de amechtige specht

Gebruikersnaam de amechtige specht

Teksten

Heerser van de peristaltiek

Ooit duwde ik me tijdens La Festa di Sant Agata door de Catanese straten. Ik was toen bewust aanwezig, dat wel, maar dat het dit, ginds o zo belangrijke, feest was, wist ik op dat moment niet. Zo kwam het dat ik me in een massa bevond, waardoor ik nu steevast smalend reageer wanneer men een groep mensen een massa noemt: ‘Ge weet niet waarover ge spreekt! Tien man of wat?’Zowat alle Siciliaanse lichaamsdelen, en wat ze kunnen dragen, werkten mijn bewegingen tegen en dwongen me mee te doen met hun ritueel. Alle Catanesi, jong en oud wierpen, huilend met witte zakdoeken, kusgebaren naar hun beschermheilige die op een immense, vergulde troon zat. Enkele tientallen mannen in witte pijen torsten het gevaarte voet voor voet door de stad. Wie goede oren had, kon de ruggenwervels van de mannen horen knarsen en kraken. Niemand hoorde dat. Rond de troon, nog steeds op het gevaarte, liepen andere witte mannen. Zij deelden kaarsen uit of namen er in ontvangst. Dat kaarsenverkeer heb ik nooit kunnen ontcijferen. De dag nadien had ik de processie alleen kunnen afwerken door het gele kaarsvet op de donkere straatstenen te volgen. Ik deed het niet.Intussen schoof ik een halve meter op. Ik voelde me dat taai stuk vlees dat ik als kind toch maar mijn slokdarm in moest jagen. Door de samenwerking aan kring- en lengtespieren hebben de stukken zich al die jaren peristaltisch naar beneden kunnen werken. In Catanië waren de inwoners de kringspieren en was ik de enige lengtespier die alles uit de kast haalde om toch maar vooruit te geraken. Ik wilde weg, een rustige straat inslaan en een museum bezoeken. Wie wil er nu cultuur opdoen door er middenin te staan? Het lukte. Ik bleek sterker dan zij die bescherming zochten bij een corpulente dame op een troon, die slechts één keer per jaar uit haar kathedraal kwam. Ze zouden míj moeten vereren, verdomme, heerser van de peristaltiek. We zouden kunnen afspreken dat ik jaarlijks twee keer door hun straten wandel. Of zet me maar op de troon van de witte mannen, het zal hun ruggen en schouders goed doen.

de amechtige specht
5 0

De val

De hitte schoof twee ongemakkelijke ligstoelen de schaduw in en duwde ons bruusk achterover. We lieten begaan, bliezen de laatste autolucht onze lijven uit en waren het eens; voor ons lag een landschap dat we lang niet meer hadden gezien. Ik zag het voor het laatst op een schilderij van Pieter Bruegel de Oude dat ooit de achtergrond was op mijn computer: de zon stond hoog en bleekte het meer onder het hemelsblauw zodat een verlaten rotseiland onafwendbaar leek voor het schip met bolle zeilen. Ik besefte dat enkel dat laatste ontbrak toen Sofia besloot de sleutel van ons logement op te halen bij de eigenares. De vakantie kon voor haar niet snel genoeg starten. Ze is altijd ondernemender geweest dan ik, zij had deze trip uitgestippeld, ik keurde goed. We zaten hoog. Het pad naar het water slingerde tussen rotsen en olijfbomen naar beneden en het kostte ons minstens een halfuur voor we onze schoenen in de hand konden nemen. Naast het bruisende water, voeten soms diep in het zand, hervatten we het gesprek van eerder die dag toen we ons vakantiedorp naderden. Hoe zou ons leven er hebben uitgezien, moesten wij hier zijn opgegroeid? Zouden we meeroesten met de straatlantaarns van het Place de Victor Hugo? Of zouden we vleugels aanbinden en vluchten naar de stad verderop? Thuis hadden we ons die vraag nooit hoeven stellen omdat we in een kleine stad woonden. Het was tevens een dorp waar we rust en activiteit vonden zonder moeite te doen; wilden we avontuur dan maakten we het laat op café en fietsten we op de tast weer naar huis, wilden we rust was het bos altijd nabij of maakten we het minder laat op café. Waar je ook gaat, stad of dorp, roest je niet overal? Misschien is het louter een kwestie te kiezen hoe je dat doet; snel of traag, weelderig of gematigd, intens of oppervlakkig. Als je al de keuze hebt. Sofia vertelde me dat de eigenares best aardig was, al had ze verbaasd gereageerd op de vraag wat er voor jongvolwassenen zoal te doen was in de buurt. Ik wist dat Sofia de bewoners van het dorp bedoelde en dat ze antwoorden zocht op onze vragen: Wat houdt de jongeren hier? Komen ze na hun studies terug naar huis of blijven ze in de stad? De vrouw had drie tellen voor zich uit gestaard voor ze antwoordde: ‘Bevalt het u hier dan niet?’ Het aangelegde strand maakte snel plaats voor een welig kronkelend rotspad dat almaar op en af ging, twijfelend tussen water en lucht. Enkele meter hogerop bewerkte een boer zijn grond. De man droeg een strohoed met brede rand, zweet parelde op zijn verweerde onderrug. Nadat hij ons opmerkte snoof hij ander vocht weer naar binnen en richtte zich gehaast terug op zijn werk. Mijn onzekere maar oprechte knik ging volledig naar zijn achterste, Sofia merkte dit op en gniffelde.  Wat verderop besloten we terug te keren en waren we opgelucht toen we opnieuw wegzakten in het mulle zand aan de rand van het kleine strand. Óns strand, want deze strook behoorde tot het domein van het hoger gelegen vakantiehuis dat tien dagen het onze zou zijn. Ik keek nog even achterom toen Sofia het halfuur bergop aanvatte. De zon was op haar beurt aan de terugweg begonnen en zou binnen enkele uren het water raken. Een visarend plooide zijn vleugels en bad voor zijn val.      

