Lezen

Drakensnoepjes

Hij draaide zich nog één keer om, voelde de deken tegen zijn wang. Eerst afwisselend een oog open en dicht, dan alle twee. Hij speelde dat spelletje iedere morgen, zodat hij net iets langer kon blijven liggen. De sterren aan de onderkant van het bureau glommen. Zelfs op zondag moest er gewerkt worden. "Drakenvelletjes wachten niet met groeien, Alexander!" zei vader altijd. "Ze moeten op het juiste moment geoogst worden, dan krijg je de beste snoepjes!" Alexander haatte ze. Hij snapte nog altijd niet wat er zo lekker aan was: ze waren groen en veel te hard. Hij moest altijd walgen, kreeg ze gewoon niet door zijn keel. Hij hoorde de kettingen waarmee de draken in bedwang werden gehouden. De dieren begonnen al onrustig te worden. Ze wisten precies wanneer het knippen begon. Alexander kreeg nu al kippenvel als hij dacht aan hun klagende kreten als hij straks met de elektrische schaar in de weer zou zijn. Hij stapte behoedzaam door de lange gang en zag de draken in hun hok zitten. Veel ruimte om te bewegen hadden ze niet. Dat was ook niet nodig volgens vader. "Jongen toch, die draken zijn maar dieren, waarom zouden zij in een kasteel moeten wonen?" Hij gleed met zijn vingers langs de tralies terwijl hij doorstapte naar het eind van de gang. Daar zat sinds gisteren één draak afgezonderd. De bolle buik was het signaal dat er weer een kleintje zou bijkomen. Als Alexander heel goed keek, zag hij het draakje zelfs bewegen! Hij verlangde al om het kleine beest in zijn armen te houden. Tegelijk wenste hij dat het nooit geboren zou worden. Want dan zou het dier nooit veel meer zien dan het hok hier in de fabriek. Geen plaats om zijn vleugels uit te slaan. Geen plaats om zelfs maar enkele stappen te zetten. Alleen het geluid van ratelende kettingen en zoemende scharen. Alexander speurde de fabriek rond maar vader was nergens te bekennen. In het bureau had Alexander hem ook al niet gezien, de bruine leunstoel was verlaten. Vreemd, want sinds de dood van moeder was hij de fabriek bijna niet uit geweest. In het begin kwamen de vrienden van vader nog regelmatig langs. Ze dronken dan samen koffie en hadden het overal over, behalve over het ongeval. Niemand durfde er over te beginnen, en vader al helemaal niet. Toen zijn vrienden wegbleven, vond vader het ook niet meer nodig naar huis te gaan. Zijn leven was nu hier, bij zijn werk. Plots weerklonk een schreeuw. De moederdraak was gaan liggen. Het zou nu niet lang meer duren vooraleer het jong geboren werd. Alexander glipte de kooi binnen en kalmeerde de draak met een stuk chocolade. Dat had hij altijd op zak en intussen wisten de dieren wel hoe lekker dit was. Het stro ritselde onder het lijf van de draak en af en toe stootte ze een kreun uit. Toen de kleine draak uiteindelijk geboren werd, merkte Alexander al vlug dat er iets niet klopte met de moeder. Er bleef maar bloed uit haar lijf stromen. Een bevalling was sowieso een bloederige zaak, maar normaalgezien hield dit vanzelf op. Het jong nestelde zich op het lijf van zijn mama. Zij reageerde nauwelijks en ademde steeds langzamer. Het draakje werd onrustig. Ook Alexander begon te panikeren. Wat kon hij doen? Waar was vader? Wat als de draak stierf? Hij rende de gang terug af met de kleine draak in zijn armen geklemd. Alexander zou het gehuil van het jong nooit vergeten. Toen de drakenmoeder niet meer ademde, had het beest zich naar hem omgedraaid. Zijn blik was zo doordringend dat Alexander er tranen van in zijn ogen kreeg. Hij herkende het gevoel, was er zelf getuige van geweest hoe moeder stierf. Hij moest er nu gewoon voor zorgen dat dit drakenjong beschermd zou worden, dat hij niet elke dag de marteling van het scheren zou moeten doorstaan. En dat het kleine dier toch nog een beetje liefde zou krijgen. Alexander trok de ijzeren deur vlug in het slot en wikkelde de draak in een paar vodden. Nu de fabriek gebruik maakte van elektrische scharen, was dit kolenhok niet langer in gebruik. Het was een ideale verstopplaats. Alexander kwam vaak naar dit hok als hij zich eenzaam voelde. Hij had er enkele spullen verborgen die hij van vader niet meer mocht hebben: het haarlint dat moeder altijd droeg, een kleine voorraad chocoladerepen, de gezinsfoto die vader na het ongeval in de vuilnisbak gegooid had. Hij keek naar de wikkels rond de chocolade en wist meteen hoe hij zijn draak zou noemen. Hij moest er voor zorgen dat Jaques zich hier thuis zou voelen. Alexander wreef het beest over zijn snuit en zag dat die daar erg van genoot. Hij bleef tussen de twee kraaloogjes wrijven tot Jaques in slaap viel. "Alexander!" De stem van vader galmde door de fabriek. Alexander schrok maar de draak bleef rustig liggen. Hij legde Jaques voorzichtig neer, sloot de deur met een zachte klik en rende naar vader. Hij slaagde er nog net in om een paar doeken mee te grissen. "Alexander, wat is er hier gebeurd?" Vader was woedend, zijn gezicht was rood aangelopen en hij zwaaide met zijn armen. "Papa, ik heb je overal gezocht!" stamelde Alexander. "Ik ben wakker geworden van een schreeuw en toen ik bij het hok kwam, zag ik alleen maar bloed. Ik heb deze doeken gehaald om het bloed te stelpen. Is ze... dood?" Vader draaide zich om. Hij had blijkbaar de tijd nog niet genomen om te kijken of de draak nog leefde. Hij legde zijn hand op het drakenlijf. "Waar was je, papa?" Vader antwoordde niet, zuchtte alleen maar diep. "Alexander, jij ruimt die troep op. Zorg ervoor dat Paul morgen enkel nog het dier moet wegbrengen." Vader stapte het hok uit en liet Alexander achter bij het dode dier. Hij keek niet meer achterom. Alexander voelde zijn tranen opkomen en probeerde ze weg te slikken. Hij wilde niet wenen, niet nu hij Jaques had kunnen redden. Hij moest blij zijn, maar diep vanbinnen sneed de zwijgende blik van vader door zijn hart. Iedere keer als vader naar hem keek, zag Alexander de pijn in zijn ogen. Alexander wist dat hij heel erg op moeder geleek: dezelfde bruine ogen, hetzelfde sluike haar en dezelfde bleke huid. Sinds het ongeval had vader niet een keer naar hem gelachen. ... Het was de laatste reep chocolade. De voorbije weken had hij iedere dag een stuk gegeven aan Jaques. De draak groeide goed. Alexander had het beest zonder problemen in zijn hok verborgen kunnen houden. De twee voelden elkaar feilloos aan. Eén beweging, één blik was genoeg voor de draak om te weten dat hij stil moest zijn. Alexander vond het verschrikkelijk dat Jaques toch in een hok opgesloten moest blijven. Toch was hij ook opgelucht dat het dier de dagelijkse scheerbeurten voorlopig niet moest ondergaan. Zijn schubben waren al lang en hadden een prachtige dieprode kleur gekregen. Alexander had nog nooit zo'n mooie kleur gezien bij een draak. Jaques lag diep te slapen. Alexander moest zo meteen weer aan het werk maar wou zijn vriend toch nog dat laatste stuk chocolade zelf geven. Hij blies voorzichtig tussen de ogen van het beest. Jaques opende eerst het ene oog, daarna het andere. Hij snuffelde aan Alexanders hand en likte meteen het stuk chocolade op. "Gulzigaard", fluisterde Alexander. Hij grinnikte maar stopte meteen toen hij zag dat er schubben op de grond gevallen waren. Hoe kwamen die daar? Alexander aaide Jaques over zijn kop en streelde over zijn buik maar zag nergens kale plekken. De draak zuchtte verzaligd tijdens het strelen en likte intussen de schubben op. Alexander kon zijn ogen niet geloven. At het beest nu zijn eigen schubben op? Jaques smakte. Op zijn blauwe tong zaten enkele rode strepen. Nu wist Alexander helemaal niet meer waar hij het had. Wat had dit allemaal te betekenen? Had Jaques geen pijn nu de schubben losgekomen waren? Zou zijn vriend ziek zijn? Hij zou toch niet doodgaan? Toen Alexander naar het bureau van vader liep, botste hij tegen Paul op. Die werkte al sinds jaar en dag in de fabriek van vader, had zelfs nog geholpen met Alexanders grootvader. "Wie zit er achter jou aan?" Alexander moest even op adem komen, durfde Paul niet meteen aan te kijken. Paul kende niet alleen veel van draken, hij slaagde er meestal ook meteen in iemand te doorgronden. "Ik, euh...", aarzelde Alexander. "Is er iets? Je ziet zo bleek als het achterste van een draak!" lachte Paul maar aan de kleine rimpeltjes rond zijn ogen zag Alexander dat Paul zich echt wel zorgen maakte. Alexander kon zich niet meer beheersen en tranen biggelden over zijn wangen. "Heeft het iets te maken met die kleine draak van je?" Alexander was verbijsterd. Dus Paul wist er van? "Jongen toch, zoiets kan je echt niet verborgen houden hoor - zeker niet voor iemand die hier al zo lang werkt." Paul keek hem aan. "Wees gerust, ik zou het je vader nooit vertellen." "Paul, je moet meekomen. Er lagen daarjuist schubben van Jaques op de grond en hij likte ze op en..." Alexander wilde er niet langer over praten en trok Paul gewoon mee naar het kolenhok. "Weet je hoe de schubben losgekomen zijn?" Paul keek het hok rond. Alexander zag hoe hij eventjes staarde naar de familiefoto en zich toen omdraaide naar Jaques. Die was intussen niet meer wantrouwig tegenover de man die samen met Alexander het hok was binnengekomen.  "Ik weet het echt niet, Paul." Alexander was radeloos. "Jaques was aan het slapen en ik wou hem mijn laatste stuk chocolade geven en toen..." Plots herinnerde hij zich hoe hij Jaques wakker gemaakt had. Alexander blies opnieuw tussen de ogen van de draak. Kleine schubben dwarrelden naar beneden. Ook Paul blies naar Jaques en het beest kirde zacht. Meer schubben vielen op de grond. Jaques snoepte ze een voor een op. Alexander pakte een schub en stopte het in zijn mond. Het velletje bruiste op zijn tong. De zoete smaak was overweldigend. "Dit is fantastisch!" schreeuwde Paul. Alexander zag dat de oude man ook geproefd had van de velletjes. Zijn ogen glinsterden veelbetekenend. "Alexander jongen, ik denk dat jij net een geweldige ontdekking hebt gedaan..." ... Een lichte zoemtoon maakte Alexander wakker. Hij draaide zich nog één keer om, voelde de deken tegen zijn wang. Eerst afwisselend een oog open en dicht, dan alle twee. De sterren boven hem lachten hem toe. Zelfs op zondag moest er gewerkt worden. Maar hij deed het met plezier. Hij hoorde de kettingen waarmee de grote blazers vast hingen. Paul was vast al bezig om alles in gereedheid te brengen voor de eerste grote oogst. Alexander kwam van onder het bureau vandaan en liep naar de leunstoel. Hij kroop bij vader op schoot en kneep zijn neus dicht. Het gesnurk hield op en toen schoot vader wakker. "Deugniet!" Vader schudde de slaap uit zijn hoofd en gaf Alexander een knuffel. "Goeiemorgen, jongen. Goed geslapen?" Alexander knikte en sprong terug op de grond. Hij liep naar de mand bij de deur. "Jaques, opstaan!" De draak was al net zo'n slaapkop als vader. Het beest geeuwde en snuffelde aan de broekzak van Alexander naar chocolade. "Nu nog niet, vriend, er moet eerst gewerkt worden!" Met een grote bezem leidde Alexander de draken naar binnen. De dieren moesten van de weides naast de fabriek naar de grote hal gebracht worden, zodat Alexander samen met vader en Paul de lekkere drakenvelletjes kon oogsten. De draken waren nog een beetje onrustig. "Ssst, geen paniek", riep Alexander. Een voor een gingen ze in hun hok staan. Ze waren het niet meer gewoon om opgesloten te zijn en bleven nerveus. Maar toen Alexander ze een voor een een grote reep chocolade gaf, werden ze vanzelf heel rustig. Vader zette de blazers aan. De schubben dwarrelden als sneeuwvlokken naar beneden, waar Alexander en Paul ze in grote zakken opveegden. De draken genoten zichtbaar van deze nieuwe manier van oogsten en algauw stapelden de zakken zich op. "Dit wordt een goeie eerste oogst", zei vader en hij keek Alexander recht in de ogen. Voor het eerst zag Alexander vader opnieuw echt lachen. De sterretjes in zijn ogen glommen nog meer dan die onder het bureau. Ze straalden tot diep in zijn hart.

