist die op een Franse autostrade aan de kant van de weg wordt gezet door de verkeerspolitie niet uitgelegd krijgt welke overtreding hij beging omdat geen van beiden dezelfde taal spreken? Het opleggen van het Engels als gestandaardiseerde tweede taal is de meest logische stap die de Europese Commissie moet nemen om de volkeren van Europa nader tot elkaar te brengen en deze beslissing kan niet snel genoeg worden genomen. Liever vandaag nog dan morgen als men de échte vereniging van Europa waarlijk serieus neemt. De Europese burgers met te weinig sympathie voor het Engels moeten dit niet gaan bekritiseren als een dictaat of een verplichting van Brussel maar louter als een evolutionair gegeven (alle indicatoren wijzen er op dat het Engels op natuurlijke wijze onder de Europese bevolking en in de rest van de wereld als belangrijkste taal wordt aanzien) dat door deze maatregel enkel op weg wordt geholpen. Het is een vorm van 'vooruitdenken', zeg maar anticiperen op een feit dat zich binnen pakweg tien jaar onvermijdelijk zal aandienen. Als het over tien jaar zover is en we gaan er als Europese regering dan pas rekening mee gaan houden (door bevel te geven tot het drukken van nieuwe schoolboeken, brochures enz.) dan komen we schromelijk te laat en zijn we op achtervolgen aangewezen ten aanzien van de rest van de wereld die in alles competitief is. Nemen we nu reeds alle nodige maatregelen met de wetenschap dat het over tien jaar staat te gebeuren dan kunnen we deze race nog winnen in de kenniswedloop die evenzeer belangrijk, zo niet belangrijker, is dan de wapenwedloop daterend uit de tijd van de Koude Oorlog. En bovendien zullen de Engelsen bijzonder gecharmeerd zijn door dit initiatief en met minder negatieve gevoelens het Europese project beginnen gadeslaan en het, in het beste geval, wel gaan omhelzen? Terug nu naar de Fransen en Spanjaarden die nog steeds denken dat hun taal voorbestemd is om stormenderhand de wereld te veroveren: we moeten deze chauvinisten met hun neus op de feiten drukken en hen diets maken dat het Engels hen allang heeft voorbijgestreefd. Het pleit is beslecht: wie tegenwoordig naam wil maken in de wereld en iets te zeggen wil hebben moet het Engels onder de knie hebben. Vele Europese lidstaten hebben in de afgelopen jaren terecht 'inburgeringscursussen' ingevoerd voor inwijkelingen die kandidaat staatsburger zijn. Na deze cursus te hebben verwerkt dienen de kandidaten een soort van examen af te leggen waarbij onder andere hun kennis van de officiële taal van het gastland wordt gemeten: is die onbestaande of niet op peil dan kan hen de toegang tot het land worden geweigerd. Hetzelfde principe zou moeten gelden voor de kandidaat-Europeaan van de toekomst. We kunnen ze niet uitwijzen -de meesten zijn nu eenmaal geboren in Europa- maar als blijkt dat ze de verplichte officiële taal van Europa niet kennen kunnen we ze uitsluiten van bepaalde economische of fiscale voordelen uitgaande van de EU, op dezelfde manier waarop lokale overheden thans onaangepaste burgers bepaalde voordelen misgunt. Met name Fransen en Spanjaarden -maar ook een flink gedeelte van de Italianen en Grieken- hebben dringend nood aan bijscholing als ze opgang willen maken in het Europa van de (nabije) toekomst. In dit licht bekeken is het verzet dat nationalistisch gezinde politieke partijen plegen te organiseren tegen de invloed van opkomende talen lachwekkend en getuigend van een achterlijkheid die doet terugdenken aan middeleeuwse barbarij. Laten we de situatie in mijn eigen land opnieuw tot voorbeeld nemen. Militanten die gelieerd zijn aan de NVA van Bart De Wever voeren jaar in jaar uit actie tegen de verfransing van Vlaams Brabant in het algemeen en meer specifiek de Brusselse Rand. Herbergiers die het 'aandurven' te kiezen voor een uithangbord met een Franse naam voor hun etablissement worden te schande gemaakt en de Franse ondertiteling van 'Vlaamse' straatnaamborden en bewegwijzering worden uit ongenoegen door Vlaamse radicalen overschilderd. Het is intriest te noemen dat mensen die zichzelf als politicus betitelen zich anno 2013/2014 nog met dergelijke stupiditeiten inlaten. Echter, de meeste "thee huizen" die hun klanten thee, koffie en gebak voorzetten noemen zich overal te lande al tientallen jaren 'tea room', ook in het Vlaamse gedeelte, maar daar kraait geen haan naar want het is immers een Engelse benaming en geen Franse, dus niet-bedreigend in de ogen van de Vlamingen. Is het trouwens niet verwonderlijk dat de Vlaamse regering een pak subsidiegeld spendeert aan de publicatie en verspreiding van een geheel Engelstalig weekblad, 'Flanders Today', ter promotie van Vlaanderen bij de Engelstaligen? Zou men hetzelfde doen met een Franstalig weekblad dan zouden de Vlaamsgezinden allicht moord en brand schreeuwen... In een electoraal opbod, om van deze radicale partijen zoveel mogelijk kiezers af te snoepen, vertonen ook de meer gematigde partijen een ergerlijk kopieergedrag door met nog strengere maatregelen uit te pakken die de 'verfransing' van hun streek moeten tegengaan. Zo beslist in volle zomer van 2013 het stadsbestuur van Menen, het Vlaamse grensstadje dat op een boogscheut van Frankrijk verwijdert ligt en een burgemeester heeft van CD&V huize (de Vlaamse "Christelijke Volkspartij") dat Franstalige inwoners die zich met vragen aan het onthaal van de stadsdiensten aanmelden voortaan enkel nog in het Nederlands te woord zullen worden gestaan. Zelfs als de stadsambtenaar van dienst het Frans perfect beheerst is het hem verboden om mensen die uitsluitend Frans spreken in hun eigen taal verder te helpen. En als het gesprek spaak loopt heeft de inventieve burgemeester daar iets op gevonden: pictogrammen. De verbouwereerde bezoeker krijgt -zoals in de kleuterklas- een reeks eenvoudige tekeningetjes voorgelegd waarna hij er eentje moet aanwijzen dat overeenstemt met het geval waarvoor hij een beroep wil doen op het stadhuis van Menen... Provocerende en idiote Kafkaiaanse toestanden ten top maar allemaal een maat voor niets want het hysterische stadsbestuur van Menen vergeet één zaak: Niet het Frans maar het Engels zal in de toekomst nog meer opgang maken en zowel het Vlaams als het Frans gaan overvleugelen hoewel dit voor beide stagnerende talen geenszins het einde hoeft te betekenen. Nogmaals: een gemeenschappelijke taal is onontbeerlijk als men de vereniging van Europa in de hoogste versnelling wil doorzetten en daarom stel ik voor dat er een Europees televisie nieuwskanaal wordt opgericht dat uitsluitend uitzendt in het Engels in alle lidstaten, met (desgewenst) ondertiteling in de eigen taal via teletekst. De zender dient dan alle nieuws te brengen over Europa dat relevant is voor de inwoners, algemeen nieuws zowel als regionaal.    