de amechtige specht
13 1

Hanoi

In het begin was er chaos. Dat bleek toen de taxi zich gewetenloos van de International Airport Noi Bai naar mijn eerste hotel bewoog. De chauffeur was het gewend om weke westerlingen op zijn achterbank te hebben en negeerde mijn halfvolle shocktoestand volkomen. In een file passeerden me op enkele minuten tijd wel honderd scooters. Erop zat men nooit alleen. Het ene gezin overtrof het andere en mijn waargenomen absoluut record bedraagt vijf. De man des huizes, sigaret slapjes tussen de lippen, bestuurde het ding met op zijn rug een vrouw gekleefd, die op haar beurt, armen achterwaarts reikend, het jongste kind in een grauwe draagzak voor de grootste schokken behoedde. Voor de man zat het middelste kind nog net op de punt van het zadel met zijn handen in de zij van zijn oudste broer die rechtop stond, zijn hoofd net onder de kin van zijn vader, twee handen mee op het stuur. Een plastic zak, wellicht hun avondeten, als teken van de tijd. Het kind op het zadel keek me aan. Ik vraag me nog steeds af wat hij gezien moet hebben, of hoe hij dit gezien moet hebben. Telkens ik terugdenk aan dit tafereel voel ik schaamte, zoals een verwende poedel misschien ook voelt – of zou moeten voelen – als hij door een arme, hardwerkende mierennest zou lopen. Ik voel de mierenbeten van de poedel in de blikken rondom me.    Ik wandelde naar het plein waar de taxi me had uitgebraakt en zuchtte me neer op de eerste bank. Het zou in dit land de enige plaats blijken waar verkeerslichten ietwat werden gerespecteerd, of toch door automobilisten. De mieren op de bromfietsen zagen in het rode licht geen reden tot stoppen en hielden de wet van de luidruchtigste in ere. Tussen verzorgde bloemperkjes naast het Hoan Kiem-meer zat een man te mediteren op het donkere gras. De zon raakte niet voorbij de wolken en zou zich voor de rest van de dag gewonnen geven. Ik had de neiging deze man te vragen onmiddellijk op te houden. Waar haalde hij het lef zijn innerlijke rust zo traag en breed uit te smeren op een van de weinige groene plaatsen van deze stad? Zag hij de drukte rondom zich dan niet, het gewriemel, de haast? Hoe kan je je in tijden van sociale en economische competitie zó verheven voelen dat je zo nodig de spot moet drijven met duizenden levensechte passanten? Hij verstikte zijn medemens door te tonen hoe goed het met hem ging. Is dat niet iets om binnenskamers te houden? Laat mensen die geen nood hebben aan vertraging met rust, besmet hen niet met van dat geitenwollen sokken geleuter dat we elke dag moeten plukken en dat we onszelf niet mogen verliezen in winstbejag, productiviteit en baatzucht. Is meditatie niet gewoon een teken van zwakte? Een noodkreet omdat de aardbol net voor jou te snel draait.  De man was grijs en klein, had een fijne sik en droeg zwarte kleren. Een paar schoenen stond nauwkeurig naast zijn oefenmat. Geruggensteund door de pittoreske Schildpadtoren in het meer achter hem, dolde hij met de drukte van deze metropool. De toren werd gebouwd om, jawel, een schildpad te eren. Nadat keizer Le Loi de Chinese indringers in 1428 had verdrongen met behulp van een magisch zwaard, was het de schildpad die dit zwaard in het Hoan Kiem-meer kwam ophalen om het terug naar zijn meester, de draak, te brengen. Een lome schildpad met meedogenloze meester, beiden ten dienste van Le Loi die een onafhankelijk Vietnam verwierf. Is de grijze man de schildpad van vandaag? De schildpad de rust, de draak de haast? Zijn beide dan noodzakelijk om een verhaal hier op aarde tot een goed eind te brengen? Geen snelheid zonder traagheid. Het onophoudelijke geclaxonneer stelde voor de imposante bomenrijen op de oevers niets voor; ze hadden destijds de Vietnamoorlog overleefd en wuifden stadig verder. De man balanceerde nu op zijn linkerbeen met z’n knie in een halve rechte hoek, zijn rechterbeen had hij voor zich uitgestrekt en zijn voet maakte steeds een halve cirkel naar links en terug, naar links en terug. Zijn twee donkerbruine kijkers volgden deze beweging mee. Niets aan de man leek onbestuurd, alles beheerst.  Misschien slaat al wat ik toen dacht, gezeten op een betonnen bank, net aangekomen in chaos, wel op niets. Ik voelde een schaamte toen ik me als vrije toerist mengde met het drukke leven daar. Iedereen die ik niet in de drukte zag passen wou ik meetrekken in mijn schaamte en in het gelid laten lopen. Waarom? Omdat ook ik me thuis al te vaak op een brommer hijs, rode lichten negeer en anderen, zelfs zonder toeteren, in een vicieuze cirkel duw. Omdat ook ik onderdeel ben van een race en deelneem aan een streven dat op persoonlijk vlak amper winst, vaker verlies oplevert. Ik ben een schuldig slachtoffer. Terwijl ik deze woorden op papier zet, krijg ik steeds meer sympathie voor de man. Hij durfde een schildpad te zijn, omgeven door draken. Ik niet. Wie door het park wandelde of passagier was kreeg dankzij deze man de kans te vertragen, even tot stilstand te komen, in zichzelf te kijken. Zou de moeder op de brommer de man ooit hebben opgemerkt? Of het kind dat me eerder die dag aankeek? Moest ik het kind zijn, zou ik denken dat de man in het park en mijn verschijning in de taxi misschien wel familie waren. De grijze man een eigenwijze vader, de man in de taxi zijn zoon. Ik zou denken dat de zoon zijn vader kwijt is en nooit zal vinden; hij bevindt zich in een stroom die de zijne niet is, zijn vader speelt standbeeld waar de stroom slechts meandert. 

