Lezen

Een lift

  Een lift. In de lift drie jonge meisjes. Twee van de meisjes zijn erg slank. Ze dragen iets wat op een schooluniform lijkt. Hun rokje is hoog opgetrokken en een logo is duidelijk zichtbaar op hun rokje en op hun kniesokken. Het derde meisje is corpulent. Ze heeft kortgeschoren grijs haar. Ze draagt witte sportschoenen, een trainingsbroek en een smoezelige witte tanktop. Ze heeft een tattoo van een pin-upmodel op haar rechterschouder. Haar zelfgerolde sigaret zit uitgedoofd te wachten achter haar oor. Zij houdt een krant vast.     Sylvie:             Dag meisjes.   Sylvie:             (rolt haar ogen, fluistert duidelijk hoorbaar) Omygod, die denkt écht dat ze Sylvie is ofwa?   Sylvie:             ‘Mai, ik weet dat ik zo keigeflatteerd moet zijn omdat iedereen míj wilt zijn. En ik was da in ’t begin wel ofzo. Allé ja, ik vond da wel bangelijk ofzo, maar ook wel grelleg, alléja, weette?   Sylvie:             Ik vind da echt grellig aan het worden ze. Gisteren in de toiletten was iedereen mij aan het nadoen, keiráár. Die waren zelfs aan het kijken welke lippenstift dakik gebruik. Ja, ik had da natuurlijk nie op voorhand gepost. En ik vind da wel bangelijk enal dak ik zevenhonderd followers heb. Maar weette, da is toch nie mijn schuld dat die allé ja Korte stilte.                         Sylvie wille zijn ofzo?   Sylvie:             Écht è? En de die (knikt richting Sylvie) is zó fake. Die ziet er nie eens uit gelijk ik. Zot dakik een Pumabroek gaan aandoen zeker? Dat had ik zelfs in het derde niet meer aan, FAIL!   Sylvie doet alsof ze dit gesprek niet hoort. Ze bestudeert aandachtig de sportpagina’s.   Sylvie:             Omygod, gisteren stuurde Robin (stemvolume naar beneden, kijkt vanuit   ooghoeken naar Sylvie) ‘So hot…NOT’, me ne foto van geweetwel.   Sylvie giechelt achter haar hand De lift komt aan op de verdieping waar Sylvie moet uitstappen   Sylvie en Sylvie: (vriendelijk en opgewekt) Ciao Sylvie!   Sylvie:             (kalm, met nadruk) Het is Michel meisjes, Michel. Ik heb u dat toch al gezegd? En jullie heten Lauren en Anouk. Er is geen Sylvie. Sylvie bestaat nie. Stop hier toch eens mee. Moet ik het weer aan de mama gaan vertellen misschien?   Sylvie draait zich om en wandelt naar haar appartement. Sylvie en Sylvie blijven minachtend naar Sylvie kijken. De deuren van de lift sluiten terug.   Sylvie:             Wa een bitch, man. Zo’n air! Sylvie:             Écht è? Nepsylvie. Sylvie:             Écht è? Écht è? Écht è? (houdt vuisten gefrustreerd gebald en slaat op haar dij). Die slet kan er gewoon weer nie tegen dakik meer followers heb.