Olli Salvatore
31 0

GEWENST: VERPLICHTE OPLEIDING VOOR KANDIDAAT-POLITICI

Als Europa zichzelf positief wil onderscheiden van de rest van de wereld, en alle dictators in de dop de kans wil ontnemen om zich te manifesteren en Europa verder schade toe te brengen door volkeren intern tegen elkaar op te zetten, dan moet het serieus gaan nadenken over een nieuw systeem dat ik hier en nu voorstel en dat er in bestaat dat in het vervolg tijdens verkiezingen zich uitsluitend nog mensen mogen kandidaat stellen die een speciale opleiding tot politicus hebben doorlopen! Het valt toch niet te begrijpen dat aan beroepen met een verantwoordelijke functie, zoals leraren, magistraten, politiemensen, enzovoort, hoge selectiecriteria worden gekoppeld, maar dat uit de grijze massa, zonder vooropleiding of psychologische screening, iemand naar voren kan treden die dankzij louter voldoende stemmen tot minister kan benoemd worden en opeens de zorg en verantwoordelijkheid draagt over het lot en welzijn van miljoenen mensen? Recente studies van psychologen wijzen er op dat de mensen die de meeste kenmerken van psychopathie bezitten te vinden zijn onder politici. Dat is een verontrustend gegeven dat er ons als volk moet van weerhouden aan willekeurige individuen zoveel macht ineens toe te vertrouwen. In Europa kan namelijk iedereen het tot politicus schoppen: fortuinzoekers, avonturiers, agitatoren, tot en met charmezangers. Onder het Italiaanse premierschap van Silvio Berlusconi hebben we gezien tot welke excessen dit kan leiden. Deze man bepaalde gedurende vele jaren nagenoeg in z'n eentje het beleid, met desastreuze gevolgen voor zijn land en haar schatkist, terwijl hij -zo is achteraf gebleken- al die tijd nauwe banden onderhield met de maffia. De enigen die van zijn beleid beter werden waren het misdaadsyndicaat en hijzelf; toen hij na heel wat malversaties, financiële en seksschandalen, moest aftreden, was zijn land ei zo na bankroet, terwijl zijn persoonlijke fortuin was aangedikt. Het oprichten van scholen, waar kandidaat-politici verplicht een cursus geschiedenis, economie en politicologie moeten volgen vooraleer zij het recht krijgen om naar de gunst van de kiezer te mogen dingen, is volgens mij dé aangewezen methode om het kaf van het koren te scheiden en er voor te zorgen dat enkel mensen met een geschikt profiel een politieke carrière kunnen ambiëren. Maar het zou opnieuw te gemakkelijk zijn om zich louter te hoeven inschrijven en met de hakken over de sloot voldoende punten te behalen om met een politieke loopbaan van start te kunnen gaan. Neen, toekomstige leerlingen worden eerst onderworpen aan psychologische tests en een streng toelatingsexamen. Blijkt dat zij geestelijke afwijkingen hebben dan kunnen zij gelijk hun politieke droom opbergen; blijkt tijdens de ondervraging dat zij niet weten wat de Holocaust precies inhield, of wie Maarten Luther King was, of hoe een parlement functioneert enzovoort, dan worden zij evenmin toegelaten. Dergelijke preselectie zou de toekomstige politieke werking van Europa zeker ten goede komen. In 2011 ging de Amerikaanse republikeinse presidentskandidaat Herman Cain volledig de mist in tijdens een tv-interview toen hem gevraagd werd naar zijn mening over de politieke crisis in Libië. Hij wist er geen zinnig antwoord op te geven en struikelde over zijn woorden. Zijn geschiktheid om een land als de VS te leiden werd onmiddellijk in twijfel getrokken. In dit informatietijdperk kunnen we het ons niet veroorloven om politici aan de top te hebben die onwetend zijn over belangrijke nieuwsfeiten. Europa mag niet dezelfde uitschuivers meemaken maar moet er kunnen op vertrouwen te worden bestuurd door capabele mensen die de wereld als hun broekzak kennen en altijd up-to-date zijn. Daarom moet het vak van politicus een beschermd beroep worden met opleiding en scholing voor de kandidaat-politici, net zoals dat in China het geval is. Onze politici hebben een voorbeeldfunctie en dienen zich dienovereenkomstig te gedragen. Zij die zich bezondigen aan corruptie dienen onmiddellijk uit hun ambt te worden ontheven, evenals degenen die zich op onrechtmatige wijze geld toe-eigenen, zoals loon voor prestaties die zij nooit hebben geleverd. In 2013 betrapte een Nederlandse filmploeg van de blog ‘GeenStijl’ verschillende Europarlementsleden op heterdaad terwijl ze inklokten om te laten uitschijnen dat ze een vergadering gingen bijwonen (waarvoor ze later een premie zouden opstrijken) terwijl ze spoorslags weer vertrokken. Minstens twee van de politici die door de reporters bij het verlaten van het parlementsgebouw op hun laakbare gedrag werden aangesproken werden verbaal agressief en één er van ging de reporters zelfs te lijf. Europa zou strenger moeten optreden tegen dergelijke excessen (een reprimande alleen volstaat niet) om de burgers te verlossen van het vooroordeel dat de Europese politiek een kaste is van zakkenvullers die zichzelf bevoorrecht.

