Lezen

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 3/10)

Ze wisten allebei niet goed waarom ze de trap afliepen met de koffer vol zingende cassettes tussen hen in, maar ze wisten ook: we moeten het doen, dit.Misschien omdat er in de verte iets riep in een taal die leek op wind door een bos,misschien omdat het licht hen volgde, op een manier die te veel leek op een belofte. Het gebouw was vanbinnen schemerig, niet omdat het donker was,maar omdat het daglicht zich leek te verstoppen achter dingen die hun schaduw in nevelen optrokken: een gebroken spiegel, een verbleekte wereldbol, een aquarium zonder vissen maar vol dwarrelend stof. Ze kwamen aan in een kamer zonder plafond. De zon stond hoog en scheen recht naar binnen, alsof ze hen betrapt had op iets wat nog stond te gebeuren. “Ik denk dat we hier moeten zijn,” fluisterde Lys, hoewel fluisteren nergens voor nodig was. Het was stil. De stilte had de vorm van een balk. “Wat moeten we hier doen?” vroeg Mauro. Ze keken rond. In het midden van de zaal stond een verlegen tafel.Op de tafel lag een handschoen. Eén. Van geitenleer, of misschien van een oude gedachte. Lys liep ernaartoe: “Er stond niks in de brief” “Er was geen brief” keek Mauro haar aan. “Ah” glimlachte Lys terug. Ze nam de handschoen op alsof het een overleden vlinder was. Toen gebeurde het. Hun handen raakten elkaar, kort, bijna gedachteloos, maar met het gewicht van iets ouds. Er ging een soort schok door hen heen.Geen stroomstoot. Eerder een herinnering, aan water. Zoals een eerste duik op een bloedhete dag, vingers in een koude bergrivier. Ze trokken zich niet terug. Hun handen bleven elkaar even vasthouden, alsof ze samen iets droegen dat nog niet bestond. De zon morste licht, liet een druppel vallen op de vloer precies tussen hun voeten.De cassettebandjes in de koffer begonnen allemaal tegelijk te fluisteren. Niet verstaanbaar. Maar in canon. Mauro slikte.“Denk je dat dit... dat dit een opdracht is? Iets wat we moeten begrijpen?” Lys kneep zachtjes in zijn hand. “Misschien zijn wij de opdracht.”

