Katelijn Van Hove

Gebruikersnaam Katelijn Van Hove

Teksten

De indringer

Personages: Karen (psychologe) en Robert (patiënt)Ruimte: Praktijk   Scène 1   Intakegesprek Robert   (Karen werkt aan haar bureau, deur wachtkamer staat open, Robert komt binnen)   R. Hallo? Sorry. Mag ik binnenkomen?K. Natuurlijk. (kijkt in agenda) Robert Duval. Kom binnen. Hee, wij kennen elkaar, niet?R. Ja? Ja! Ik weet het weer. Vorige zomer in…R … de Zanzibar!K … de Zanzibar !R. Tja, wat moeten we hier nu mee? Is dat een probleem?K. Dat denk ik niet. We hebben samen iets gedronken en wat gepraat. Tenzij jij anders beweert. (lacht)R. Hoe bedoel je?K. Ik bedoel... (gegeneerd) Vind jij het een probleem?R. Nee, natuurlijk niet, er is niets gebeurd. Het kan wel. Jij als therapeut en ik als … ja, als wat eigenlijk?K. Ik denk niet dat we ons toen in de Zanzibar deftig aan elkaar hebben voorgesteld.R. Nee, inderdaad. we hebben gepraat tot in de vroege uurtjes, dat weet ik nog. En stevig gedronken herinner ik me de dag nadien.K. Laten we opnieuw beginnen. Karen. Aangenaam.R. Robert. Aangenaam. (schudden elkaar de hand)K. Ga zitten.R. Dank je. Dus jij bent een psychologe. Goed, hier zitten we dan.K. Ja.R. Eigenlijk weet ik niet wat ik kom doen. Ik weet het wel maar ik ben zenuwachtig denk ik. Niet omdat we elkaar ontmoet hebben, zoals nu blijkt. Maar, het lijkt zo... Ik wilde nog afbellen.K. En toch zit je hier.R. Ja. Het lijkt nu zo onbelangrijk.K. Je hebt niet afgebeld. Dus zal het wel belangrijk zijn?R. Ja.K. Als het in je hoofd komt, hulp vragen, is dat niet zonder reden, niet zomaar. Je verzint het niet.R. Zo heb ik het nog niet bekeken.K. En het feit dat je het relativeert of minimaliseert nu je hier bent, is ook normaal. Doe je dat vaak?R. Relativeren?K. Of minimaliseren?R. En het ‘onbelangrijk’ noemen? (lacht het weg). Maar ja, je hebt gelijk. Ik denk altijd: het kan nog erger. Kan dat: te veel relativeren?K. Een gezonde portie relativeren helpt je om obstakels te overwinnen. Als je dat niet zou doen zou je binnen de kortste keren voor een berg onoverkomelijke problemen komen te staan die je dan weer verhinderen om verder te gaan. Veel mensen vragen zich de eerste keer af wat ze hier doen. Ze cijferen zich een beetje weg, of verdringen het probleem, zoals ze gewend zijn.R. Het is normaal, dus.K. Dat is wat mensen doen. Laat ons het volgende afspreken: bekijk dit als een kennismakingsgesprek, vrijblijvend, waarin we wat praten. En nadien beslis je zelf of we verder gaan.R. Oké, dat moet lukken denk ik. Maar dan moet ik natuurlijk ook zeggen wat het probleem is.K. Niets moet nu. Ik help je.R. Het is m’n vader. Mijn vader is ziek en ik verzorg hem. En ik voel me er niet goed bij. Mijn vader is niet van de gemakkelijkste. Of was niet van de gemakkelijkste. Ik bedoel niet omdat hij ziek is, maar … om vroeger.K. Om vroeger?R. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Hij was geen ‘vader’. Geen goede vader. In alle aspecten van vader zijn. Ik heb hem jaren niet gezien, niet meer willen zien. Nu is hij ziek. Dement. Ik moet hem elke dag helpen met eten, rechtstaan, gaan zitten, liggen … Maar het klopt niet. Ik kan het niet. Ik wil mijn vader helemaal niet verzorgen, terwijl duizenden anderen dat wel doen, kan ik het niet. Het zit me dwars. En ik walg er van.K. Niets kan je ertoe brengen om je afkeer opzij te zetten?R. Nee.K. Heeft hij jou op een of andere manier gekrenkt?R. Gekrenkt. Wat zeg je dat mooi. Hoe mijn vader is, of beter was, kan je niet terugbrengen op de eenvoudige term krenken. Als ik er aan terugdenk … (stilte).K. En nu is hij dement.R. Hij kan geen boterham meer smeren, geen knoop meer dichtdoen. Ik moet het voor hem doen en ik kan het niet.K. Moet?R. Wat?K. Je zegt: ‘Moét het voor hem doen.’R. Ja. Er is niemand anders.K. Familie?R. Ik ben de enige. Mijn moeder is overleden, al dertig jaar.K. Vrienden, buren?R. Mijn vader had geen vrienden en de buren hield hij op afstand.K. Wat is de reden dat je toch voor hem zorgt?R. De buren hadden de politie gemeld dat er al een tijdje geen beweging meer was. Ik had nog steeds de sleutel, maar ik was er sinds de dood van mijn moeder niet meer geweest. Ik dacht: Eindelijk is het zover. Hij is dood. Toen ik binnenkwam stond de verwarming heel hoog terwijl het hoogzomer was. De lichten waren overal aan, zelfs in de kelder. De gordijnen en rolluiken waren dicht. Hij was alles vergeten: routine, tijdsbesef, dag, nacht. Hij zat in de zetel en hoorde me niet. Ik heb