Olli Salvatore
10 0

Van Gerrewey

Christophe Van Gerrewey - Trein met vertraging : geen geestige roman over wachten en stilstaan.   In Van Gerreweys tweede roman worden de gedachten, gevoelens, redeneringen, rationalisaties, obsessies, observaties, herinneringen blootgelegd van reizigers op de trein tussen Oostende en Antwerpen. Dat levert essayistische stukken op over relaties en isolement, relaties en het kapitalisme, kunst- en cultuurreceptie, tekstredactie, geluidpollutie in treinen, gsm’s, meeuwen aan de kust, oogcontact als spel, de ontevredenheid bij treinreizigers, opvoeding en technologie, de obsessie met aankoopbonnen. De stijl is analytisch, op het academische af. Geen nuance of contradictie wordt over het hoofd gezien. Elk thema wordt op zijn kant gelegd en vanuit alle mogelijke hoeken bestudeerd. In lange, complexe zinnen vol onderschikking en nevenschikking wordt de lezer langs de gedachten van de personages gevoerd. Van Gerrewey toont zich in Trein met vertraging een intelligent observator met een groot psychologisch inzicht. De problemen beginnen pas met alles wat tussen die observaties valt – personages, dialogen, beschrijvingen, beeldtaal – met alles, kortom, wat het genre van het essay overstijgt. Haast alle personages in het boek zijn tot diepgaande zelfreflectie in staat. René de conducteur, Marc de seksverslaafde, Niek de studente, Lien de leerkracht, Kris die aankoopbonnen verzamelt, Roos de doctoraatstudente met een vaginale infectie en Dirk de cultuurcriticus: bij elk van hen ligt de lat van de zelfbeschouwing erg hoog. Te hoog. Van Gerrewey slaagt er niet in zich als een buikspreker achter zijn poppen te verschuilen. Hun discours is al te herkenbaar het zijne; dat van de academicus. Wanneer Kris zijn obsessie met aankoopbonnen voor zichzelf probeert te rechtvaardigen heeft hij het over drie modellen … en natuurlijk zijn de drie constructies niet perfect van elkaar te scheiden. Andere personages sturen hun gedachten bij met nuances die in een wetenschappelijk artikel thuishoren: natuurlijk is het belangrijk te wijzen op / toch is het niet zo eenvoudig dat / wat niet hetzelfde is als. Wanneer Roos en Kris ten slotte respectievelijk de wetenschappelijke namen van vaginale aandoeningen (trichomonas, gardnerella, herpes, gonorroe, chlamydia, syfilis) enveertien supermarktketens, tien soorten yoghurt en zestien merken van (elektrische) tandenborstels opsommen, ziet de lezer niet Roos of Kris in de trein zitten, maar de schrijver achter zijn computer zoektermen invoeren. Sommige verhalende scènes in het boek – scènes die de essayistische beschouwingen overstijgen en die die tegelijk aan elkaar moeten lijmen, er een verhalende vorm aan moeten geven – zijn dan weer ronduit karikaturaal en ongeloofwaardig. Nadat de trein tussen Gent Sint-Pieters en Gent Dampoort onverwachts is stilgevallen, mijmert René de conducteur over de ontevredenheid bij treinreizigers. Hij deelt het fatalisme niet van collega’s die klagen over hoe het steeds maar erger en erger wordt: Trouwens, wat maakt het uit dat iets negatief is geëvolueerd – je kunt de geschiedenis niet terugdraaien. Veertig pagina’s later schiet van die relativerende toon niets meer over. René is aan een depressie ten prooi gevallen. Wie kan er iets noemen dat de laatste tien jaar gunstig is geëvolueerd? Ik ben niet geschikt voor deze baan … ik kan het leven zoals het vandaag is niet meer aan. En dan zakt zijn kin tot op vijf centimeter van zijn borst. De ontmoeting met Kris (de man van de aankoopbonnen) brengt redding. Kris zit op de trein met drie liter roomijs. Een trein die stil staat, wordt dan een probleem. Van Gerrewey zet Kris neer met de trekjes van een autist (geobsedeerd door aankoopbonnen, zijn gesprekspartner niet aankijken, de Delhaize-administratie of de NMBS die informatie achterhoudt), die dan maar beslist het smeltende ijs uit te delen. Normale sociale interactie lukt niet, maar ijs uitdelen op een trein mag geen probleem heten. En dus spreekt hij René aan: Daarom is mijn vraag: heeft u misschien een diepvriesvak hier in de trein, waarin ik de producten tijdelijk kan onderbrengen – en indien niet: heeft u misschien een lepel of een paar lepels … De autist als kleuter. En dan hebben we nog René die moet lachen, om het gemak waarmee hij zijn job opnieuw kan verrichten, en omdat hij er, op dat moment, zelfs genoegen in vindt. Weg depressie. Tussen de reizigers bevinden zich ook vier vrienden (Zij). Als een van hen is afgestapt en op de bus zit te wachten, wordt hij door zijn moeder opgebeld. Van Gerrewey heeft voor haar de rol van viswijf in gedachten. Haar man werkt ergens in een magazijn – iets met paletten. We zien het voor ons. Op een gegeven moment gaat het telefoongesprek over … die baas van de NMBS – die dikzak, met zijn baard, hij is al op tv geweest, ik herkende zijn stem, een grafstem zoals die van Frans Verleyen vroeger, die baas van Knack – en ze lijken nog op elkaar ook … Vingers opsteken wie ooit op zo’n manier, mét uitweiding over de fysieke gelijkenis tussen Frans Verleyen en die dikzak van de NMBS, een moeder haar zoon heeft horen opbellen om te vragen of hij al gearriveerd is. Sterk ook dat zo iemand weet dat Frans Verleyen vroeger baas van Knack was. Dat doet ze niet natuurlijk. Het is Van Gerrewey die dat weet. Kijk, daar heb je hem, hij loopt net door het beeld. Telkens het essayistische pad wordt verlaten, loopt het mis. Dit moet bijvoorbeeld spreektaal voorstellen: … hou toch eens op met die schandalige relativering! / ja, dat klopt, maar blijkbaar is het probleem niet zozeer specialisatie, als wel harmonisatie / het is allemaal ontzettend handig, en als je erbij stilstaat, dan wordt het voor een redelijke prijs aangeboden, en wat ik nog het mooist vind, is het ingebouwde kompas … In een poging de tekst toch nog wat leven in te blazen, wordt onstuimig met uitroeptekens rondgestrooid. Als hij naar links kijkt, krijgt hij een beetje zin om de puzzel op te lossen, maar dat hij zonder veel moeite een pen zou kunnen vinden – en dat de stilstand nog lang genoeg zou duren om de puzzel tot een goed einde te kunnen brengen – dat is onmogelijk!Alsof het om iets levensnoodzakelijk gaat plots, die puzzel. Een reclame voor lingerie roept twijfels op over de kwaliteiten van de vriendin van een van de vrienden en zijn relatie met haar, twijfels die hij na de uitstap dacht achter zich te hebben gelaten: Dat was dus wel het geval geweest als deze trein zonder vertraging was blijven rijden! Van alle personages verliezen de vier vrienden zich het minst in zelfbeschouwing. Hier geen diepzinnigheden. Van Gerrewey laat hen bij wijze van contrast pagina’s lang met elkaar praten zonder tussenbeide te komen. Het effect is bewust tenenkrommend. Als lezer wil je roepen dat ze hun mond moeten houden, dat het meisje moet stoppen op haar i-phone te tokkelen en vooral dat die ene lolbroek zijn grapjes voor zichzelf moet houden. Met die pagina’s lange nonsens roept Van Gerrewey de irritatie op die elke treinreiziger dagelijks meemaakt. Bij afwezigheid van de kunstenaar wordt het omgevingsgeluid kunst. John Cage. Dat is knap gevonden. Wat verderop luisteren we mee met een van de vrienden die in Gent door zijn moeder wordt opgebeld. Juist, die van daarnet, de vriendin van Frans Verleyen. Na vier en een halve pagina haar hysterisch gesnater te hebben aangehoord, smeekt de lezer samen met de arme jongen dat ze haar mond houdt. Het trucje wordt herhaald, (later zelfs nog eens) en dat is een beetje flauw. Het levert tenslotte slechts woordenkramerij op, gekuch en gemurmel in de concertzaal. Van Gerrewey houdt van dergelijke slimmigheidjes. Eén hoofdstuk lang denkt Roos op het treintoilet na over relaties. Twaalf pagina’s die eindigen met … al is de knip nog maar een minuut geleden op de deur gedaan. Die minuut staat er niet toevallig. Van Gerrewey wil de gedachten over haar isolement – met alle