Dianora
0 0

Maanziek, fragment 5 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis heeft nachtmerries. Niet zomaar nachtmerries, maar vreselijke dromen die steeds erger worden. Hij ontdekt dat ze, op één of andere manier, zijn leven beïnvloeden. Dan ontmoet hij Mila, een meisje dat hem helpt om te vechten tegen de dromen. Ze vertelt hem dat hij moet leren om lucide te worden...   < Lucide droom > 'Een toestand waarin de dromer zich ervan bewust is dat hij droomt. Vanaf dat moment kan hij of zij het droomverhaal naar believen veranderen, in goede of kwade zin. Op die manier kan de dromer bepalen wat er precies gebeurt en hoe het verhaal zal eindigen.'   *** Ik [Mila] zit op een klapstoel in de keuken van Mathis. Bij het fornuis staat zijn zus, ze snijdt een tomaat in stukjes en gooit ze in een pan. Daarna begint ze een ui fijn te hakken. Vanaf de bovenverdieping klinkt gestommel, en we kijken elkaar aan met een blik van verstandhouding. 'Hij zal er zo wel zijn', zegt ze, en ik knik. Even later komt hij de keuken binnen en kijkt naar me met een verwonderde blik. Zou hij beseffen dat dit onwaarschijnlijk is? Maar hij schudt lichtjes met zijn hoofd en neemt plaats aan de eettafel. 'Broertje, is er iets aan de hand?' vraagt zijn zus, terwijl ze in de pan roert. 'Nee hoor', antwoordt hij snel. Ik rol met mijn ogen. 'Of misschien wel... Weet je, toen Sam doodging...' Tot mijn ergernis begint zijn zus te lachen.   'Zo te zien kan je wel wat hulp gebruiken bij je opdracht, is het niet?' Mathis staart zijn zus met open mond aan. 'Ik hoop dat je tenminste beseft dat dit een droom is?' Ze giet een mengsel van ei en melk in de pan en ik hoor het sissen. 'Hoe weet jij...' begint Mathis. 'Wacht eens even... Er klopt iets niet! Als dit echt een droom was, dan zou je nooit zéggen dat het een droom was. Dat zou er veel te dik op liggen.' Even staan we allebei met onze mond vol tanden. 'Wat een stomme discussie', zeg ik dan. 'Wil je je eerste lucide droom verprutsen door te onderzoeken of dit echt is of niet? Terwijl we zo veel interessantere dingen zouden kunnen doen?' Hij staart me aan, en ik zie hoe het langzaam tot hem doordringt dat het hem gelukt is.   'Eens even denken... Op welke manier kunnen we bewijzen dat dit wél een droom is?' peins ik. 'Ik weet het! We kunnen gaan vliegen!' Mathis' zus klapt in haar handen en juicht. Hij daarentegen kijkt ons één voor één aan alsof we gek zijn geworden. 'Is dit... Kan dat echt? In een droom?' Op dat moment begint de droom te veranderen. Donkere wolken pakken zich samen boven het huis. Shit, daar zijn ze. Een bliksemflits doorklieft de lucht, de donder rommelt. 'We moeten hieruit zien te komen!' roep ik. 'Maak je geen zorgen, ik heb alles onder controle', meldt zijn zus vrolijk. Ze strooit een handvol kaas over de omelet, haalt de pan van het vuur en slaat er hard mee op Mathis' hoofd. [...]   Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 4: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5881/maanziek-fragment-4-uit-het-boek-maanziek   Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
4 0

Eric en Anna

Anna en Eric     Eric en Anna speelden verstoppertje in het grote huis. Papa stond boven op een ladder met een hand tegen het plafond. In het midden van het plafond had het pleisterwerk de vorm van een bloem. Papa noemde het een rosette. Deze rosette had allerlei kantjes en randjes en tierlantijntjes. Ze was al oud, de rosette, hier en daar was er een stukje afgebroken. Papa lijmde de kleine stukjes weer terug op hun plaats. De lijm was heel sterk, volgens de reclame op TV kon je er iemand mee aan het plafond plakken. Eric en Anna hijgden van het lopen door het grote huis. ‘Ik wil een snoepje,’ riep Eric. ‘Ik ook,’ riep Anna. ‘Nu niet,’ zei papa, ‘ik ben bezig.’ Zo bezig als ouders altijd zijn, zo bezig was papa. De snoepjes stonden boven op de bruine kast achter een grote rode vaas, de rode dop van de snoeppot blonk verleidelijk. Anna en Eric konden er onmogelijk bij. Plots zagen ze de pot met sterke lijm staan op de tweede trap van de trapladder. ‘Als we nu,’ zei Anna en ze rolde haar ogen richting lijmpot. ‘Wat,’ vroeg Eric. ‘Ik bedacht,’ zei Anna, ‘dat de afstand van de plek waar de ladder staat, vermenigvuldigd met de lengte van papa, met een zwierende beweging net genoeg kan zijn tot op de kast met de snoeppot.’ ‘Hoe bedoel je,’ vroeg Eric. ‘Als we de handen van papa insmeren met de sterke lijm en hem zover krijgen dat hij het plafond aanraakt zodat zijn handen blijven plakken, dan kunnen we, door aan zijn benen te gaan hangen met een zwiep tot op de kast geraken.’ ‘Prima idee,’ zei Eric, ‘goed gevonden Anna.’ Eric nam de pot met lijm en klom op de ladder tot hij met zijn neus tegen de achterkant van de knieën van papa stond. ‘O, help,’ riep hij, ‘de lijmpot gaat vallen.’ Net toen papa reikte naar de pot, sopte Eric de hand van papa er helemaal in. ‘Potverdorie,’ zei papa, wat eigenlijk niet mag want dat is een slecht woord, potverdorie, potverdorie. Anna trok een beetje aan de ladder, zodat papa steun zocht met zijn hand tegen het plafond. ‘Sapperloot,’ riep papa, maar het was al te laat, zijn hand zat muurvast aan het plafond. ‘Het zal wel houden met één hand,’ zei Anna, ‘de lijm is sterk.’ En ze trok de ladder weg. Daar hing papa met één hand aan het plafond. Zijn lange benen bengelden naar beneden. Anna deed twee stapjes op de ladder en sprong vervolgens naar papa’s been. ‘Nu jij,’ zei ze. Eric sprong en greep het andere been, ze zwierden samen op en neer en met een grote zwiep belandden ze beiden op de kast, naast de snoeppot. Papa hield zich vast aan zijn vastgeplakte hand, maar lang zou het niet meer duren. Het plafond was immers al oud. Plots liet het pleisterwerk los en daar ging papa. ‘Potver, potver, potver,’ zei hij, wat drie keer een slecht woord was. Hij viel met een bons op de grond. Anna had net haar hand op de rode ronde bol van het deksel van de snoeppot en trok eraan.’Plop’ deed het deksel en een heerlijke zoete geur  kwam vrij, eerst nam Eric een snoepje en  toen twee en toen stopte hij er wel vijf tegelijk in zijn mond. Anna nam voorzichtig een snoepje en zoog erop als op een zuurstok. ‘Mmmm,’ zei ze. ‘Mmmm,’ zei Eric. Samen keken ze hoe papa met zijn goede hand en de andere met pleister, probeerde om de ladder tegen de kast te zetten.

