Lezen

Mijnenvegerman (2)

  Je préfère de contredire Victor Hugo. Mes poèmes ne vous mèneront nulle part. En plus, dans ma maison, cet escalier ne guidera vos pieds ni vers le haut, ni vers la cave, où mes cerveaux se baignent dans le vin qui refuse de mûrir. Neen. Deze frase is niet gestolen. Ze is van hem Etienne, die op dit schip nooit droomt van onderdak op vaste wal. Hij mijmert liefst over de komst van leegte in zijn hoofd, terwijl een kwal zijn schedel streelt. Je bent zo kaal, mijn kind, zo sprak de egel tegen de verweesde slak die gans in het begin van zijn bestaan de weg en zelfs zijn eigen huis verloor. Neen. Dit zinnetje staat dan weer niet op deze wand van onze mijnenveger. Het is te dwaas om dood te doen. Believe me though. The smallest things can kill. A single grain of salt is often lethal for a sweet beginning. Therefore, my dear. Promise me just pure potato chips. Please, my darling, stay with me until my sinful end, not for a bag or two. Je ziet het. Odilon. Mijn vriend met Britse linker vingers. Hij maakt zichzelf vaak wijs dat zijn gedachten niet zullen vergaan, eenmaal ze opgeschreven zijn. Hoe mist een hersenpan toch vullen kan. Die ijdelheid van hem gedraagt zich als bedorven snot dat snel een zakdoek zoekt. Dat mocht. Dat mag altijd. Zolang de fles waarin wij wonen rustig drijven blijft. Trouwens. Deze schuit onder dit glas is niet gemaakt van eeuwig hout. Ze is van zeer gewoon plastiek, maar niettemin moderner dan een stalen schuit. Er is geen sonar die ons vinden kan. De knaap met zijn metaaldetector zocht ooit munten op de bodem van de zee. Hebzucht en gebrek aan lucht, zij hebben hem daar laten liggen toen zijn lijf begaf. Zijn geest is nooit teruggevonden, maar dat geeft niet, werk genoeg. De veerman heeft genoeg verdwijningen te melden als zijn pontje weer eens oversteekt. Geloof me vrij. Hier is de ijver minder groot. Wij zoeken niets. Wij werken weinig, spelen liever en de zeemeermin, zij heeft een kruistochtje getekend van die zoete lip tot aan haar linker tepeltje. Zij weet dat zoiets nodig is voor mij. Haar mijnenvegerman. Het kind met die verdwaalde ziel.     uit de reeks 'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0

Beaulieu-sur-Mer

  Er is een racecircuit ooit aangelegd op deze rug. De littekens verbinden wegen waar een korstje heeft geleefd. De auto’s reden door mijn hoofd. Er was een gat gemaakt voor duiveltjes die met hun zwart geweld het lot bestuurden richting rechteroog. Aan deze kant werd ik voorgoed volledig ongevoelig voor het rode licht dat avonden soms blind beloven. De lens is er zelfs uit. Ik draag daarom meestal een ooglap. Het is een stukje stof gescheurd uit een bedrogen vlag. Men sprak van landverraad toen ik de zee verkozen had. Ik heb mijn koersmobiel verkocht aan een piloot die ‘s morgens pap met brokken at. Ik heb mij met dat geld een vliegdekscheepje aangeschaft. Het was te klein geworden voor de aanloop van de reus, die er zijn stappen wilde tellen. Alles richting ondergang. Een pas of tien misschien en hij lag overboord. Zo gaat dat vaak in sprookjesland. Het is nu helemaal van mij. Hier aan de linkerkant is er die grote vlakte voor het ene vliegtuig dat ik heb. Het is een dubbeldekker uit een oorlog heel dichtbij. Ik vecht nochtans al lang tegen de molens op de wal. De dwaaltocht wil mij nog niet laten gaan. Het was Frestoen die me beval. Ik moest, ik zou in Noorse fjorden naar verkoeling zoeken voor een zomer die niet sterven wilde. Onderweg trof ik de herfst. Dat was vlakbij Beaulieu-sur-Mer. Ge zijt verkeerd, vertelde een verlaten strand. Je bent hier aan de Mediterranée. Het was midden november en de doden sliepen weer zeer diep zodat ze al die bloemen snel vergaten. In het familiegraf werd het opnieuw heel stil. De eendagsvlieg zij zweeg. Daar is een kerkhof op het strand met tussen al die zerken slechts één stoeltje voor de kapitein van dat verlegen vliegdekschip. Ik kijk hier nu vanop de wal naar al hetgeen mijn ziel bezit. Wat ijzer in een grijze vorm, een vliegtuigje dat bijna overlijdt. Er is een racecircuit, hier achter mij. Het loopt over die berg tot in het dal waar ik geboren ben. Daar wil ik niet meer heen. Het zijn de milde wolken die over de wonde strijken. Elke dag opnieuw rijdt er een trein langs de rivier waarin verleden stroomt. De machinist hij weet van niets. Hij denkt dat alle tunnels zijn gegraven door een grote rat. Hij rijdt daarom liefst traag. Het is altijd zijn eerste rit. Misschien is verderop de rat nog in de weer en ligt daar nog geen spoor. Ik heb die speelgoedtrein gekocht nog voor ik racen kon, nog voor ik ben verongelukt. De eerste keer verscheen dat gat. Het werd niet dichtgenaaid, gewoon ontsmet en ik mocht gaan. De tweede keer heb ik mijn rug zelf opgelapt. Met dank hen, de spiegel in de gang, die haakjes en die tang. Ik prijs ook hem, de kangoeroe die mij vergat, want anders was mijn reis zo zacht geweest. Ik dank ook iedereen die oorlogsschepen doelloos schenkt. Ook hen die treinen stelen, sporen eeuwig rusten laten, eindstations hun langverwachte leegte schenken. Tot slot, Frestoen, gij zot, geef mij dat oog terug! Het ander wil mij niet geloven. Als ik beweer dat scheel kijken bestaat. Wanneer het tranen laat. Dat beste oog. In eenzaamheid. Voel ik die rat. Ze loopt over mijn rug. Ze is de weg weer kwijt.     uit de reeks 'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
3 0