zijsprongen van dien - en de waarnemingen van het toilethokje woord voor woord, beeld voor beeld transcriberen. Eén minuut aan hersenkronkels, uitgerold in twaalf pagina’s, alstublieft. Het heeft iets belerend bijna. Dialogen tussen personages? Gedachten van personages? Die zijn even oeverloos saai of breed meanderend als van mensen van vlees en bloed. Wisten jullie dat dan niet? De schrijver jongleert al even graag met het romangenre en de verwachtingen van de lezer. Eén van de vier vrienden staat op het einde van een hoofdstuk op met de mededeling dat hij de vertraging godverdomme beu is. Het staat er als een cliffhanger in een episode van The Killing. Daarna wordt niets meer van hem vernomen. Het hoofdstuk waarin iemand een oude bekende van zijn grootvader ontmoet is als enige in de ik-persoon geschreven. De lezer komt niet te weten wie die persoon is – een eerder beschreven personage, iemand die voor de rest niet in het boek voorkomt? Op het einde van de treinrit herinneren Dirk en Roos zich elkaar eerder te hebben gezien. Volgens hem was dat ergens in december – jaren geleden, in een trein die de loop van een rivier in de Ardennen volgde. Zij daarentegen, is zeker dat het in januari of februari was, in een trein die vanuit New York langs de Hudson reed. Het decor wordt opnieuw opgeheven. In de coulissen zit nog steeds de schrijver. Kijk, hij schudt meewarig het hoofd: het geheugen van mensen is onbetrouwbaar, waarom zou dat dan bij romanpersonages anders zijn? Tja, waarom? Laten we de vraag omdraaien. Waarom ergernis opwekken met dialogen vol nonsens? Met ellenlange uitweidingen, beschrijvingen, valse herinneringen? Waarom de illusie wekken dat je afwezig bent in je eigen verhaal? Dialogen verschijnen schijnbaar zonder tussenkomst van de auteur, rechtstreeks van de coupé zogezegd – als een tranche de vie - op het blad. Idem met de minuut die uit Roos’ gedachten geknipt wordt en op twaalf pagina’s breed uitgesmeerd. Personages doen iets zonder dat er in het boek gevolg aan gegeven wordt, sommigen blijven anoniem – allemaal zoals je dat als treinreiziger voor je ogen wel eens ziet gebeuren. Van Gerrewey wil als auteur in deze passages onzichtbaar blijven. Het ironische is natuurlijk dat hij door dat zo nadrukkelijk te doen des te meer opvalt. Of is dat net de bedoeling? Maar waarom? Waarom voortdurend de skeletbouw van je eigen verhaal onthullen? Om te vermijden dat de lezer zich in fictie verliest? B. Brecht. De lezer die moet nadenken over hoe schrijvers uit dialogen stukken selecteert, van gedachten van personages slechts fracties weerhoudt. Alsof diezelfde lezer dat zonder Van Gerreweys opgeheven vingertje niet zou weten. Wat is er mis met de constructie achter een boek te willen vergeten, en daar vanuit een soort tweede naïviteiteen verhaal voor in de plaats te krijgen? Lectuur, zo liet Van Gerrewey ooit optekenen, moet inspanning vergen, alleen dan biedt het maximaal plezier. Wat een misvatting. De kracht van een verhaal ontgaat hem blijkbaar. Of het zou moeten zijn dat hij zelf beseft geen groot verteller te zijn en daarom zijn eigen verhaal bij voorbaat al kapot scheurt. Je kunt een ei op voorhand breken opdat men de barsten in de schaal niet ziet. Maar nu zijn we ter kwader trouw. Niettemin, verbeelding noch suggestie is de lezer gegund. Wanneer Marc de gsm van Roos leent en Jos opbelt, is het voor iedereen duidelijk dat Jos niet bestaat. Het geeft die Marc iets tragisch. Van Gerrewey enkele pagina’s later: … maar Jos bestaat helemaal niet, Jos heeft hij verzonnen om een aanleiding te hebben om haar aan te spreken. Hele delen van het boek zijn dicht geslibd. De lezer wordt verstikt, snakt om de tien pagina’s naar lucht. De verduidelijkingen zijn hopeloos overbodig, de haakjes na een tijdje nauwelijks nog te verdragen. Meeuwen zweven boven het wateroppervlak (maar altijd met de stad nabij) / een trein die in Gent arriveert … niet van de meest recente generatie (evenmin een dubbeldekker) / wentelteefjes in hete olie … gebakken (aan beide zijden) / vaginale infecties op het internet (dankzij een link op Wikipedia, waar ze naar doorverwezen was door Google). Op het einde komt er nóg een personage bij. Lien heet het kind en vanaf de eerste regels is van hetzelfde laken een pak. Over de kinderen die Lien en haar man proberen op te voeden zonder gsm, auto, televisie: … en hoewel ze dat niet doen gewoon om anders te doen (maar dus omdat ze goed willen doen), toch is die alteriteit een fundament onder hun huwelijk … Alteriteit! Over de muziekacademie van Lokeren die … is uitgebreid met een moderne, rechtlijnige aanbouw die ze nauwelijks als een opwaardering van de omgeving kan zien. De herinnering aan een familiebarbecue – mét haakjes, gedachtestreepjes, uitroeptekens, de hele santeboetiek - van twee en een halve bladzijde is daarna de lezer zijn deel. Wat heeft die laatste Van Gerrewey misdaan, dat hij zo zwaar op de proef wordt gesteld? Want we moeten nog met Lien op gidsbeurt door Sint-Niklaas. Mercator is het thema … (hoewel Mercator in Rupelmonde geboren is en niet in Sint-Niklaas, wat natuurlijk tot hoogoplopende conflicten tussen beide gemeentes had geleid)… Natuurlijk. Dan stapt Lien gelukkig voor ons op de trein, waarin … veel reizigers … een beetje murw zijn. Wat je zegt. Haaks op de essayistische, bij momenten meta-literaire opzet en daarom des te opvallender, staat de schoonschrijverij waar de schrijver zich aan heeft overgeleverd. Het boek bulkt van de kromme beeldspraak. Roos haar boezem, die ontvangt zijn blik als een stopcontact een stekker / de laatste twijfel wordt als een leeggegeten bord door een ober weggenomen / passagiers drommen in het gangpad samen als stroperige vloeistof in de hals van een ondersteboven gehouden, nog niet geopende fles / een gevoel van misselijkheid (malaise) komt opzetten als de kolken in een pas doorgespoeld toilet. Doet Van Gerrewey het met opzet, lelijke beelden verzinnen? Het is alsof hij (Dirk) in de woorden wil bijten als in een stuk taart: terwijl hij het naar zijn mond brengt, wordt het bezet door drie, vier vliegen tegelijkertijd, die het onmogelijk maken om toe te happen … / Het is met stilte als met zure melk, die natuurlijk smerig groen kan worden en kan schiften en beschimmelen, maar die van bij de eerste onzichtbare verontreiniging ondrinkbaar wordt. Het kan opzet zijn. Meer waarschijnlijk ligt het romangenre Van Gerrewey gewoon niet. Zijn analytische schrijfstijl ketst af op zoiets als beeldspraak. De kaaklijn van haar (Roos’) gezicht die een bijna perfecte raaklijn is, aanleunend bij het orthogonale assenstelsel waarin haar hoofd gekaderd kan worden – een in één trek getrokken lijn van haar oor, tot aan het allerlaagste punt van haar kin – een bijna perfecte asymptoot, omdat de kromming van haar jukbeenderen, zoals het hoort, eerder hoekig is dan rond / blikken die elkaar (bewust) kruisen: dat ze zouden knikkeren met elkaar, en hun kijkers door flitsende botsingen zouden wegstuiteren, een andere kant op, maar nooit buiten de stenen knikkerbak waar ze met wederzijdse instemming aan hebben plaatsgenomen. Gortdroge, mathematische beelden zijn het, die de lezer op afstand houden in plaats van hem bij de tekst te betrekken. Tussen al die prozaïsche krachtpatserij door, kiert bij momenten iets dat voor existentiële poëzie moet doorgaan. Het resultaat is zoals bij de uitroeptekens geforceerd dramatisch. De trein valt stil zonder te schokken … alsof dit geen reis is door tijd en ruimte, maar een gemeenschappelijk bezoek aan een eeuwenoude, en voorgoed onveranderlijke plek / de egaal blauwe lucht heeft iets bedreigends, alsof er niets meer is, of alsof alle onderscheid is verdwenen, en de gebouwen ontworpen zijn, maar de rest van de wereld nog niet, of niet meer. Dit is een schijn van poëzie opwekken. Oppervlakterimpels maken in een voor de rest van poëzie en suggestie verstoken, stilstaand proza.    

