Die tijd van het jaar
***, dinsdag 3 april 2018
Dag onbekende,
Terwijl ik deze zinnen typ, op deze troosteloze dinsdagnamiddag in de paasvakantie, bevind ik me op de eerste verdieping van ons huis. Meer bepaald in ons bureautje, of toch iets wat daarvoor moet doorgaan. Echt gezellig kan je het niet direct noemen, laat staan ‘pinterestwaardig’. Het is eerder functioneel ingericht, met een stevige en best wel mooie op maat gemaakte bureautafel, een degelijke bureaustoel en een witte boekenkast (de alom bekende ‘Expedit’ van IKEA). Wat wil een mens nog meer?
Bovendien is ons kleine bureautje de voorbije periode één van mijn favoriete toevluchtsoorden geworden. Waar ik kan verdwijnen achter de laptop en waar tijd en ruimte voor even lijken te vervagen.
Het is rustig in onze straat en er dringen nauwelijks geluiden van buiten ons huis binnen. Doorheen het raam rechts van mij vang ik een glimp op van de dikke grijze wolken, die traag over de daken van de huizen heen glijden. Al weken kijk ik reikhalzend uit naar de lente, naar blauwe lucht, zon en aangenamere temperaturen. Die eerste echte lentedagen, waarop je eindelijk die winterjas en sjaal aan de haak kan laten hangen, zalig toch. En waarop zelfs de belofte van de zomer al een klein beetje in de lucht hangt.
Meer dan af en toe eens een teaser heeft de natuur ons tot nu toe nog niet gegund, tot mijn spijt. Mijn hoof en lijf snakken enorm naar de lente en ik vermoed dat dit niet enkel bij mij het geval is.
Zelfs de statige herenhuizen in onze buurt geven een troosteloze aanblik onder die grauwe hemel. Ook zij lijken gebukt te gaan onder die eeuwigdurende kille weersomstandigheden. Enkel de prachtige Japanse kerselaar aan de overkant, met zijn zachte roze en witte bloesems, fleurt het straatbeeld op en geeft iets prijs van de aankomende lente. Telkens ik vanuit ons huis uit het raam kijk, maakt het zicht op die fantastische boom me helemaal zen.
Nochtans had ik de boom niet opgemerkt toen we de eerste keer naar ons huis kwamen kijken, op een warme zomerdag in 2007.
Jong en onbezonnen - en nog wat aan het bekomen van een heel korte nacht - had ik enkel oog voor die statige burgerwoning uit het jaar ’50. Ik was op slag verliefd.
Dwars door de grote verbouwingsnood heen, zag ik het volle potentieel van deze woning. Dat potentieel, waar we nu, tien jaar en een veelvoud aan verbouwingswerken later, al een heel stuk dichter tegen aanleunen. Alsook tegen de realiteit.
Het huis had al mijn aandacht getrokken en daardoor was de buurt me compleet ontgaan. Een buurt waar ik reeds al die tijd een haat – liefde verhouding mee heb. Prachtige en statige herenhuizen, op wandelafstand van de stad en met genoeg groen in de omliggende straten. Levendige en gezellige wijken in de nabije omgeving. En daartegenover staat onze straat, waar de burgerlijkheid en ook wel de perfecte façades (ook figuurlijk) de boventoon voeren. Veel ruimte voor diversiteit en eigenheid, of nog beter, voor een gezonde portie eigenzinnigheid, lijkt er niet te zijn. En dat heb ik pas ontdekt nadat we ons met hart en ziel in de verbouwingswerken hadden gestort.
Het zal je dan waarschijnlijk ook niet verbazen dat we niet de beste contacten hebben in onze buurt. Goeiendag roepen of zwaaien naar elkaar op de momenten dat onze wegen elkaar kruisen, dat vat het sociale gebeuren in onze straat zo ongeveer samen. Op de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie na.
Alhoewel, nu de zomer eraan komt, verhoogt de kans op een obligaat beleefdheidspraatje met de nabije buren. Iets waar de man des huizes toch net iets beter in is dan ikzelf.