liezabeth
1 0

Verloren - hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1 - Dromen en vluchten nu Een zachte wind blies over het groene weiland waar een jonge vrouw en haar dochter aan het spelen waren. Het gras stond hoog en op sommige plekken piepten kleine madeliefjes uit de grond. De bruinharige peuter had een kroontje van de bloemetjes in haar haren en haar kleine handje schoot de hele tijd naar haar hoofd om te voelen of het nog steeds op haar lange haren hing. Een kleine lach sierde de lippen van de vrouw die toekeek hoe haar lieveling in het rond draaide. De handen van de vrouw hielden vol liefkozing de handjes van het meisje vast. Telkens als de vrouw haar optilde en hoog in de lucht zwierde, gierde het meisje het uit van het lachen. De glimlach van de jonge vrouw werd telkens groter en groter bij het zien van het lachende meisje. Na een tijdje ging het meisje moe op de grond zitten en staarde naar de lichtblauwe lucht boven zich, alsof er niets aan de hand was. Alsof niemand hen stond te bekijken. Niet veel verder van het tafereel stond ik te kijken, vanaf het donkere gedeelte aan de bosrand. Ik voelde hoe mijn lippen in een grijns gleden en hoe warmte zich door mijn lichaam verspreide. De liefde die de jonge vrouw aan haar dochter gaf, straalde uit haar ogen. Ik keek toe hoe de moeder van het meisje naast haar ging zitten en mee naar de lucht tuurde. Een steek van jaloezie gleed als een mes door mijn hart heen toen ik hen zo samen zag. Boven mijn hoofd lieten blaadjes zich als stofdeeltjes door de lucht heen zweven om daarna met zachte plofjes op de bosgrond te vallen. Zelfs de zachte neerdaling van de gekleurde bladeren liet me koud terwijl ik met een gebroken hart naar de jonge vrouw keek. Even later keek ik weg van het paar en tuurde de hemel in. Ik had het in eerste instantie niet doorgehad maar de bries die weer over het weiland had neergedaald maakte mijn wangen koud. Toen besefte ik het, dat ik aan het huilen was. Geluidloze tranen rolden als stroompjes over mijn wangen heen en maakten donkere vlekken op de witte stof waarin ik gehuld was. Ondanks dat het herfst was, stond ik in een zomerjapon op mijn blote voeten in het bos. Mijn donkere haren lagen onbewogen op mijn schouders hoewel er nog steeds een briesje waaide. Een zachte stem onderbrak mijn gestaar naar de hemel en met ogen vol kwetsbaarheid keek ik naar de persoon waarvan de stem afkomstig was. Het kleine meisje keek met grote ogen gevuld met nieuwsgierigheid naar mijn verschijning. Geschrokken zette ik een stapje naar achteren en verdween zo snel mogelijk achter een boom. “Je moet niet voor me weg rennen,” haar stem was nog zachter dan de wind. Ik knikte, nog steeds geschrokken en met wilde ogen, naar het meisje. Ondanks dat ik wat wilde zeggen, bleven de woorden in mijn keel zitten. Zonder angst zette het kindje een stapje naar voren en stak haar bleke hand uit. “Wil jij met mij spelen?” Ik keek in de blauwgroene ogen van het meisje en schudde zachtjes mijn hoofd. Teleurgesteld liet het meisje haar handje zakken en met haar grote kijkers wierp ze me een smekende blik toe. Een blik die ik maar al te goed kende. Nerveus beet ik op mijn onderste lip, een vervelende gewoonte als ik zenuwachtig was. “Lieverd? Wat doe je hier?” De stem van de vrouw liet me nog harder schrikken en als een schuw dier probeerde ik me geheel te verschuilen achter de boom. Het jonge meisje draaide zich om naar haar moeder en even dacht ik dat ze mijn schuilplaats ging verklappen, maar verassend genoeg deed ze dat niet. Ze nam de hand van de oudere vrouw vast en schonk haar een glimlach. “Lieverd, je weet dat je niet in het bos mag,” de vrouw wierp een blik naar de boom waar ik me achter verschool. Daarna verplaatste ze deze verder het bos in. “Het is gevaarlijk daar. Dat weet je.” Haar stem werd zachter en ze wreef bezorgd over de donkere haren van haar dochter. Het meisje knikte gehoorzaam en liep weg van de bosrand, met haar moeder voor zich. Maar voor ze de bosrand bereikte, draaide ze zich nog één keer om en schonk me een laatste glimlach toe. “Wacht…” Mijn hese stem was slechts een fluistering maar toch stopte het kindje en diende mij een verwachtingsvolle blik toe. Ik kwam verlegen vanachter de boom vandaan en begaf me met voorzichtige stapjes dichter naar het meisje toe. De oudere vrouw wende zich argwanend om en keek recht in mijn ogen. Mijn geopende mond klapte dicht maar toen zag ik in dat ze niet naar mij keek maar door mij heenkeek. De tranen waren in enkele seconden weer in de hoeken van mijn ogen en dreigden voor een tweede keer over mijn wangen te vallen. Met mijn laatste kracht hield ik mijn gebroken hart vast, in de hoop dat ze niet verder ging breken, en zette een allerlaatste pas naar voren. Zodat ik recht voor de vrouw stond. “Lieverd, ik denk dat het tijd wordt om naar huis te gaan.” “Maar mama…” “Liefje, er valt hier niets te zien…” Het viel me op dat de jonge vrouw haar rechterhand om een hanger rond haar nek heen sloot en prevelend naar het gebied achter mij keek. Ze nam haar dochter in haar armen en na een laatste wantrouwige blik, draaide ze zich om en liep het weiland op. “Mam…” Met mijn hand uitgestrekt liet ik de fluistering over mijn lippen heen dwalen voor het beeld van het paar in barsten uiteen spatte en mijn hart gebroken achterliet, helemaal alleen in het duister met enkel een hanger rond mijn nek die ik vurig in mijn hand drukte.   Badend in het zweet en met een wilde blik in mijn ogen schoot ik wakker. Mijn haren kleefden als natte bladeren aan mijn voorhoofd terwijl koude tranen over mijn wangen rolden. Ruw wreef ik mijn wangen droog, draaide me om en duwde mijn gezicht in het hoofdkussen. Het donkere van mijn gesloten ogen maakte me rustig en ik slaakte een gefrustreerde zucht. Ik had nog nooit in mijn hele leven zo’n levendige droom gehad, zeker niet als het om een herinnering aan mijn moeder ging. Heftig nahijgend van de droom woelde ik om even later rechtop in bed te gaan zitten. Minutenlang staarde ik mijn schemerende kamer in. Mijn gedachten kronkelden ongeloofwaardig door elkaar toen plotseling de deur openvloog en even later voelde ik hoe mijn matras een beetje inzakte en warme armen om me heen gleden die me nog geen seconde later loslieten. “Verona, waaro- waarom gilde je?” De zachte stem van mijn vader deed me ineenkrimpen en mijn ogen draaiden kort zijn kant op, zodat ik nog net zijn bezorgde blik te zien kreeg. Ik had niet eens doorgehad dat ik had geschreeuwd. “Concentreer je op je ademhaling.” Ik deed wat er van me gevraagd werd en probeerde mijn ademen onder controle te houden door telkens tot vijf te tellen. Mijn moeder had het me vroeger geleerd om mijn paniekaanvallen te minderen. Niet dat het altijd hielp, maar deze keer deed de herinnering aan mijn moeder me meer pijn dan ooit. De droom had zo realistisch geleken, alsof ik er echt deel van had uitgemaakt. Na een tijdje had ik mijn ademhaling onder controle en durfde ik mijn vader aan te kijken die ondertussen weer opgestaan was. “Ben i-ik ooit met mam naar een weiland geweest?” Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien, wel, maar hij zei niets en sloeg zijn ogen neer. Zoals hij wel vaker deed sinds moeder verdwenen was. Het deed me pijn dat de trotse man die hij ooit geweest was, verdwenen was. Net als mijn moeder. Ik keek hem nog steeds aan, langer dan ik normaal gezien deed. “Pap?” Hij zuchtte diep voor hij zijn handen in de zakken van zijn pyjamabroek schoof: “Ja, een enkele keer. Maar dat zou je je niet kunnen herinneren. Je was vier jaar oud…” Ik slikte de opkomende woordenwaterval weg en knikte. “Waarom vraag je me dat?” “Ik euh, ik dro- ik vroeg me het af.” Zonder verder acht te slaan op mij, keerde zijn bezorgde blik om naar de afstandelijkere versie die ik minder graag had maar waar ik wel beter tegen kon praten. Hij zuchtte, in zichzelf gekeerd, en draaide zich om en liep door mijn slaapkamerdeur heen. Deze liet hij op een kier staan, dat deed hij wel vaker als hij in zichzelf was. Het antwoord van mijn vader stond me niet aan, maar vooral om de echtheid van de droom maakte ik me zorgen. Twijfelend sloeg ik de dekens van me af en trippelde naar de kleerkast. Mijn opkomende tranen inslikkend, greep mijn hand als een automatisme naar de hanger om mijn hals en toen ik de koele steen in mijn hand voelde, daalde er een gerustgesteld gevoel als een deken over me heen. Ik opende de kastdeur en tuurde in de spiegel die aan de wand hing. De hanger was gemaakt van een speciaal soort edelsteen dat mijn moeder altijd al had gefascineerd, de Apachetraansteen. Het had een donkerbruine bijna zwarte kleur die