Lezen

Jij en ik in de Himalaya

De trein naar mijn hart spoort naar de bergen. Naar desolate landschappen en duizelingwekkende hoogtes. Ik heb de laatste jaren die trein genomen en de radius van mijn hart voelen uitbreiden, als een kind dat in alles mogelijkheden ziet om te spelen en het leven te vieren. Eerdere bergavonturen heb ik alleen ondernomen omdat ik de vrijheid wilde ervaren om enkel op mezelf te kunnen vertrouwen. Ik trachtte me te sterken in de psychische, individuele dimensie van mijn bestaan. Eerlijk gezegd wilde ik het alleen kunnen zonder iemand anders nodig te hebben. Afhankelijkheid vind ik zo’n bijzonder naar gevoel. Gaandeweg ontdekte ik dat de grote uitdaging er voor mij in bestaat om te genieten van het leven via contact met anderen, ondanks al mijn kwetsbaarheden. Ons leven krijgt pas zin door en via anderen, wat maakt dat we niet verder kunnen ontwikkelen als we de sociale dimensie ervan negeren, vanzelfsprekend nemen of erin stagneren. Ik wilde daarom ondanks mijn weerstand een groepsreis ondernemen en via die weg een manier zoeken om verbinding te maken met de groep en toch mezelf te blijven. Mezelf niet in een keurslijf laten dwingen in mijn poging om aanvaard te worden, blijven luisteren naar mijn eigen wensen en me tegelijk ook niet afsluiten van de anderen. De bestemming: Nepal. De groep bestond uit negen bergliefhebbers en vier sherpa’s, Nepalese gidsen die de Himalaya als hun thuis mogen beschouwen. Zij zouden ons drie weken lang doorheen de bergen leiden met als doel de Kala Pattar (5600 meter) te beklimmen. Het was een zeer heterogene groep, maar één ding hadden we allemaal gemeen: ons verlangen om drie weken te verdwijnen in een afgelegen gebied en één te worden met de natuurpracht om ons heen. Toch was er niemand in de groep waarmee ik werkelijk aansluiting vond, waar ik op één of andere manier mee raakte. Ik voelde me op mezelf aangewezen en kwetsbaar. Stiekem had ik gehoopt een nieuw, innig contact met iemand aan te gaan. Een nieuwe vriendschap die ontstaat in de Himalaya. Mooi, toch? Ik deelde op de tocht een kamer met een vrouw van mijn leeftijd, Nele. Zij en ik staan heel anders in het leven. We respecteerden elkaar en konden alle praktische zaken goed samen regelen, maar wat ons emotioneel leven betreft, bleven we ieder op onszelf. Op zo’n momenten gebeurt het wel eens dat ik veel moeite doe om het contact toch te laten slagen, om toch maar nabijheid te ervaren. Voor mij betekent dat: mekaar begrijpen, aanvaarden en toelaten in onze innerlijke wereld. Wanneer die beweging dan niet terug komt, voel ik me afgewezen en sluit me vervolgens af, teleurgesteld en verlaten. Ik lijk contact te zoeken met als doel om iets terug te krijgen wat ik nodig heb: liefde, ‘gezien’ worden. Dat maakt me soms blind voor wat ik werkelijk wil. Nele sprak me als persoon eigenlijk niet in die mate aan dat ik haar op een andere manier wilde leren kennen, en toch is er iets in mij die dan zegt dat ik het niet goed genoeg doe waardoor we geen ander contact hebben. Als ik me maar anders gedraag of het maar anders aanpak dan…. Als ik maar anders zou zijn dan… Eigenlijk beweeg ik meestal tussen teveel contact willen en op andere momenten net te ver weg zijn, teveel afstand nodig hebben. Daartussen zit een gebrek aan zelfliefde. Dat midden is wat ik tijdens deze reis wilde voelen en waarmee ik iets wou gaan doen. Er is hoe dan ook altijd een onoverbrugbare kloof tussen onszelf en anderen, de maatschappij, de wereld. Ik zoek iets in contact met anderen dat ik daar niet kan vinden. Vandaar dat ik de sociale dimensie van het leven zo graag uit de weg ga: ik heb het gevoel telkens weer teleurgesteld te worden. En dat doet zo verschrikkelijk veel pijn. Al wandelend stelde ik me voor dat we allemaal bergen zijn met tussen ons in onoverbrugbare ravijnen. Ik denk dat we allemaal onvermijdelijk geconfronteerd worden met die ravijn, met ‘zoeken maar niet vinden’, ‘geven maar niet terugkrijgen’. In onszelf hebben we echter een rijkdom die met geen woord of beeld te vatten is. Ik begon me af te vragen: hoe kan in de liefde die ik van anderen verlang in mezelf vinden? Ik ben tenslotte zelf ook een berg en moet die ravijn misschien helemaal niet oversteken. In contact met de groepsleden heb ik getracht om mijn gevoel van eenzaamheid en verlangen naar nabijheid te ervaren, maar ook om het te laten ‘zijn’ zonder het krampachtig trachten op te lossen. Aanvaarden dat dit continu verlangen en gevoel van leegte er is en dat ik in wezen heel afhankelijk ben ten opzichte van anderen. Toegeven dat ik afhankelijk ben van anderen was voor mij ontzettend moeilijk. Wat zou ik er graag eindeloos in cirkeltjes omheen blijven lopen! Door het gevoel te erkennen en te accepteren als wezenlijk deel van mezelf, was ik echter beter in staat om het zelf te (ver)dragen en hoefde ik er daarom ook niet meteen op te reageren. Het liet me toe om niet meer als een kip zonder kop naar nabijheid op zoek te gaan om het gevoel kwijt te raken en ‘op te vullen’. Ik kon er zelf voor zorgdragen. Mijn ervaring is dat onze zelfliefde enorm kan groeien als we onze kwetsbare belevingen in onszelf leren verwelkomen en verzorgen. Dan ontstaat er meer vrijheid om onszelf te geven wat we echt nodig hebben. Het liet me bijvoorbeeld toe om mezelf meer te tonen hoe ik ben, met al mijn eigenaardige kantjes erop en eraan. Deze niet verstoppen of verbloemen zoals gewoonlijk. Geven wat ik te geven heb. En dat is misschien al meer dan genoeg. Dat is voor mij genoeg en het is aan de mensen om me heen om te beslissen of dat ook genoeg is voor hen. Ik heb het gevoel dat ik hen helemaal vrij wil laten in die beslissing. Als me dat verdrietig maakt, dan zal ik dat voelen maar het daarom niet (meer) met man en macht ongedaan maken. Vanuit deze houding ontstonden vormen van contact die voor mij heel nieuw waren. Gaandeweg vond ik met de meeste mensen uit de groep wel een soort van verbinding. Eerdere contacten met de groep hadden voor mij iets functioneel. Het was een I – it relatie zoals Buber die zou beschrijven. Een instrumentele relatie waarbij het contact met de ander dient om een bepaald doel te bekomen, in dit geval mijn gevoel van eenzaamheid wegnemen. Wandelend door de Himalaya ontstond in mij geleidelijk aan een wens om alle mensen van de groep werkelijk te ontmoeten als uniek en authentiek individu en mezelf ook authentiek te tonen. Niet mijn eigen verlangen in de schaal leggen. Niet voor één of ander doel in mezelf, maar vanuit de eenvoudige wens om de ander echt te kennen. Dat is wat Buber een I – thou relatie noemt. Ironisch genoeg hield dit in dat ik een soort van afstand nam die geen verbinding met anderen verbak maar mezelf en – in mijn gevoel- anderen toeliet om een persoon op zichzelf te zijn. Vanaf toen voelde contact in de groep voor mij aan als: jij en ik. Mij hielp het om me voor te stellen dat de ander effectief de ander is, met eigen behoeften, wensen, gedachten. Het meest waardevolle wat ik kan doen is die in zijn anders-zijn erkennen, respecteren en begrijpen. Dit is een vorm van contact die ons en de ander de ademruimte en vrijheid gunt om onze echte zelf tot uiting te brengen. Een contact van berg tot berg, waarbij we liefde voor elkaar ervaren zonder de ravijn te hoeven oversteken. Een liefde die afstand accepteert. Meestal vind ik in een groep één verbinding die dan zeer intens is, waarna ik de andere ‘oppervlakkige’ contacten als minderwaardig beschouw. Dat wilde ik nu tegengaan. Ik wilde tijdens deze reis mijn vrijheid bewaren en deze niet kwijtraken door op te gaan in de ander in de hoop dat die mijn gevoel van leegte zou wegnemen. Een contact dat niet ontstaat uit afhankelijkheid, kan alleen vorm krijgen als je voldoende zelfstandig blijft en de ander ook zijn zelfstandigheid toelaat. Ik wilde bewust blijven open staan voor iedereen. Op die manier begon ik te ervaren hoe bijzonder waardevol elk contact is, hoe kort ook, waarover het ook gaat. Dat is een waardevolle les die de Himalaya mij heeft geleerd. Al koop je een mandarijn van een man langs de weg wiens taal je niet verstaat. Elk contact kan voldoening geven, of ik nu een sneeuwbalgevecht voer met Dil, een sherpa, over het gemis aan frieten praat met Bart of over afhankelijkheid in de liefde met Klaartje. Want, het gaat om de ontmoeting tussen jij en ik op zich, niet over wat de ander voor je gemis kan betekenen. Wanneer je een ontmoeting benadert vanuit wat je zelf mist, volstaat echter geen enkele vorm van contact en wordt de leegte alleen maar groter. Zo ontstond uiteindelijk iets meer beweeglijk, iets vloeiend dat van moment tot moment kan veranderen, afhankelijk van wat er bij anderen of mezelf speelt. Afhankelijk van hoe onze werelden mekaar raakten, hadden we zus of zo’n contact, en dat was telkens anders en telkens waardevol. Authentiek contact ontstaat door te verwelkomen wat er is in de plaats van te proberen ‘creëren’ wat je nodig hebt. Een ware ontmoeting tussen jij en ik in de Himalaya. Wat staat jou in de weg om de ander werkelijk te ontmoeten?  