detroostvancontouren
0 0

waterplanten

  Waterplanten      Het hemelgewelf kraakt open. ‘Ha,’ hoor ik Sint Pieter, ‘wees welgekomen!’ Zijn stem galmt in het immense voorportaal. Hij kijkt in het dikke boek op zijn schoot en neemt me fronsend op. ‘Hier staat dat u in uw leven vijftienduizendvijfhonderd en twintig uren besteed hebt aan schrijven. Is dat werkelijk zo?’ Zijn stem krult aan het eind in ongeloof. ‘Hoeveel boeken zijn daarvan het resultaat?’ ‘Geen boeken,’ fluister ik, ‘alleen een paar verhaaltjes…’ Zijn gezicht rimpelt van verwondering en hij wenkt me dichterbij. Ik ga naast hem zitten op zijn witte wolk. ‘Een paar verhaaltjes zeg je, kind?’ Zijn gouden potlood trekt lijnen en cirkels in het boek. Ik gluur naar de aarde die loom en langzaam onder ons draait en waar speldenkopjes heen en weer rennen. ‘Is dat alles?’ Witte rook danst uit zijn pijp. Zijn stem komt van ver. ‘Vertel eens, waarom schrijf je eigenlijk?’ Een plotselinge windvlaag doet ons op en neer deinen. Een zwerm nieuwkomers golft op ons af. Sint Pieter wendt zich tot hen. Ik maak gebruik van dit moment om een wip terug naar de aarde te maken.      Dat was gisteren. Vandaag ben ik begonnen aan mijn vijftienduizendvijfhonderd en tweeëntwintigste uur. De vraag van Sint Pieter maalt door me heen: waarom schrijf ik? Het antwoord lijkt eenvoudig: ik schrijf omdat ik niet anders kàn. Ik zoek, en vind pas rust als ik mezelf terugvind in taal. Ik speel graag met woorden. Ik orden ze, draai ze om, gooi ze door elkaar en vang ze op uit de lucht. Of nee… Woorden spelen met mij. Ze ordenen me, draaien me om, gooien me door elkaar en laten me liggen op de grond. Taal is mee van het kostbaarste dat ik bezit. Hoewel… bezit ik haar? Ze trekt me aan en keert zich af. Een onberekenbare minnaar die me doorklieft meteen slepend verlangen, me opent als een schelp. Klaarkomen is er nooit bij. Verleiden wel. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Taal danst voor me uit, ik volg haar dwaallicht. Je kunt je afvragen: is het de schrijver die een literair werk creëert? Of is het andersom: is het de taal die de schrijver schept? De taal zèlf wil het voor het zeggen hebben. Ze komt pas uit haar spelonk als haar daartoe de lust bekruipt. Het is als wolken meten: je kunt om het even waar beginnen, maar je weet nooit waar je zult uitkomen. Aan de schrijver om te kijken, te   luisteren. Met zijn zintuigen en zijn hart. Kan iedereen dat dan? Is er eigenlijk wel ‘talent’ nodig is om te schrijven?   ‘Vandaag de dag slagen studenten er niet meer in om een fatsoenlijke zin op papier te zetten,’ hoor ik een universiteitsprof beweren. ‘Ze leren in de lagere school immers geen opstellen meer schrijven.’ Ik kijk naar mezelf en merk: l’ appétit vient en mangeant:mijn schrijflust nam al schrijvende toe.Acht was ik toen ik op school mijn eerste opstel schreef. Ik zat opgewonden voor het witte blad. Plukte woorden uit mijn warrige brein. Plots gebeurde het. De woorden werden zichzelf, ze creëerden hun eigen leven op het papier. In mij sidderde het vreugde. Vreugde om taal. Na die eerste vonk bleef de waakvlam branden. Als tiener, de wereld vol van acne en lastige leraren, zocht ik een toevlucht in mijn kamer, waar ik fluisterend poëzie las en schreef. Heel soms zit er een kraan in mijn hoofd: dan schrijf ik als stromend water. Veel vaker zijn er dagen waarop de woorden in mijn hoofd draaien als in een verroeste betonmolen. Na lang malen krukt een enkeling moeizaam naar buiten. Zo gaat het meestal bij literatuur: de bergtop lokt, maar eerst moeten ijzige gletsjerwinden getrotseerd worden. Is het dan niet verwonderlijk dat schrijvers blijven vechten? Waarom geven ze de strijd niet op? Willen ze kost wat kost hun afdruk nalaten op de dingen? We leven met zes miljard mensen op aarde!Denken schrijvers iets toe te voegen aan de massa’s geschreven boeken? Maar als schrijvers niets meer ‘toevoegen’, waarom schrijven ze dan? Louter uit liefde voor taal? Inderdaad: aan een mooie zin kan je nippen als aan een likeurtje. Literatuur is liefde. Ze omhult je. Doet je hart huppelen, als Floere in het boek van Ernest Claes. Taal geurt, streelt. Haar schoonheid kan je treffen als een zonneslag. Lievelingsboeken ruisen na in hoofd en hart. De schrijver slaat een warme sjaal om je hals en neemt je mee… Bernard Dewulf observeert in ‘kleine dagen’ (* 1)hoe zijn dochter leert lezen. Hoe ze ontdekt dat letters samen woorden zijn, en woorden een zin. Hij besluit met: ‘Dan blinkt er een vreugde in haar ogen, net als in de mijne.’ Die vreugde om taal… die ken ik! Als iemand me vannacht wakker maakt met een pistool op mijn borst en de eis dat ik het huis moet verlaten, dan zal ik vlug een pen onder mijn pyjamavest steken. En als u degene bent, beste lezer, die mij ooit wegvoert naar het bejaardenhuis Zonnestraal (Dennenrust of Lentedauw is ook oké), wees dan zo vriendelijk om niet alleen mijn bh ‘s met ijzeren beugels, de hemdjes van Damart en de stapel witte onderbroeken (kookwasbestendig) in te pakken. Neem ook die ‘kleine dagen’ voor me mee. Het is een lichtgewicht, ik zal het zelf nog kunnen dragen.       Is het eigen aan literatuur dat ze het minder prettige kan ‘overstijgen’? Ik lees ‘traangasmaatschappij’, een bundel met aangrijpende gedichten over leven en dood van Peter Theunynck. (*2) De lezer gaat op reis door een pikdonkere nacht, die uitmondt in een vuurwerk van liefde en hernieuwd vitalisme. Wie ‘Traangasmaatschappij’ voor de eerste keervan voren naar achteren leest, beleeft even een sombere tijd. De gedichten gaan over een kapotte, meedogenloze wereld. ‘Water spoelt de laatste naaldhak weg.’ Zo begint het eerste gedicht. Daarna gaat het verder en verder de diepte in: ‘Er moet vertrokken. Nu het kan.’ Is er niets vrolijkers dan ‘een land dat zijn bomen ontschorst en zijn zon toetakelt?’ Maar dan, plots, naar het einde van de bundel toe, gaan de bloesems open, en kom je het ‘Wapperrokjesdag gedicht’ tegen… Alleen de titel al! ‘Alle takken eender grijs en dan ineens die eerste schreeuw van eindelijk. Een knop springt van een boezelaar barst open. Een vliesje breekt, het hiep hiep hiep hoera van leliewit wuift met zijn wappervlagjes. De hele dag scheurt reepjes, filterblaadjes. Hartjes, stampertjes en gloeidraadjes gooien de benen los. Wapperrokjesdag.’   Zo licht, zo vliegerig van gewicht… Als literatuur inderdaad in staat is om het minder prettige te overstijgen, betekent dit dan dat de schrijver ervan geen oog heeft voor de ernstige dingen van deze wereld? Wel nee! Charlotte Mutsaers zegt in een interview met Humo (* 3): ‘Ik ben een voorstander van lichtheid, maar daarmee bedoel ik niet: lege lolligheid; mijn soort lichtheid is geen lichtheid als in lichte muziek. Kijk, ik reken Kafka tot de lichte auteurs, vanwege zijn oergeestige aanpak van dieptragische dingen.’   Nu we het over ‘lichtheid’ hebben… Ik herinner me een wandeling in het park met mijn dochter van drie. ‘Kijk, een jauw!’ riep ze. Haar kleine vinger wees enthousiast omhoog – ik zag nog net een stompje staart verdwijnen tussen het groene bladerdek. ‘Het is een poes,’ zei ik. ‘Nee,’schudde ze haar hoofd, ’niet poes! Jauw!’ ‘Kijk daar, een vlinder!’ wees ik. ‘Ja,’ kraaide ze, ‘een vligvlag!’ Je kunt je afvragen: is ‘verwoorden’ een ‘meerwaarde’? Of is het juist een ‘minderwaarde’? Het ‘muisj’ van mijn dochter deed veel beter vermoeden dat het om een behaard dier ging, dan het kale ‘muis’ van mij. Haar bouters waren aanlokkelijker dan kabouters , haar ‘mooisie’ was veel mooier dan mijn arme mooi. Vaak zijn de dingen te intens, te groots, te veel omvattend voor namen of begrippen. Wat is ‘blauw’ bijvoorbeeld? Is het de zee, de lucht of is het gestold verdriet? Als we hier nog dieper op in gaan, kunnen we ons de vraag stellen of ‘taal’ wel bij machte is om uit te drukken wat iemand werkelijk bedoelt. Of – als ik nog een stap verder mag gaan: is alles uiteindelijk misschien onbeschrijflijk onbeschrijfbaar? Deze vraag doet me denken aan een prachtig gedicht van Rutger Kopland (*4):   ‘Vanavond zou ik dingen willen zeggen Terwijl er eigenlijk geen dingen voor zijn   Zoiets als licht – willen uitleggen Wat licht is voor de dood Ons meeneemt in de nacht   De nacht in terwijl ik ons Probeer terug te denken naar Elkaar vanavond -   Maar zie de glazen in onze handen Tot de randen gevuld gevuld met licht’   Ach, woorden. Waterplanten zijn het. Hun kern blijft onder de zeespiegel. Verstopt. Zoals geen enkel EEG werkelijk uitdrukt wat zich in de hersenen afspeelt. Maar waarom in godsnaam schrijven dan, als alles uiteindelijk onbeschrijfbaar onbeschrijflijk blijkt? Omdat hij of zij niet anders kan? Ik citeer Patricia De Martelaere (*5):   ‘De paradox van de schrijver ligt in het feit dat hij twee handen heeft, waarvan de ene moet schrijven en de andere niet wil, en niet kan schrijven.’   Dit herken ik: niet zelden probeer ik pen en papier te ontlopen… Een strijd die ik ook bij Louis Paul Boon lees (* 6 ):   ‘Op een anderen dag wenscht ge echter niets liever dan uw pen stuk te stampen op het vlak van uw schrijftafel – het is zeer plezierig zooiets maar ge zijt verplicht u den dag daarna een nieuwe pen te koopen – want schrijven doet ge toch, het is een natuurlijke behoefte – de eene mensch vloekt zich dood, de andere loopt zijn kop op de muren stuk.’   Literatuur schuifelt rond, stommelt in mijn hoofd, trekt en rukt als een dreinend kind aan zijn moeders arm. Ze knerpt en knarst onder mijn voeten, schudt me wakker, verleidt me met brokken van zinnen die prachtig beginnen, om daarna grijnzend toe te kijken hoe ik woordeloos achter blijf… Opnieuw dezelfde vraag dus: waarom doe ik het, waarom houd ik het in godsnaam vol? Schrijvend raap ik de snippers van mijn leven op en ze lijm ze tot één geheel. ‘Schrijven is orde scheppen in de chaos’ las ik ooit. De chaos ken ik. Maar wat is ‘orde’? Opnieuw De Martelaere (*7): ‘ Literatuur ontstaat uit onrust en onvrede, ze wordt geboren uit een oneindig heimwee naar ‘werkelijkheid’, de echte, onbenoembare werkelijkheid.’      Moe van woorden maak ik een ommetje in het bos, laat wind waaien in mijn verwarde hoofd. Het boekje van De Martelaere neem ik met me mee… als gids op mijn pad. De vraag van Sint Pieter blijft in me zoemen, als muggen rond mijn hoofd: ‘Waarom schrijf ik?’ Ik kijk om me heen. Taal is een bos met stille schuilplaatsen van wachtende varens, een bos met kromme, kronkelende paden. Ik hoor mijn eigen voetstappen, de tere klanken van de stilte…Hier wordt tussen de regels geschreven. Ik kom voorbij een paard, roerloos van aandacht staat het in de wei. Zijn grote, glanzende ogen van een onpeilbaar diepbruin kijken net een paar millimeter naast de mijne. ‘Weet jij het misschien?’ fluister ik. Hij baadt nog even in zijn eigen licht, klopt daarna met zijn staart, een wolk van vliegen stuift op. Dan draait hij zijn achterste en loopt weg, met gebogen hoofd, het ene been traag en moeizaam voor het andere zettend. Kan literatuur de dingen uit hun banale context lichten, zodat ze in hun eigen licht komen te staan? Ik ga samen met De Martelaere op de grond zitten, sla het boekje lukraak open:   (…) wat de schrijver ‘eigenlijk’ zou willen is zwijgen, maar dan in woorden. Datgene waarover niet kan gesproken worden, het naamloze niets onder de taal, dat is zijn eigenlijke object. De schrijver onderneemt een bloedernstige, maar ietwat ridicule poging om, in woorden, sprakeloos te worden.’ (*8)   Literatuur is een nooit eindigend zoeken en zal dat altijd blijven. Het is een zoektocht naar het wezen van de stilte, naar het lied dat aan alles ten grondslag ligt en dat ik met woorden wil begrijpen, doorvorsen.        ‘Wie we daar hebben!’ zal Sint Pieter op een dag in mijn dove oren roepen. ‘Je zit op, laat eens kijken, drieëndertigduizend en veertig uren schrijfarbeid. Wat is het resultaat?’ ‘Een paar verhaaltjes en een enkel essay…’ ‘Kind, kind toch! En weet je nu waarom je schrijft?’ ‘Jazeker, Sint Pieter,’ zal mijn stem beven. ‘Ik schrijf omdat ik woorden zoek. Woorden voor het zwijgen in de dingen.’ De hemelbewaarder zal zich stevig moeten vasthouden aan zijn wolk.           Bibliografie:     * 1: ‘Kleine dagen’, Bernard Dewulf, blz. 70       *2: ‘traangasmaatschappij’, Peter Theunynck       *3: ‘Fik en Snik’, Jan Kuijper in dialoog met Charlotte Mutsaers, blz. 102       *4: gedicht van Rutger Kopland     *5: ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, P. De Martelaere , blz. 14     *6: ‘De atoombom en het mannetje met den bolhoed/Mijn kleine oorlog’, Louis    Paul Boon, blz. 29     *7 en *8: ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, P. De Martelaere, blz. 23        