Mijnenvegerman

  Ef þú vilt mig verðurðu að telja stjörnurnar fyrst.   Iemand ergeren. Dat wil ik niet. Onverstaanbaar zijn. Dat is al minder erg. Omdat de maan boven je bed het misschien vraagt, vertaal ik het dan maar :   Als je me wilt, dan moet je eerst de sterren tellen.   Dat eerste was Ijslands. Geloof me maar. Ik weet alles. Zelfs wat een hemellichaam peinzen durft, hetgeen een duizendpootje niet vergeten wil, voordat het weer een enkeltje verrekt. Zo gaat dat hier aan boord van onze mijnenveger. Hij is ook helemaal onzichtbaar voor de radar van het groot geweld, onvindbaar voor de ziel die er naar zoekt. Dat heb ik zelf gekozen. Wij eten hier uit slechts één bord. We zijn niet vies van speekseldruppels die ons redden van de dorst, al zijn ze van een kwal. Ik wil gewoon wat overleven, hier en overal. Het staat hier eigenlijk behoorlijk vol. De glazen spoelen wij pas als ze weer eens gulzig worden en de tafel staat zo scheef als zij zelf wil. Daar doen wij niets meer aan. Voorgoed. Op deze wanden is de gretigheid te zien van stemmen die we hoorden. Vergaan. Terloops. Het kan ook zijn dat het geschreven is door één van ons toen hij of zij beteuterd was.   There is a light green submarine that never sinks before the butterflies have left that wicked grass within my brain. They search for you, my darling. On the short I left my heart, a lonesome fairy tail. Il y avait une sirène qui voulait sourire comme une baleine. Je lui ai dit : n’essaie pas. Calme ta bouche comme une tempête qui veut dormir et laisse-moi t’embrasser. Je suis ta vague d’amour. Er ligt een bloedrood lichtschip, ginds waar de Wandelaar begint. Er drijft een boei daar aan het einde van zijn tocht. Hij vocht tegen de duisternis, verloor een arm aan een rivier. Toch vond hij hier heldere zee. I will never forget my friend Ricky and his fabulous destiny. He could dive in the sea, just like a butterfly, so desperate. He could swim like a tear in my eye. He could die as a flash in the sky.   Daarmee staat het hier vol, van boeg tot roer. Het zijn geschriften van ons alle vier. De bemanning werd gekozen lang geleden, nog in het hiervoormaals. Door een internationaal bureau. Het was een tijd zonder veel tegenstroom en alles vloeide vrolijk rond de kern van het bestaan. Dat zeg ik zelf en deze teksten in het Nederlands, die zijn van mij. Etienne, mijn rechterhand schrijft Frans en Odilon heeft enkel linker vingers die het Engels adoreren. De zeemeermin, van wie ik daverend veel houd, die komt uit Ijsland, bedacht enkel die eerste zin, omdat zij liever doelloos mijmert. Terwijl ze in mijn ogen kijkt. Wanneer ik stuur. Zowat de ganse dag. Ik ben ook zelf de kapitein. Gelukkig man. Enkel de zeemeermin, zij weet waarom. Zij heeft de handleiding door mij geschreven voor dit schip, niet willen lezen. Zout waren eerst haar ogen en daarna is ze me heel bedeesd gaan liefhebben, omdat ik zo veel kan. Ze zei ooit eens, jij mijnenvegerman, ik denk dat ik mijn voorgevoel vertrouwen blijf, terwijl je zelf mag dromen wat ik van je denk. Daarna was ze weer stil, wreef zeewier van haar bil, mijn lieveling. Doch op een nacht toen ik een dutje nam, heeft ze het toch ontdekt. Ze zag het plan, de schets en de getrokken lijnen. Ze weet nu hoe ik alles heb geplooid. De einder naar een mooi visioen. Dit bootje van papier. Het werd dusdanig klein, dat ik het door de hals van een ledige melkfles kreeg. Daarna heb ik gekozen voor dit nederig bestaan. Dit schip het is beschermd door stevig glas. De lucht is bij momenten wel een beetje zuur. Dat komt omdat de fles niet goed werd uitgespoeld. Dat is niet erg, zegt iedereen. We drinken wel wat zuiverheid, een druppel damp die op de kurk verschijnt. De zeemeermin, ze vindt het lekker warm, hier in ons paradijs. We drijven zomaar rond en wachten nergens op. Het aanspoelen is uitgesteld. Omdat er nog veel plaats is op de wanden voor een spreuk of duizend. Omdat duizelige nachten zo graag zien hoe ik haar mild bemin, die kieuwen zachtjes streel, wat schubben teken op mijn been, terwijl zij lacht, mijn zee-egeltje aait.     uit de reeks 'Reizen met Ricky' 