Alpenroos
0 0

Tussen oorlog en liefde

Ik sta aan de voet van een kleine heuvel met op de top een boom wiens takken ver naar buiten vallen, elegant en stevig tegelijk. Zijn brede, verweerde stam doet vermoeden dat hij daar al tientallen decennia het landschap siert. Er is zo ver het oog reikt geen andere boom te bespeuren, wat zijn bestaan majestueuzer maar ook eenzamer maakt. De geur van gemaaid gras en de frisse, nevelige bries afkomstig van een nabijgelegen beekje vertellen me dat de zon weldra zal ondergaan. Ergens hoog in de boom zit een merel die met zijn meesterlijk gezang de dag vaarwel fluit. Wanneer ik de heuvel opwandel hoor ik geroezemoes en gegiechel, komend vanaf de top. Ik ga er iets sneller door wandelen, alsof de helling voor mij geen weerstand meer biedt. De boom biedt beschutting aan een tiental mensen die gemoedelijk en knus rond een lange tafel zitten. Boven het gebeuren hangen kleine lampionnen en rondom staan her en der kaarsen en fakkels die geduldig wachten om op hun beurt de omgeving te verlichten. De muziek van tsjirpende krekels brengt een zomers soort van leven aan het gebeuren, alsof alles mogelijk is. Aan de tafel wordt door een aantal mensen druk en vurig discussie gevoerd terwijl anderen uitbundig lachen of stilletjes giechelen en weer anderen innig in gesprek lijken met elkaar. De algemene sfeer lijkt openhartig en verwelkomend. Tot mijn verbazing zie ik mezelf zitten aan de tafel, ergens in het midden, genietend van wat er rond mij gebeurt. Iets in mij zegt dat de mensen om me heen mijn familie zijn. Familie in de ruime zin van het woord: bloedverwanten maar ook veel andere mensen die me nauw aan het hart liggen. Mijn gelaatsuitdrukking en houding stralen een gevoel van ‘liefde’ uit: het heeft zowel iets hartstochtelijk en onbevreesd als ontspannen en vreedzaam. Voor mij op de tafel staat een kaars in een oude wijnfles die de herinneringen draagt van de vele andere kaarsen die zij heeft helpen branden. Wanneer de zon achter het heuvelachtige landschap verdwijnt, ontbrandt de kaars spontaan met een krachtige, heldere vlam. Dat is het moment waarop ik meestal wakker word. Het is een droom die de laatste jaren wel vaker terugkeert en die een belangrijke rol is gaan spelen in mijn leven. De metafoor van de boom staat voor mij voor een manier van in de wereld zijn en in relatie treden: hij staat voor (samen)leven vanuit liefde, leven met en vanuit mijn hart. Ik heb het gevoel dat ik me in mijn dagdagelijks leven – symbolisch gezien – vaak niet onder die boom bevind. De droom gaat namelijk vooraf door een andere, minder vredige, scène. Voordat ik aan de voet van de heuvel beland, bevind ik me in een donkere droomwereld. Het is de wereld van mijn nachtmerries. De scène speelt zich af in de loopgraven, in een met modder en kraters bezaaid landschap. De lucht is overtrokken met onheilspellende, donkergrijze wolken die de indruk geven dat alle kleur en licht uit de wereld verdwenen zijn. Ook hier staat een boom in de verte, deze keer verdord en voor de helft weggebombardeerd. Met mijn benen half weggezakt in de slijk sta ik met een bajonet tegenover een tegenstander. Er wordt een vurige machtsstrijd gevoerd die tot in de eeuwigheid terugkeert. Zonder begin en zonder einde. Het is alsof ik iets van mijn tegenstander nodig heb of wil verkrijgen en omgekeerd. Alsof de ander de macht heeft om me iets te ontnemen, zelfs om me te vernietigen. Hier betekent de winst van de ene het verlies van de ander. Ik ben doodsbang, met man en macht mezelf beschermend want ik voel een groot wantrouwen tegenover de figuur die voor me staat. Ik tracht haar gedachten en gedragingen te voorspellen en in te schatten maar kan niet anders dan concluderen dat haar motieven bedreigend zijn. Leven vanuit de symboliek van de loopgraven betekent namelijk leven vanuit angst. Zo gaat dat op het slagveld: ik kan alleen nog denken vanuit die bedreigende realiteit. Op het slagveld is er maar één waarheid: die van oorlog. Elke beweging die mijn tegenstander maakt, elk woord dat zij zegt zal ik interpreteren vanuit ‘voor of tegen’, ‘goed of slecht’. De inhoud van de machtsstrijd die in de loopgraven gevoerd wordt is voor iedereen anders. Dat hangt af van de kwetsuren en littekens die we meedragen uit onze vroegere ervaringen en onze vroege jeugd. Aan de basis liggen negatieve kernemoties en overtuigingen die we daaruit hebben meegenomen: ‘Ik sta alleen’, ‘Ik kan niemand vertrouwen’, ‘Ik ben minderwaardig’, ‘Ik ben niet belangrijk’. Als ik zelf leef vanuit deze overtuigingen, beland ik in de loopgraven en zie, denk en luister enkel nog vanuit mijn eigen, angstige bril: ‘Ik tel niet mee’, ‘Niemand houdt van mij’. Door met zo’n bril door het leven te wandelen voel ik me vaak afgesneden en liefdeloos omdat veel ervaringen door die bril gefilterd worden: ‘Zie je wel, weer een bewijs dat ik er niet bij hoor’. Daardoor zie ik deze realiteit ook keer op keer bevestigd, wat ze steeds sterker maakt. Dit is een zeer angstige en pijnlijke manier van in de wereld staan. De machtsstrijd is gebaseerd op die negatieve overtuigingen en bestaat erin van de ander te verkrijgen (eisen) wat we nodig hebben om onze angst minder te voelen. Ik tracht ervoor te zorgen dat de ander zich op zo’n manier gaat gedragen dat mijn pijn en angst binnenin verzachten. Bijvoorbeeld: Ik verwacht dat iemand onmenselijk veel rekening met mij houdt zodat ik niet het gevoel heb niet mee te tellen. Als dat niet gebeurt ga ik in de strijd en word ik boos. Omgekeerd verwacht de ander ook van mij dat ik haar negatieve gevoelens wegneem, geruststel, sus. Dat maakt dat de relatie op het slagveld een co-afhankelijke relatie is: een relatie waarin beide partijen afhankelijk zijn van elkaar. Ik stel mezelf namelijk verantwoordelijk voor het goed-voelen van de ander en stel de ander verantwoordelijk voor mijn goed-voelen. Op het slagveld mag de ander niet zomaar ‘zijn’, zij moet voldoen aan mijn verwachtingen. Ik heb de ander namelijk nodig om niet verteerd te worden door angst omdat ik geloof dat het de ander is die deze kan wegnemen. Er zit nog meer somber nieuws in deze nachtmerrie: er komt geen einde aan deze scène want het voeren van een machtsstrijd houdt geen oplossing of mogelijkheid tot verandering in zich. Nooit. Ten eerste zijn mijn diepgewortelde angstige overtuigingen, net zoals die van mijn tegenstander, niet (meer) op waarheid gebaseerd maar vervormd in mijn beleving doorheen mijn leven. Het heeft geen zin om te discussiëren over dergelijke angsten. Dat maakt de knoop alleen maar steviger. Het is als een behekst labyrint zonder einde. Ten tweede klopt het niet dat de ander verantwoordelijk is voor mijn negatieve gevoelens en deze kan wegnemen. Het is een zinloze strijd die uiteindelijk alleen tot meer pijn leidt. De enige uitweg uit deze scène, het enige wat verandering brengt in dit tafereel, is zelf wegstappen uit de machtsstrijd. In de afgelopen maanden heb ik gezocht hoe ik de loopgraven achter mij kan laten en de heuveltop uit mijn droom kan beklimmen om meer te leven vanuit de symboliek van de boom. De droom houdt voor mij niet alleen een signaal in van wat er aan de hand is, maar ook een richting, een doel: Ik wil niet leven vanuit angst maar vanuit liefde. Om de weg naar de boom te bewandelen moet ik me er eerst en vooral van bewust zijn dat ik me in de loopgraven bevind. Beseffen dat ik niet naast maar tegenover iemand sta. Dat herken ik aan de hand van een gevoel van onrust en spanning in mijn borststreek. Pas sinds kort heb ik ontdekt dat dit een lichamelijke uiting van woede gemend met angst is. Woede is een signaal waar ik dankbaar gebruik van kan maken. Woede is niet goed of slecht. Ze is. Ze vertelt iets over