Frederik
4 0
Tip

Metaforensisch

En dat ik op mijn eten moet letten. De dokter zette de vensters van zijn kabinet wijd open en verwees me door naar een diëtiste die wat mij betreft de pot op kan. Maar dat was nog niet ’t ergste. Ik moest ook tien keer op neer en neer springen. In mijn onderbroek. Na twee sprongen hing mijn tong op de grond, wat wilt ge. Die dokter bekeek mij, ’t was precies of hij zag een freakshow. Een jongen van uw leeftijd moet veel sporten, zei hij. Hij zei leeftijd, maar ik weet goed genoeg wat hij bedoelde. Dokters. Ge moet ze mij niet leren kennen. Dat begon al met mijn geboorte, enfin, nog iets vroeger zelfs. Ons ma wou per sé thuis bevallen. Maar ik geraakte er niet uit. 't Gat was te klein. Of ik te dik, dat is de versie van ons ma. De vroedvrouw panikeerde. Ons ma bleef aanvankelijk nog kalm. Onze pa zat waar hij altijd zit in crisismomenten: op zijne fiets. Luchtje scheppen. Efkes afkoelen. Maar ons ma zat onder 't zweet, het parelde in haar snor, het liep door de afvoergoot van haar borsten en het plenste in het vruchtwater op de vloer. De vroedvrouw liep door de kamer met doeken te zwaaien en scharen te schermen. Ze maakte zoveel kabaal dat de buren op de muren bonkten. Ons ma lag tamelijk ongemakkelijk op de tafel in de schoon kamer. Echt schoon was die niet meer, met al dat groen water op de grond. Toen de vroedvrouw dat vuil vocht zag, begon ze te krijsen: Persen! Persen, zeg ik u! Ons ma puffen en persen, maar ik verschoof geen millimeter. Er werd serieus gevloekt, zowel door ons ma als door de vroedvrouw. Onze pa die juist kwam aanwaaien, besloot ter plekke nog maar eens een blokske om te doen. Dat waren woorden, jong, vertelt hij nu nog op elk familiefeest, daar kreeg zelfs de meest vuilgebekte dokwerker rode kaken van. Ons ma gilde moord en brand. Wij woonden toen niet ver van ’t Scheld, daar is geen enkel schip de haven in gedurfd die avond. Dat zegt onze pa toch. Ze hebben de dokter moeten bellen. De ambulance kwam er aan te pas. De broeders hadden er werk mee, ons ma liet zich niet zo gemakkelijk op die draagbaar kantelen. En toen is ’t gebeurd. Ze waren nog niet bij de deur of: KADENG! De luster die boven de tafel hing, kletterde met kristal en al naar beneden. Knal op de plek waar juist daarvoor ons ma nog had gelegen, met mij in haar buik. En zo heb ik dus ons ma haar leven gered. Waart gij zo’n mager scharminkel geweest, zegt ons ma altijd, dan was ik blijven liggen en dan waren we er geweest. Ze heeft nog ferm van haar oren gemaakt tegen de dokter. Die vond mij toen al te dik, die wou mij toen al op dieet zetten. Pas geboren! ’t Zijn altijd de anderen die problemen hebben met mijn gewicht. Dat is gewoon een kwestie van perceptie, dat zit tussen de oren. Maar dat krijg ik ze niet aan ’t verstand gebracht. ’t Ambêtante is, mijn metabolisme heeft een neveneffect. Ik verwerk veel voedsel, dat volgt een natuurlijk pad en dat vindt zijn nest. Mijn darmflora tiert welig, als ge begrijpt wat ik bedoel. En af en toe ontsnapt er mij iets. Ongewild. Onbewust zelfs. Eerst wordt ge niks gewaar, maar ineens is het daar: een walm van rotte eieren. Er zijn er die denken dat de evenaar door hun gat loopt. Bij mij is dat het riool. Dat zeggen die van mijn klas. Geestig. Als ik het lokaal binnenwandel, beginnen ze te snuiven en te schuiven. Nee, de plaats naast hen is bezet. En die hoofden die in mijn richting wijzen en dan naar mekaar toe buigen. En dat onnozel gniffelen achter mijn rug. Lacht u toch dood, jongens. ’t Is dat ze u niet kennen zoals wij, zegt ons ma. Ge moet u bloot durven geven. Maar mijn bloot, daar hebben ze in de turnles al genoeg van gezien. Ik kan niet zeggen dat het geholpen heeft. Uw ma bedoelt dat metaforensisch, zegt onze pa. ’t Gaat om het innerlijke, legt uw ziel bloot. Dan zien ze uw goed hart. Uiteindelijk heeft ons ma mij naar die dokter gestuurd. Volgens hem heb ik flaturgentie of zoiets. Pffff. ’t Zal wel. Traag eten. Goed kauwen. Pffff. Alsof dat helpt. Maar ik heb aan dat bezoek wel een vriend overgehouden. Nee, niet die sadist van een dokter. Ik kom dus uit de praktijk. Mijn hoofd dwaas van dat springen. Ik leun tegen een etalage. Kampeerwinkel. Wat zie ik daar liggen? Aksen, bijlen, hakkers met vlijmscherpe bladen. En daartussen: een eenzaam zakmes. En ’t was precies of het riep mij. Hé gij daar, ja gij. Neem mij mee. Ik heb mij over hem ontfermd, ja. Wat moest ik anders, hé Jack. Wij verstaan mekaar. (zingt/neuriet: ‘I’m a poor lonesome cowboy’ terwijl hij met het mes speelt) Helden. Daarover moest de spreekbeurt gaan, gisteren. Ik heb er lang over nagedacht. Ineens wist ik het. Het was alsof er zo'n lamp boven mij ging branden, kent ge dat? Zo'n verlicht moment? Ik begreep dat ik een kans kreeg. Een kans om mijn ware ik te tonen. En ik heb ze gegrepen. Toen het mijn beurt was, heb ik gesproken. Over de schoon kamer en ons ma op de tafel. Over het groen water en de ambulance. Maar 't einde heb ik niet kunnen vertellen. Iemand riep 'Scheetsoep!' en toen begonnen ze te lachen en door elkaar te roepen en die van Nederlands kreeg ze niet meer stil. Ik stond daar met mijn handen tegen mijn oren. Scheetsoep. Terwijl ik ons ma heb gered! Weet ge waarin ik nu goesting heb? Om Jack mee naar school te nemen. Om die bleekscheten van mijn klas op en neer te doen springen tot hun tong tegen hun tenen plakt. En dan, zegt Jack, dan zal hij ze tonen hoe dat ge een hart blootlegt.    

Ruth A
16 4