Bernd Vanderbilt
2 0

Noordperron

  op het noordperron is er een moord gepleegd hij stond nog maar met één teen op de grond en het was prijs   die ijsvogel uit zomergem hij doet dat anders nooit uitstappen zonder geluk toch zeker niet zomaar op donderdag   de hemel brulde niet meneer de conducteur heeft mooi verslag gedaan het proper opgeschreven in zijn almanak   het gaat soms bijster snel de trein met rampspoed kwam warempel aan er is dat spoor dertien voor iedereen   nu ligt het opnieuw stil een onderzoek geschiedt men vraagt wie er weer schoot met een pistool geweer of klakkebus   neen echt niemand niets hij viel gewoon omver alsof hij nooit gelopen had zijn poten waren stroef banale roest   neen echt niemand niets we willen nu wel door neem de vervangbus maar die staat al jaren klaar wordt er gezegd   of daar is een wagon waarin je slapen mag hij staat daar al zo lang heeft alles reeds vervoerd geloof me vrij   het was ofwel de scouts drie joden zelfs een koppeltje met helderblauwe ogen het heeft erin gepaard hoe mooi is dat   het is weer niet normaal vandaag mag alles weer ze zijn daarnet gestopt te tielt die vlinders van weleer   ze zaten in hun playmobil ze hielden van elkaar gelijk twee rode kersen aan een dapper trosje nu niet meer   je stopt ook niet zomaar te midden elke overweg om nog een zoen te geven samen eens te proeven van de dood   het eindstation dat is nu ingericht voor hen er hangt wat stoom een vleugje brave mist mag ook   mijn koffie drink ik liefst met heel veel suiker schommel wieg mij vraag ik aan de bank die mij niet kent   gezeten naast een rail kleurloos recht de regenboog hier in dit hoofd hij vraagt hoe ik zo overleven kan   ik voel het al gebeuren er opnieuw wordt getrokken aan een sliert containers richting binnenland waar alles roept   men wil dat fraaie spul verpakt in zachte folie onderin dit blij bedrukt karton zit alle hoop op beterschap   het komt altijd wel aan meestal domweg besteld soms als verrassing zelf heb ik geen pit op overschot   ik kan alleen maar denken aan die jonge legotrein toen ik nog zuiver was dat witte blokje zocht het boekje las   de metro wordt bekeken op een trein achter dof glas het doodt bij mij geen tijd enkel de geest het is genoeg geweest   ik plooi vandaag die zo vervelende gazet tot vliegtuig voor mezelf ik wil gewoon dit spoor  niet langer volgen stop de tijd   ze liggen daar kijk goed twee lijken arm in arm schoon naast hun playmobil het volk staat rondom het spektalstuk   toch wil niet alles dood de ijsvogel hij leeft straks in het noordperron stap ik gewoon weer uit de trein   ik vraag dan heel beleefd aan een verlegen automaat of hij een drankje heeft waarmee ik dit gedoe hier tarten kan   hier is jouw flesje zeewater zo lacht het ding mij toe het zout dat heb ik opgespaard het is voor haar je tong neem van me aan dat al hetgeen te zoet smaakt daarmee rustig sterven zal       uit de reeks 'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
4 0

Droompiloot

  ik wil wel eens veranderen van plek en van planeet zo sprak de berg   als er een ufo is die hier straks landen wil dan ga ik zeker mee ik ben het beu want elke dag opnieuw dan is hij daar   die snuiter met zijn bol hij zegt dat hij niet anders kan dat ding moet steeds omhoog op zich is dat niet erg dat hij zijn strijd herkent zo denkt allicht elk wezen   toch wil ik gewoon weg van hier en al dat leed het laat me niet gerust de top is trouwens veel te hoog zo sprak de kam de lucht is ijl te dun   er is gewoon geen plaats daar op die spits echt alles valt eraf het rolt gewoon weer naar omlaag tot in die plooi van niemendal   de aanvraag heb ik ingediend een eeuw of twee geleden bij die brave slak ik weet een aardemens vraagt zich dan af wat mij bezielt   mag dan die zonderling zijn ding gewoon niet doen slechts beterschap betrachten stijgen wil hij toen en nu om kalm te overzien hetgeen hij achterliet   spijt en kwel ze mogen beiden kleiner worden het knagen aan zijn ziel door wezens uit de laagvlakte het mag voor altijd stoppen verlaat voorgoed dat hart gij moeizame magneet   wat hij ook probeert die bol is van metaal hij laat gewoon niet los tevens is het domweg daar het zijn dat hij ooit kreeg de jongen knikkerde eerst nog   hij zag ervoer hoe alles scheef verkeerd verliep wanneer een kloof verscheen gepoogd wordt toen en nu hij moest hij zou het licht heroveren   geen hinder meer ervaren niet van bol of strijd noch van de zure tijd ik ben er bijna denkt hij telkens weer ik zie weldra de top   daar staan ze dan die alien dat ruimteschip ze komen elke dag ze tonen dan altijd dat formulier gekregen van die slome slak   de ruimtevaarder vraagt aan berg en knaap is dit geschrift van u helaas besef en weet dit alfabet is vals de ogen van de berg   zij liegen over alles over hoogte en verlossing niets zal helpen jongeman jij enkeling wat je getekend hebt als kind was mooi   je pen was echter toen al bijna leeg het wolkendek verzweeg hoe grijs de mist kon zijn waar je de top verbergen moest   het is te wazig in jouw hoofd verdriet vervuilt jouw blik je vingers weten niet waarom de tinten zich vergissen die roest op jouw metalen bol noemt zich geen zacht oranje   enkel onze zon is warm ik ben daar al geweest zo sprak de ruimteluis tot hem die heuvelreus tot de magneet dat hart van hem die knaap met zijn manhaftig streven   er is geen barst noch schedelbreuk waardoor een kabel kan waarin ik duiken zou er is helaas geen beter leven voor een berg als jij daarom echt niemand mag er mee   het heeft geen zin vertelde hij de jongeling dat ik een truc bedenk mijn brein is vreemd aan dit bestaan alles wat jij voelt of denkt spookt enkel in dat hoofd   de bol is ooit gemaakt uit erts dat enkel hier te vinden is ik had nog nooit gezien hoe zwaartekracht alleen zo lastig durft te zijn een wezen kwellen kan   ik ben weer weg tot ziens de ledigheid zij roept de ruimte wil wat soep die smaakt naar meer maar niet naar aarde zuur of bitter einde   ik doe zoals gevraagd door stilte en het niets vaarwel mijn dwerg gij bult tot morgen mag je denken hopen kan altijd ik moet nu voort ik ben slechts de piloot van alles wat nooit komt misschien hetgeen waarvan jij dromen zult     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
1 0