de dokter gebeld en die stelde dementie vast. Sindsdien kom ik elke dag, al drie maanden. Ik wacht tot hij aan de beurt is voor het rusthuis.K. Doe je alles zelf?R. ’s Morgens en ‘s avonds komt een verpleegster. Elke dag komen maaltijden. Er komt iemand om te poetsen. De rest doe ik. Het is een tijdelijke oplossing, maar het vergt het uiterste van me.K. En dit doe je al drie maanden. Wie of wat houdt je overeind?R. Ik ben alleen, werk veel. Ik ken wel wat mensen op de sportclub en soms drinken we daar wat. Maar de laatste tijd komt het er niet van. En ik ben niet zo’n prater.K. In de Zanzibar hadden we een leuk gesprek. Je was heel ontspannen.R. Die avond met jou. Het was onverwacht leuk. Ik had gedronken en raakte goed op dreef. Jij ook trouwens.K. Ik heb me geamuseerd. En goed gelachen. Ons gesprek ging over … wat eigenlijk?R. Jij zei iets over het gekakel van een groepje meisjes en toen…K. … begonnen we aan een analyse van de pikorde van kippen in een ren. En ik heb helemaal geen kippen.R. Ik ook niet. Het was een leuke avond. Het was lang geleden dat ik nog eens zo onbezorgd was. Zonder geflirt of gedoe. Ik heb er nog dagen van nagenoten.K. Ik ook.R. Zoiets lukt me niet meer.K. Plezier maken bedoel je?R. Die avond toen we daar zaten, was mijn vader nog niet terug in mijn leven. Alles was geregeld: werk, sporten, af en toe iets gaan drinken. Die periode was ik misschien een beetje gelukkig. Ik was in evenwicht. Of er was een soort evenwicht. Maar nu is alles anders.K. Dacht je toen niet dat het hoofdstuk ‘vader’ vroeg of laat eens aan de oppervlakte kon komen?R. Je bedoelt als ik nu niet voor hem zou moeten zorgen?K. Ja.R. Misschien wel.K. Het feit dat je hier nu zit is een teken dat je het wil aanpakken. Dat je er klaar voor bent?R. Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat ik dit niet volhoud. Wie weet hoe lang hij nog op die wachtlijst staat.K. Dat is toch goed: het vooruitzicht dat er een einde komt aan de zorg voor je vader?R. Elke dag is er een te veel. En weet je wat? Telkens als ik bij hem binnenkom, flitst er één gedachte door mijn hoofd.K. En die is?R. Dat ik de trap op ga naar zijn kamer en hem daar in zijn bed dood aantref. En dat ik de begrafenisondernemer bel. En dat die hem komt halen en ik iemand de boel laat leeghalen en het huis zo snel mogelijk verkoop. Klinkt vreselijk, vind je niet? Dat is wat ik elke ochtend denk.K. Zou dat een oplossing zijn? Zou je slecht gevoel weggaan?R. Karen, je hebt geen idee wat er bij ons allemaal gebeurde. Als ik je dat vertel. Ik weet zelfs niet of ik dat kan. Hij heeft mijn jeugd verpest. Hij heeft mijn moeder haar leven verpest. Alles. Dag in, dag uit. Het was de hel. Dat veeg je niet zomaar weg. Ik niet.K. Oké.R. Ik wil graag rust in mijn hoofd. Mijn vader neemt nu alle plaats in en dat wil ik niet. Dat verdient hij niet. Ik weet zelfs niet of ik ooit naar zijn begrafenis ga. Dat zal wel moeten want iemand moet toch… Hoor mij! Mijn vader leeft nog en ik ben zijn begrafenis aan het regelen. Alsof ik hem dood wens.K. Heb je vaak van die gedachten?R. Ja.K. Welke?R. Het gebeurde al enkele keren dat hij in slaap viel met zijn boterham nog in zijn mond. Hij stopt met kauwen zonder door te slikken en valt dan in slaap. Eén keer stikte hij er bijna in.K. Ja?R. Als hij dan wakker schrikt, weet hij helemaal niet meer dat hij aan het eten is. Dan is hij boos en haalt alles uit z’n mond alsof het iets smerigs is. Hij smeert het overal uit.K. Hij weet niet meer welke handelingen hij moet doen.R. Neen en ik krijg hem ook niet terug aan het eten. Hij draait zijn hoofd weg en hij negeert me nadrukkelijk. Alsof ik hém erger.K. En laat je het dan zo?R. In het begin niet nee. Dan wou ik dat hij alles opat. Ik moest vroeger ook alles van hem opeten, ook al lustte ik het niet. Het is raar dat ik nu beslis wat er op zijn boterham komt en niet omgekeerd.K. Doet niet elke ouder dat? Beslissen wat goed is voor zijn kind?R. Wat hij deed had niets met opvoeden te maken. Het was pure pesterij. Ik kreeg altijd hetzelfde op mijn brood. Zoet kwam niet op tafel. Alle kinderen hadden ’s middags snoep in hun brooddoos, dronken chocomelk. Ze hadden de heerlijkste dingen mee. Ik niet. Water, water en nog eens water. En brood met kaas, mijn hele lagere school. Ik haatte het.K. Dus geef jij hem nu enkel water en brood?R. Ik heb het overwogen, maar nee. Ik doe het omgekeerde: hij krijgt alles wat ik vroeger niet mocht en eet voor zijn neus boterhammen met