Piet V.
18 1

De boottocht

                                                                                                      De boottocht.                            Op een mooie dag in augustus reed de bus van het vliegveld naar Saint-Tropez. Isaak, een jonge man met een intelligent gezicht keek met dromerige ogen naar het voorbijglijdende landschap. Hij was blij even weg te zijn uit het miezerige Holland. Zijn broer Dave had hem uitgenodigd voor een boottocht met zijn luxe jacht op de middellandse zee.      De bus hostess kwam vragen of hij iets wilde drinken. Hij keek in haar donkere ogen en werd onzeker, zoals hij dat altijd was in het bijzijn van vrouwen: ‘Geeft u mij maar een sinas,’ stamelde hij.      Geïrriteerd om zijn gedrag, pakte hij een boek uit zijn tas over blaasinstrumenten en ging lezen. Op het eindpunt in de haven stond zijn broer Dave hem op te wachten.      Na elkaar begroet te hebben zei Dave: ‘Kom kerel dan zal ik je mijn nieuwe jacht laten zien en je voorstellen aan de anderen.’      ‘Wat voor anderen?’, vroeg Isaak, ‘Ik dacht dat wij tweeën na lange tijd weer eens samen zouden zijn.’      ‘Welnee kerel, ik heb een paar leuke mensen aan boord. Dat is minder saai dan met z’n tweeën.’      Teleurgesteld liep Isaak met zijn broer mee.      Aan de kade wemelde het van jachten. De een nog luxer dan de ander. Dave wees naar een van de schepen en zei: ‘Dat is zij, de Lady Mary.’      Zij stapten aan boord en Dave riep luid: ‘We zijn er!’       Van de achterplecht kwamen twee vrouwen en een man naar hen toe.     ‘Isaak ik zal je eerst voorstellen aan mijn vriendin Anna.’      Een blonde mollige vrouw met een vriendelijk gezicht zei: ‘Hallo Isaak, leuk dat je er bent.’      ‘En dit is Madeleine, zij is een vriendin van Anna.’      Het was of de wereld om Isaak wegviel. Door de aanraking van haar hand stroomde een ongekende warme siddering door zijn lijf.                 In de verwarring bleef hij haar hand vasthouden tot zij hem glimlachend terug trok.     ‘En dit is Frank, een zakenrelatie van mij.’     Isaak zag een atletische man met een knap gezicht. Toen hij hem een hand gaf, kneep Frank er overdreven hard in. Isaak moest moeite doen om de pijn te verdoezelen.      ‘Kom Isaak, ik zal jou je hut wijzen,’ zei Dave.      Een uur later nadat hij zich had opgefrist, ging Isaak aan dek. Ze waren op zee. Dave stond aan het stuurwiel. De anderen lagen op het zonnedek onder een strakblauwe hemel. Anna riep: ‘Hallo Isaak, kom erbij.’      Hij keek onwennig om zich heen, struikelde bijna over een tafeltje en voegde zich bij het gezelschap.      Isaak keek afgunstig naar het gespierde lijf van Frank. Een vleug van jaloezie ging door hem heen, toen Frank de rug van Madeleine insmeerde met zonnebrandolie.      Dave had de boot stilgelegd en zei: ‘Jullie kunnen gaan zwemmen. Frank en ik gaan het waterfilter vervangen.’      De twee mannen verdwenen in het vooronder. Isaak besloot om een boek te halen. Toen hij wilde opstaan kwam Madeleine met een stoel naar hem toe en ging bij hem zitten.      ‘Hallo Isaak, ik wil met je praten. Dave vertelde mij dat je musicoloog bent. Jij en ik zijn in de verte collega´s. Ik ben pianiste.’      Isaak voelde zich verward maar ook blij nu zij zo dicht bij hem was. In gedachten zocht hij moeizaam naar woorden.      ‘Ja, ja,’ zei hij. ‘Maar wil je misschien wat drinken?’         Madeleine keek hem geamuseerd aan en zei: ‘Ik lust wel een jus d’orange.’      Isaak stond op en ging naar de bar in de salon. Toen hij met de drankjes naar buiten kwam, zag hij dat Frank, Madeleine bij haar arm vast hield en zij samen naar de railing liepen. Over haar schouder riep zij: ‘We praten nog wel.’ En sprongen samen lachend het water in.      Isaak voelde zich beroerd. Hij ging naar zijn hut, pakte een boek en probeerde te lezen. Maar steeds rezen beelden van Madeleine op, die over gingen in liefelijke dromerijen.     Er werd op de deur geklopt. Isaak schrok wakker. Hij hoorde de stem van Anna die zei: ‘Isaak, kom je?, Ik heb lekkere  hapjes gemaakt.’      Toen Isaak aan dek kwam riep Frank: ‘Hé Isaak, je staat toch. Kun je voor mij twee martini’s halen?’      