mijn positie in een situatie en wat ik daarin nodig heb. Het is een signaal dat me vertelt dat er iets niet in orde is, dat er bijvoorbeeld niet aan mijn noden en wensen is voldaan of dat er teveel van mezelf wordt opgeofferd in een relatie. In de plaats van die woede dan te richten naar de ander en te eisen dat die zich anders gaat gedragen (en dus in de loopgraaf te gaan staan) heb ik geleerd om deze energie te gebruiken als brandstof om de weg naar de boom te bewandelen. Dat is iets essentieel in de overgang van de ene metafoor naar de andere. Op de weg naar de boom tracht ik te beseffen dat ik niet verantwoordelijk ben voor de gevoelens van de ander. Ik ben enkel verantwoordelijk voor mijn eigen ervaringen. Ik probeer ook te beseffen dat ik de ander niet kan veranderen, enkel mezelf. Het gaat hier eigenlijk om een soort van ‘switch’. In de plaats van mekaar verantwoordelijk te stellen voor onze gevoelens, dienen we de switch te maken naar het opnemen van onze eigen verantwoordelijkheid. Dat is een manier van denken die me meteen uit het slagveld haalt. De liefde uit de metafoor van de boom kan enkel ontstaan als we verantwoordelijkheid opnemen voor onszelf. Of, anders gezegd: als we bewegen van co-afhankelijkheid naar meer autonomie. Want, enkel zo zijn we in relaties in staat om onszelf en de ander te laten zijn wie we werkelijk zijn. Het is op weg naar de boom dat ik de meest diepe, intense en verscheurende angst kan ervaren. Op het slagveld is er strijd, maar ik houd de ander dichtbij onder de vorm van allerlei eisen en verwachtingen om me toch maar niet ‘alleen’ te voelen. Dat geeft een gevoel van zekerheid. Strijden geeft een gevoel van controle (over de ander). Op weg naar de boom is de boodschap net ‘loslaten’. De ander vrijlaten. De controle, eisen, verwachtingen laten gaan. Dat werpt mij soms heel erg terug op een gevoel van ‘alleen te staan en niet graag gezien te zijn’. Mijn angst in zijn meest rauwe vorm. Als ik besef dat ik de oplossing niet bij de ander kan vinden, kan ik niet anders dan mijn blik naar binnen, naar mezelf te richten. De switch zorgt ervoor dat ik niet meer met mijn aandacht ‘in’ de ander zit: ik probeer minder te zorgen dat de ander zich zus of zo voelt, heb minder hoge verwachtingen en eisen. Ik ga net met mijn aandacht naar binnen, naar mezelf. Daar kom ik in contact met wat me bang maakt, maar ook met wat ik verlang. Mijn angst vertelt me namelijk iets over wat voor mij belangrijk is. In wezen bestaat mijn taak erin te achterhalen welke behoeften, doelen en waarden ik wil beschermen op dat slagveld? Wat schuilt er in mijn hart als soldaat, achter mijn schild? Zoals hoger aangegeven vecht mijn soldaat vanuit de angst om niet mee te tellen, om niet graag gezien te zijn. De fundamentele behoefte die daaraan vooraf gaat is die aan werkelijk contact met anderen. De waarheid is dat ik niets liever wil dan plaatsnemen onder de boom naast alle mensen waar ik van houd. Dat is wat er achter mijn harnas schuilt: de droom van een familie onder de boom. En in dat verlangen, in die droom, schuilt een mogelijkheid tot verandering. Als ik wil leven vanuit de metafoor van de boom, is het mijn taak en verantwoordelijkheid om me bewust te zijn van die wens en ook vanuit die wens en behoefte te handelen. Mijn verantwoordelijkheid bestaat erin zelf actie te ondernemen in de richting van wat ik wil, waar ik voor sta, wat ik belangrijk vind. Niet leven vanuit de angst, maar vanuit wat ik werkelijk verlang: liefde. Leven voor wat ik wil in de plaats van vermijden van wat ik niet wil. Alleen dan is contact en samenzijn met anderen mogelijk. Wanneer ik in de loopgraven sta, maakt het beeld van de boom me erg angstig. Ik kom dan in contact met iets wat ik verlang, maar ga er vanuit dat ik dat niet waardig ben, dat het niet zou lukken om mensen samen te brengen, dat ik er niet in zou slagen om hen het naar hun zin te maken. Ik bekijk mezelf dan vanuit een eenzijdige, angstige bril: ‘Ik ben niet sociaal, ik ben daar niet voor gemaakt’. Diep vanbinnen ben ik zeer bang dat ik helemaal alleen aan die boom zou zitten. Dat maakt dat ik me net voor dit verlangen afscherm en bescherm, in strijd ga met anderen. In de loopgraven handel ik vanuit angst, net niet in functie van mijn diepste verlangen. Leven vanuit liefde betekent net wel contact maken met anderen en met hen onder de boom gaan zitten omdat dat mijn grootste verlangen is. Durven kiezen voor wat ik werkelijk wil en niet meegaan in mijn angstige beleving, wetende dat dit slechts littekens zijn uit een verleden die mij klein en afgesneden houden. Intussen begrijp ik beter wat het tafereel van de boom zo vredig maakt. In contact treden vanuit de symboliek van de boom betekent kiezen voor liefde in de plaats van voor angst. Het betekent bovenal beseffen dat ik in elk contact kan kiezen om door de bril van mijn verleden en negatieve overtuigingen of de bril van wat ik verlang te kijken. Alleen door van de angst weg te wandelen en te kiezen voor liefde, zal de bril van angst uiteindelijk brozer en minder sterk worden. Want, liefde overwint alles. Het is op deze plek, in dit tafereel, dat ik mijn werkelijke kracht kan ervaren: die van ‘houden van’. De liefde onder de boom is een vrije, onvoorwaardelijke liefde. Hier bepaalt wat je zegt, doet of nalaat namelijk niet je waarde. Je bent waardig omdat je bent. Dat betekent ook dat iedereen gelijk is en letterlijk en figuurlijk naast mekaar zit aan de tafel. Er is ruimte voor open communicatie waardoor ieders binnenkant meer overeenstemt met wat getoond wordt aan de buitenkant. Vanuit een zorg voor de eigen behoeften en gevoelens kunnen deze gedeeld en kenbaar gemaakt worden. Zo ontstaat een relatie waarin je kan tonen wie je bent en wat je wil en de ander kan laten zijn wie hij of zij werkelijk is, zonder eisen of ultimatums. Hier treden we in relatie en laten we deze groeien zoals ze is, eerder dan haar af te meten aan een vooropgesteld idee van ‘hoe het zou moeten zijn’ (voor ons). Leven en laten leven en verwelkomen wat er is, niet vanuit een onttrekken uit het contact, maar juist vanuit een liefdevol engagement. Onder de boom leren we werkelijk houden van de ander als afzonderlijk en uniek persoon. Op die manier kan men verschil en confrontatie toelaten en zich toch heel verbonden voelen. Het betekent verbinding voelen en toch niet samenvallen of opeisen. Deze boom is naar mijn aanvoelen geen utopie. Het is eerder een realistisch gebeuren waar conflict, verschil en separatie mogelijk zijn, echter zonder mekaar daarmee te vernietigen. Hier, onder de boom, wordt feest gevierd. Het is feest omdat de strijd en dualiteit van goed of slecht, voor of tegen overwonnen zijn. We moeten niet meer vechten om te winnen of verliezen. We mogen gewoon ‘zijn’. Het beeld van de boom staat eigenlijk voor de basis, misschien zelfs de zin, van mijn leven: liefdevol contact. De kaars die spontaan ontbrandt bij zonsondergang staat voor het licht, het doel dat ik wil volgen in donkere dagen. Wanneer ik in een negatieve spiraal beland tracht ik me het tafereel van de boom voor de geest te halen. Ik probeer mezelf eraan te herinneren dat die boom er altijd is, ook al zie ik hem niet omdat ik te zeer gepreoccupeerd ben met een bepaalde situatie. Zolang ik ben, is er liefde en vertrouwen onder de boom. Ik moet er gewoon gaan bijzitten. In die zin is de boom ook mijn veilige haven. Een kleine situatie kan me soms meteen op het slagveld trekken waardoor ik opnieuw door de bril van angst naar de wereld kijk. Dan voel ik me onzeker, aangevallen, minderwaardig en lijk ik te vergeten dat altijd de keuze heb om het slagveld de rug toe te keren en te kiezen voor die éne fundamentele waarheid: die van liefde.