zoetigheid. Belachelijk, niet? Alsof ik op die manier wraak kan nemen. Misschien houdt dat me overeind. Mijn kleine overwinningen.K. Helpen ze?R. Ik weet het niet. Het erge is dat hij er nog smaak van heeft ook. Waarschijnlijk herinnert hij zich niet meer wat hij ons vroeger allemaal oplegde.K. Dus daar gaat je wraak.R. Erg vind je niet? Ik schaam me dood. Maar het gaat me niet om de boterhammen. Het is veel meer. Ik herken mezelf soms niet: bij hem schakel ik mijn gevoel uit. Hij haalt het slechte in mij boven. Ik bedoel, gedachten aan zijn dood, zodat ik hem en het verleden kan afsluiten, houden me overeind. (stilte) Ik veracht mijn vader.K. Het lijkt me dat je je verleden niet zomaar op je eentje kan weg-relativeren. Vind je ook niet?R. Het is zo vreemd dat ik hier zit.K. Praten is verwerken. Je hebt nog nooit iemand over je jeugd verteld?R. Nee.K. Dan heb je nu al een eerste goede stap gezet.R. Hoe gaan we verder?K. Als je het goed vindt, zien we elkaar terug binnen twee weken. Dan heb je de tijd om alles even te laten bezinken.R. Goed. Dan zien we elkaar…K. … hier. Niet in de Zanzibar. (lachen) En... je zal het met water moeten stellen.R. Water, water. Altijd maar water! Afgesproken. Dank je, Karen.K. Tot ziens, Robert. Scène 2 Bang in het donker(Robert zit in de zetel, Karen in een stoel met notitieboekje)   K. Hoe is het?R. Ca va.K. Hoe voel je je?R. Een beetje onwennig nu.K. Wat is er onwennig?R. Ik praat de hele tijd over mezelf.K. Dat doe je niet vaak?R. Nooit eigenlijk. Er is niemand. Behalve jij.K. Hoe voelt het om over vroeger te praten?R. Toen ik vorige keer over die boterhammen vertelde, dat vond ik zo belachelijk klinken.K. Zo’n voorbeeld zoals die boterhammen helpt om herinneringen op te halen.R. Ik moet me soms inhouden om die boterham niet in zijn mond te proppen. Wat ik allemaal niet denk soms. Gelukkig gaat het over.K. Hoe?R. Ik verheug me op iets prettigs. Een film kijken bijvoorbeeld. Eén die ík gekozen heb, niet hij.K. Was je vader erg dominant in zijn opvoeding?R. Hij was dominant in alles. Hij gaf ons geen seconde rust.K. En je moeder?R. Mijn moeder… Ik praat nooit over haar.K. Wil je over haar praten?R. Nee. Ja.K. Wat voel je, als je aan haar denkt?R. Verdriet. Pijn. Mijn vader verafschuwde vrouwen.K. Ook je moeder?R. Ook haar.K. Wat deed hij dan?R. Hij zat ons altijd in de nek te ademen. Elke dag, elke minuut, zelfs ’s nachts. Ik was altijd bang. Bang om goed te doen. Bang om niet goed te doen. Weet je, ik doe nog steeds mijn slaapkamerdeur op slot. En ik woon nu al zoveel jaar alleen. Ik ben bang in het donker.K. Komt dat door iets wat je overkomen is?R. Zijn niet alle kinderen bang in het donker? Mag ik wat drinken?K. Natuurlijk. (schenkt hem een glas water in, hij drinkt)R. Als vader iets wist van school of als ik iets fout had gedaan -iets kleins- strafte hij me.K. Hoe?R. Hij haalde me ’s nachts uit bed en ik moest in de hoek staan. In het donker met mijn gezicht naar de muur. En dan ging hij naar beneden. Ik stond daar. Uren. Ik kon de kerkklok horen slaan.K. Hoe oud was je?R. Zeven, acht. Moeder trok de rolluiken soms een beetje op zodat het maanlicht binnen scheen. Maar meestal was het zo donker dat ik zelfs de muur voor me niet zag. Ik was doodsbang voor de monsters die me in mijn fantasie begluurden. Klaar om op me af te springen, me te verscheuren of aan me te zitten. Ik dacht dat ik ze hoorde, durfde niet bewegen. Ik voelde me in het donker zo kwetsbaar.K. Geen enkel kind zou uren in het donker mogen staan. Een slaapkamer moet een veilige, knusse plek zijn. Niet iets waar je angsten uitstaat.R. De dag erna was ik een wrak. Zijn straffen hadden effect, dat wel.K. Wanneer zat zo’n straf er op?R. Moeder legde me in bed na een tijd. Ze wreef me warm. Soms kwam ze niet.K. Gebeurde dat regelmatig?R. Gelukkig niet. De meeste straffen waren overdag.K. Hoe dan?R. Hij vond ter plekke iets uit. Tijdens het eten of als we televisie keken moest ik de hele tijd rechtstaan. Niemand sprak. Uren aan een stuk stilstaan, zwijgen. Dan word je gek van de spanning. Soms strafte hij me een hele dag.K. Hield hij je van school?R. Nee. Hij stuurde me zonder brood of boekentas naar school. Geen turnzak, dus zat ik aan de kant. Ik werd een soort freak en werd gepest. Thuis liep ik steeds op te letten of ik alles wel goed deed.K. En je moeder? Greep ze in?R. Soms. Maar hij strafte haar daarvoor. Dan moest ze in haar kamer blijven en naar zichzelf kijken in de spiegel. ‘Kijk dan vrouw,’ zei hij dan. ‘Kijk naar jezelf, je betekent niets. Je bent … niets’. En dat ik een verwend kind was, dat zij had bedorven. Dan riep hij me. ‘Robert! Kom naar boven, we moeten je moeder weer iets uitleggen!’