volgens mijn moeder, en vele experts, negatieve energie absorbeerde en droefheid verlichtte. Ik had er nooit met een volledige zekerheid achter gestaan, mij hielp het in ieder geval niet. Maar het was één van de enige erfstukken die ik had gekregen na de tragische verdwijning van mijn moeder. Mijn ogen gleden van mijn hanger naar mijn slanke nek om daarna naar mijn bleke gezicht te glijden om te eindigen bij mijn blauwgroene ogen. Het was een raar contrast, mijn donkere haar en de opvallende ogen. Ook mijn bleke huid deed er niet veel beter op aangezien het mijn ogen nog harder de aandacht liet trekken. Ik zuchtte terwijl mijn aandacht zich verplaatste naar de hoop kledij die zich in mijn kast had opgehoopt tot een hoogte die je kon vergelijken met die van de Mount Everest. Dat deed me eraan denken dat ik dringend de was zou moeten doen voor ik huisarrest kreeg of een andere onnuttige straf die mijn leven hier in Temple nog veel erger zou maken. Na enkele minuten getwijfeld te hebben over het ruitenrokje of de zwarte gescheurde jeans, en gekozen te hebben voor de jeans in combinatie met mijn zwarte hoodie, liep ik de trap af richting de keuken. In de gang die de hal, de keuken en de living verbond, zag je na al die jaren nog steeds de verkleurde vlekken van fotokaders op het behang die mijn stiefmoeder, wat haatte ik dat woord, had weggehaald enkele maanden nadat ze was getrouwd met mijn vader. Zij had ze weggegooid, in de hoop ze nooit meer te hoeven zien maar ik hield nog steeds van mijn moeder en de gedachte zonder haar foto’s in het huis deed pijn. Dus diezelfde dag nog ben ik elke fotokader uit de container gaan halen om ze in een doos te steken die, tot de dag van vandaag, nog steeds veilig onder mijn bed stond. Nog voor ik de deurklink had aangeraakt, hoorde ik mijn naam vallen, doordrenkt onder het sarcasme van mijn stiefzus die mij niet kon uitstaan, en noem het toeval of niet maar ik kon haar ook niet uitstaan. En ving ik net het einde van het gesprek op. “…aait om Verona! Ze hoort hier niet thuis mam, maar daar!” “Lieverd, we weten dat je bezorgd om haar bent. Maak je geen zorgen, straks zal ze de zorgen krijgen die ze nodig heeft.” Mijn mond viel open terwijl ik een diepe zucht hoorde die vermoedelijk uit de mond van mijn stiefmoeder rolde. Ik had nooit iets ergs gedaan waardoor ze op deze manier over mij zouden moeten praten. Mijn hoofd tolde en draaide overuren terwijl ik nog steeds stomverbaasd de deur aankeek. Nog geen seconde later keek ik in de woedende blauwe ogen van een meisje, iets ouder dan ik. “Ga aan de kant. En sluit je mond.” Met mijn ogen vol onbegrip staarde ik haar na nadat ze de trap was opgerend en met een luide klap haar kamerdeur had dichtgegooid. Daarna durfde ik amper de keuken weer in te kijken. “Essie liefje! Reageer zo niet overhaast!” Voor ik ook maar één voet in de kamer had gezet, duwde een mollig persoon me omver om haar dochter achterna te gaan zonder mij ook maar een blik waardig te gunnen. Voor Isabel, mijn stiefmoeder, was ik onzichtbaar, zelfs nog minder dan de lucht om haar heen. Om mijn woede te bedaren, balde ik mijn vuisten en haalde enkele keren diep adem voordat ik de keuken instapte. Aan de andere kant van de ronde ontbijttafel zat mijn vader met een kop koffie en de krant in zijn handen. Alsof hij het voorval van nog geen minuut geleden niet had bijgewoond. Ik slikte zenuwachtig terwijl ik de deur zachtjes achter me sloot om te voorkomen dat hij gestoord werd, maar ik hoorde hem de krant dichtvouwen en voelde hoe zijn zachte bruine ogen me aanstaarden. Voor het eerst in tijden zag ik in zijn ogen een glimp van triestheid die er al jarenlang niet meer was geweest. “Ga zitten Rona.” Mijn ogen schoten open wanneer ik mijn koosnaampje hoorde dat enkel mijn moeder gebruikte, toen ze nog bij ons was. Ik had in lange tijd die naam niet meer gehoord en de herinnering van de droom zat nog vers in mijn geheugen. Na enkele seconden ging ik in de stoel naast hem zitten en vouwde mijn handen in elkaar. Het bleef enige minuten stil tot hij zijn leesbril afzette en mijn hand vastnam. Mijn emoties vlogen op en ik voelde hoe dikke tranen zich in mijn ooghoeken opwelden. Ik voelde dat er iets was en niet op een positieve manier maar eentje die je naar je borst deed grijpen en je in ademnood liet zitten. “Wat is er aan de hand pap?” Hij schudde zijn hoofd en keek schuldbewust naar beneden. “Nee.” Toen keek hij op, “Wat zeg je lieverd?” “Dat gebaar, stop daarmee,” ik slikte toen ik mijn vaders gezicht zag, “Het spijt me pap maar vertel me gewoon wat er is.” Zijn adamsappel bewoog nerveus omhoog en even zei hij niets maar ik zag voor dat hij zijn mond opendeed dat het hem pijn deed om dit te vertellen, wat het ook was. Ik slikte de tranen dieper weg en probeerde zo neutraal mogelijk te kijken. Daarna overhandigde hij me een enveloppe. Mijn wenkbrauwen zonken naar beneden en met onbegrepen blik staarde ik hem aan. “Wat is dit?” “Open hem maar.” De druk in mijn borst nam toe toen ik met trillende handen een stuk papier van de enveloppe scheurde. Met een zachte plof, viel er een dik document op de het houten tafelblad neer en terwijl er enkele seconden verstreken durfde ik het niet aan te raken, bang voor wat het ging zijn. “Verona… Lees het, lieverd.” Mijn bleke hand raakte het papier aan en trillend probeerde ik het open te vouwen. Mijn ogen gleden over het officiële gebruik van mijn volledige naam naar beneden. Vaag hoorde ik mijn vader zich verontschuldigen en voelde ik een arm over me heenslaan maar de wereld rond mij heen verdween en het enige waar ik aan kon denken waren de woorden die op het papier stonden. Ik besefte enkele seconden later dat ik aan het wenen was maar niet uit verdriet maar uit woede. Als een gebeten hond vloog ik op en voor ik alles en wel besefte kletste de stoel op de grond. Met een giftige blik keek ik mijn vader aan alvorens ik de papieren in zijn gezicht smeet. “Hoe… Hoe durf je mij dit aan te doen?” Ik beefde onder zijn aanraking. “Hoe durf je!? I-“ Zijn aanraking brandde en ik kon niet in zijn ogen kijken, zijn ogen die zo vertrouwd voor me waren. Ogen van een wolf onder een lammetjesvel. “Hoe durf je… Hoe durf je jezelf een vader te noemen?” Ik zag hoe hard de woorden hem kwetsten, hoe mijn woorden in zijn ziel sneden als glasscherven maar dat liet me koud. Wat hij me had aangedaan deed pijn en liet mijn hart bloeden. “Het is voor je eige-“ “Hoe durf je? Me naar een gekkenhuis sturen? Wat heb ik je ooit misdaan?” Die woorden uitspugend rende ik de keuken uit en probeerde zoveel mogelijk lawaai te maken. Toen ik de trap op rende, voelde ik de vijandigheid van Estelle en Isabel maar voor ze ook maar één woord hadden gezegd, opende ik mijn mond voor de eerste keer in heel de zeven jaar dat ik bij hen had gewoond. “Hou je bek! Ik moet jullie lullig antwoord niet horen dus hou verdomme je bek!” Estelle nam mijn arm vast en hief haar hand om mij te slaan maar ik was sneller en sloeg haar in het gezicht. Haar ogen keken geschokt mijn kant uit en ik hoorde Isabel een verontwaardigd gilletje slaan. In normale omstandigheden zou ik nu smekend op de grond zitten bedelen om vergiffenis maar deze keer liet alles wat er gebeurde me koud. Ik voelde me voor het eerst voldaan en de moed die ik amper in me had gloeide hevig op. Voor ze konden reageren, was ik mijn kamer al in gespurt en had ik de deur op slot gedraaid. Er was geen enkele mogelijkheid dat ze naar binnen konden komen. Maar de adrenaline die even vurig was opgelaaid, viel als een harde baksteen weer neer en alvorens ik het besefte knikten mijn knieën van spanning. De woede die al jarenlang in me verborgen zat laaide als een vuurtje weer op en als een razende gek greep ik een sporttas uit een andere kast. Ik hoorde hoe mijn vader boos op de deur begon te bonken en de krijsende verwijten van Estelle afwisselend met die van Isabel. Desalniettemin begon ik lukraak kleren uit de kleerkast te trekken en in de zak te proppen. Ook stak ik enkele herinneringen aan het vroegere leven met mijn moeder erbij, een paar foto’s en enige spullen die ik nodig zou moeten hebben. Daarna nam ik de autosleutels van de auto die mijn vader voor mijn zeventiende verjaardag had gegeven en opende het raam. Na al die jaren was ik blij dat ik uiteindelijk niet de zolderkamer had gekregen. Ik sloeg de zak over mijn schouders, zwierde mijn been over de vensterbank en net voor ik klaar was om te springen, hoorde ik de scharnieren van mijn deur openknallen. Zonder nog achteruit te kijken zette ik me af en sprong vanuit de eerste verdieping op het donkergroene gras. Op weg naar mijn uiteindelijke vrijheid.