Alpenroos
28 0

Morgen zou hij drie worden

Nieuwsgierige opgewondenheid doet zijn ogen glinsteren. “Hoeveel mensen komen er?” Zijn blik zoekt die van de eindverantwoordelijke voor de grote dag. Haar bedeesde stem doorbreekt de stilte. “Er zijn bijna vierhonderd aanmeldingen. Driehonderdzevenennegentig, om precies te zijn.” Zijn ogen schieten verrukt de kamer rond. Bijna vierhonderd. “En de minister? Komt de minister?” Hij lijkt de reactie uit haar te willen trekken. Haar ogen razen over de lijst van bijna vierhonderd namen. –“Ja, de minister komt ook.” Vergenoegd zakt hij achterover. Opnieuw het antwoord waar hij op hoopte. Het kabaal lijkt haar het nadenken onmogelijk te willen maken. Het is niet het gehuil van haar zoontje, ook niet dat van het luchtalarm. Het is evenmin het geluid van elkaar snel opvolgende ontploffingen, noch dat van het geschreeuw van de rebellenleiders op straat. Het is de allesomvattende stilte tussen deze geluiden door die blokkerend werkt. De lege stilte van de dood die langzaam dichterbij sluipt. Ze proeft, voelt en ruikt zijn naderen. Plots deinst hij heel even terug, geschrokken van de harde klap die klinkt. Jarenlang had hij de leiding gehad. Voor tegenspraak, zelfreflectie of de durf om één van beiden mogelijk te maken was geen ruimte geweest. Zo was een werkelijkheid ontstaan waarin hij grootse en belangrijke prestaties had geleverd. Een werkelijkheid die past bij de omvang van de festiviteiten rond zijn afscheid.   Al meer dan twee jaar leefde ze in een dorre wereld. Een wereld van verdriet, pijn en gruwelijkheden. Voor geluk was heel beperkt plaats. Als het er was, waren kleine dingen er de aanleiding voor. Het vinden van een stuk fruit voor haar zoontje, of de eerste stapjes die hij kort geleden had gezet. Even had de bengel, die morgen drie wordt, haar donkere werkelijkheid fel verlicht. “Het moet groots zijn! Chic! Mensen zijn te gast. Ze moeten het fijn hebben. Er moet gelachen worden. De stemming moet uitgelaten zijn. Ze moeten vooraf zin hebben om te komen en achteraf blij zijn te ze zijn geweest. Ze moeten het zich herinneren. Alleen dat telt. Dat past en is gepast. Bij ons en bij mijn afscheid. Het is de laatste keer. De laatste keer moet dubbel tellen,” schreeuwt hij bijna over de tafel. Zijn staf knikt. Bombastisch moet het worden. Met champagne en lekkere hapjes. Een groots afscheidsfeest. Precies op dat moment opent ze versuft haar ogen. Ze ziet niets dan stof. Haar oren doen pijn. De stilte doet pijn. Ze probeert overeind te komen. Er ligt iets op haar benen. Metalig, zwaar en rond. Het lijkt op een badkuip. Ze trekt zich er onderuit en krabbelt op. Ze roept zijn naam. Waar is hij? Vanuit haar buik stijgt de paniek richting haar keel. Waar is hij? Ze wappert met haar handen naar de stofwolken om zich heen. Ze ademt moeizaam. De stilte knijpt haar keel dicht. Waar is hij? Plots stopt haar hart met slaan. Ze ziet hem. Tenminste, ze ziet zijn beentjes, opgesloten in zijn blauwe dekentje. Zijn bovenlijf is onzichtbaar. Een blok beton verbergt het zorgvuldig. Op grootse wijze neemt hij afscheid. Een uitgeleide dat hij kennelijk verdiend heeft. De drank vloeit rijkelijk, er wordt gegeten en er wordt gelachen. Er zijn anekdotes uit verschillende jaren. Hij refereert aan gisteren, aan zijn laatste werkdag. Het was een mooie laatste dag geweest, net als zijn hele periode dit was geweest. Als je je ogen maar niet te ver opent, is de wereld best goed. Niet eens zo gek veel verderop is er alleen ruimte voor het donker. Verscheurd denkt ze aan gisteren. Toen zou het nog twee dagen duren tot zijn verjaardag. Het zou geen groot feest worden. Dat kan immers niet in een oorlog. Ze zouden het bescheiden vieren. Samen. Omdat een kind zijn verjaardag verdient. Zo ver komt het niet. Vorig jaar is de laatste keer geweest. 