Martine Wolfaert
0 0

Waarom zo passief en conform?

- Vijftig tinten goed en kwaad Als kind kon ik mooi de wereld indelen tussen goed en kwaad. Dat had men me duidelijk verteld. ‘Goed’ betekende eerlijk, trouw, lief, gul, vreedzaam en -hoewel ik het woord niet kende- empatisch. Je was goed als je niet deed aan wraak, geweld, afgunst, egoïsme en criminaliteit. ‘Kwaad’ was simpelweg het tegengestelde. Ik beschouwde mezelf als goed, want ik zondigde immers niet radicaal tegen deze waarden. Deze benadering van goed en slecht zat natuurlijk onder de invloedssfeer van de Bijbel -speelt geen rol of je nu al of niet Christelijk bent opgevoed. De kerktoren wierp een schaduw die het hele dorp bedekte, zelfs een eeuw nadat Nietzsche -met indirecte steun van Marx, Darwin en Freud- God had doodverklaard. Dertig jaar later voel ik aan alles dat goed en kwaad geen puzzel meer is van twee contrasterende stukken maar een wirwar van duizenden aspecten, nuances en schakeringen. Ons concept van goed en kwaad loopt hopeloos achterop. De wereld van ethiek en moraal is door de vloedgolf van globalisering volkomen versplinterd. Die globalisering is meer dan wereldwijd(e) toerisme, migratie, informatie, handel, internet. Het is een chaotisch, veranderlijk patroon van elkaar beïnvloedende mensen, netwerken, handelingen, contacten, goederen en ideeën die direct of indirect effect hebben op elk levend individu: van de baas van McDonalds tot de bedreigde indiaan in het Amazonewoud; van de Afrikaanse vluchteling aan de poorten van Europa tot de ziekrijke golfers die hun ogen hiervan afwenden. Wereldbeeld, mensbeeld, ethiek en eenvoud worden door mekaar geschud en dagelijks bestookt door nieuwe prikkels, feiten en interpretaties die we met onze geest en vingers na een korte blik doorscrollen op weg naar andere prikkels. Wat overblijft is de mens als wandelend anachronisme: de tijd achterna hollend en tegelijk denkend dat we ‘mee’ zijn in een wereld waarin we niet meer opkijken van 4D-printers, Google-glasses, Mars-expedities, Tinder en Drones. Alsof we hiermee geboren waren! Eigenlijk is de kwaal niet moeilijk te diagnosticeren: in het uitdijende Westen kan quasi niemand meer volgen. We lopen als een kind van een heuvel zo snel en in te grote passen, met een te grote kans op vallen. Zo kunnen vele Vlamingen blijkbaar de transitie naar multiculturaliteit en zelfs multi-etniciteit niet volgen en reageren reactionair. Het feit dat sommigen aan hun taxidienst vragen om zeker geen gekleurde chauffeur te sturen, is symptomatisch voor de mentaliteit van een deel van onze bevolking. (Oh, dit maakt de uitspraak ‘racisme is relatief’ zo relatief.) Maar is deze mentaliteit werkelijk achterlijk of vooral ‘achterop’? Zelfde logica ander land: een deel van onze Noorderburen kan maar niet verwerken dat de folklore van zwarte piet wel degelijk racistisch en kwetsend is. “We mogen toch nog een beetje van onze traditie behouden zeker!” Ook hier beseffen mensen dat alles te snel gaat en is men jammer genoeg behoudgezind rond de verkeerde thema’s. Pas dit toe op de straten van de Franse steden waar men massaal tegen het homohuwelijk in opstand kwam, omdat het goede, oude gezin hiermee zijn waarde als hoeksteen van de samenleving zou verliezen. Het gaat te snel voor velen en ze richten hun pijlen dan maar op de verkeerde doelen. Wat buiten schot blijft is de terreur van de banken (waartegen men na een massale belastingsbijdrage der burgers blijkbaar minder snel voor op straat komt) en de dictatuur van een nieuwe soort heersers die onaantastbaar het tempo van de wereld bepaalt. Intussen kweken we in dit digitaal, consumptief tijdperk dag na dag afhankelijkheden en verslavingen als volwassen speelgoed en staan we al lang niet meer stil bij wat dit met onze geest en ziel doet. Zo zijn we gedoemd om voortdurend achter na te hollen, steeds te laat te komen en onderweg onze bestemming te vergeten. Doet me een beetje denken aan die tekst van Pink Floyd uit het hemelse Time: So you run and you run to catch up with the sun but it's sinking Racing around to come up behind you again. The sun is the same in a relative way but you're older, Shorter of breath and one day closer to death. ‘De zon’ is binnen de context van dit betoog Google, Apple, Facebook, de marktfundamentalisten van Wall Street, het Witte Huis, multinationals, lobbyisten, en alle anderen die innovatie louter aan winstbejag koppelen. Zo kom ik uit bij … - Goed en goederen Ben ik een goed persoon? Deze vraag kwam in me op toen ik een artikel las over de 100.000 (vooral) Filippijnse werknemers van Facebook en Youtube die dag in dag uit filmpjes moeten filteren zodat wij die niet te zien krijgen en ons scherm ‘proper’ blijft. Urenlang kinderporno, onthoofdingen en andere gestoorde beelden bekijken, selecteren, en de prullenmand in. Ben ik nog steeds een goed persoon als ik deze informatie heb en mijn Fb-account toch behoud? Wat met onverschilligheid en passiviteit? Ben je schuldig aan een foute wereld als je je non-conformisme, protest en manifestatie vervangt door het brave liken van een fb-update, het tekenen van een online-petitie of het bolletje aanduiden achter het verkiezingsgordijn?Ken je het begrip ecologische voetafdruk? Die berekent hoeveel hectare van de planeet een mens aan grondstoffen verbruikt en de natuur vervuilt. Laten we hier iets extra aan koppelen: de ethische voetafdruk. Wat je consumeert in de supermarkt, klerenwinkel en online wordt uitgedrukt in ‘hoeveelheid mensenleed’ je hiermee veroorzaakt. Want wat is medeplichtigheid dezer dagen? Consumptie is immers kleur bekennen.: eieren uit legbatterijen, benzine uit landen met foute heersers, transport (denk maar aan vliegreizen), kleren uit Bangladesh,… Het houdt ons zoet en gedwee en we zijn zo verwend dat we redeneren hier verdomme recht op te hebben! Ken je het Engelse woord voor fopspeen? Pacifier. We houden er kinderen letterlijk vredig mee. Wel, wij volwassenen, wereldburgers, consumenten lopen allen rond met een tutje dat we niet meer willen afgeven, hoe slecht en giftig én onethisch het ook wel blijkt. We worden gefopt én we foppen onszelf. We lopen rond als kleine meisjes in mama’s hoge hakken. De mensheid is eigenlijk een bende losers met een winnend brein. Of beter gezegd: ons IQ is te hoog voor ons EQ, voor onze empathie, voor ons ethisch besef… - Eerst de nuance, dan de actie Wat is dan goed en kwaad in deze mierennest? Sinds IS hebben mensen weer een duidelijk beeld van het kwaad. Maar ook dit is geen verhaal van alles of niets. Goed en kwaad is meestal een spel van oorzaak en gevolg. Zelfs wie zegt dat IS-strijders 100% slecht zijn, mag de impact van economische frustratie, bevolkingsexplosie, kansarmoede, westerse geopolitieke hypocrisie, Guantanamo en het Palestijnse schandaal niet negeren. Hierbij keur ik geen onthoofdingen goed, maar wijs ik met mijn vinger naar wijzende vingers die ook hier vergeten te nuanceren. En niet alleen aangaande IS. Bij veel van de huidige problemen qua politiek, geopolitiek, ecopolitiek, econopolitiek en alles ertussen is het alsof de 20ste eeuw wraak neemt op de 21ste. Je zou uit dit alles kunnen opmaken dat ik een cultuurpessimist ben, maar ook dat is niet zonder nuance. Vandaag las ik bijvoorbeeld nog dat de medische wetenschap een significante stap dichter bij genezing van (hersen)kanker staat en ik zit dit nu te typen op mijn vernuftige laptop met op de achtergrond muziek van vroeger en nu uit alle windstreken die bijna miraculeus mijn woonkamer binnenkomt. Leidt dergelijke non-stop nuancering tot passiviteit en conformisme? Zelfs in een beperkte kring van bijvoorbeeld links, progressieve, groene, open mensen zitten er onderling zoveel contrasten en verschillende meningen dat ook binnen een dergelijke niche moeilijk tot actie wordt overgegaan. Eerst alle neuzen in dezelfde richting, weet je wel. Ik ben de eerste die pleit voor nuance, maar het is primordiaal dat deze niet tot passiviteit leidt. Laten we dus starten met door de bomen het bos terug te vinden. Informeer je. Bekijk alle perspectieven. Check de geschiedenis. Lees. Overweeg. Choose your battle. En strijd dan met volle kracht voor je overtuiging. En als je vindt dat het moet, kom op straat. Luister niet naar moraalridders als mezelf, maar wees je eigen moraalridder. Ik laat jullie achter met het samenvattend beeld dat we mensen zijn die met een buitensporig IQ van een heuvel hollen, met hoge hakken aan die tien maten te groot zijn en een tutje in onze mond.