. Dan ging hij tekeer tegen haar. Prekend met mij tussen hen in. Soms ging hij uren door. Op een avond, ik moet elf geweest zijn, werd ik wakker. Ik hoorde hem tekeer gaan. Moeder zat zonder japon in bed. Ze keek naar hem, onbeweeglijk en zei iets, ik hoorde niet wat. Hij riep, zijn stem sloeg over en hij ging naar de kast. Zij wist wat daar lag. Ik ook.K. Wat?R. Hij had een riem. Een leren riem met een gesp. De riem van zijn vader. Die had hij me ooit laten zien. ‘Met deze riem leerde mijn vader mij de regels,’ zei hij tegen mij. ‘Ik hoop dat jij deze riem nooit moet voelen, Robert, maar als de dag er is, zal ik hem gebruiken.’K. (stilte) Heeft hij de riem gebruikt?(Robert knikt bevestigend)K. Jij hebt alles gezien?R. Het was … waanzin. Hij bleef slaan. Ze weerde de riem af met haar handen. Ik deed m’n ogen dicht. Maar het stopte niet. Dat geluid.K. Gaat het?R. Na een week kwam ze terug aan tafel. Het licht was uit haar ogen. Weg. Voorgoed. Het is de eerste keer dat ik dit vertel.K. Dit is ernstig, Robert. Hoe overleef je zoiets als kind?R. Telkens als ik hem zie… Het gaat niet van mijn netvlies, als een foto van de duivel. Hij vertegenwoordigde voor mij het ultieme kwaad. En ik deed niets.K. Je was nog maar een kind.R. Toen, aan tafel, was mijn moeder weg. Alsof ze enkel nog fysiek aanwezig was. Kan dat?K. Ze vluchtte weg uit de werkelijkheid. Haar geest kon dit niet aan. Zoiets is strafbaar, weet je dat? Als je toen ook maar iemand iets had kunnen vertellen…R. Ik deed het slecht op school. Niemand wist waarom.K. Dat is erg voor je.R. Ze vermagerde. Ze at niet. Niet uit protest, nee, maar omdat ze het had opgegeven. Hij won. De glans in haar haren verdween, en ook haar stem en haar warmte. Ze staarde alleen nog maar. Dat was mijn moeder niet meer. Ze werd ziek, bleef in bed. En zonder dat ik afscheid heb kunnen nemen, was ze ineens… weg.Hij heeft alles van me afgenomen. Mijn jeugd, mijn moeder. Alles. Het was de hel. Dat veeg je niet zomaar weg. Ik niet.En daarom zit ik hier. Ik wil terug warmte in mijn leven. Goede herinneringen opbouwen. Gelukkig zijn. Maar ik weet niet hoe.K. Begin met kleine dingen.R. Ik sport weer. Ik ren er alles uit. ‘s Morgens voor ik hem zie en soms ook nadien. Soms denk ik dat ik veel eerder iets had moeten doen in plaats van al die jaren weg te kruipen voor hem. Ik had haar misschien kunnen... Is het nu te laat?K. Te laat?R. Om hem te confronteren! Zijn dementie. Verdomme! Ik kan het verleden toch zo niet laten? Als jij zegt dat het strafbaar is wat hij deed, en het blijft zoals het nu is; zonder dat mijn moeder gewroken wordt… Als ik alles goed maak, het op de een of andere manier rechtzet, dan kan ik er vrede mee nemen. Dan kunnen we rust vinden. Moeder en ik. Dan kunnen we rust vinden. Ik moet het goedmaken.K. Voel je je na al die jaren nog steeds schuldig om…R. (Kwaad) … om wàt?K. … om je moeder?R. Omdat ik niets gedaan heb om haar te redden? Ze is dood! Vergéten! (staat op, woedend)K. Robert? Ik bedoel niet dat je je schuldig moet voelen om haar. Je was tenslotte nog maar een kind en het feit dat je niets…R. Misschien moet ik het inderdaad anders bekijken. Ik dacht altijd al dat hij te sterk was om tegen in te gaan. Maar was dat wel zo? Waarom gooide ze zich niet als een leeuw in de strijd en gaf ze hem geen weerwoord, ongeacht de gevolgen?K. Ik bedoel niet dat…R. Misschien was ze inderdaad zwak. Ze wist immers dat ik boven op mijn kamer in het donker stond, uren na elkaar. Ze wist dat hij me vernederde en kleineerde tot er niets meer van me overbleef. Ze had moeten doen wat een moeder moet doen: haar kind beschermen kost wat kost. Maar nee. Ze liet mij achter. Bij hem. Ze ging dood, omdat dat de makkelijkste oplossing was voor haar. Voor haar, ja. Maar niet voor mij!K. Maar...R. Nee. Jij gaat haar hier nu niet verdedigen. Mijn vader had gelijk. Ze had al veel vroeger dood moeten gaan!K. Dat zijn harde woorden, Robert. Je vader was de oorzaak van al wat fout ging. Je mag niemand beperken in omgang of in geestelijke of emotionele ontwikkeling. Vergeet niet wat hij allemaal gedaan heeft. Hij was een zieke man, een tiran.R. Wat weet jij van mijn vader? Hoe weet jij hoe hij denkt? Wat ik denk? Wat doe jij eigenlijk allemaal met me? Jij zorgt dat ik mijn moeder zwak vind en haar op de koop toe schuldig ga vinden aan alles! Jij maakt dat ik haar neerhaal als een laffe, zwakke vrouw. Ze was een engel! Wat doe ik hier? Ik heb me vergist. Ik red het al zo lang alleen. Ik wil hier weg. (Robert gaat woedend af)K. (Geschrokken) Dat ging niet goed.   