Quirijn Teunissen
33 0

Schizofrenie

Ken je t gevoel dat je als kind van een iets te steile heuvel holt zodat je je benen bijna van onder je lijf rent? Dat je daarbij ofwel in je broek piste van t lachen ofwel je voet zwaar verstuikte? Wel, dit is de perfecte metafoor van hoe mijn gedachten werken: kans tot lachen, risico op tranen, maar wel zo intens en zo on-vergetelijk mogelijk. Alsof mn gedachten me telkens een stap voor zijn, loop ik in mn eigen schaduw… in constante achtervolging - … waanzin gewoon!     Laat ik starten op t ‘Zuid: aan die arty farty horizontale fontein. De buurt van musea, schone vrouwen en andere kunsten. Ik zie enkelingen die nog steeds verstoppertje spelen met de economische crisis en maar niet worden gevonden. Snel genoeg in hun Porsche om hen weg van de tsunami van de algemene malaise te voeren. Hun GPS ingesteld op de veilige buurten van t stad. Nee, hun satelliet reikt niet tot 2060! Ze zijn de lottowinnaars van hetzelfde systeem dat een crisisje hier en een vervuild planeetje daar veroorzaakt. Maar met een dikke nek is het blijkbaar moeilijker achterom kijken.   -----------   Vooruitkijken is mijn motto. T’zuid is namelijk ook de plaats van antiek, mode, fusion-cooking, fotografie, cultuurhuizen en andere verworvenheden. Ik beken dat een deel van me zich hier toch thuis voelt. Hemel en hel zijn buurlanden…   ------------------------   Ik wandel verder richting oud-justitiepaleis. Liberté, égalité, fraternité. Ken je ze nog? De verlichting boven het gebouw hapert. De verlichting in de wéreld staat op knipperen. Mensenrechten -aan. Darfour -uit. Indignados -aan, Goldman Sachs- uit, Occupy Wall Street - aan, Geert Wilders en Sharia4belgium uit. We hebben nieuwe lampen nodig -liefst op zonne-energie- om ons van dwaallichten tot vuurtorens te maken. Als een kat 9 levens mag hebben, waarom de mensheid dan geen 2 renaissances? In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn geen kleine lettertjes te lezen; geen clausules te bespeuren, geen procedurefouten mogelijk. Op rechtvaardigheid valt niet af te dingen, meneer, want het is onze enige houvast; de enige rode draad in het bestaan - rood van liefde, rood van bloed, steeds rood van beide. We staan met zn allen in een overvolle lift te wachten op … verdieping. De lijn ts. goed en kwaad is flinterdun geworden; dus moeilijk met het blote oog te zien - mss sta ik er wel pal bovenop … met mijn maatje 50.    ------------------   Mijn voeten brengen me naar de andere kant van de behoeftepiramide van Maslow: ’t Noord. In de Handelsstraat zie ik een man op een bankje. In een chaotische wereld van beurstransacties, twitters, face en andere books klampt hij zich vast aan zijn eigen boekje: de koran (het had evengoed een bijbel of thora kunnen zijn). Een mens die slechts één boek in het leven leest en blijft lezen -hoe heilig dan ook, beperkt zichzelf- het is als met een telescoop naar een bladje papier staren … - en zoals de sterren die we nu zien al eeuwenlang zijn uitgedoofd - zo hebben de Adams, Evas en andere dogma’s al generaties lang hun houdbaarheidsdatum overschreden. MAAR: het is wél dezelfde koran die deze man aanspoort om aalmoezen te geven aan de minderbedeelden (de Sakat). Het is datzelfde boek dat respect oproept voor de ouderen. Ik zeg altijd: ‘Wie het kleine niet eert, krijgt het kwade niet verteert.‘     Er zijn 2 soorten verdraagzaamheid. Bij de eerste komt er iemand expres op je tenen staan en jij ziet het door de vingers. AAAAAA! Tis ok, zenne, blijf nog maar efkes staan, ik kan het wel aan, ik ‘verdraag‘ het wel! Moet je bv. verdraagzaam zijn tegen iemand die onverdraagzaam is tegen een homoseksuele vriend? Moet ik mijn rode draad van mensenrechten telkens doorknippen omdat ik op ‘t zelfde moment zoveel mogelijk begrip en verzachtende omstandigheden moet inroepen? Cultuurrelativisme of niet: een burqa blijft een burqa, kindermisbruik blijft kindermisbruik -ook, en vooral- in een biechtstoel.   Bij de tweede -betere- vorm van verdraagzaamheid gebruik je je oren én je empatische vermogens. Als je lange tenen hebt, is de kans groter dat er iemand op trapt, maar als je allebei een stap in de goede richting zet, daalt het risico dat je iemand tegen de schenen trapt. Ooit schreef ik: Empathie is een totaal onderschatte schat waarvan de landkaart ver zoek is er is geen enkele waan zinnig behalve die vrede vol waant, geweld loos en elk leger leeg.   In het Midden-Oosten heeft men het spreekwoord: ‘een vijand is iemand wiens verhaal men nog niet heeft gehoord.’ In het Wilde Westen zong ene Nina Simone: ‘You don’t have to live next to me, just give me my equality.’ Samen weten we meer. Deze vuist op deze vuist en zo gaan we naar boven. Ben ik schizofreen?     Het is immers mijn zelfde huid die kippenvel krijgt bij klassieke Arabische muziek, als bij de Def Jam Poetry van Mos Def en co. Het is mijn zelfde bloed dat kookt bij de oorlogsdrift van Amerika als bij de uitvoering van de Sharia door de Taliban. Het zijn dezelfde grijze haren die ik krijg van de Grand Canyon tussen kansarm en belachelijk rijk, als bij elke vorm van onverschilligheid, religieus fanatisme en ander sluikstort van de geest.    -----------------   Potentieel zie ik iedereen graag. En hoewel het moeilijk is om met deze liefde zowel op t Zuid als op Noord geen blauwtje op te lopen,…hoewel ik af en toe zoals hier en nu wat gal moet spuwen, is mijn eindbalans positief. Want ik zie gewoon zovele vuurtorens: Ik zie mijn anderstalige studenten die samen geld inzamelen voor het goede doel en van elkaars nationale gerechten proeven. Ik zie de vreedzame sfeer als je in Borgerhout naar de Perry’s fruit gaat -waar chassidim en moslims symbolisch met elke gekochte banaan en elke verkochte ananas de muur afbreken.  Ik zie de geweldige initiatieven van een stad met zomerfabrieken en reuzeolifanten en kleine duikers die het volk buitenlokt en noord en zuid verenigt. Ik zie deze Open Mic want tegen de stroom in kan je de mensen makkelijker in de ogen kijken.   --------------------   Ken je t gevoel dat je als kind van een iets te steile, groene heuvel holt zodat je je benen bijna van onder je lijf rent? Dat je daarbij ofwel in je broek pist van t lachen, ofwel je voet zwaar verstuikt? Vandaag is het niet anders: alsof ik de Niagarawaterval door een trechter probeer te persen.        Analiseren is kanaliseren plus fantaseren is transformeren   -----------------------   Uiteindelijk wandel ik richting centrum van de stad. In ‘t stadspark kom ik mezelf tegen: … nee, niet symbolisch gesproken: nee, echt 2 Joachimmen die samen in het gras gaan liggen, zij aan zij, in het midden van de stad. In het midden van alles -……… net als de waarheid      