de amechtige specht
3 0

Gladde scheut

Viktor voelde het onzachte asfalt onder zich niet toen hij uit de bus stapte en het uitgestrekte, haast verlaten terrein verliet. Zijn hersenen namen hun tijd om de hele rit en de ontknoping ervan te verwerken, als een oude computer die je pas na een schijnbaar ongestructureerde stroom van witte, hoekige cijfers en letters, weer kan besturen. Het bijhorende gepiep, getuut en geblaas kwam nu ook uit Viktor, alsof het hem wilde afkoelen.Aan de uitgang van de stelplaats liet hij zich harder dan verwacht op een koude, donkergroene bank ploffen. Het zwarte scherm in zijn hoofd verwelkomde nu op volle toeren al wat in hem opkwam. Hij zag zijn vaders kin opnieuw dreigend naar hem wijzen als de bajonet van een geroutineerde, uitgedoofde soldaat. Hij zag de loerende wollen sokken héél even zachtheid brengen, hem teder toedekken alsof zijn vader nooit was gevlucht, hij zag hem héél even warmte strooien op de rand van zijn bed, zorgzaam aaiend over zijn onschuldige, even donkere kruin. Tekeningen op de muur. Moeder die het tafereel gadesloeg achter de kier van de deur, een wang droogde.Nu de frisse lucht weer vrij spel had, rukte het besef op. Hij voelde zich als een van de twee mogelijke uitkomsten die hij voor en tijdens de busrit voor ogen had: gefaald. Waarom had hij de man niet gewoon kunnen zeggen dat hij een zoon had die nu voor hem stond? Of hem enkel de brieven toestoppen die zijn vader naar moeder had gestuurd, als hint? En hoewel hij op zoek ging naar kleine lichtpuntjes, wou vluchten van het zwarte scherm der overpeinzingen, naar de Esc-toets graaide in een poging huiswaarts te keren, besloot hij het mistroostige te omarmen. Daar op die kille bank huilde Viktor van zacht naar hard, om te besluiten met enkele diepe ademteugen. De hoop van de laatste weken condenseerde op zijn koud geworden ik, stroomde zijn lichaam uit en leek tussen zijn witte sneakers een plas vers regenwater aan te lengen. Misschien bleef alles beter hoe het was. Enkel zijn moeder en hij. Soms vergezeld door zij die in een opwelling van morele verantwoording even meesurfen op golven van medelijden. Kleefkruidigen noemde hij ze weleens. Maar altijd waren er de oprechte tantes en nonkels, neven en nichten die hun kleefkracht níet verloren, of beter, die het zuidgerichte klimrek waren waar hij tegenaan kon groeien. Misschien was deze hele onderneming een gladde wilde scheut en moest hij dringend knippen. Hij stond op.

de amechtige specht
10 1

peace like a river