Joachim Stoop
0 0

Duin

Duin   ‘T’is toch altijd spannend om eerst het water te horen vooraleer je er een glimp van opvangt, vind je niet. Nog even klimmen en we zien haar.’ Met overdreven dichtstem voeg ik eraan toe: ‘de zee: een vertrouwde kracht die nooit exact dezelfde vorm aanneemt.’ Haar reactie had ik wel verwacht: ‘Eumm, ik denk dat je dit al eens eerder hebt gezegd. Of nee: geschreven.’ Ironisch genoeg reageer ik voor de honderdste keer met hetzelfde: ‘Moet dan alles wat er gezegd wordt uniek zijn? Alsof alleen eenmalige dingen waardevol zijn.’  Het fronsen van haar wenkbrauwen is even prominent als haar ingehouden lach. Ik vervolg dan maar: ‘Jij vraagt me toch zelf zo vaak om te herhalen waarom en hoeveel ik van je hou.’ Terwijl de zon in haar blonde haren met schakeringen van geel en goud speelt, antwoordt ze: ‘Maar dat is net iets wat telkens anders kan. Je liefde blijft hetzelfde, maar hoe jij je er op elk moment bij voelt en hoe je het onverwoordbare in woorden giet, is toch telkens nieuw.’  Mijn hart mist een slag. We komen dichterbij. Ik heb dit zo goed voorbereid; heb hier al honderden keren gewandeld in mijn gedachten en toch ben ik nerveus. Alsof haar antwoord me nog zou kunnen verrassen. Alsof één plus één opeens toch nog iets totaal anders dan twee zou blijken. We wandelen verder over het strand, laten voetstappen achter die door getijden stapsgewijs zullen wegebben. Ik draag de picknickmand, zij het lakentje en de camera. We hervallen in een zalige stilte opgeluisterd met een harmonica van golven, een zoute bries en het genot van niks te hoeven zeggen. Vogels beheren de lucht en ongetwijfeld zwemmen vissen als keizers onder de blauwgrijze spiegel van de zee. Maar wij zijn landdieren. Wij voelen ons opperbest als we met onze voeten paden kunnen creëren die nooit eerder zijn gevormd. Zo bewandelen we deze aardbol begeesterd en bezield. Wat ons gisteren en morgen aan volledige vrijheid doet ontberen, zijn krachten groter dan wijzelf: maatschappij, tegenslag, onomkeerbaarheid. Maar wij tweeën, op dit moment, zijn vrij. Het liefst wil ik dat we terugkeren en dezelfde wandeling meteen opnieuw doen, maar dan in elkaars voetstappen. Gewoon omdat het kan. Dit idee spoelt me terug naar de eigenlijke reden van deze wandeling. Wat ik het liefst wil, is heel mijn liefde, hartstocht en overtuiging bundelen tot één klein geheel. Ik wens mijn gevoelens voor haar, voor ons, te smelten tot één uniek symbool: een schelp of smaragd of een metafoor als deze:   Liefde is een tweezit die in tijd en ruimte opschuift om de juiste mensen op te vangen en hen dan toefluistert: ‘maak het je gemakkelijk en geniet van de rit. Eerst zetelen, dan pas nestelen. Als je het goed doet, leven jullie samen dubbel zo lang.’   We zitten naast elkaar op ons lakentje op de hoogste duin, met ogen en doelen in dezelfde richting en beider hart als kompas. Vol emotie kijk ik nog een laatste keer naar de zee en spreek tot mijn geliefde in een stem die probeert zware woorden licht te doen klinken: ‘De tijd is rijp om lentes als bruggen over komende winters te slaan.’ Pas dan wend ik mijn blik naar haar verwonderd gezicht, waar het altijd warm is, waar zij vol van leven, alle zonnestralen en deze vraag opvangt:

Joachim Stoop
8 0

Jij en ik in de Himalaya

De trein naar mijn hart spoort naar de bergen. Naar desolate landschappen en duizelingwekkende hoogtes. Ik heb de laatste jaren die trein genomen en de radius van mijn hart voelen uitbreiden, als een kind dat in alles mogelijkheden ziet om te spelen en het leven te vieren. Eerdere bergavonturen heb ik alleen ondernomen omdat ik de vrijheid wilde ervaren om enkel op mezelf te kunnen vertrouwen. Ik trachtte me te sterken in de psychische, individuele dimensie van mijn bestaan. Eerlijk gezegd wilde ik het alleen kunnen zonder iemand anders nodig te hebben. Afhankelijkheid vind ik zo’n bijzonder naar gevoel. Gaandeweg ontdekte ik dat de grote uitdaging er voor mij in bestaat om te genieten van het leven via contact met anderen, ondanks al mijn kwetsbaarheden. Ons leven krijgt pas zin door en via anderen, wat maakt dat we niet verder kunnen ontwikkelen als we de sociale dimensie ervan negeren, vanzelfsprekend nemen of erin stagneren. Ik wilde daarom ondanks mijn weerstand een groepsreis ondernemen en via die weg een manier zoeken om verbinding te maken met de groep en toch mezelf te blijven. Mezelf niet in een keurslijf laten dwingen in mijn poging om aanvaard te worden, blijven luisteren naar mijn eigen wensen en me tegelijk ook niet afsluiten van de anderen. De bestemming: Nepal. De groep bestond uit negen bergliefhebbers en vier sherpa’s, Nepalese gidsen die de Himalaya als hun thuis mogen beschouwen. Zij zouden ons drie weken lang doorheen de bergen leiden met als doel de Kala Pattar (5600 meter) te beklimmen. Het was een zeer heterogene groep, maar één ding hadden we allemaal gemeen: ons verlangen om drie weken te verdwijnen in een afgelegen gebied en één te worden met de natuurpracht om ons heen. Toch was er niemand in de groep waarmee ik werkelijk aansluiting vond, waar ik op één of andere manier mee raakte. Ik voelde me op mezelf aangewezen en kwetsbaar. Stiekem had ik gehoopt een nieuw, innig contact met iemand aan te gaan. Een nieuwe vriendschap die ontstaat in de Himalaya. Mooi, toch? Ik deelde op de tocht een kamer met een vrouw van mijn leeftijd, Nele. Zij en ik staan heel anders in het leven. We respecteerden elkaar en konden alle praktische zaken goed samen regelen, maar wat ons emotioneel leven betreft, bleven we ieder op onszelf. Op zo’n momenten gebeurt het wel eens dat ik veel moeite doe om het contact toch te laten slagen, om toch maar nabijheid te ervaren. Voor mij betekent dat: mekaar begrijpen, aanvaarden en toelaten in onze innerlijke wereld. Wanneer die beweging dan niet terug komt, voel ik me afgewezen en sluit me vervolgens af, teleurgesteld en verlaten. Ik lijk contact te zoeken met als doel om iets terug te krijgen wat ik nodig heb: liefde, ‘gezien’ worden. Dat maakt me soms blind voor wat ik werkelijk wil. Nele sprak me als persoon eigenlijk niet in die mate aan dat ik haar op een andere manier wilde leren kennen, en toch is er iets in mij die dan zegt dat ik het niet goed genoeg doe waardoor we geen ander contact hebben. Als ik me maar anders gedraag of het maar anders aanpak dan…. Als ik maar anders zou zijn dan… Eigenlijk beweeg ik meestal tussen teveel contact willen en op andere momenten net te ver weg zijn, teveel afstand nodig hebben. Daartussen zit een gebrek aan zelfliefde. Dat midden is wat ik tijdens deze reis wilde voelen en waarmee ik iets wou gaan doen. Er is hoe dan ook altijd een onoverbrugbare kloof tussen onszelf en anderen, de maatschappij, de wereld. Ik zoek iets in contact met anderen dat ik daar niet kan vinden. Vandaar dat ik de sociale dimensie van het leven zo graag uit de weg ga: ik heb het gevoel telkens weer teleurgesteld te worden. En dat doet zo verschrikkelijk veel pijn. Al wandelend stelde ik me voor dat we allemaal bergen zijn met tussen ons in onoverbrugbare ravijnen. Ik denk dat we allemaal onvermijdelijk geconfronteerd worden met die ravijn, met ‘zoeken maar niet vinden’, ‘geven maar niet terugkrijgen’. In onszelf hebben we echter een rijkdom die met geen woord of beeld te vatten is. Ik begon me af te vragen: hoe kan in de liefde die ik van anderen verlang in mezelf vinden? Ik ben tenslotte zelf ook een berg en moet die ravijn misschien helemaal niet oversteken. In contact met de groepsleden heb ik getracht om mijn gevoel van eenzaamheid en verlangen naar nabijheid te ervaren, maar ook om het te laten ‘zijn’ zonder het krampachtig trachten op te lossen. Aanvaarden dat dit continu verlangen en gevoel van leegte er is en dat ik in wezen heel afhankelijk ben ten opzichte van anderen. Toegeven dat ik afhankelijk ben van anderen was voor mij ontzettend moeilijk. Wat zou ik er graag eindeloos in cirkeltjes omheen blijven lopen! Door het gevoel te erkennen en te accepteren als wezenlijk deel van mezelf, was ik echter beter in staat om het zelf te (ver)dragen en hoefde ik er daarom ook niet meteen op te reageren. Het liet me toe om niet meer als een kip zonder kop naar nabijheid op zoek te gaan om het gevoel kwijt te raken en ‘op te vullen’. Ik kon er zelf voor zorgdragen. Mijn ervaring is dat onze zelfliefde enorm kan groeien als we onze kwetsbare belevingen in onszelf leren verwelkomen en verzorgen. Dan ontstaat er meer vrijheid om onszelf te geven wat we echt nodig hebben. Het liet me bijvoorbeeld toe om mezelf meer te tonen hoe ik ben, met al mijn eigenaardige kantjes erop en eraan. Deze niet verstoppen of verbloemen zoals gewoonlijk. Geven wat ik te geven heb. En dat is misschien al meer dan genoeg. Dat is voor mij genoeg en het is aan de mensen om me heen om te beslissen of dat ook genoeg is voor hen. Ik heb het gevoel dat ik hen helemaal vrij wil laten in die beslissing. Als me dat verdrietig maakt, dan zal ik dat voelen maar het daarom niet (meer) met man en macht ongedaan maken. Vanuit deze houding ontstonden vormen van contact die voor mij heel nieuw waren. Gaandeweg vond ik met de meeste mensen uit de groep wel een soort van verbinding. Eerdere contacten met de groep hadden voor mij iets functioneel. Het was een I – it relatie zoals Buber die zou beschrijven. Een instrumentele relatie waarbij het contact met de ander dient om een bepaald doel te bekomen, in dit geval mijn gevoel van eenzaamheid wegnemen. Wandelend door de Himalaya ontstond in mij geleidelijk aan een wens om alle mensen van de groep werkelijk te ontmoeten als uniek en authentiek individu en mezelf ook authentiek te tonen. Niet mijn eigen verlangen in de schaal leggen. Niet voor één of ander doel in mezelf, maar vanuit de eenvoudige wens om de ander echt te kennen. Dat is wat Buber een I – thou relatie noemt. Ironisch genoeg hield dit in dat ik een soort van afstand nam die geen verbinding met anderen verbak maar mezelf en – in mijn gevoel- anderen toeliet om een persoon op zichzelf te zijn. Vanaf toen voelde contact in de groep voor mij aan als: jij en ik. Mij hielp het om me voor te stellen dat de ander effectief de ander is, met eigen behoeften, wensen, gedachten. Het meest waardevolle wat ik kan doen is die in zijn anders-zijn erkennen, respecteren en begrijpen. Dit is een vorm van contact die ons en de ander de ademruimte en vrijheid gunt om onze echte zelf tot uiting te brengen. Een contact van berg tot berg, waarbij we liefde voor elkaar ervaren zonder de ravijn te hoeven oversteken. Een liefde die afstand accepteert. Meestal vind ik in een groep één verbinding die dan zeer intens is, waarna ik de andere ‘oppervlakkige’ contacten als minderwaardig beschouw. Dat wilde ik nu tegengaan. Ik wilde tijdens deze reis mijn vrijheid bewaren en deze niet kwijtraken door op te gaan in de ander in de hoop dat die mijn gevoel van leegte zou wegnemen. Een contact dat niet ontstaat uit afhankelijkheid, kan alleen vorm krijgen als je voldoende zelfstandig blijft en de ander ook zijn zelfstandigheid toelaat. Ik wilde bewust blijven open staan voor iedereen. Op die manier begon ik te ervaren hoe bijzonder waardevol elk contact is, hoe kort ook, waarover het ook gaat. Dat is een waardevolle les die de Himalaya mij heeft geleerd. Al koop je een mandarijn van een man langs de weg wiens taal je niet verstaat. Elk contact kan voldoening geven, of ik nu een sneeuwbalgevecht voer met Dil, een sherpa, over het gemis aan frieten praat met Bart of over afhankelijkheid in de liefde met Klaartje. Want, het gaat om de ontmoeting tussen jij en ik op zich, niet over wat de ander voor je gemis kan betekenen. Wanneer je een ontmoeting benadert vanuit wat je zelf mist, volstaat echter geen enkele vorm van contact en wordt de leegte alleen maar groter. Zo ontstond uiteindelijk iets meer beweeglijk, iets vloeiend dat van moment tot moment kan veranderen, afhankelijk van wat er bij anderen of mezelf speelt. Afhankelijk van hoe onze werelden mekaar raakten, hadden we zus of zo’n contact, en dat was telkens anders en telkens waardevol. Authentiek contact ontstaat door te verwelkomen wat er is in de plaats van te proberen ‘creëren’ wat je nodig hebt. Een ware ontmoeting tussen jij en ik in de Himalaya. Wat staat jou in de weg om de ander werkelijk te ontmoeten?  

Alpenroos
0 0