Scène 3 Spin off (Karen en Robert staan tegenover elkaar, licht gaat aan)   K. Het spijt me dat het gisteren zo gelopen is. Ik wilde je niet …R. Nee, Karen. Sorry dat ik je onderbreek. Maar ík moet me verontschuldigen. Jij niet. Ik weet niet wat me bezielde.K. Wil je gaan zitten?R. Nee, ik… wil eerst weten of we nog verder kunnen. Dit rechtzetten. Ik schaam me. Ik voelde een woede die eigenlijk helemaal niet op jou gericht was. Ik weet niet op wie eigenlijk. En ik vergat even waar ik was. Bij wie ik was.K. Het geeft niet.R. Toch wel, het geeft wel. Het was niet mijn bedoeling je aan te vallen. Wat ik tegen je zei… Wat zei ik eigenlijk allemaal?K. Het geeft niet.R. Je hebt me zo goed geholpen. Dat besef ik nu. Ik vind het gewoon soms zo beangstigend. Alles wat ik jaren en jaren heb buitengesloten: gevoelens en angsten, het komt allemaal terug. Hard terug. Alsof er een bus tegen me aanrijdt. Ik weet het soms niet meer.K. Het is normaal dat je in de war bent.R. Waarom werd ik dan zo kwaad?K. Soms kan het te veel worden. Kwaad zijn hoort er bij. Het is moedig dat je je komt verontschuldigen. Wil je verder, met de therapie? Je bent er nog niet, dat is duidelijk.R. Ik weet het. Mijn moeder is helemaal niet de schuldige. Ze is een slachtoffer.K. Net als jij.R. Net als ik.K. Voor mij is het oké. We doen gewoon verder als je wil.R. Ik bel je nog. Nu moet ik nadenken.(Licht uit)   Scène 4   ...      

Katelijn Van Hove
0 0

The winery

‘MYSTERIEUZE ANTWERPENAAR SPOORLOOS VERDWENEN’ ‘Bijzonder zorgwekkend. Zo noemt het gerecht de verdwijning van de 71-jarige Howard Hyde. Het Antwerpse gerecht en de politie hebben de voorbije maand al het denkbare gedaan om de mysterieuze, alleenwonende man terug te vinden. Zonder resultaat. De telg uit een welstellende familie van de Antwerpse beau monde lijkt van de aardbodem verdwenen.’ Jeffrey kijkt op van de krant en nipt van zijn koffie. Als je het zo leest, lijkt het wel een begin van een spannende televisieserie. Toch had de journalist niet overdreven. Oom Howard wàs een mysterieuze man. Toen hij veertien was had hij zijn oom gevraagd wat hij deed om de kost te verdienen. Hij had op een vriendelijke maar ernstige toon gezegd dat hij daar niet op kon antwoorden, daar zijn werk om discretie vroeg. Ook vroeg hij met niemand over de familie te praten. Jeffrey vond het toen allemaal best spannend, fantaseerde erop los en bedacht later dat oom gewoon heel rijk was en zich wilde beschermen. Maar een antwoord op zijn vraag had hij nooit gekregen. Zelfs nu wisten ze bij het gerecht enkel dat oom zich ‘raadgever’ noemde. Wat ze ook wisten, was dat Howard op de dag voor zijn verdwijning nog thuis was geweest. Daar had hij Jeffrey nog gebeld over zijn vertrek de volgende dag naar Engeland. Hij zou er tien dagen verblijven. Oom reisde dikwijls naar het buitenland, soms voor enkele maanden. En zoals gewoonlijk ging Jeffrey dan de post uit de brievenbus halen en af en toe de wagens in de garage eens starten. Na zijn terugkeer ontmoetten ze elkaar in de lounge van de zeilclub waar ze beiden lid waren, dronken cognac bij de koffie en praatten bij. Maar toen Jeffrey na twee weken niets van zijn oom had vernomen en hem ook nergens kon bereiken, werd hij ongerust en verwittigde de politie. Na onderzoek bleek dat Howard nooit om het gereserveerde busticket was geweest en dat hij ook niet was komen opdagen op een afspraak bij zijn bankier. Punctueel als hij was, bleek dit uiterst ongewoon. Na zes weken had de politie nog steeds geen spoor en hadden ze gehoopt via dit artikel misschien informatie te kunnen verzamelen. Het 0800-nummer getuigde hiervan en Jeffrey bedacht dat oom rijk genoeg was om op pagina 4 van het Nieuwsblad mét een foto (naast zijn sportvliegtuig nota bene) te prijken. Hij zuchtte. Om redenen die hem vroeger beletten in de aandacht te komen, was hij nu misschien verdwenen. Jeffrey stond op en nam een schaar om het artikel uit te knippen. Hij was een beetje verward. Oom Howard was altijd een constante geweest in zijn leven, de familie die hem nog restte. Jeffrey was enig kind, zijn vader was vorige zomer aan een hersenbloeding overleden en zijn moeder zat sindsdien suf voor zich uit te