Daar zit hij, onderuitgezakt op een barstoel, onderrug ontbloot, naast een jongedame van een jaar of vierentwintig, die dartelend met haar vriendin gekunsteld spontane foto’s neemt en haar donkerblonde haren achteloos achteroverslaat, zijn rechteronderarm tikkend. Moedig is het hoe hij zittend zijn barkruk wat meer naar links rukt, maar het miniem uitstekende voegsel van de vloer is gewapend beton voor zijn pover verzet. Hij gedoogt, lengt zijn woordensmeersel aan met enkele pinten van ‘t vat.  Hij is schilder en papt nu aan met de toog. Hij behangt ook, en na een hele dag pap te zien kleven zijn ogen tegen negenen al dicht op de tapkast en stijgt er een overheersend gebrom op tussen muziek die twijfelt door te breken. Tegen halftien krijgen de Paul Simons en Stings weer vrij spel. Dan gaat de schilder naar het toilet waar hij de pap uit zijn ogen wrijft, keert met rechte rug terug en bestelt een verse pint. Met besmeurde vingers om zijn pils zoekt hij een prooi waarvan hij denkt hem verbaal wel aan te kunnen. En hoewel zijn woordenvloed van gisteren slechts achter in mijn keel zit, klaar om eindelijk door te slikken, kijk ik reikhalzend uit naar de laag die hij vanavond zal leggen; een grondlaag waarbij hij de ander nog wat toestaat en een basis legt voor een volgende discussie, of een afmakende deklaag en geen spaander heel laat van de arme muzikant na zijn bevredigende repetitie of de slager die ervoor nog vastbesloten was zich verkiesbaar te stellen.  De cafébaas houdt hem de hele tijd in ‘t oog, moet niet weten van de schilder. Wanneer die zijn kruk verliet om zijn gevoeg te doen sponste de barman welig al wat de schilder betastte en nam hij plaats in de linkerhoek achter de toog. Een paar forse armen hadden zich op zijn spannend grijze T-shirt geankerd en golven nu rustig op en neer terwijl zijn ogen zeilen tussen de deur, de schilder en de kassa. Zijn fietsstuursnor krijgt het ook nu weer zwaar te verduren. Hoe meer pinten de schilder hijst, hoe vaker de armen van de barman het anker hijsen en hij zich nerveus in baard en snor wrijft.   Een koppel van twee straten verder, zestigers met zo’n tochthond, weten wat zal volgen, betalen met een bemoedigende knik richting barman en werken hun vluchtroute af. Maar tussen lijst en deur besluit de hond wat te dralen en keert zich om, heft zijn poot richting schilder die langer dan normaal zijn verkenningsronde volhoudt, en bestrijkt op de tonen van Paul Simons Peace Like a River de zwarte jeans alsof het een maagdelijk canvas van Pollock is.   ‘Godmilledju.’  Het frêle baasje verschiet en kijkt ‘t café in, staat nu oog in oog met de schilder. De zestiger ontkleurt, trekt een paar fijne lippen omhoog waardoor zijn neusgaten verwijden. Een rond brilletje balanceert op de helling van zijn spitse neus. Hij respecteert trouw de afschudtijd van zijn hond, trekt hem dan bengelend aan de leiband zijn armen in en besluit fier met vluchtige moed: ‘Wijs zijn de woorden op een goudschaal gewogen.’ 