Yenna
0 0

Maanziek, fragment 4 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis heeft nachtmerries... Erge nachtmerries. Na zijn avontuur in het zwembad en een afschuwelijke eerste schooldag, kan hij het gevoel dat er iets moet veranderen niet van zich af zetten... Wanneer ik alles weer helder zie, zijn mijn mama en zusje verdwenen. Naast me in de auto zit...mijn vriendin. Met een ijskoude blik rijdt ze door de donkere straten, ze zegt geen woord. 'Ik ben zo blij dat ik je zie', stamel ik. Geen antwoord. Onbewust controleer ik haar snelheidsmeter en schrik me een ongeluk. We rijden meer dan honderdvijftig kilometer per uur. Honderdvijftig. 'Waarom rijd je zo snel?' roep ik boven het gieren van de motor uit. Ze antwoordt niet en drukt nog harder op het gaspedaal. Met beide handen klamp ik me vast aan de passagiersstoel en doe mijn ogen dicht. Dan voel ik hoe de auto vaart mindert. Voorzichtig doe ik mijn ogen een heel klein stukje open en zie de huizen in mijn straat. 'Alles komt wel goed. Geloof me.' De stem die ik hoor is niet die van mijn vriendin. Toch klinkt ze vertrouwd, alsof ik ze al jarenlang ken. Vooraan in de auto hangt een luchtverfrisser, zo'n kerstboompje dat een lekkere geur verspreidt. Ik snuif diep en ruik lavendel. Mmm, mijn favoriete geur. Dan werp ik een blik op degene van wie de stem afkomstig is. Een meisje met lichtbruine krullen die bij elkaar worden gehouden in een dot. Hoewel ik geen flauw idee heb wie ze is, komt ze me toch bekend voor. Waar heb ik haar eerder gezien? Ik pijnig mijn hersenen terwijl we langzaam de oprit van mijn huis opdraaien. Ik wil uit de auto stappen, maar ze blijft doorrijden. Terwijl ze langzaam verder rijdt, draait ze haar hoofd en kijkt me aan met haar lichtblauwe ogen. 'Vertrouw me', zegt ze. En ze rijdt recht door de garagepoort heen. Dinsdag, 2 september Met een pijnlijk bonkend hoofd schiet ik wakker. Het gezicht van het meisje staat op mijn netvlies gebrand, net zoals de klank van haar stem. Haar opgestoken krullen, de lichtblauwe ogen die me vriendelijk aankijken... Het gevoel dat ik haar al eens eerder heb gezien overspoelt mijn hele lichaam. Wie is ze toch? Mijn gedachten draaien rond in kringetjes maar vinden geen oplossing. Het doet er niet toe, denk ik bij mezelf. Ik heb al een vriendin en ik hou erg veel van haar. Het zou stom zijn om haar ongerust te maken voor een onbekend meisje. Ik laat me in bed zakken en sluit mijn ogen. Langzaamaan doezel ik weg, ik zweef ergens tussen droom en werkelijkheid. Met een schok besef ik waar ik het meisje eerder heb gezien. Onmogelijk! Hoe komt ze in godsnaam in mijn droom?! Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
16 0

Maanziek, fragment 3 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis en zijn beste vriend Axel brengen de laatste vakantiedag door in het zwembad. Wanneer ze de spectaculaire waterglijbaan 'Moonstruck' willen uitproberen, krijgt Mathis een onbehaaglijk gevoel... Ze krijgen een uitnodiging om deel te nemen aan een 'piratenzoektocht' en gaan daar gretig op in... 'Er is maar één regel die jullie moeten naleven', zegt de krakende stem door de luidsprekers. 'En dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint.' Op het schip valt een doodse stilte. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten. Ik schrik me een ongeluk wanneer Axel in het duister vlak naast me begint te fluisteren. 'Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?' Zijn stem sterft stilaan weg en het enige wat ik nog kan horen zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip slaan. Mijn intuïtie vertelt me dat dit niet in de haak is, alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Ik kijk omhoog en zie hoe donkere, dreigende wolken zich samenpakken. Wolken? Maar we zijn toch binnen? 'Mathis, wat moeten we nu doen?' Ik hoor de angst in Axel's stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te onderdrukken. 'Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?' Het zwembad is ondertussen veranderd in een zwarte kolkende massa. Een woeste stormwind blaast mijn haren in de war en laat het verrotte kraaiennest gevaarlijk wankelen. Ik schraap mijn keel. 'Ja, dat lijkt me een goed...' Een bliksemflits doorklieft de lucht en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Wat mij betreft mag het ophouden. Dit was genoeg avontuur voor vandaag. Op dat moment boort een tweede bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een luide knal, gevolgd door een felle lichtflits. De houten kratten vliegen in brand en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. Axel knijpt hard in mijn bovenarm. 'Mathis, we zinken!' De derde blikseminslag raakt een houten ton die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit en valt over de reling van het schip. Haar gegil stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt. Het geroep van Axel trekt mijn aandacht. Door de klap verloor hij zijn evenwicht en nu klampt hij zich met beide handen vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich weer op het wiebelende kraaiennest te hijsen. 'Snel, grijp mijn hand!' schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar dieper het water in. 'Het lukt me niet!' Ik strek mijn hand nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter... Dan zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek. Een haaienvin, recht onder Axel. Mijn hart slaat een slag over. 'Klim erop!' gil ik in doodsangst. Maar door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu zo'n anderhalve meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door mijn hoofd. Maar wat er dan zal gebeuren, daar wil ik niet aan denken... Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend in rondjes zwemmen. Hoe ben ik hier toch in beland?! Dan hoor ik een scheurend geluid en een door merg en been gaand gegil. Axel vecht voor zijn leven terwijl het bloed uit de diepe wonden in zijn been stroomt. We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. Dan springt één van de haaien op uit het water. Met zijn reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpt hij Axel bij z'n middel en trekt hem mee de diepte in. Samen vallen ze omlaag, recht in een plas felrood bloed. Dat is het laatste wat ik van mijn beste vriend zie... Met een schok word ik wakker van mijn eigen gegil. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
4 0

Maanziek, fragment 1 uit het boek 'Maanziek'

'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje?' Ja, ik ben echt zo'n watje. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de wildwaterbaan gaan?' Axel kijkt me smekend aan met zijn zielige puppy-oogjes. Hoewel hij al jarenlang mijn beste vriend is, probeert hij me toch te overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in. Je wilt niet nóg eens doodsangsten uitstaan en jezelf belachelijk maken voor de ogen van al die mensen. Ik kijk omhoog en zie hoe Axel aan de rand van het bubbelbad staat te springen, van het ene been op het andere. Sinds wanneer kan het me iets schelen wat andere mensen denken? 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis', gaat hij verder. 'En vanaf morgen zitten we weer opgesloten in die stomme school. Trouwens, een warm bad kan je thuis ook nemen maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' besluit hij zijn pleidooi. Hij trekt aan de onderkant van zijn lichtblauwe zwemshort en gluurt naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Dit is geen bad, maar een jacuzzi', wijs ik hem terecht. Axel rolt met zijn ogen en haalt zijn schouders op. Een andere belangrijke reden waarom ik er weinig voor voel om mijn plekje te verlaten, zijn drie knappe meisjes. Ze zitten in de aangrenzende jacuzzi en genieten ongetwijfeld van hun laatste vakantiedag. Vanaf dit punt heb ik een perfect uitzicht op twee van hen, meisjes met lange lichtblonde haren en een lichaam waarmee ze modellenwerk zouden kunnen doen. Echt het type waar Axel op valt, denk ik bij mezelf. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Omdat ze met haar rug naar me toe zit kan ik haar gezicht niet zien, maar ik kan me zó voorstellen dat ze de knapste van de drie is. Jij bent veel te verlegen om met een meisje dat je niet kent te praten, brengt mijn brein zichzelf in herinnering. 'Mathis, please?' Ik word uit mijn mijmeringen gerukt en slaak een diepe zucht. Wat mij betreft heeft het warme water van de jacuzzi veel meer overtuigingskracht dan de woorden van Axel. Ik voel hoe duizenden belletjes langs mijn benen omhoogdrijven en ruik de heerlijke lavendelgeur die ze verspreiden. Dan speelt Axel zijn laatste troef uit. 'Ik keek er zó erg naar uit om de Moonstruck te proberen...' Dat is de druppel. De wedstrijd is beslist in het voordeel van de gigantische waterattractie. Je bent veel te aardig. Ik hijs mezelf met tegenzin uit het heerlijk geurende water en ril van de plotselinge kou. Terwijl ik het prikkende chloorwater uit mijn ogen veeg en mijn natte haren fatsoeneer, probeer ik een glimp op te vangen van het meisje met de lichtbruine krullen. Op dat moment krijg ik een krachtige duw die me doet wankelen op mijn benen. Bijna val ik recht op mijn gezicht, maar Axel kan me nog net bij een arm grijpen. 'Hé, niet omvallen', lacht Axel. Ik schud mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo bruut omver probeerde te stoten. Er is niemand te zien. Vreemd. 'Iemand duwde me', verbeter ik Axel. 'Wie doet nu zoiets?' Het is voor mij soms moeilijk om te begrijpen waarom mensen iets doen. Vaak voel ik me alsof ik helemaal alleen op mijn eigen geïsoleerde eilandje zit. Een halve minuut later staan we aan de ingang van de wildwaterbaan. 'Pff, zo veel volk', zucht Axel. Een rilling loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer. Axel heeft gelijk, de wachtrij staat inderdaad bijna helemaal vol. Waarom vinden al die mensen dit zo leuk? vraag ik me af. Wat is er fijn aan een smalle, donkere buis waar je tegen een duizelingwekkende snelheid doorheen vliegt? Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig trappen die we moeten beklimmen vooraleer we de top van de Moonstruck bereiken. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik verman mijzelf, grijp de trapleuning beet en begin aan de beklimming. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
27 0