kijken in een bejaardentehuis. Howard was nooit gehuwd en beschouwde Jeffrey een beetje als ‘zijn gezin’, al was dit op een correct familiale, maar enigzins oppervlakkige manier. En het feit dat hij op 71-jarige leeftijd nog steeds heel fit en gezond was (en nog goed bij de pinken), maakte dat ooms vergankelijkheid nooit in hem was opgekomen. Nu besefte hij pas, hoe belangrijk oom wel voor hem was. Hij verweet zichzelf nooit te hebben aangedrongen omtrent ooms vroegere werk. Na een gesprek op het politiebureau had hij alle mogelijke scenario’s laten voorbijgaan in zijn hoofd. Was hij gevallen tijdens één van zijn wandelingen en lag hij ergens waar niemand hem vond? Was hij ontvoerd en konden ze elke dag een vraag naar losgeld verwachten? Had zijn ‘mysterieuze’ verleden hem parten gespeeld en was zijn lichaam na een afrekening verstopt? Het gerecht was al deze opties nagegaan, maar geen stap waren ze verder gekomen. Toegegeven, het was soms ver gezocht, maar ze tastten als het ware in het duister met de weinige informatie die ze hadden en elke mogelijkheid werd overwogen.Hij prikte het artikel op het bord in de keuken en liep naar de badkamer. Over een half uur kwam de poetsvrouw en dan wou hij het huis uit zijn. Hij had ook een reden om snel te vertrekken, want deze middag kon hij de sleutel weer afhalen bij het politiebureau en had hij toegang tot het huis. Misschien vond hij iets wat kon helpen in het onderzoek. Het was vrij onwaarschijnlijk, maar hij zou het in ieder geval proberen. In al die jaren dat hij in zijn ooms huis was geweest, had hij altijd zijn privacy gerespecteerd. Nu hij binnenstapte, voelde hij zich een ondeugend jongetje die die afspraken met voeten ging treden. Het wàs ook een huis waar je je klein in voelde; alle ruimten waren hoog en ruim, bedekt met donkerblauwe granietsteen en smaakvol ingericht met rode, kersenhouten meubels. Zoals gewoonlijk tijdens zijn afwezigheid was het huis leeg, maar het had nog nooit zo verlaten aangevoeld als nu. Het was gebouwd door zijn overgrootvader, een Amerikaan die na de oorlog van 1918 zijn geboorteland vaarwel zei om te huwen met een Vlaams meisje dat hij had leren kennen tijdens de bevrijdingsfeesten. Het huis had vier verdiepingen. Sommige kamers, wist hij, waren ingericht als logeerkamer maar hadden zolang hij zich kon herinneren nooit dienst gedaan voor andere gasten dan hijzelf. Jeffrey trok op de eerste verdieping enkele ramen en luiken open, zette naar gewoonte koffie en gaf de planten in de tuin water. Het had de voorbije dagen niet meer geregend en zo kon hij iets vertrouwds doen. Hij ging weer naar binnen, liep doelloos door de kamers, trok hier en daar een kast open, keek vluchtig in elke la maar vond niets dat zijn aandacht trok. Alles lag geordend, nergens was rommel of lagen nutteloze dingen. Hij kon zich voorstellen dat oom alles precies wist liggen en nooit naar iets moest zoeken. Hij besloot dan maar de werkkamer binnen te gaan. Het was een grote ruimte waar het zonlicht door het gekleurde glas scheen en zo voor een prettige gloed zorgde. Het voelde geruststellend aan, alsof oom hier nog was. Op het houten werkblad van het bureau stonden twee computerschermen, één aangesloten op het internet, één voor privégebruik, ‘want je kon nooit voorzichtig genoeg zijn’. Ernaast stond een grote doos met spullen die de politie voor onderzoek in beslag had genomen en weer teruggebracht. Ze hadden geen aanwijzingen gevonden, zelfs niet in de archiefkasten die drie van de vier wanden bedekten. Hij besloot ze toch maar één voor één te doorzoeken. Hij zag dat ze gevuld waren met gebonden boeken, gerangschikt per jaar en per onderwerp. Hij hoopte iets te vinden wat kon wijzen op oom Howards eventuele werk. Maar hij vond enkel gegevens over aandelen, bankverrichtingen, eigendommen, reiskosten, schenkingen aan liefdadigheidsinstellingen (oom had zijn hemel al verdiend), onderhouds- en huishoudkosten en allerhande aankopen. Jeffrey ging met zijn vingers door zijn zwarte haar. Hier was niets waar hij wijzer uit werd. Hij besliste om de spullen uit de doos te bekijken en ze daarna weer op hun oorspronkelijke plaats te leggen. Hij nam er foto’s, brieven en een adressenboekje uit en bedacht dat de enige objecten die over ooms persoonlijkheid vertelden, door een buitenstaander in één doos verzameld waren. Alsof alle ander spullen in het huis slechts decor waren voor een film. Vreemd eigenlijk, voor iemand met zoveel diepgang. Maar bij oom was