Zerp aas en paarse lippen

‘Een driehoek is een vierhoek met een handicap’   En de hoeken zelf. Die worden hierdoor scherper. Spits en snedig. Opgehangen is zo’n driehoek ideaal. Een schommel voor die rare vogel. Zerp aas in de bek. Paarse vlekken op de vleugels en de ooievaar lust ongeluk.   ‘Hij hangt in de lucht als een afgedreven klucht’   En wie heeft al dat lachgas geslikt. Dimitri. Weet jij misschien waarom. Die lippen kunnen amper nog bewegen. Lamgeprikkeld. Door een cactusje of twaalf. Een half dozijn in elke hoek. Een mond die niet meer eten wil.   ‘Tongverlies gebeurt wanneer gewed wordt op de stilte’   Er wordt best gezwegen. In lokalen en bokalen. Derde verdieping en richting zolder. Daar slapen vele foetusjes. Gestold in formol en ik zeg het je. Dimitri. Had je maar een ladder. Kon dit dakraam maar open. Eer die afgrond.   ‘De regenboog is het beste wapen tegen grauwe dagen’   Doch. De pijl is lang niet puntig genoeg en wie zal die moord plegen. Dimitri. Wil iemand een kop voor zijn krant met voetnoten. Voor een lijf met scheve poten. Leeft ergens dat wezen. Onbevangen. Dat zich met jouw angsten voeden wil.   ‘De pompbediende zegt dat elke druppel zijn weg vindt’   Na de plensbui volgen afgebroken gletsjerwanden en in het achterland wordt gevreesd. Voor overstroming van de vergeetputjes. Allicht ook het binnenplein. Dimitri. Jongen. Echt. Door die zee vol dode beesten wordt het moeilijk varen.   ‘Dit vaarbewijs is geldig vanaf het eerste vaarwel’   Pas wanneer er schot in komt. Die stoomboot bijgetankt heeft. Trek nog een paar strepen. Teken golven overal. Zet wat kruisjes in de atlas van de dood. Morgen. Rakker. Dan breng ik nog meer stiften voor je mee. Rood. Paars. Blauw en grijs. Nog meer felwit papier. Voor snijdende lijnen. Drie- en vierhoekjes. Niet al te groot en vergeet niet. Die grauwe lucht. Twee meeuwen in een V. Het zerpe aas en die bezopen fee. Met paarse lippen.       uit de reeks 'Duim voor Dimitri'

Bernd Vanderbilt
1 1

New York City

Mensen zeggen dat je moet reizen om de wereld te zien. Soms denk ik dat als je gewoon op één plek blijft en je ogen open houdt, je ongeveer alles zult zien wat je aankan. Paul Auster En of, Paul.  De NY skyline, hij zag er compact uit en dus ideaal voor een bezoekje van één week. Moet lukken om alles van belang te zien, dacht ik vooraf. Had ik het even goed fout. Dit bezoek liet meer indrukken na dan passend op een ouderwetse prentkaart.  Bij aankomst op een warme maandagavond in augustus, verlieten we de JFK luchthaventerminal met NY City recht voor ons, gesluierd in oranjegloed van de zonsondergang.  Een Yellow cab, niet bedoeld voor vijf personen, bracht ons toch voor een extra prijs, naar de Big Apple. De chauffeur Kwadwo Asamoah, genoemd naar de Ghanese voetbalinternational, vroeg waar we vandaan kwamen.  “België? Jullie Belgen, waarom reizen jullie niet? Ik heb nog nooit een Belg in mijn taxi gehad”. “België is een klein land met maar tien miljoen inwoners, vandaar dat de kans klein is dat je ze in je taxi krijgt”.  Daarop maakte de vriendelijke chauffeur ons weer eens duidelijk dat de wereld vandaag een dorp is. Zijn neef zat op dat moment op Toworrowland in Boom. Onder het toeziend oog van grafzerken, kriskras geordend in het golvende landschap, links en rechts van de snelweg reed hij ons de grote stad in. Het was ondertussen acht PM en donker. Elke straat maakte deel uit van een ingenieus netwerk van éénrichtingsstraten waar avenues telkens andere streets kruisten. Niet verloren lopen werd een makkie. “Er komen toch weer meer toeristen, nu de pandemie is gaan liggen?”. We proberen het gesprek weer op gang te trekken. “Dat wel, maar voor elke taxi betalen we hier 2.000 dollar per week aan taxen. In NY werken wordt steeds moeilijker”. Het gesprek verstomt. Dit is niet enkel voor toeristen een peperdure plek. Onze kamers, geboekt in Manhattan, voor drie mannen en twee vrouwen of anders gezegd twee kinderen en drie volwassenen zorgde voor verhoogde waakzaamheid bij de receptioniste.  “Goedenavond, we hebben een reservatie op naam van Wouters en Janssens voor vijf nachten”. Met een zwaar verantwoordelijk gevoel, wellicht het kruis van een reisorganisator, trad ik uit ons groepje naar de receptiedesk.  “Wouters en Janssens, zegt u? Wacht ik kijk het even na”.  De receptioniste gaf onze namen in en haalde onmiddellijk haar baas erbij. Samen mompelden ze boven het scherm. Vervolgens keek de hoogste in rang met ernstige blik naar mijn gezelschap. Met diepe stem richtte ze zich vervolgens tot mij.  “Jullie hebben maar twee kamers geboekt, klopt dat?” “Ja mevrouw” “Het is een kamer voor twee personen en een kamer voor drie?”.  Dit leek op een onderzoeksvraag, ze verwachtte een antwoord. Doortastende receptieblikken maakten me, als moeder, duidelijk om toch zeker te letten op de kamerverdeling. Zou het hier dan echt zo erg gesteld zijn met kinderhandel en -misbruik, zoals de affiches in de luchthaven deden vermoeden? “Prima, wij nemen de drie-persoonskamer en de mannen slapen dan in de andere kamer”.  Het leek geen afdoend antwoord: “Ik geef alleen de volwassenen een kamersleutel, ok?”. “Prima. En kunnen we dan nu de sleutel krijgen?” De vermoeidheid haalde het van geduld. Ondertussen bleven de hotelliftdeuren zich onvermoeibaar openen en sluiten.  Het was een komen en gaan van grote, kleine, dikke, dunne, witte en donkere mannen, vrouwen en kinderen. Dit beeld veranderde de komende dagen nauwelijks. Ook wij liepen ’s anderendaags voor het eerst de verschroeiende hitte in, 34°, luchtvochtigheid 81% en UV 9, maar dat zware weer kon onze pret niet bederven. Gaandeweg gingen onze gedachten op in het stemgeluid van Alicia Keys, galmend door de boxen op een riksja: “Now you're in New YorkThese streets will make you feel brand newBig lights will inspire youHear it for New York, New York, New York” Nog gevoelloos voor de ‘vibe’? ’s Avonds op Times Square was er geen ontkomen meer aan. Een mengelmoes van toeristen, artiesten, verkopers kleurde het plein in. Omhuld door indrukwekkend grote reclameborden die dienstdeden als behangpapier voor de wolkenkrabbers.   Verkoeling vonden we dan weer in Coney-Island, een strandstadje in Brooklyn, tussen de Hudson rivier en de Atlantische Oceaan. En wat een verademing, geen muur van appartementen op de dijk maar een kleurrijk pretpark uit de nostalgische jaren ‘50 verwelkomde strandbezoekers. Geduldig wachtend op afgekoelde en opgedroogde mensen voor een ritje op de achtbaan. Zelf viel ons oog op een giftshop, souvenirs zijn dan ook niet onbelangrijk voor tieners. Een half uur later stonden we terug op de dijk, met onder de arm een grote inkleurposter van NY. Dat handel drijven de Amerikanen in het bloed zit, werd snel duidelijk aan Ground Zero. Architecturale parel, die witte vredesduif, de imposante leegte in dit gebouw dwong respect af voor wat zich hier lang geleden heeft afgespeeld. Of toch niet helemaal leeg, kleine winkeltjes vulden de zijkanten van het gebouw in. Jammer.  De vele, nochtans indrukwekkende, wolkenkrabbers konden dan weer niet tippen aan de ‘Pèlè hemel’. Een winkel op Times Square, gevonden door onze voetballende tiener, met outfits van wellicht elke club ter wereld. Anderhalf uur lang werden T-shirts gewikt en gewogen, geobserveerd, gefilmd en gepast waarna het verdict viel. Het CHIVAS-truitje, een Mexicaanse club, mocht mee naar huis. De brede tandpastalach van Lars zei me dat we nu echt konden vertrekken.    Tien uur later zetten we terug voet aan land in Brussel. Na een ‘lazy sunday’ treinrit en de zondagse rommelmarkt in Genk in de achteruitkijkspiegel reden we die laatste kilometers naar huis. Als eerste werk bij aankomst werd Fons uit de konijnenbench vrijgelaten. Een beetje stram van te lang te weinig bewegingsruimte verdween hij toch snel de tuin in. Die middag waren we ondertussen al achttien uur wakker.  Snel gaf ik mijn laatste goede raad: “Jongens, iedereen moet proberen wakker te blijven tot vanavond acht à negen uur”. Drie uur later ontwaakte ik in de zetel, mijn kinderen elk op hun kamer.