sjokola

Sjokola kijk, daar zit mathis samen met zijn vriend farhan in mama's blauwe bolderkar. 'mama, het stokspel op school was echt heel leuk, en mama, kijk mijn veters, ik heb ze zelf gestrikt.' mathis heeft een huid van sjokola al maakt dat verder niet veel uit. hij kletst de oren van je hoofd. 'later,' zegt hij, 'word ik goochelaar, of misschien wel zwemleraar'. stoer spettert hij in de rivier. soms klimt hij op blote voeten in de hoge bomen op het plein. dan weer speelt hij kappertje met liesje van de buren 'ai, ai, ik heb wat scheef geknipt, wat nu?' of hij doet verstoppertje met liesjes grote broer lowie. op woensdagmiddag sopt hij soldaatjes in een ei. 'lekker,' glundert hij. ook gaat hij met mama eendjes voeren in het park. de kuikens lopen achter hem aan. 'kwak kwak kwak,' doet mathis en mama lacht. 'wow, een paardenmolen.' die is uniek en vast ook wel antiek. een dolfijn danst op en neer. er staat een sjieke autobus en er is nog zoveel meer. 'kijk, een krekel met een hoedje op. en o, een groen konijn. en daar een elfenslee en ook een paardje uit de zee.' 'één euro voor een rondje,' zegt de man die aan het orgel zit. 'echt te gek,' zucht mathis. 'mama'tje toe, mag ik erop?' 'het is goed, hier is een munt.' dan trekt hij trots de flosj dus mag hij nog een keertje mee. op weg naar huis koopt mathis drie doosjes sjokola: witte voor oma en opa wortel, zwarte voor oma en opa zoo, bruine voor hemzelf en ma en pa. mama zegt: 'doe er maar een gouden lint omheen.' 'het fijnste,' vertelt mathis aan sjarel van de snoeperij, 'dat zijn de vakantiedagen. dan gaan we naar oma en opa wortel en ook naar oma en opa zoo.' vakantie! gezellig met hun drieën rijden ze in papa's auto naar oma en opa wortel. hun dorp heet zo, vandaar de naam. wat zijn oma en opa blij als mathis aan de deur tring-tringt. oma's haar lijkt wel een suikerspin. opa's haar is weggewaaid en aan een koordje om zijn hals wiebelt een bril want zonder hulp dansen de letters in de krant. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de weg?' de tafel is feestelijk gedekt. oma deed weer zo haar best.  tomatensoep met heel veel balletjes vol-au-vent en lekkere puree rijstepap met bruine suiker en bij de koffie witte sjokola, cadeautje van mathis. ze fietsen naar de boerderij. oma zegt: 'vroeger werkte opa hier. we mogen even in de stal.' 'één, twee, zeven kleine biggen,' telt mathis. een koe loeit zacht. 'ze likte net haar kalfje schoon,' zegt de boer, 'kies jij maar een naam voor haar.' mathis denkt even na en fluistert zacht: 'hallo, ik heet mathis en jij bent nel.' in het veld achter de stal is de maïs bijna zacht. opa verstopt er gauw een blauwe bal. oma telt: 'drie, twee, één, start!' papa en mathis rennen tussen hoge stengels door. 'gevonden,' roept mathis, sneller dan verwacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de auto in. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. een dag later nemen ze de trein naar oma en opa zoo. ze wonen naast de dierentuin, vandaar de naam. wat zijn ze blij als mathis aan de deur tring-tringt. opa heeft een stoppelbaard. oma's krullen lijken op die van mathis alleen zijn ze wat donkerder. licht danst in haar ogen, putjes lachen in haar wang. opa zegt: 'ha, daar ben je dan. echt, is die tekening voor mij? dank je wel, lieve mathis. zeg eens, was het woelig op de trein?' het is gezellig in de tuin. ze eten uit een aarden kom. soep met maniok kip en rijst en heel veel paprika melktaart van afrika en bij de thee zwarte sjokola, cadeautje van mathis. ze stappen naar de zoo. 'hallo, meneer de uil,' zingt papa. 'wow, hoe die zeeleeuw springt!' opa aapt de apen na. 'gekkerd,' grapt oma en iedereen lacht. dan gaan ze weer terug. nog een knuffel en dan hup de trein op. oma opa dag bye bye zwaai zwaai. mathis is jarig. 'papa, zeg me, is het bijna tijd?' 'heel even nog, mijnheertje ongeduld.' tring-tring. mathis zegt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, leuk. dank je wel, oma en opa wortel.' tring-tring. mathis ratelt: 'ha, daar zijn jullie dan. een cadeautje, fijn. dank je wel, oma en opa zoo.' fff... fff alle vijf de kaarsjes waaien uit. ze genieten van heerlijke bananentaart met heel veel room erop. ze spelen ganzenbord. ze doen een quiz. oma wortel wint en daarna mathis. ze eten broodjes kaas met sla. 'koffie of thee? en proef gerust een stukje bruine sjokola.' het feestje flitst voorbij. nog een knuffel en dan hup alle oma's en opa's samen de auto in. mathis dag bye bye zwaai zwaai. mathis is moe. loom pakt hij zijn knuffelbeer. 'slaapwel, mijn stoere knul,' zegt papa. 'slaap zacht, zoonlief,' fluistert mama nog en ze trekt het laken glad. mathis merkt het niet meer. zzz... zzz en kijk, hij glimlacht in zijn droom.