het materiële nooit echt belangrijk geweest. Ze hadden er een keer over gefilosofeerd en oom had terecht opgemerkt dat mensen zich te veel hechtten aan het materiële, terwijl dat net het meest vergankelijke was. Al zijn herinneringen zaten in zijn hoofd en die nam hij overal mee naartoe, veilig en verborgen voor nieuwsgierigen om zo de onwetenden onwetend te laten. Hij bladerde het adressenboekje door. Zoals oom Howard ze ook in het echte leven van elkaar had gescheiden, stonden de personen die hij had gekend niet alfabetisch volgens naam, maar volgens ‘groep’ waartoe ze behoorden. Zo stond iedereen van de familie onder de ‘f’ en iedereen van de zeilclub’ onder de ‘z’ opgesomd. Beetje ongebruikelijk, bedacht Jeffrey, maar wel te verwachten van oom. Jeffrey kende iedereen, behalve enkele namen van mensen van de zeilclub die oom waarschijnlijk had leren kennen toen Jeffrey een jaar forfait gegeven had. De foto’s waren gerangschikt volgens onderwerp. Er waren vier boeken ‘familie’en twaalf met ‘reizen’ en ‘zeilen’. Op het politiebureau hadden ze hem gevraagd om ze één voor één nog eens te bekijken. En op de vraag of hij iedereen bij naam kon noemen had hij dit gedaan. Oom had hem vorig jaar (na het overlijden van Jeffrey’s vader) de familiestamboom en -foto’s laten zien en hun geschiedenis verteld. Iets waar zijn eigen vader nooit toe was gekomen. Ze hadden de hele nacht door aan de gezellig knetterende haard foto’s bekeken en hij had ervan genoten, beseffend dat dit één van die zeldzame momenten was dat oom loslippig was en hij zo iets over zijn familie te weten kon komen. Alles wat hij wist had hij ook aan de mensen op het politiebureau verteld. Niet dat er iets bezwarends was om te verzwijgen, alleen, hij had het moeilijk gehad omdat hij oom ooit had beloofd niet openhartig te zijn tegen buitenstaanders. Ook bij de foto’s en brieven van de ‘adoptiekindjes’ had hij uitleg moeten geven. Misschien kwam het doordat oom zelf geen gezin had, maar op de één of andere reden trokken kinderen hem aan. Vooral arme kleintjes. Hij kon hun leed niet verdragen. Je kon dit merken door de vele kinderen die hij fotografeerde op zijn reizen. Zo was hij ooit teruggekeerd uit Peru en vertelde hij honderduit over de leefomstandigheden van die’ arme, onschuldige zielen’. Na enkele weken had hij reeds plannen gemaakt om hen te helpen. Zo gaf hij geld om een schooltje te bouwen en engageerde hij zich na zijn volgende reizen voor verschillende projecten waarvan hij zeker wist dat zijn geld goed besteed zou worden. Ook bezocht hij weeshuizen die een fors geldbedrag op hun rekening gestort kregen. Sommige kinderen stuurden foto’s en schreven brieven bij wijze van bedanking. Oom had ze allemaal bewaard. Jeffrey bekeek ze één voor één. Je kon merken dat ze correspondeerden. Af en toe stond er een anekdote in over zijn bezoek. Dit vond hij interessant. Jeffrey las over uitstapjes en gekke dingen die hij had gedaan. Zo had hij zich een keer als kertsman verkleed, kompleet met slee en kadootjes. Het boeide hem wel, oom op een andere manier te kennen. Jeffrey had de giften altijd als een geruststelling voor ooms geweten beschouwd, maar nu hij de brieven zag, bedacht hij dat de kinderen wel veel voor hem hadden betekend. Het vervolledigde zijn karakter van een gevoelige, warme, vrijgevige man die deelde wat hij zelf in overvloed had. Verder waren er de fotoboeken met kiekjes van hun zeiltrips. Eén keer per jaar organiseerde de club een reis naar het buitenland. Jeffrey was dikwijls meegeweest en kende de meeste mensen die er aan deelnamen. Dat waren er wel wat, want soms vertrokken ze met 35 boten die dan elk op hun eigen tempo of met bevriende boten langs verschillende havens voeren. Zo’n reis kon drie weken duren en dan werden wel wat banden gesmeed. Op Howard’s boot was het altijd een komen en gaan van bevriende clubleden. Maar ook in de havens waar ze aanlegden waren veel bekende gezichten. Iedereen had altijd wel iets fris in de ijskast staan en bij gelegenheid werd een barbeque georganiseerd. Jeffrey genoot van de ontspannen, zorgeloze sfeer waar niemand iets tekort kwam, maar waar je je ook nooit ongemakkelijk voelde. Het waren allemaal welgestelde -jongere en ook oudere- mensen die met hun geld konden omgaan. Hij bladerde door het dikke fotoboek en dacht dat hij dit jaar misschien de reis moest annuleren. Hij zou niet zonder oom gaan. Iedereen zou vragen stellen waar hij niet op zou kunnen of willen antwoorden. Alles