Joachim Stoop
0 0
Tip

Grondvesten

In een straatje zonder eind wonen we in het laatste huis. Wij…dat zijn ik en jij, en jouw ik en mijn ik, en haar zijn en zijn zijn en jullie en zij zijn hier ook thuis. Het huis is van iedereen. Het huis is dus ook van A.    Ons huis is een immens kluwen van penthouses, gesloten asielcentra, kraakpanden, stallingen met bakfietsen, gebedsruimtes, koosjere keukens, Jaintempels, diamantwinkels, achterkamertjes, casino’s, banken, scholen, groene serres, jazzy zolderkamers, bordelen, cellen, supermarkten, yogaklasjes, kindercrèches, chichabars, nachtwinkels, koffieshops, dakterrassen, loften, parlementen en circustenten.  Een allegaartje aan stokpaardjes, divergerende genen en op de spits gedreven gedrevenheden houden stevig huis in dit moeilijk Westers huishouden.   Een enorm trappencomplex tracht deze ettelijke kamers te verbinden, vooroordelen te ontbinden, baan te ruimen voor baanbrekende openheid en een doortastende blindheid. Maar zelfs in het stapvoets verkeer raast men mekaar voorbij in oorverdovende dovemansgesprekken, gebeden naar een voor mij onbekende god, muziek in oortjes als atomaire deeltjes, en het vingergetik op de nieuwste speeltjes. We zijn als een dakloze die speelt met een bos gevonden sleutels.   Op de gang -onze publieke ruimte- botsen we af en toe onder de maretak van wat overkoepelend zou moeten zijn, maar vergeten ogen en blikken te vangen, gemoederen te sussen -laat staan wangen te kussen.   Onze enorme woonkamer telt niet genoeg hoeken om verstoppertje te spelen, rust te verslinden, langzaam af te tellen om elkaar binnenkamers te gaan vinden. Afgeworpen oogkleppen slingeren rond, maar worden te vaak weer opgepikt alsof we bij een gedwongen huwelijk in een omgekeerd Stockholm-syndroom worden verstrikt.   “Ik pik dit niet“, zeg ik. “Ik pik dit niet,” zeg jij. En als kippen zonder kop lopen we de muren op en dansen we uit de maat met totaal verschillende muziek op onze iPod.   Op elke potje past een deksel -maar niet in onze keuken. Tupperware ligt verspreid in de overvolle kast en geen mens weet nog combinaties te maken tussen zwart en wit, jong en oud, fake en goud. Naast de keuken is het berghok- tot op de nok gevuld met wat vooruitgang voorgoed heeft achtergelaten:de volledige Winkler Prins, floppydisks, in het pre-internettijdperk door blozende jongens in krantenwinkels met eigen zakgeld betaalde playboys, Atari’s en Sega‘s, walkmans en cassettebandjes met pennen erin om de draad weer terug te draaien, draden rond afgedankte huistelefoons, evangelies, mayakalenders, polaroids en sleutels van berghokken tot op de nok gevuld. Tja, zelfs vergetelheid wordt al te vaak vergeten…   Terwijl betweterigheid en onbegrip zich als houtwormen tot in onze bovenkamers wurmen, stroomt er drijfzand onder verzuilde fundamenten en staat ons huis op een hellend vlak. Wie roept dat sommigen dan maar moeten verhuizen, kan zelf maar beter weggaan van onder ons gezamenlijk dak.   Nee, we moeten de diversiteit aan kamers niet slopen, maar net bouwen aan méér trappen én gangen én deurmatten om bij elkaar naar binnen te lopen. Meer leuningen,meer houvast om samen afgronden weg te hopen, meer rode draden om elkaars eindjes aan elkaar te knopen.   We moeten het belang van vóórkomen voorkòmen, vooroordelen veroordelen en van de neoliberale profiteurs profiteren.   We moeten de tuin in, afstand bewaren om erna met klare blik de klus te klaren. We moeten de tuin in om het verstarde geloof in ‘mijn God is goddelijker dan de jouwe’ te verbannen. We moeten de tuin in om ons vurig geloof in consumptie op het Olympische vuur van meer en beter en sneller en nog beter te verbranden. We moeten de tuin in, want in niemandsland is iederéén vreemdeling. We moeten de tuin in … om te ontdekken hoe mooi ons huis er vanbinnen zou kúnnen uitzien.   En pas dan … dán kunnen we terug doorheen dezelfde deur naar een thuis waarin we elkaars anders-zijn ontzien        