de amechtige specht
4 0

ik ben een koekoek

‘Ik ben een koekoek.’ Rita’s krakende stem zou die dag voor een laatste keer de kamer vullen. Onder een wollen sprei ligt een dame die hele zalen deed opveren na haar laatste lied. Nu streelt ze enkel het trommelvlies van een onderuitgezakte Leo, haar zoon. ‘Ik joeg anderen de afgrond in door mijn wil in hun hoofden te nestelen en alle dromen die ze bezaten uiteen liet spatten op koude grond. Ik ben een koekoek.’ Plots zit Leo weer rechtop. Ze kijken samen naar een natuurdocumentaire waarin een vrouwtjeskoekoek net een ei legde in het nest van een karekiet en alle andere eieren de dieperik in duwde. Leo zit naast haar bed op de hoge stoel, zijn hoofd rustte net nog tegen de zijkant van haar harde, synthetische hoofdkussen. Na drie jaar op deze kamer had Leo geleerd hoe te reageren op zulke uitspraken. Vandaag kan hij niet vluchten door te zeggen dat Christa en de meisjes op hem wachten achter opgeschepte borden. Vandaag zal hij blijven tot de laatste lange noot haar longen uitglijdt en doodstil op de linoleumvloer valt, tot haar kleuren in de muren vluchten en de kamer al aankleden voor de volgende, tot ze een herinnering wordt, een naam met nummer en voicemail in zijn gsm.  Moeder en zoon staren naar het grote scherm dat veel te dicht en veel te luid staat. De karekiet is het pasgeboren koekoekskuiken al aan het voeden en hangt met haar bek in de keel van het jong. ‘Misschien vindt de karekiet het niet erg?’ Ze draait haar hoofd in zijn richting, neemt een diepe ademteug. ‘Ik heb je nooit laten studeren. Vind je dat niet erg?’ Leo drukt de volumeknop naar omhoog en redt zo hun laatste moment samen. De karekiet vliegt af en aan met rupsen en andere insecten. Niemand hoort Leo’s mekkerende maag. De haakse vingers van Rita’s rechterhand strelen bevend en onophoudelijk haar linker, alsof ze iemand vervangen die weet wat er te gebeuren staat, haar troost. Rita was ooit het koekoeksjong, is het haar waardvogel die haar opnieuw sterkt? ‘Wanneer komt Peeters?’ Rita moest niks weten van dokter Peeters. Toen ze hoorde dat hij zijn vrouw had bedrogen met een pas afgestudeerde spoedarts leek ze plots twintig jaar jonger. Ze klaagde minder over ontstekingen en was bereid dit te bewijzen door toertjes rond de salontafel te lopen, waarna ze, zich beroepend op haar aangeboren zwakke hart, neerplofte in de krakende zetel en de infraroodlamp aanklikte. ‘Volgens de verpleegster zal hij er binnen het kwartier zijn.’ ‘Let maar op met hem, hij is een aasgier, doet zelf het vuile werk. Wist je dat aasgieren andere eieren openbreken met stenen?’ Leo mag hem wel, al is hij van kindsbeen af misschien snel geïmponeerd door mannen in blinkende auto’s, mannen die wel hun eigen dromen najagen in plaats van ze te verdringen. Tijdens de aftiteling van het programma komt Peeters binnen. Hij trekt een verse lading van de weeë geur van het woonzorgcentrum de kamer in. Zijn zwarte tas maakt een dof geluid wanneer hij deze op de dichtstbijzijnde stoel neerploft. Rita schrikt en kijkt nors de andere kant uit. Waarom toch hij? Heel de dag had ze zitten mokken toen ze hoorde dat de oude Peeters er niet zou geraken. Ze had niets willen eten en blafte naar de verpleegsters als een kwijlende hond naar een angstige passant. Hoe kon hij? Alsof dit een cafébezoek is! Leo had haar getroost met de woorden dat meneer Peeters het wellicht te moeilijk had met dit afscheid door hun verleden samen en hij daarom zijn zoon stuurde. Hij wou de vale muren behouden. ‘Mevrouw Simons, bent u er klaar voor?’