monique bol
0 0
Tip

Lucy is in de wolken

Lucy steeg langzaam op. Ze bewoog haar armen op en neer. Zonder enige moeite vloog ze hoger en hoger en hoger door de helderblauwe lucht. Ze zwaaide naar voorbijvliegend vogels. Die flapperden vrolijk terug. Ze stak haar arm boven zicht uit en bijna kon ze de wolken aanraken. Ze flapperde met haar armen en strekte haar vingertoppen zo hoog mogelijk. Nu voelde ze de zachtheid van de wolk. Het was alsof ze haar hand door een dikke laag schuim stak. Lucy was benieuwd hoe wolken eigenlijk smaakten. Ze nam een grote hap uit de wolk. Het smaakte helemaal niet naar suikerspin met vanillesmaak, zoals ze had gedacht. En ook niet naar marshmallows of naar vanillemilkshake. Het smaakte naar aardbeientaart met een grote toef slagroom. Ze likte het wolkenschuim van haar mond. Mmm, dit smaakte naar meer. Ze vroeg zich af of alle wolken hetzelfde smaakten. Ze vloog naar een andere en nam een hap. Die smaakte naar chocomousse. Ze proefde van de wolk daarnaast. Mmm, frietjes met stoofvleessaus. Ze proefde bijna van alle wolken die rond haar zweefden. Ze had zoveel gegeten dat haar buik precies een voetbal was. Doordat ze zo zwaar was geworden, daalde ze naar beneden. Alsmaar sneller en sneller zakte ze, totdat ze met een zachte plof op haar bed viel. Ze opende haar ogen en staarde enkele seconden naar het plafond. Opeens kreeg ze een geweldig idee. Ze sprong uit bed, kleedde zich aan en rende de trap af. In de keuken zaten mama en papa al aan de ontbijttafel. "Goedemorgen", zeiden ze in koor. "Morgen", zei Lucy. "Lekker geslapen?" vroeg mama. "Fantastisch", antwoordde Lucy. Ze nam een boterham, besmeerde die met choco en propte ze in één keer in haar mond. "Niet zo gulzig, Lucy", zei papa. "Straks verslik je je nog." Lucy knikte, maar propte haar tweede boterham net zo snel in haar mond als de eerste. "Waarom ben jij zo gehaast?" vroeg mama verbaasd? "Ik heb nog veel werk", zei Lucy met haar mond vol boterham. "Eet je mond eerst leeg", zei papa. "Het is zaterdag. Je hebt vandaag tijd genoeg om je huiswerk te maken. Het is niet nodig om je ontbijt zo naar binnen te schrokken." Lucy slikte de laatste brok boterham met choco door en zei: "Het is geen huiswerk." Ze stond op. "Ik ben in het tuinhuis en wil niet gestoord worden." Ze liep naar buiten. Papa keek mama met een vragend blik aan. "Weet jij wat ze gaat doen?" Mama haalde haar schouders op. "Geen idee. Het zal wel weer één of ander gek project van haar zijn. Laat haar maar doen." De hele voormiddag en een groot stuk van de namiddag was Lucy bezig met meten, knippen, scheuren en plakken. Toen ze eindelijk klaar was, stormde ze de keuken binnen en riep: "Mama, papa, het is gelukt." "Wat is er gelukt, liefje?" vroeg mama. "Mijn vleugels", zei Lucy enthousiast. "Vleugels?" vroeg mama niet-begrijpend. Trots haalde Lucy van achter haar rug het paar zelfgemaakte vleugels waar ze de hele dag hard aan had gewerkt. "Ze zijn prachtig", zei papa. "Zijn ze voor een toneelstuk?" Lucy schudde haar hoofd. "Wat ga je er dan mee doen?" vroeg mama. "Vliegen, natuurlijk", zei Lucy. "En waar naartoe? De woonkamer? De tuin?" vroeg papa. Lucy schudde haar hoofd. "Helemaal tot aan de wolken", zei ze. Mama en papa keken elkaar aan. "Kom eens hier, meisje", zei papa. Lucy liep naar hem toe en zette zich op zijn knie. "Mensen zijn niet echt gemaakt om te vliegen."  "Ook niet als ze vleugels dragen?" vroeg Lucy. "Ook niet als ze vleugels dragen", zei papa en hij streelde haar zachtjes door haar okkernootbruine haren. "Kan ik dan nooit tussen de wolken vliegen?" vroeg Lucy. "En ze opeten?" Ze keek haar vader aan met haar grote, donkere, triestige bambi-ogen. "Waarom zou je de wolken willen opeten?" vroeg mama verbaasd. "Omdat wolken heel lekker zijn. Vannacht smaakte er eentje naar aardbeientaart met slagroom. En een andere smaakte naar chocomousse en nog een andere smaakte naar frietjes met stoofvlees." Mama en papa lachten. "Weet je, Lucy," zei mama, "je kan zoveel vliegen en wolken opeten als je wil." Lucy keek opeens een heel stuk vrolijker. "Hoe dan?" vroeg ze. "Iedere nacht kan jij zo hoog en zo ver vliegen als je zelf wil. Je kan proeven van iedere wolk die je tegenkomt. En als je te moe bent om zelf te vliegen, leg je je gewoon op een wolk. Dan kun je je laten meedrijven op de wind", zei papa. "Echt waar?" vroeg Lucy. "Echt", zei mama en ze glimlachte. "In jouw dromen kan je alles doen wat je maar wilt." Die avond ging Lucy zonder morren naar bed. "Slaapwel, meisje", zei papa. "Droom zacht, liefje", zei mama. Lucy sloot haar ogen en glimlachte. Ze steeg op, spreidde haar armen en vloog door het dak, steeds hoger en hoger.

Jenna
0 0

Kind met duif

[Niño con una paloma (1901) — Pablo Picasso] „Hallo? Wie hebben we hier? Dag jongedame, hoe heet jij?” „Blanca, mevrouw.” Het meisje keek verlegen naar de grond. Ze had een bal onder haar arm geklemd en in haar kleine knuistjes hield ze heel voorzichtig een witte duif vast. De vogel leek het niet erg te vinden. “En kan ik iets voor je doen?” “Ik kom deze duif terugbrengen, mevrouw.” “Ik ben Anna, de meid. Je hoeft mij geen mevrouw te noemen. Is het er eentje van de burgemeester?” “Ja mevrouw… Anna. Hij heeft een ringetje, kijk… en daar staat een nummer in. Mijnheer Delgado van de overkant heeft ook duiven en die heeft ook een heel dik boek waar alle nummers in staan en hij zei dat daarin stond dat-ie van de burgemeester was.” “Nou, dan zal ik onze burgervader maar even waarschuwen.” Anna wilde zich al omdraaien.” “Kan ik hem niet aan u geven?” “O nee, ik raak die griezels niet aan!” Om haar standpunt kracht bij te zetten hield ze haar handen wapperend naast haar hoofd en trok ze een vies gezicht. Blanca moest haast lachen om deze rare vrouw. “Kom maar binnen. Hier, ga hier maar even zitten, dan zal ik de burgemeester laten weten dat je er bent. Bianca, zei je?” “Blanca, mevr— Anna.” Terwijl Anna het huis verder inliep, ging Blanca zitten op het krukje dat haar was aangewezen en keek vol bewondering de enorme keuken rond. Ze vroeg zich af of de oven groot genoeg was om in te wonen. Erboven hingen meer pannen dan haar moeder waarschijnlijk in een jaar zou gebruiken. Ze voelde haar arm moe worden door het klemmen van de bal en ze keek of ze die ergens voorzichtig neer kon leggen, toen Anna alweer terugkwam. “De burgemeester heeft het heel druk maar hij wil je even ontvangen, kom maar.” Ze volgde de huishoudster de keuken uit naar de grote hal. De donkere lambrisering gaf de ruimte iets plechtigs wat ze goed vond passen bij iemand die zo belangrijk was als de burgemeester. In de hoek stond een glimmend harnas dat heel echt leek. Met een zwaard. Anna wees naar een deur die op een kier stond, draaide zich om en ging terug naar de keuken. Blanca durfde niet zomaar binnen te lopen maar ze had geen hand vrij om te kloppen en dus schopte ze met haar voet heel zachtjes tegen de deur. Toen ze geen reactie hoorde, schopte ze iets harder. “JA!” bulderde het. Van schrik deed ze de deur verder open maar vergat de bal. Het vrolijke gestuiter van het plastic op het statige marmer leek oorverdovend en eindeloos. Het was alsof het geluid het hele huis door galmde. Het liefst was ze omgedraaid en hard naar huis gehold. „Hallo, hier ben ik.” Ze overwon haar angst en deed een paar pasjes naar voren. „Ja, kom maar verder. Kom, kom, ik bijt niet.” Blanca schuifelde voetje voor voetje de grote studeerkamer in, haar ogen op de grond gericht. Achterin het vertrek, achter een groot houten bureau, zag ze het silhouet van de burgemeester. Doordat het licht van achter het bureau door een hoog schuifraam naar binnen viel, kon ze niet zien of hij boos was. Ze dacht niet dat de burgemeester vaak werd gestoord door stuiterende ballen. „Zo zo. Kijk aan. Wat hebben we hier. Hoe heet jij?” „Blanca”, klonk het zachtjes, nog niet eens fluisterend. „Kun je iets harder praten, kind, zo kan ik je niet verstaan.” „Blanca, mijnheer,” nu iets luider. “Wat heb je een mooie strik aan je jurk, Blanca.” Blanca keek op, verrast door deze vriendelijke woorden. “Dank u wel, mijnheer. Heeft mijn moeder—“ “Anna zegt dat je een duif komt brengen?” “Ja dat klopt, mijnheer. Mijnheer Delgado van de overkant heeft op het ringetje gekeken en toen zei hij dat-ie van u was.” “Je weet dat dit soort duiven meestal uit zichzelf terug naar huis vliegen?” De burgemeester was achter zijn bureau vandaan gekomen en nu kon ze hem beter zien. Ze vond dat hij er eigenlijk best vriendelijk uit zag. “Ik denk dat hij was verdwaald, mijnheer.” “Verdwaald? Het is een postduif?” “Daarom, misschien.” “Hoe bedoel je.” De burgemeester leunde nu voorover en keek Blanca aan over zijn kleine brilletje. “De meeste duiven gaan nergens naar toe, mijnheer. En als je niet ergens naar toe gaat, kun je ook niet verdwalen.” De burgemeester keek haar verbaasd aan, vouwde zijn brilletje op en stak dat in een zakje van zijn overhemd. “Mmm, misschien heb je wel gelijk. Je bent een slim meisje, Blanca. Maar hoe kun je zien of een postduif verdwaald is?” “Ik weet het niet, mijnheer, maar hij kwam bij ons en wij krijgen nooit post. Behalve één keer per jaar, dan krijgen papa en mama een brief van tante Esmeralda, dat is een zus van mama, die naar Amerika is verhuisd. Maar die wordt nooit door een duif gebracht, altijd door —“ “Laat eens zien.” De burgemeester strekte zijn handen uit om de duif van Blanca over te nemen. De vogel fladderde wat en Blanca voelde even de warme zachte handen van de burgemeester toen ze hem de duif gaf. Zulke warme handen, dat zal hij vast fijn vinden, dacht ze. De burgemeester pakte een vleugel van de duif en spreidde deze helemaal uit. Hij wilde hetzelfde doen met de andere vleugel maar toen begon het dier heftig te protesteren. “Aha, daar zit het probleem.” Hij haalde zijn brilletje weer tevoorschijn, zette het op zijn neus en bestudeerde de linkervleugel van de witte duif. “Heeft-ie pijn, mijnheer?” “Ja, dat denk ik wel, Blanca. Ik denk dat een kat naar hem heeft uitgehaald. Of misschien een roofvogel. Ik ben heel erg blij dat je hem hebt teruggebracht, ik denk dat ik hem anders kwijt was geweest. En weet je, ik denk niet dat hij was verdwaald.” “Niet?” Nu was het Blanca’s beurt om verbaasd te kijken. “Ik denk dat deze duif, toen hij wist dat hij niet meer naar huis kon vliegen, snel op zoek is gegaan naar iemand die slim genoeg en lief genoeg was om voor hem te zorgen en hem terug te brengen.” Blanca kreeg een kleur. Hij bedoelde haar! De burgemeester trok aan een lang koord dat naast zijn bureau aan de muur hing en nog geen tien seconden later stond Anna op de drempel van de studeerkamer. “U had gebeld, mijnheer?”, vroeg ze vanuit de deuropening. “Anna, wil jij deze jongedame een glas limonade geven? Mét ijsblokjes. Ze heeft mijn duif gered.” En tegen haar: “Vanaf nu zijn wij vrienden, Blanca,” hij stak zijn hand uit, “Ik ben je erg dankbaar.” Blanca bloosde nog steeds toen ze zijn grote warme hand schudde en een kniebuiginkje maakte. Toen pakte ze haar bal die bij een boekenkast tot stilstand was gekomen en huppelde achter Anna aan naar de keuken. Toen ze later die middag thuiskwam wachtte haar een verrassing. Een grijze duif zat haar op te wachtten op het gammele tuinhekje dat het moestuintje van haar ouders afscheidde van het zandpad langs de boerderijen. Ze zag al snel dat ook dit een postduif was. Het briefje dat in het kokertje zat dat de duif om zijn nek droeg, was van de burgemeester, die haar nogmaals hartelijk bedankte. Het was ondertekend met: ‘uw vriend, de burgemeester’.