Els Wouters
20 1

Het onderweg zijn

Tussen hier en daar en later omgekeerd was ik onderweg Eerst, hoe kan het anders, de heenreis, van trein tot trein totBrugge station tot Ensor, en wat een ontvangst daar zeg!  De voorstelling waarvoor ik naar Brugge treinde, voor die ene keereen mens permitteert zich soms eerste klas en dat in dubbeldek Die elfde van de elfde, niet van hot naar her of kriskras, veel eerderdoelgericht en stapvaardig, hongerig, met goesting zonder omweg Vooraf de reden van mijn reizen, kuieren in verlichte straatjesen achteraf de na wandeling met een verse herinnering  Die nog nazinderde aan het ontbijt, mijn statische onderwegzo warm en uitgebreid, ik ben Rupsje nooit-genoeg zonder overleg De dag na de elfde, in Brugge de twee derde zussendagstraatjes verlicht door de zon al toen, de koffie en het buiten zijn De babbels en de winkels, de pretjes en de lunch en dan toch weermist treinend onderweg naar terug, tussen al dat volk in dubbeldek De zeurmadam, hoe durven ze toch, zo bomvol ook in eerste zittengelukkig niet ontspoord, wel vertraagd, ze staakte het gesprek De overstap was rustiger, eerder bomleeg, zelfs in tweede klassetot onderweg, de treinbegeleider, correct doende om zijn bestaan Van die jongeman, hij sliep zo diep, niet onderweg naar Isfahande trein bleef stil in Sint-Niklaas, er kwam politie aan te pas Weer een overstap naar een veel stoppende treinzouden er in elk station nog veel overstappers zijn? Die man, een beetje groezelig, verdwaasd of was hij verdwaald?zag hij iets wat wij niet zien? Werd hij bang? Had hij niet betaald? Ik zag hem later zwalpend lopen en ook blijven staanwaar ik uitstapte, over enkele vuilbakken, kijken, heel alleen En ik wist niet wat gedaan … tot hij weg was, waarheen?