Deze week maakten we zowaar wel een grappig voorval mee. We kwamen net thuis met de wagen en Roos, de kwieke gepensioneerde buurvrouw van twee huizen verderop, stapte met een stevige tred op onze auto af. Kordaat greep ze de klink vast en nam nog net niet plaats op de achterbank … tot ze besefte dat ze zich vergist had. Ze zou opgepikt worden door vrienden, die een auto met een gelijkaardige kleur hebben. Uitvoerige verontschuldigingen kwamen onze kant op, gevolgd door hilariteit alom bij haar. Alsook bij haar vrienden, tegen wie we haar een paar minuten later het relaas van haar misser zagen doen.
Ach onbekende, misschien klink ik te negatief over mijn buurt en zijn bewoners. Eigenlijk is het best wel goed zoals het is.
Ik hou er ook steeds meer van om mijn huis uit te stappen en in de omliggende straten en parken te struinen. Met een open blik en met mijn oren gespitst helemaal opgaan in het moment. Een manier om meer traagheid in mijn leven toe te laten en zo telkens opnieuw de buurt te (her)ontdekken. En er bijgevolg steeds meer van te gaan houden.
Hetzelfde geldt voor mijn stad. Een stad die met het verstrijken van de jaren (alsook met stevige subsidies) een pak mooier en bruisender geworden is. Met hippe koffiebars en diverse andere leuke plekjes. Waaronder de alternatieve cinema in het hart van de stad, waar we heel graag naar afzakken voor een culturele mini – break.
En hoezeer kijk ik ernaar uit om binnenkort plaats te nemen op de kersverse, supergladde, nog nauwelijks betreden trappen van de verlaagde leieboorden. Om de zon op mijn gezicht te voelen, gewoon te zijn en te kijken naar de stad en de mensen die voorbij flaneren. Ik ben dus fan van mijn stad, maar dat had je wellicht al door.
Dat laatste kan ik evenwel niet zeggen van de jaarlijkse foor die zo’n tweetal kilometer verderop neergestreken is. Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik ben toch altijd weer opgelucht wanneer de tijd aangebroken is dat de foorkramers hun mastodonten van toestellen afbreken, hun hele hebben en houden inpakken en zich naar de volgende plek begeven. Gelukkig bereiken het gekrijs van de enthousiaste - of ietwat paniekerige - bezoekers, alsook dat drukke gedreun van die schreeuwerige kermisattracties, onze woning niet. Al heeft het ergens, op een bepaalde manier, ook wel een heel klein beetje charme, moet ik toegeven. En voor we het goed en wel beseffen, trekt de foorkaravaan weer verder en neemt de stad opnieuw haar gewone gedaante aan.
En nu we het toch over die foor hebben, hoe zou het leven eigenlijk zijn voor de foorkramers en hun gezinnen? Dat lijkt zo ver van het mijne af te staan, dat ik mer er niet direct iets kan bij voorstellen.
Zou ook bij hen de sleur langzaamaan binnensluipen en de passie voor hun beroep, die ooit hoog oplaaide, stilaan doven? Of krijgt sleur geen kans door hun nomadenbestaan en die massale hoeveelheid aan mensen en indrukken die hun dagen opvullen? Zouden de verblijde gezichten van de mensen en kinderen die plaatsnemen voor het ritje van hun leven - of om het leven heel even te vergeten - het vuur voor hun beroep brandende houden?
Of is het hen meer te doen om de vrijheid?
Je merkt het, veel vragen en veronderstellingen en ik vermoed dat ik er niet direct een antwoord op zal krijgen. Tenzij ik in een plotse vlaag van moed en nieuwsgierigheid naar de kermis trek en hen met mijn vragen bestook. Maar dat zie ik nog niet zo gauw gebeuren.
En als ik heel eerlijk ben, lig ik op dit moment eigenlijk meer wakker van de vragen die ik mezelf stel aangaande mijn beroepsleven.
Aan de andere kant, misschien zou het me wel een hoop inspiratie opleveren. Met een compleet nieuw en verfrissend perspectief op werk en leven als gevolg.
Je weet dus maar nooit …
Ik kijk uit naar jouw schrijven,
Groeten,