Bart Snel
196 0

Egeltje wil een voetbalploeg

Egeltje is op vakantie bij oma. Hij wil voetballen. ‘Leuk,’ zegt oma, ‘Kom maar op.’ Ze krijten een goal op het muurtje. Oma trapt de bal en Egeltje trapt terug. Maar Egeltje wil niet meer trappen tegen een muur. Hij wil een wedstrijd spelen met een echte voetbalploeg. Elf spelers in hetzelfde truitje. ‘Kom,’ zegt oma, ‘we halen de rode was van de draad. Je mag alle truitjes gebruiken voor jouw ploeg. We gaan samen op zoek naar spelers.’   Oma en Egeltje lopen met de grote zak vol voetbaltruitjes naar buurman Hond. ‘Hond, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Hond. ‘Maar oma, hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Hond kan toch niet in mijn voetbalploeg. Spelers moeten bij elkaar horen en hij lijkt niet op mij. Hij is wit en ik ben bruin.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie zijn allebei sterke jongens, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar,’ zegt Egeltje, ‘Hond, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Hond en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Met z’n drieën lopen ze naar het mandje van mevrouw Poes. ‘Poes, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Poes ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Poes past niet in onze ploeg. Wij zijn jongens, en zij is een meisje.’ ‘Dat is waar,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle drie snelle pootjes om te dribbelen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Poes, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Poes en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de hoge boom. ‘Specht, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Specht. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Onze hele ploeg heeft snelle pootjes om te dribbelen, maar Specht trippelt traag en wil liever vliegen.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar jullie hebben alle vier knappe hoofdjes om de bal te koppen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘ Specht, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Specht en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.     Samen lopen ze naar het kippenhok. ‘Haan, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Haan. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Iedereen van onze ploeg heeft een knap hoofdje om de bal te koppen, maar Haan heeft een hanekam. Hij kan niet koppen.’ ‘Misschien,’ zei oma, ‘maar jullie hebben alle vijf luide stemmen om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Haan, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Haan en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar het holletje in de hooiberg. ‘Muis, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zegt Muis. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘Wij hebben allemaal een luide stem om te kraaien als we een goal hebben gemaakt, maar Muis heeft een stil piepstemmetje.’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘Maar jullie kunnen alle zes verschillende dingen. Zo kunnen jullie de tegenstander verrassen, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt Egeltje, ‘ Muis, wil je nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ zegt Muis en Egeltje geeft hem een voetbaltruitje.   Samen lopen ze naar de konijnenpijp. ‘Dag konijntjes, komen jullie in onze voetbalploeg?’ vraagt oma. ‘Graag,’ zeggen de konijntjes. ‘Hoe kan dat?’ vraagt Egeltje, ‘In onze ploeg kan iedereen iets anders om de tegenstander te verrassen, maar de drie konijntjes kunnen hetzelfde!’ ‘Misschien,’ zegt oma, ‘maar als wij alle tien een rood truitje aanhebben, zijn we samen een sterk team, en dat is toch ook belangrijk?’ ‘Dat is waar’ zegt de Egeltje, ‘Konijntjes, willen jullie nog in onze voetbalploeg?’ ‘Ja, hoor,’ juichen ze en Egeltje geeft hen drie voetbaltruitjes.     Met z’n allen lopen ze naar de olifant. ‘Dag Olifant, kom jij in onze voetbalploeg?’ vraagt oma.         ‘Graag,’ zegt Olifant. ‘Hoe kan dat?’ zegt Egeltje, ‘Wij hebben alle tien een rood truitje aan omdat we in de beste ploeg zitten, maar Olifant past niet in zo’n klein rood truitje.’ Olifant denkt even na. ‘Dat is waar,’ zegt Olifant, ‘Maar ik heb een grote blauwe voetbaltrui. Ik kan de keeper zijn, dan vul ik het hele doel en dat is toch ook belangrijk? ‘Wat een geweldig idee,’ zegt Egeltje.   De wedstrijd begint. ‘Hup de roden, allemaal samen!’ juicht opa, ‘We worden wereldkampioen! Muis trapt af, de konijntjes dribbelen en Egeltje geeft een pas naar Hond. Oma legt aan, Specht kopt, en Poes schiet op doel. ‘Goal!’, kraait Haan. En Olifant? Die doet een dutje in het doel.

Tine Tytgat
0 0

Het lastige kleinemansventje

Kabouters worden almaar driester. Je zou het ook vermetel of vrijpostig kunnen noemen, maar dat zou te lichtzinnig klinken. Neen, de kabouter die ik tegen het kleine lijf liep was eerder roekeloos, eerder baldadig maar niet totaal onbesuisd of onbezonnen. Ik had hem tezamen met een hoop bladeren in de groene container gegooid en toen ik met een volgende lading boomafval toekwam kroop hij net vanonder het laatste blad vandaan. Hij keek omhoog en verwachtte dat de karrenvracht hem volledig zou bedekken. Maar hoe klein hij ook was, ik had hem gezien. “Oef” was het eerste wat hij zei en het klonk nogal bekkig.“Goed dat je mij die tweede keer wel hebt gezien” zei hij vervolgens en dit klonk dan weer stout en zelfs verwijtend, “wat een geluk dat ik zacht viel in deze bladerenmassa” voegde hij er nog aan toe.Hij wreef de zweetdruppels van zijn voorhoofd met de pompon van zijn rode muts.“Had je mij zojuist niet gezien dan?” bleef hij grof en onbeschaamd doorgaan.“Of heb je misschien nog nooit een kabouter gezien?” was zijn laatste onbeschofte vraag, die mij duidelijk vrank en impertinent overkwam. Ik moest nog bekomen van deze eerste ontmoeting met een dwergachtige sprookjesfiguur.“Ik had je inderdaad niet opgemerkt die eerste keer” antwoordde ik onderdanig, op het kruiperige af.“Maar daar in de afvalcontainer had ik je direct gezien” klonk ik daarna al iets minder slaafs.“Sorry, ik wilde je niet oneerbiedig behandelen” deed ik me dan weer slijmerig voor. “Het is al goed. Haal me hier maar uit die smurrie” wou hij toen astrant kwijt.Het onhebbelijke persoontje begon op mijn zenuwen te werken.“Je mag wel iets vriendelijker zijn. Een beetje prettiger in de omgang. Als je je niet pijn hebt gedaan, dan mag je heus wel eens aimabeler uit de hoek komen” was mijn kijk op de zaak die ik probeerde te verwoorden op een beschaafde en goedhartige manier.“Aimabel, aimabel” knorde het lastige kleinemansventje.Mijn geduld begon op te geraken en ik vroeg hem op een meer onverschrokken wijze:“Voor mij is het simpel, vlerkerig kereltje. Je vraagt me respectvol je hier uit deze bak te vissen ofwel laat ik je hier een nachtje slapen: je bedje is gespreid en je kan nog een dik bladerendekbed over je heen krijgen”.Mijn manhaftige woorden hadden effect gesorteerd.“Excuseer jongeman voor mijn onbeschaamd gedrag en mijn vrijmoedige woorden. Ik heb dit zeker niet zo brutaal bedoeld. Dit overkomt me op een wat ongelukkig moment, weet je. Ik zocht net wat eikels onder die dikke boom daar, want mijn vrouwtje is ziek en ik wilde haar beter maken met eikelsiroop en net op het moment dat ik een dikke eikel wilde oprapen, vloog ik door de lucht en belandde in deze bak. Door deze tegenslag ben ik zelf een beetje een eikel geworden, denk ik” zuchtte het kleine mannetje en hij sloeg zijn hoofdje deemoedig naar beneden.“Van eikelsiroop heb ik nog nooit gehoord” moest ik lachen, “maar kan misschien een beetje glühwein helpen? Ik doe een beetje in een speelgoedflesje van de kinderen”.“Bedankt meneer en nogmaals mijn nederige verontschuldigingen voor mijn onstuimige en boude handelswijze. Mijn vrouwtje zal u zeer dankbaar zijn voor uw medicijn.”Het waren zijn laatste welgemanierde en warmhartige woorden.Hij liep door het hoge gras. De sprieten reikten tot aan zijn broeksriem. Het mini-flesje met rode inhoud torende overal boven uit. Aan de dikke boom keerde hij zich om, keek naar mij en stak met zijn beide armpjes zijn reuzenfles omhoog. Ik wuifde even en glimlachte.

Marc M. Aerts
0 0