Anemos
29 0

Grunenmeer, waar paarden op hun gemak zijn

"Grunenmeer dankt zijn naam aan de Deense visser Harald de Kleurenblinde, die dacht dat de Noordzee groen was, hoewel die slechts een vaalbruine tint heeft." Onlangs was ik in een plaats genaamd Grunenmeer, waar de lokale bevolking zich bekwaamt in het winnen en fermenteren van een wel zeer bijzonder streekproduct: paardenurine. Grunenmeer, gelegen in het noordelijkste puntje van Nederland, niet bijster ver van de Duitse grens, is op wel meer gebieden als merkwaardig te boekstaven. Vooreerst is er de opmerkelijke geschiedenis van deze onbekende, doch teerbeminde parel aan de Noordzee. Ooit was het ontiegelijke, pittoreske vissersdorpje een onderdeel van het machtige Duitse Imperium tot het in 1945, ter compensatie voor de nazibezetting, werd overgedragen aan het Koninkrijk Nederland. Grunenmeer dankt zijn naam aan een Deense visser genaamd Harald de Kleurenblinde. Deze man leed aan een bizarre vorm van daltonisme, waardoor hij groen waarnam als rood, ofschoon hij rood dan weer beschouwde als een moeilijk te classificeren tussenvorm van lila, azuurblauw en appelblauwzeegroen. Harald strandde in het jaar 876 op een mosselbank voor de kust van Groningen. Aangezien hij en zijn scheepsmakkers door de lange tochten door de Noordzee wel eens trek hadden in schaaldieren, in plaats van hun reguliere dieet van rauwe haring en zeemeeuw gekookt in walvisblubber, besloten zij halt te houden. De plaats waar hun Deense schip aanmeerde beviel hen echter zo, dat ze er een tijdje bleven wonen. Met hout dat zij bijeen hadden gesprokkeld in het achterland bouwden Harald en de zijnen hutten in het uitgestrekte duinengebied. Daar legden zij zich te rusten en bedreven de liefde met lokale schonen of, als de schonen schaars waren, ook wel eens met elkaar. Uit deze relaties ontstonden Deens-Friese bastaarden en mettertijd groeide de tijdelijke nederzetting uit tot het stevige vissersdorp Grunenmeer, zo genoemd naar de kleur die Harald in het zeewater meende te ontwaren (groen), ofschoon het water meestaal een vaalbruine tint heeft en bij helder weer af en toe een staalgrijs schijnsel vertoont. Na de Tweede Wereldoorlog werd Grunenmeer officieel hernoemd tot Grunenmeer-Aan-Zee, teneinde de nieuwe status van het dorp als badplaats te promoten. Deze benaming is in feite een tautologie, daar ‘zee’ gewoonweg de vertaling is van het Duitse woordje ‘Meer’. Overigens roept de naamgeving wel meer vragen op. Waarom heeft Grunenmeer een Duitse naam, hoewel haar stichter een Deen was? Heette Grunenmeer misschien ooit oorspronkelijk ‘Grǿnne hav’ en kreeg het pas ten tijde van het Heilige Roomse Rijk haar Duitse naam? En waarom hebben de Nederlanders er nooit aan gedacht om deze plek gewoon ‘Groenezee’ te noemen? Deze taalkundige kwesties kon ik tijdens mijn bezoek aan dit wonderbaarlijke dorp niet oplossen. Wel leerde ik veel nuttigs over de artisanale producten uit deze streek, waaronder de reeds genoemde substantie genaamd ‘paardenurine’ – waarover ik in dit verslag wil uitweiden. "Toen in het jaar 1542 de wafelbak van de plaatselijke rederijkerskamer werd weggevaagd door een overstroming van paardenurine, besloot de burgemeester om de markt te reguleren." De bewoners van Grunenmeer waren allesbehalve de eerste aardbewoners die het plasvocht van hun paarden gebruikten in praktische toepassingen. Net zoals hun medemensen uit de Gouden Sikkel en de Anale Driehoek gebruikten de Grunenmeerders het goedje om de leemlaag van hun hutten te versterken. Wat hun paarden echter onderscheidde van die van andere volken was de uitzonderlijke kwaliteit van de urine. Om die reden zweren de Grunenmeerders tot op de dag van vandaag bij de Grunenmeerse Schimmelknol. Dit paardenras dankt zijn naam aan zijn grijze, met zwarte vlekjes bespikkelde vachtkleur, maar ook aan de vatbaarheid van de hengsten voor allerhande urogenitale schimmelinfecties. Mede door hun paarden werden de Grunenmeerders ware innovators in de urineverwerkingsindustrie. Ze gebruikten het gele goud onder meer om hun regenjassen en mutsen waterafstotend te maken, wat erg handig is in een grauw en vochtig land als Nederland. Daarnaast werd paardenurine gebruikt als substituut voor zout. Ook ontdekte men in de loop van de 13de eeuw dat urine van de Grunenmeerse Schimmelknol een positieve invloed heeft op de fertiliteit, met name wanneer men het goedje vermengt met vermalen, gedroogde paardentestikels. Bovendien begonnen rond die tijd Grunenmeerse edelvrouwen het vers getapte plasje van drachtige merries te gebruiken als middel tegen de fysieke ongemakken van de menopauze. Paarden en hun urine waren zo alomtegenwoordig dat het hele dorp ernaar stonk. Toen in het jaar 1542 de wafelbak van de plaatselijke rederijkerskamer werd weggevaagd door een overstroming van paardenurine ten gevolge van een lekkend vat, besloot de burgemeester om de markt te reguleren. Het bestuur riep quota in het leven en legde veiligheidsvoorschriften op voor de stockage van paardenurine. Desondanks bleef het dorpsleven gefocust op het cultiveren en fermenteren van paardenplas. Zelfs vandaag gebruiken huisvrouwen het om de vloer te boenen, wanneer de groene zeep van de Albert Heijn is uitverkocht. Toch is de urineteelt in de 21ste eeuw voornamelijk een culturele traditie en een toeristische trekpleister. Vroeger was het echter een bron van fabelachtige rijkdom. In Nederlands Gouden Eeuw groeide Grunenmeer uit van een kleine nederzetting tot een middelgrote stad. Gelukszoekers trokken van heinde en verre naar de Pishoofdstad van de Nederlandse Republiek om enkele guldens mee te pikken in de plasindustrie. Die avonturen liepen zelden goed af. De specifieke fermentatie- en taptechnieken van de Grunenmeerders bleven immers een goed bewaard geheim. Buitenstaanders vielen dan ook snel door de mand met hun onbeholpen methodes.  "De jonge Pruis raakte zo gefrusteerd dat hij de paardenroede zelf ter hand nam. Dit maakte het paard niet enkel erg woest, maar ook bijzonder geil." Een bekend verhaal is dat van een jonge, Pruisische zakenman uit Hamburg. Hij was in de tweede helft van de 17de eeuw met een Hanzeschip afgezakt naar Grunenmeer in de hoop een bloeiende zaak in paardenurine uit de grond te stampen. Met een deel van de erfenis van zijn rijke vader had hij een boerderij met een manege en een hal met fermentatievaten gekocht. Reeds bij de behandeling van zijn eerste hengst liep het mis toen hij de fout maakte om achter het paard te gaan zitten in plaats van ernaast. Bij overmaat van ramp was de jongeman veel te ongeduldig. Grunenmeerders weten dat het vaak uren duurt vooraleer een paard zijn schatten lost. Wie de edele kunst van urinewinning onder de knie wil krijgen, moet dus uitblinken in geduld. De jonge Pruis raakte echter zo gefrustreerd dat hij na anderhalf uur vruchteloos wachten uiteindelijk zelf de paardenroede ter hand nam. Met wilde snokken probeerde hij het gele goud zelf uit de lul te persen. Dit maakte het betreffende paard niet enkel erg woest, maar ook bijzonder geil. Met een fikse trap van zijn achterste poten plantte hij zijn hoefijzers in het smoelwerk van de Hamburger, waarna hij zijn kwakje in de emmer loosde. Overigens was de poging van de Pruis niet helemaal zonder verdienste. Hij had weliswaar zijn kaakbeen gebroken, maar zijn gefaalde carrière als plasteler had hem wel een vers staal paardensperma opgebracht. Paardenzaad van goede kwaliteit is anno 2022 al snel zo’n 30.000 dollar per eenheid waard. Ook tijdens het Ancien régime was dit goedje zeer gegeerd. Een lucratieve zakelijke deal met een of andere Ottomaanse sultan had de ondernemende jongeling ongetwijfeld steenrijk gemaakt. De zakenman kon deze opportuniteit echter niet benutten. Na het ongeval bracht zijn stalknecht hem naar de plaatselijke chirurgijn: Garibald de Messenslijper. Garibald behandelde hem met alle lapmiddeltjes die hij in huis had, zoals daar waren: aderlatingen, gebedsgenezing, duiveluitdrijving en Cock and Ball Torture. Voor de jongeling kon echter geen hulp meer baten. Bij het ochtendschemer van de achtste dag van de oogstmaand in het jaar des Heren 1687 ruilde hij het tijdelijke in voor het eeuwige en legde hij zijn zijn roekeloze, rusteloze, rücksichtslose ziel in de handen van de Heer onze God. Amen. De dood van de jonge Pruis stelde Grunenmeer voor een praktisch probleem. Aangezien de magistraat verordende dat Grunenmeerse aarde niet bezoedeld mocht worden door buitenlandse doden, moesten de dorpelingen het lijk op een andere manier kwijtspelen. God zij echter geloofd en zeker ook geprezen dat de dorpelingen konden rekenen op Cornelis de Beenhouwer. Cornelis maakte van de nood een deugd en nam het jonge, sportieve en lekker malse lichaam mee naar zijn beenhouwerij, waar hij het verwerkte tot koteletten, worstjes en bitterballen. Van het slachtafval maakte hij platte schijfjes gehakt die de Grunenmeerders roosterden boven een steenvuur en opaten tussen een broodje. Als eerbetoon aan de Pruisische jongeman die zijn lijf en leden, alsook een erg waardevol spermastaal aan Grunenmeer schonk, noemden de inwoners deze culinaire uitvinding al gekscherend een ‘hamburger’. Deze naam bleek zo aanstekelijk dat het tot vandaag gebruikt wordt voor het overbekende vleeswaar, dat wordt gewaardeerd in alle continenten, en waarvan zowel de oorsprong als de ingrediënten in het ongewisse blijft. "Terwijl de kinderen een ritje maken op een paard, kunnen hun ouders genieten van een glaasje Heineken, gefermenteerde merriemelk of ander Nederlands pisbier." Ook vandaag is Grunenmeer een centrum van innovatie. In 2012 streek L’Oréal neer in in het kustdorpje en bracht de multifunctionele lichaamscrème ‘UriNOIR’ op de markt. Deze donkere zalf is gebaseerd op een gitzwart vocht afkomstig van oude knollen met prostaatkanker. Witte vrouwen wenden het aan als zelfbruiner, impotente mannen smeren het rond hun genitaliën, en producenten van extreme porno gebruiken het goedje als namaakkak in intense poepseksscènes. Grunenmeer is een reisbestemming voor iedereen, maar vooral de meerwaardezoeker zal zich thuis voelen in deze Groningse goudgele parel aan de Noordzee. Hij kan zich vergapen aan de pracht van de laatmiddeleeuwse romanogotische kerk of ronddwalen in de talrijke musea gewijd aan paardenurine. Ook gezinnen met kinderen zijn welkom in Grunenmeer. Terwijl de kids een ritje maken op een Grunenmeerse Schimmelknol in de kinderboerderij van vakantiedorp 't Gulden Water, kunnen hun ouders genieten van een glaasje Heineken, gefermenteerde merriemelk of ander Nederlands pisbier. Wie helemaal wil relaxen kan het wellnessassortiment nemen en zich onderdompelen in een deugddoend bad van stomende 'UriNOIR'. Grunenmeer heeft tal van logementen voor elk type toerist. Zelf logeerde ik vier nachten bij Harrie Smit, een voormalige uitbater van kroketautomaten, die zijn bloeiende zaak in Amsterdam verkocht en een herberg opende aan de rand van het dorp. Ik kan Harries Herberg ten zeerste aanbevelen. Het is prachtig gelegen op wandelafstand van zowel het historisch centrum als van het Grunenmeerse Duinengebied, waar het heerlijk vertoeven is voor wandelaars, trailrunners en naaktlopers. Voor een democratische prijs genoot ik bij Harrie van een comfortabele kamer met alle moderne gemakken in een rustiek kader. Wilt u ook verblijven in dit unieke logement? Neem dan zeker de gelegenheid om bij kaarslicht te dineren in de pittoreske gelagzaal en uw smaakpapillen te verwennen met Harries Grunenmeerse bouillon, waarvan u het geheime ingrediënt wel kan raden. God zij geloofd en geprezen voor de culinaire orgasmen waarin mijn smaakorgaan die dagen mocht delen! Pieter Van der Schoot Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.