Joachim Stoop
0 0

Bijna thuis

In sneltempo beelden de stewardessen de veiligheidsinstructies uit. Het vliegtuig heeft een half uur vertraging en we rijden zonder aarzeling richting opstijgstrook. Het is voorbij middernacht en er hangt storm in de lucht. In de spiegeling van mijn raampje zie ik Mariama naast me bezorgd kijken. We zijn nog brak van gisteren en houden beiden niet van vliegen. Naast haar zit een man van rond de veertig, al maanden ongeschoren, met een opvallend akelige uitstraling achteloos met zijn GSM te spelen. Vraag aan honderd mensen ‘vuur of ijs’ als je hem ziet en negenennegentig ervan zeggen resoluut ‘ijs’ en die ene die dat niet zegt is mensenblind. De oproep ‘gelieve alle elektronische toestellen uit te schakelen’ lijkt de man niet te deren. Wanneer Mariama vriendelijk maar kordaat vraagt of hij zijn GSM wil uitzetten, kijkt hij haar stoïcijns aan, zucht bijna onhoorbaar en tikt verder. Het vliegtuig neemt zijn laatste bocht. De straalmotoren gaan aan en net op dat moment fluistert Mariama hevig gepanikeerd in mijn oor: ‘Joa…op z’n gsm…de man naast me…hij…hij kijkt naar foto’s van zijn vrouw, zijn kinderen en dan van een terrorist van Al Qaeda… alsof hij eerst afscheid neemt van zijn familie … en dan zijn grote voorbeeld een laatste keer groet.’ We versnellen. Onze ruggen drukken tegen de zetels en net voordat het vliegtuig de aarde tijdelijk verlaat, staat mijn vriendin half recht en schreeuwt in het rond: ‘Arrète cet avion! Stop het vliegtuig! Er is een terrorist aan boord!’ Medepassagiers richten onthutst hun blikken op Mariama. Stewardessen blijven verplicht zitten maar delen de vraagtekens van de reizigers. De man naast ons drukt eindelijk op de uit-knop van zijn telefoon en laat deze in het netje van de stoel voor hem vallen. Hij kijkt ons aan met een blik die evenredig is gedaald met de temperatuur van de buitenlucht.   Ping, ping. We zitten op veilige hoogte. Zodra de riemen los mogen, snellen vier stewardessen naar onze rij. Mariama tracht buiten adem uit te leggen wat ze op het schermpje zag en de enige reactie van onze buur is zijn vraag aan de steward om haar een pilletje ter verdoving te geven ‘parce que clairement mademoiselle a peur de voler.’ Hoewel ze stilaan lijkt te bedaren -zonder pil- voel ik mijn geliefde trillend tegen me aanplakken. Ik probeer Mariama’s paniek te relativeren. Niet alleen voor haar, maar ook als hulpmiddel voor mezelf. De alcohol van gisteren vertroebelt elke heldere gedachte en de aanslag in de metro van London drie dagen geleden lijkt de kans op een slechte afloop buitensporig te verhogen. De ijzige buur staat op en gaat naar het toilet. De piloot vraagt onze riemen terug vast te klikken. We naderen onweer. Een kwartier later zoek ik met mijn ogen naar de man die nog steeds niet terug is. Met de turbulentie rondom me, de regen op het dak, de door bliksems opgelichte duisternis buiten, een rillende vriendin naast me en het lege stoeltje naast haar, voel ik mijn angst strijden met mijn ratio. Ik zit vastgeklikt in deze situatie, voel me veroordeeld tot een lot dat me aan duizend km per uur meeneemt. Er rest me één ding: het hoofd koel houden door de beelden van mijn zwempartij van de voorbije dag op te roepen. Ik sluit m’n ogen, neem het roer over en stap voor stap verdringen mijn herinneringen van gisterenmiddag de bliksems, de dreiging, mijn angst.     Een tiental uur geleden wandelden ik en Mariama op onze blote voeten over een laatste duin. Zoals altijd was het spannend om eerst het water te horen en dan pas de eerste glimp ervan op te vangen. En daar was de zee dan eindelijk: een vertrouwde kracht die nooit exact dezelfde vorm aanneemt. Bij een absoluut klare lucht zouden we het Afrikaanse continent van de horizon kunnen onderscheiden. Nu konden we het vanaf het strand in Malaga slechts inbeelden … dromen. De droom van zoveel vluchtelingen om aan onze kant van de Middellandse Zee te staan, vergezelde onze gedachten en weigerde onze gesprekken te verlaten. Bijna letterlijk: de droom van een vrouw naast me op dit Spaanse strand, leefde een vijftal jaar geleden zelf aan die andere kant, voorbij onze horizon. Ze was als vluchteling naar het rijke westen gekomen, het alom bekende verhaal. Weeskind word je niet alleen als je je beide ouders verliest, wees word een mens ook als je je dorp, je jeugd, je wortels tegen je eigen wil moet verlaten. Mariama was wees in beide betekenissen en was haar land Guinee ontvlucht na deelname aan antidictatoriale studentenprotesten en de daaropvolgende gevangenschap. Ooit verschuilde ze zich op een schip met bestemming onbekend. Zij giste richting Sierra Leone. Het werd Zeebrugge, België, Fort Europa, Babylon.   Vandaag werden we bedwelmd door de grijze nasleep van een hele vakantie van ruzie tussen ons. Ruzie op haar beurt in de nasleep van het laatste half jaar waarin we oeverloos geprobeerd hadden om voor haar een legale verblijfsvergunning in België te verkrijgen. Kleren maken de man, papieren maakten mijn vrouw. Illegaal zijn in Europa is als het voorportaal van de hemel binnenstappen, merken dat je slechts één poort verwijderd bent van de rijstpap en gouden lepels en pas dan leren dat je de broodnodige sleutel mist. Het is pas veel later -als je werkelijk binnen bent- dat je beseft dat hemel en hel slechts twee letters van elkaar verschillen en dat de Babylonische toren van vooroordelen, bureaucratie, kansarmoede en het innerlijke vagevuur dat je van thuis op je vlucht hebt meegenomen, eerder bij hel dan bij hemel aanleunen. Illegaliteit ademt gevaar. Met je fiets in de verkeerde richting van een eenrichtingsstraat rijden en een politieagent tegenkomen, staat gelijk aan het risico op pascontrole, gesloten asielcentra en deportatie.  Eenrichtingsverkeer en Europa… Het is evident dat dit zorgt voor een enorme stress op de prille relatie tussen een Belgische man met en een Guinese vrouw zonder papieren. Onze achtergronden konden moeilijk meer verschillen, maar ons doel was exact hetzelfde: een toekomst creëren voor onze relatie door een toekomst te creëren voor haar, met papieren. Of was het andersom? Het begon stilaan in mijn hoofd door te sijpelen dat een stabiele relatie met Mariama – op gelijkwaardige leest geschoeid- een utopie zou blijken. Het leek alsof ik alles had. Het leek alsof ik haar alles was. Ik was haar steun, haar beste vriend, haar begeleider in integratie, taal en studie, een plaatsvervangend vaderfiguur, rots in haar woeste branding en pas daarnaast ook geliefde en minnaar. Die combinatie van verschillende rollen in één persoon, leek onmogelijk vol te houden en maakte me onrustig en zelfs ongelukkig. De belangrijkste voorwaarde om tot herstel van dit verstoorde evenwicht te komen, was een officiële verblijfsvergunning, maar voorlopig zaten we vast in onzekerheid, ongelijkheid en onrechtvaardigheid – hét motto van het niemandsland van sans papiers. Mariama was haar identiteit kwijt en ook ik begon mezelf te verliezen…   Mariama had toestemming gekregen om tijdelijk binnen de EU te reizen en hier zaten we dan: op opklaringen te hopen boven het strand en boven onze relatie. Plots ontspande Mariama’s gezicht waardoor haar typerende stralende glimlach en aangeboren levensvreugde terugkeerde: ‘Ik hoor mijn dialect, ik hoor Fula!’ Tussen ons en de verst reikende golven zaten -of beter- lagen twee Afrikaanse mannen op het strand te drinken, te lachen en … Fula te praten. Enthousiast stapte Mariama op hen af, met mij in haar schaduw. Na nog geen vijf minuten deelden we gulzig hun zelfgemaakte cuba libres en stapten we over in het Frans, waardoor ik uit Mariama's schaduw kon treden. We ledigden onze glazen alsof we met elke slok het gekibbel en geruzie van de voorbije periode konden wegspoelen. Zoals een theatergordijn na een korte pauze weer opengaat, zo rolden de wolken naar rechts en links en kwam de zon in volle glorie tevoorschijn. Het spektakel kon beginnen.   Ik voelde me hemels dronken. Ik kwam in een roes terecht die je alleen in het midden van de dag kan bereiken en waarin je een rijk der mogelijkheden denkt binnen te stappen. Alles kon. En wat vooral kon, was net datgene wat die ochtend nog het meest onmogelijk geschenen had. Zonder om te kijken verliet ik de Guinese reünie en stapte de zee in. Hoewel ik best goed kan zwemmen, kan je me niet heel ervaren of getraind noemen. Het koude spel van de golven kon m’n dronkenschap slechts gedeeltelijk stillen. Ik zwom verder, rustte even, liet me door het water lieflijk wiegen en zwom voort. Na een onbepaalde tijd die me voorwaarts had geduwd, draaide ik m’n vermoeide door adrenaline geïnfecteerde lijf en even geschokt als euforisch zag ik in de verte de kustlijn met ons strand tot een enkel lijntje herleid. Tot mijn verbazing had ik wel drie verschillende badplaatsen in mijn vizier. Ik schreeuwde het uit. JAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA! Onmogelijk om mijn innerlijke schreeuw uit te drukken, uit te spuwen. Ik werd overdonderd door een flits, een gloed, een shot universum. Het oog van de storm is het beste punt en ik voelde de onzichtbare sterren om dit unieke moment heen draaien. Dit was vrijheid en ik zat in haar middelpunt. Nee, ik was vrijheid. Met zijn onbekende diepte onder me had de zee me ingesloten, verwelkomd, omarmd. Ik legde me op haar golven, ging op en neer in een blauwe wereld waar evenwicht en stabiliteit niet van belang waren; waarin beschreven papieren in natte vodden met blauwe inktvlekken veranderen; waarin geen land, geen grenzen, geen regels waren. Een plaats waarin ik mijn individuele vrijheid had herwonnen. Daar in die Middellandse Zee, tussen twee continenten, vond ik mezelf terug.     Ping, ping. Onze riemen mogen weer los. Het vliegtuig heeft de storm achter zich gelaten, de ijzige man ligt naast ons vredig te slapen. Ik denk nog een laatste keer terug aan die bewogen dag gisteren: aan hoe de door een overbezorgde Mariama verwittigde redders langs kwamen varen en me geboden om terug te zwemmen; aan de vermoeiende terugtocht naar het strand waar mijn geliefde boos en opgelucht op me wachtte.     En nu de terugtocht van dit vliegtuig met achter het raampje van rij zeven een blank-zwart koppel zonder benul dat de vrouw binnen het jaar, via het huwelijk met hem, haar papieren vrijheid zal winnen en dat de man zijn vrijheid - als een verdoken continent achter een bewolkte horizon, als een kalme zee achter te hoge golven, als een vliegtuig dat na een turbulente vlucht veilig landt – pas drie jaar later zal terugvinden wanneer zij elk hun eigen weg zullen gaan: zij thuis in België, hij de wijde wereld in.                        