de amechtige specht
12 1

Viktor

Op een zaterdag in 2011 besliste Viktor zijn mes met aardbeienconfituur niet schoon te vegen aan zijn witte boterham. Hij plantte het tuig in het bestekmandje van de vaatwasser en probeerde in zijn baan naar de trap de diagonalen van de koude vloertegels te tekenen met zijn blote dikke tenen. Bij het horen van de kreunende trap kreeg hij plots spijt van zijn vrolijke bewegingen. Alsof de oude treden hem probeerden duidelijk te maken dat verbeelding niet aan de orde was, dat de toekomst wel zou oordelen of hij zulke frivoliteiten mocht verderzetten, niet het heden.  In zijn kamer opende Viktor de bovenste bureaulade en nam de brief die twee jaar geleden zijn wereld op z’n kop zette. Het was een donderslag bij heldere hemel geweest, die als een echo bleef kaatsen in zijn puberende hoofd. Hij opende het geruite papier dat hij ooit in de vuilnisbak vond. Minuscule vezels dwarrelden doorheen een straal ochtendzon naar beneden; de brief was het niet meer gewoon zich ontvouwd te voelen. Nog steeds waren het deze letters die Viktor aan het blokjesparket nagelden. Hoewel ze aan zijn moeder waren gericht, las híj de woorden van zijn vader.  De man schreef dat hij spijt had, spijt dat hij haar had verlaten, spijt dat hij toen vooral bang was om vast te roesten, bang voor het gewone, de sleur die hij steeds duidelijker afgetekend zag rondom zich. Hij vroeg om de draad na al die jaren weer op te pikken, het te proberen, en of ze eens konden afspreken. Hij sloot af met naam, adres, email.  Viktor ademde weer. Dit is wat hij over zijn vader wist. Hij dacht niet dat zijn moeder het lef had hierop in te gaan, nee, dat zou ze nooit doen, gedane zaken namen bij haar geen keer. Maar Viktor wou meer. Hij zou met hem afspreken, in naam van zijn moeder. Die man moest toch weten dat hij een zoon had? Dat hij wellicht net voor de zwangerschap de vlucht koos. Hij moest toch weten dat het gewone niet altijd een sleur blijft, maar steeds beweegt en soms vervliegt, net als water.  Viktor klapte zijn computer open.  -  Het routeplan dat Viktor voor het opstappen van de loketbediende had gekregen, vertoonde na een rit van een uur en twaalf minuten nieuwe grenzen. Na tig keer vouwen en ontvouwen werden stad en noordwijken in vlakken verdeeld die dreigden te scheuren. Het plan toonde straten waar hij nog nooit was geweest en hun namen kwamen niet overeen met wat Viktor door het bekraste glas zag. De bus trok zich in de met fabrieken volgestouwde Lijsterlaan ronkend op gang naar de laatste halte, samen met Viktors hoop zijn biologische vader alsnog te ontmoeten. Hij zal zich toch niet bedacht hebben? Het eindstation naderde en de laatste medepassagier was zonet verdwenen. Zou híj zich vergist hebben van lijn? Hij nam immers niet vaak de bus en wanneer hij het deed volgde hij simpelweg zijn vrienden.  Telkens Viktor in de achteruitkijkspiegel keek, kruiste zijn blik die van de bestuurder. Toen de man vertraagde en bruusk zijn uitgestoken kin richting Viktor draaide, schudde Viktor haastig zijn hoofd. Hij wou niet stranden aan de laatste halte. De man plantte zich mompelend weer in zijn vertrouwde positie, keek een laatste keer naar de spiegel en zette de bus aarzelend in beweging. Misschien kwam hij pas helemaal op het eind? Net zoals hij al die jaren niets van hem liet weten. Viktor dacht aan wat zijn vader gisteren nog mailde. Hij zou pikzwarte schoenen dragen met daarboven een donkergrijze kostuumbroek en wit hemd.  En toen zag hij het. Ze waren er altijd geweest, de zwarte schoenen. Vol onwetendheid hielden ze om beurten alles in beweging. Hoe kon hij dit over het hoofd hebben gezien? De dienstlichten van de bus waren al gedimd, maar in Viktors hoofd werd alles helder. Was hij het nu? Een man wiens grijze hoofd door de jaren heen steeds dichter naar het grote stuur plooide. En wat nu? Moest hij opstaan vanuit zijn loge om deze arme man van het toneel te halen, hem de deur uit te trappen en de straat opstampen? Moest hij hem werkelijk vertellen hoe de vork in de steel zat? Of moest hij alles laten zoals het was en bleef de man enkel achter met de ontgoocheling zijn oude liefde niet te hebben ontmoet? De bus draaide de sorteerplaats op, schoof door bundels kille ledverlichting en sloot zich aan in een rij lotgenoten. Met ruwe bewegingen vulde de chauffeur zijn rugzak. Een witte roos werd geknakt door een nog zware brooddoos. Viktor scheurde het routeplan doormidden en wandelde met slome passen richting uitgang. 