Pieter Van der Schoot
6 1

Gouden Tarwe

Stel je voor. Al jarenlang hoor je verhalen over een vorig leven. Vol kommer en kwel maar ook over zorg en respect van mensen die ooit heel belangrijk voor je waren en waar je altijd zo liefdevol over blijft praten. Bepaalde plaatsen en mensen blijven je bij. En plots staan we daar samen in dat verhaal.   Bienvenue chez Madamme Mathilde!  Kom binnen kinderen!  We zijn op doorreis naar Bourgogne. Onze eerste stop voor de nacht is in hotel 'Les Blés d'Or". Op het gemak gebold want we hebben tijd. Het is verlof!    Vannacht slapen we in Messancy, een klein dorpje net buiten Aarlen. Bij de kerktoren staat een oud huis met een grote binnenkoer. Mijn wederhelft  krijgt een nostalgisch gevoel als we de straat inrijden. Het verhaal over dit hotelletje is al meermaals door de jaren heen verteld geweest en is nu precies terug tot leven gekomen.   Enkel is deze vriendelijke dame 20 jaar ouder en is de tijd er gewoon blijven stil staan. Echt weer een avontuur op zich!  Je krijgt een ontvangst alsof je er kind aan huis bent, je krijgt een stoel onder je poep geschoven, een gratis drankje aangeboden en na 10 minuten voelt het echt als thuiskomen.   Mag ik je vragen hoelang je dit al doet vraag ik haar. Ik weet van mijn partner dat ze vroeg weduwe was en dit als aanvulling deed om rond te komen. Dit is een slaapplaats waar bouwvakkers en stielmannen overnachten en waar ook ooit mijn man zijn bed wekenlang had staan en zijn eten geserveerd kreeg alsof hij bij moeder de vrouw thuis kwam na een dag werken. Want koken kon ze als de beste geeft mijn Dirk haar als complimentje. Blozend zegt ze 32 jaar. En het was eigenlijk de bedoeling om het maar een tiental jaar te doen grapt ze nog na. Ze kon al 22 jaar op pensioen zijn.   We krijgen kamer 8 op de 2de verdieping. Beneden ons slapen de werkmannen. Je stapt binnen in een propere frisse kamer net alsof je je in 1969 waant. Je wordt gecatapulteerd in de tijd van toen maar met een supergoed bed uit de nieuwe eeuw. Het is intussen tijd om stil te zijn want die van onder ons moeten morgen werken zegt onze gastvrouw. Voor ons is het verlof maar niet voor onze onderburen.   Vanaf 8u start het ontbijt. Een frisse Madamme Mathilde staat ons op te wachten met lekker geurende koffie. Bonjour mes enfants!  Goed geslapen? Wat een energie heeft deze vrouw. De werklieden zijn ondertussen naar hun opdracht vertrokken en wij blijven nog even.   Dit is een plek waar je uren kan praten, gewoon wil blijven plakken. Maar we moeten verder. Verder naar Frankrijk. Volgende week stoppen we hier terug. Op onze terugweg naar huis. Het is hier te goed . Een aanrader voor wie houdt van ouderwetse gastvrijheid.  Hier krijg je een bed met ontbijt voor 32,5€ per persoon en de glimlach en huiselijkheid krijg je er gratis bij.   Tot volgende week Madamme Mathilde!  De 90 jarige karige dame met energie alsof ze net 50 geworden is staat ons glimlachend uit te zwaaien. "A bientôt mes enfants!" Waren er maar meer Mathildes op de wereld..          

NoNaSh
7 1

De Yurt

Wat een mindfuck: een joert, of yurt, of hoe je zo'n stinkende kuttent ook noemt. Slapen tussen kleedjes die sinds de middeleeuwen niet zijn gelucht.    Die dingen bestaan echt. En drie weken lang is dit "thuis".  Mama toeterde tijdens de buurtbbq "back-to-basics" rond, na haar derde glas Riesling Spätlese. Die waarschuwing pikte ik niet goed op omdat mama niet tegen wijn kan, na half zes neem ik haar nooit serieus.   Papa flipte hamburgers als een bakplaatmaster bij de Mac, prikte in een worst en zei: 'Lekker die rust, eindelijk quality time voor het gezin'. Die had ik wel moeten oppikken, papa drinkt 0% Radler.   En Michelle bewonderend knikken. 'Dapper,' vond ze, 'dat de kinderen mee willen, zouden die van mij nooit doen'.   Nou, deze kinderen wilden ook niet mee, we moesten. Sander en ik wilden gewoon naar een camping met een zwembad. En een disco. En het liefst met leuke jongens. De provider belooft 4G in heel Europa. Nou, zeros-strepos in het kutse midden van het kutste Frankrijk. Eerst een kwartier lopen, in de kuthitte, tot de rand van het kutdorp. Een kwartier! En nog perst Insta traag naar binnen alsof een olifant door een rietje schijt. We qualitytimen in een zwart gat. En papa zelf? Hij ging gisteren in Cafe Sport met pastis en borrelnootjes Max Verstappen kijken en duwde ons het keramiekmuseum van Limoge in, met bordjes en vazen uit de kringloop.   De rest van de week: "Lekker off grid, lekker samen". Ik wil niet off grid in de prehistorie van Tibet, ik wil bereik.   En een zwembad, ik hou niet van riviertjes, véél te koud om in te zwemmen en kajakken doen alleen losers. En wij. En de rest van de camping, lijkt het. Sander zit mij de hele tijd nat te spatten, ik peddel straks op zijn pols. Kan hij lekker janken.   En Airco.   'Heb je niet nodig, de unieke tent is zelfkoelend,' zegt mama.   Zelfkoelend? Ik heb een 7,5 voor Natuurkunde mijn wereld is simpel: buiten 30 graden? Dan is het binnen 30 graden als mama de hele dag de deur en ramen open houdt "om door te waaien".   'Authentiek, je voelt de geest van de steppen,' zegt ze met haar hysterische vrolijkheid elk uur om zichzelf te overtuigen. Zij vindt het hier ook kut.    Simpel wijf.   Nog anderhalve week basic life op kleverige felrode en blauwe keukenstoelen die papa in geen duizend jaar ons huis in wil, in het wasemende oude zweet van iedereen die hier hun vakantie heeft verpest. Op ons veldje, schuin aan de overkant, staan Frank en Laura met hun dochtertje Milou. Ze noemden dat kind naar een kat! Prakken ze 's morgens een blikje Whiskas in haar bord voor "ons dorreltje"? Niet mijn woorden hé! Dat blaten ze tien keer per uur tegen die luierkruiper. En nee, Milou is niet schattig, ze plakt en stinkt. Die gasten moeten haar minder shinen en vaker verschonen en wassen.   Die twee zijn de minst gekke hier, de rest is nog erger.   Hoe zou het met Ramon zijn? Zijn laatste insta-post is drie dagen oud, tongt hij met een ander? Muilen noemen ze dat in België volgens Tony, mooi woord: Muilen. Anyway, hij hopt eiland tussen Texel en ergens in Denemarken, met meiden aan boord die wel leuke dingen mogen van hun ouders. En 's avonds allemaal stappen in de haven.   Nog elf dagen in die kuthitte en dan is het voorbij. Volgend jaar ben ik achttien en ga ik zelf. Met Ramon. Of met Marieke en Ilse naar Lloret. Of met Tony.

MCH
48 0