Isaak kromp ineen. Een opstandig gevoel overviel hem. Hij, keek naar Frank, die al zijn aandacht aan Madeleine besteedde en liep naar de bar. Tijdens het inschenken van de martini’s parelde het zweet op zijn voorhoofd. ‘Waarom ben ik zo’n sukkel om voor loopjongen te spelen?’ Hij zuchtte en bracht de drankjes aan dek.     ‘Dank je wel Isaak,’ zei Frank. ‘Maar wat zie ik nou? Je hebt het ijs vergeten. Wat ben je toch een sufferd. De volgende keer beter hoor.’      Isaak keek naar Madeleine die met gefronste wenkbrauwen door een tijdschrift bladerde.      Direct na de avondmaaltijd ging Isaak naar zijn hut. Hij voelde zich belabberd en ging slapen. Na een paar uur werd hij wakker en ging aan dek. Zij lagen voor anker. Het was een prachtige sterrennacht. Tot zijn opluchting zag hij dat in alle hutten licht brandde. Gelukkig, dacht hij, zij is in haar eigen hut en niet bij hem.      De volgende morgen was het ander weer was geworden.      Isaak genoot van de steeds harder wordende wind. Nat van het buiswater liep hij naar de stuurhut waar Dave zijn handen vol had aan het roer.       ‘Isaak,’ zei hij, ‘je moet je gaan bekommeren om de anderen. Ze zijn in de salon, zeeziek.’     Naast Madeleine en Anna die wit weggetrokken op de bank zaten, lag Frank te kreunen van ellende: ‘O, wat voel ik me rot. Ik zie alles draaien.’      Op het moment dat Isaak binnen kwam, kotste frank zichzelf en het tapijt onder. Isaak hielp hem overeind en zei: ‘Ik breng hem naar zijn hut.’                                               Nadat Isaak Frank had uitgekleed en in bed gestopt, zocht hij schoonmaakspullen en ging de kots opruimen.     Rond het middaguur ging de storm liggen. De wolken verdwenen  en de zee werd rustig. Niet veel later was het prachtig weer. Na een paar uur begon Anna weer aan lekkere hapjes te denken. Had Madeleine haar gezonde kleur terug en verscheen Frank breed lachend met een martini in zijn hand op het zonnedek.       ‘Hallo iedereen, daar zijn we weer. Bij deze proost ik op onze herwonnen gezondheid.’       Grinnikend ging hij naast Madeleine zitten en probeerde met   charmante geestigheden haar aandacht te trekken. Al gauw merkte hij dat er iets veranderd was. Lachend verdoezelde hij zijn teleurstelling, richtte zich tot Isaak en zei sarcastisch: ‘Je was een rots in de branding. Een ware held. Maar hoe komt het dat zo’n mannetje als jij niet zeeziek wordt? Had je misschien wat tabletten tegen zeeziekte in je broekzak? Ha, ha, ha.’      Het werd doodstil in de salon. Iedereen keek naar Isaak die er met gebogen hoofd bij zat. Hij hoorde het geluid van zijn eigen adem en dacht wat moet ik hier nog. Isaak draaide zich om met de bedoeling om naar zijn hut te gaan, toen zijn blik die van Madeleine kruiste. Hij zag een flits van teleurstelling in haar ogen. Hij bleef haar aankijken maar zij draaide haar hoofd weg. Hij voelde dat als een afwijzing. Even wist hij niet wat te doen. Toen maakte zijn verlorenheid plaats voor een ongekende woede. Hij haalde diep adem en richtte zich tot Frank. Zijn ogen schoten vuur. Zacht, bijna mompelend begon hij te praten: ‘Wat ben jij een ondankbare klootzak. Als een kleine jongen heb je je door mij naar bed laten brengen. Je voelt je vernederd omdat je niet de macho kon uithangen en als een dweil in je kots lag!’      Isaak werd heftiger, sloeg met zijn hand op de tafel en schreeuwde: ‘Je bent een oppervlakkig stuk onbenul, een verwende sukkel!’      Frank keek om zich heen, maar zag dat hij van niemand steun kon verwachten. Hij stond op en beende woedend de salon uit.        Isaak ging zitten. Hij voelde zich wonderlijk goed. Zelfverzekerd keek hij Madeleine aan en zei: ‘Het spijt mij dat ik zo te keer ben gegaan.’      Haar ogen keken hem bewonderend aan.      Hij ging verder: ‘Madeleine na deze reis zal ik je waarschijnlijk nooit meer zien. Ik vond het heel fijn je te hebben leren kennen en…’      Zij onderbrak hem en zei: ‘Isaak, je hebt gelijk. Frank is veel te ver gegaan, je was geweldig.’        Ze sprong op van de bank, kuste hem op zijn voorhoofd en liep gehaast de salon uit.       Isaak keek haar na en schudde langzaam zijn hoofd: ‘Oh, hemel,’ zei hij. ‘Oh, hemel. Oh, lieve hemel.’                                 

Krasslanskyp0⁰
4 1