de amechtige specht
19 1

van mama voor Lotte

Lotte   Als alles goed gaat word ik nu verteerd en hebben de wormen flink hun werk aan me. Ik laat me niet zomaar doen, weet je wel? Ze moeten eerst langs mij passeren voor ze jou te pakken krijgen. Ik ben een vechter, dat heb je me zelf verteld. Mijn woorden kleven niet meer vast in proppen in mijn hoofd, zoals de dokter ons vertelde. Iedere minuut vliegt er nu wel een voorbij. Sommige klitten nog wat samen, maar de tocht hier doet flink zijn werk. Het lucht op om de antwoorden op jouw vragen van de voorbije jaren hier voor me te zien hangen. Ik schik hun woorden met punaises links en rechts van me. Zie je wel dat ze er waren? Weet je nog dat papa je belde? Nu ja, die ene keer toen hij me met rode punaises elk blaadje van de scheurkalender op de verjaardagskalender zag prikken? Hoe luid ik ook riep, ik moest ermee stoppen. Papa kon niet weten dat ik de dagen wou bewaren en net als verjaardagen wou laten terugkeren. Ik wou ze vastzetten, bijhouden. Ik probeerde tevergeefs de stapels in mijn hoofd in te tomen, maar het had geen zin. Woorden die zich de laatste jaren steeds hoger opstapelden geven zich niet snel over. Ze dansen nu om me heen. Enkele onder hen weten te ontsnappen, landen als houtduiven in een tuin en pikken hun snavels tussen de zoete geur van vers gemaaid gras. Dat droom ik toch. Hoe gaat het met papa? Vindt hij de afstandsbediening van de televisie nog steeds terug? Vergist hij zich al over welke dag de markt is? Hij doet zijn best, Lotte. Net als jij je best deed en naar me toe bleef komen, ook nadat ik je afblafte toen je me mijn geldbeugel afsnoepte bij de bakker en in mijn plaats betaalde. Bedankt dat ik de tafel niet meer moest dekken voor het Kerstfeest, bedankt om me een mes te geven wanneer ik met twee vorken at, bedankt voor je talloze pogingen om in de binnenkant van mijn hoofd te klauteren en me proberen te begrijpen. Bedankt. Geef liefde, Lotte, aan wie het je waard is. Verstil op het terras van je dromen en kijk rond je. Ooit vertel ik je stapels en stapels verhalen.   Liefs mama

de amechtige specht
0 0