Joachim Stoop
0 0
Tip

Strategie voor een eigen, tijdse moraal

Hoe kunnen we beslissen wat goed en slecht is, verboden of toegelaten, zonder te steunen op een god? Zal ik met mijn lief gaan slapen of beter niet? Volg ik een opleiding tot F-16 piloot? Hoe moeten we de armoede bestrijden? Is een allochtoon mijn kameraad of mijn concurrent? Dit zijn ethische vragen waarop ieder zijn eigen antwoord moet zoeken. Maar dat moet wel gebeuren met volle kennis van zaken: over de feiten, de gevolgen van een beslissing voor de anderen in de samenleving, en voor de natuurlijke rijkdommen van onze planeet. Iedere keuze zal zich steunen op mijn voorkeuren, mijn gevoelens voor of tegen, mijn utopie over de samenleving zoals ik die zou wensen. Het beginpunt is de liefde voor onze naasten, en voor het leven. Emoties en temperament kunnen echter ook gevaarlijk zijn, en we moeten ze bewust analyseren, en ons er niet blind door laten leiden. Gezag, tradities, zogenaamde intuïtie, hebben volgens de auteur geen positieve rol te spelen in beslissingen over goed en kwaad, evenmin als in de studie van de feiten. Alle hoofdstukken zijn gevuld met voorbeelden uit de actualiteit. Algemene principes zoals verantwoordelijkheid voor eigen daden, gelijke rechten, solidariteit, eigendom, vrijheid, gij zult niet doden, moeten opnieuw beoordeeld worden in concrete situaties. Dit vergt voorafgaandelijke kennis van elke situatie. Daarom besteedt de auteur veel aandacht aan hoe we de dagelijkse gebeurtenissen inschatten, en hoe onze beeldvorming ongemerkt gestuurd wordt door de grote media. De wetenschappelijke analyse moet hier onze gouden standaard zijn. Vervolgens bij het kiezen van normen en waarden moet ieder de gevolgen voor anderen en voor de samenleving in rekening brengen. De seksuele moraal komt uitgebreid aan bod (inbegrepen gedichten over liefde en passie); alsook de grote impact op onze vrijheden van de anti-terrorisme-maatregelen. Ofschoon de schrijver zijn eigen mening niet verbergt, onderlijnt hij voortdurend de dilemma’s, en de andere keuzen die er zijn. Hij stelt veel vragen, waarop de lezer dan een eigen antwoord kan geven. In het laatste hoofdstuk dat enigszins los staat van de vorige, legt de auteur uit waarom volgens hem godsdienst gevaarlijk kan zijn voor ieder van ons en voor de samenleving. De auteur is emeritus professor van de U. Gent, eerder VUB en U. Antwerpen, arts en biomedisch onderzoeker. Dat verklaart de vaak biologische invalshoek van zijn redenering. Toch is dit geen boek voor specialisten. Online bij het August Vermeylenfonds, onder de titel: “Een moraal zonder god. Ethiek van de complexe actualiteit”.  http://vermeylenfonds.wordpress.com/category/frank-roels/ http://vermeylenfonds.wordpress.com/category/frank-roels/page/2/

FrankR
19 0

Aangeleerde ethiek

Wroeten in de innerlijke mens daar had ze jaren voor gestudeerd. Feiten in haar kop gestampt. Handelingen leren uitvoeren zoals het opensnijden van die mens en daar te reparen wat niet naar behoren functioneerde.“Scalpel!” zei ze op gebiedende toon.Snijdend in de vleesmachinerie van een medemens voelde ze onderwijl hoe de stille knagende onrust van de afgelopen tijd alweer zijn kop opstak. In haar eigen hersenpulp durfde ze niet te snijden tot op het bot, uit angst onwelriekende dingen te vinden. Dingen die zouden dwingen haar met zichzelf te confronteren.“Stelpen! Vlug.” Zo zelfzeker zij handelde in deze steriele kamer, zo onzelfzeker was ze er buiten.Daarbuiten werd er van alles verlangd van haar. En dat viel haar telkenmale moeilijker. Van kleinsaf aangeleerde ethiek had het wagonnetje van haar leven netjes op een spoor gezet en haar een huis, twee kinderen en een man opgeleverd. De spreekwoordelijke hond bezat ze niet.“Klem. Nu.” Zei ze stemvast.En net zoals het afgeklemde bloedvat geen bloed meer doorliet probeerde ook zij haar gedachten af te klemmen met de argumenten van aangeleerde ethiek.Wel bleek de bloedvloed zich beter te laten temmen dan haar onrust.“Ga door schat” Had ze gisterenavond nog gekreund. Haar wederhelft was verwonderd over de passie die ze deze keer aan de dag legde bij het liefdesspel. Wat hij niet doorhad was dat ze zich opzettelijk voorovergebogen op de knieën had laten zakken opdat hij haar langsachter kon pakken. Zijn blik wilde ze niet zien. Want zij gaf zich niet aan hem. Zij dacht aan de man die ze kortelings geleden had ontmoet.Hij zat te lezen in het cafetaria van de fabriek voor herstellingswerken van menselijk vlees waar ze werkte.Een snel ontbijt wou ze nuttigen tussen het repareren van een dwaas die met zijn zatte kloten tegen een lantaarnpaal was aangeknald en de nog te verwijderen paar galstenen bij een ouderlingWaarom ze hem had gevraagd: “Wat leest u als ik vragen mag?” wist ze nog steeds niet. Maar ze had het wel gedaan.Hij had verwonderd opgekeken. Toen zag ze zijn blik onbeschaamd en onbeschroomd over haar heen gaan.“De glazen bol” Had hij geantwoord nu in haar ogen kijkend.“Nooit van gehoord” zei ze. “Wie schreef het?”“Ik. En wellicht hoort u er nooit van. Er bestaat maar één exemplaar”Geïntrigeerd door deze figuur vroeg ze of er bij komen zitten mocht.Aangeleerde ethiek verdroeg dergelijke acties niet. Getrouwde vrouwen behoren geen mannen aan te spreken en al helemaal niet bij hen aan te schuiven.Toch liet ze deze keer haar eerlijk verlangen overheersen. Ze had simpelweg zin om met deze vent te praten.“En wat verteld die bol je dan. En hoe begint je boek?”“Twee vragen stelde je. Een vraag beantwoord ik. Kies.” zei hij met een rokersstem.“Wat doe ik met deze rare snuiter pratend?” had ze zich afgevraagd bij het horen van zijn antwoord. Maar ondanks deze vraag was haar nieuwsgierigheid gewekt. Een zaadje was in haar kop geplant. Nu was het aan haar het water te geven of onvruchtbaar te laten verdrogen.“Laten opdrogen!” schreeuwde haar aangeleerde ethiek haar toe.“Bewateren en bemesten!” hoorde ze haar eigen eerlijke stem nog luider schreeuwen.“Ik wil zien hoe je boek begint,” nam ze plots een beslissing zonder zichzelf toe te staan de dingen kapot te redeneren.Hij reikte haar het boek over. Een goedkoop ding van een of ander digitaal drukkerijtje.De kaft en achterblad waren zwart. Geen mooie of kunstige foto. Niets.Ze sloeg het boek open en begon te lezen: “Wroeten in de innerlijke mens daar had ze jaren voor gestudeerd. Feiten in haar kop gestampt. Handelingen leren uitvoeren zoals het opensnijden van die mens en daar te reparen wat niet naar behoren functioneerde.“Scalpel!” zei ze op gebiedende toon.” Tom

Tom Lievens
10 0