was altijd zo vanzelfsprekend gegaan dat hij zich niet kon voorstellen oom Howard nooit meer terug te zien. Hij schudde zijn hoofd even, als om die gedachte weg te bannen en sloeg het boek toe. Hij deed het een beetje hard en er viel een foto uit. Jeffrey raapte hem op. Die was hem niet opgevallen. Had die achteraan gezeten en was hij door het dichtslaan er uitgewaaid? Hij bekeek de foto goed. Hij zag een vrouw op een zeiljacht met de naam ‘The Helena’. Hij kende de vrouw niet. Ook de boot kwam hem niet bekend voor. Mogelijks van een trip waar hij niet bij was. Maar op de achterkant stond niets en dat was niet van ooms gewoonte, dat wist hij. Op alle foto’s stonden achteraan naam, plaats en datum. Misschien was er een verklaring voor. De politie had er alleszins geen aandacht aan besteed. Hij besloot eens navraag te doen in de club en thuis te kijken op het internet of de naam van het jacht iets opleverde. Het was trouwens al tegen de avond en Jeffrey besloot dat het genoeg was voor vandaag. Hij had een afwezig gevoel in zijn hoofd. Hij zette alles waar hij dacht dat het hoorde en verliet met een bedrukt gevoel het huis. Hij snoof de frisse buitenlucht op en voelde zijn hoofd opnieuw helder worden. Hij moest dringend alles doorspoelen. Jeffrey stapte op de hoek van de straat een cafeetje binnen en hoopte nog een snack te kunnen eten. ____________________ 20 juni 2005. Jeffrey stond bij de scheurkalender. Hij had zijn dochtertje Amy opgetild om net als elke morgen een briefje af te scheuren. Vandaag was de verjaardag van oom Howard. Hij zou 76 geworden zijn. Normaal gezien hadden ze dit gevierd in hun favoriete restaurant met een goed wijntje en een entrecôte op de grill. Maar hun regelmatige etentjes, boottochten en gezellige gesprekken in de club waren samen met oom verdwenen. Er was sindsdien veel gebeurd en in zijn leven was niets anders dan geluk. Maar het deed nog steeds pijn als hij er aan herinnerd werd en hij kon de gedachte niet verdragen dat ooms lichaam nooit gevonden was. Nadat de politie Howard als vermist geclasseerd had, was ook Jeffrey op een dood spoor geraakt. De vrouw op de foto, noch het zeiljacht was bij iemand bekend. Hij had zelfs de foto doorgestuurd naar vrienden uit zeilclubs in het buitenland,  kennissen uit het adresboekje gebeld, kortom al het mogelijke gedaan om uiteindelijk te moeten toegeven dat hij geen stap verder geraakte en zich moest neerleggen bij het feit dat hij oom nooit meer zou zien. Maar zelfs nu nog betrapte hij zich erop dat hij rechtveerde als de telefoon of de deurbel ging, in de hoop nieuws te horen over zijn verdwijning. Zolang Howard niet gevonden was, kon Jeffrey er moeilijk in berusten. Nadat Jeffreys moeder plots in haar slaap overleedt, was alles in een stroomversnelling gegaan. De notaris adviseerde om een procedure op te starten om Howard Hyde als overleden te kunnen verklaren, waarna Jeffrey dit deed en uiteindelijk zijn testament kon worden voorgelezen. Zoals verwacht zouden uit bepaalde fondsen jaarlijks nog geldsommen gestort worden naar liefdadigheidsinstellingen en werd Jeffrey als enige erfgenaam aangeduid. Hij was plots heel rijk geworden. Het was allemaal als in een droom aan hem voorbijgegaan. Dit was twee jaar nadat hij Marianne, nu zijn vrouw, had leren kennen. Dankzij haar had hij alles doorstaan en kunnen afhandelen zoals het hoorde. Als je bedacht dat hij haar de avond nadat hij in ooms huis was gaan rommelen in een cafeetje had ontmoet, vond hij het wel een hele bizarre samenloop van omstandigheden. Alsof oom Howard er toch nog ergens de hand in had, ook al was hij niet aanwezig. Hij streek nog eens met zijn vingers door zijn haar, een gewoonte waar hij zich vroeger nooit bewust van was (maar sinds Marianne het had opgemerkt wel) en hielp Amy in haar jasje. Marianne bracht haar elke morgen naar school. Het was vlak naast de drukkerij waar ze eigenaar van waren, een zaak die ze samen hadden uitgebouwd. Ze maakten plannen om nog twee winkels te openen en Jeffrey werkte vandaag thuis. Er kwam wel wat marktonderzoek en voorbereiding bij kijken en hier kon hij zich het best concentreren. Hij liep met hen naar beneden en Amy wuifde hem na tot ze achter de hoek verdwenen waren. Haar vrolijkheid had hem opgemonterd. Het waren z’n twee schatten. Hij kon zich een leven zonder hen niet voorstellen. Amy werd volgende maand vier en Marianne was één uit duizend. Hij had dit onmiddellijk bij hun eerste ontmoeting gevoeld en had toen tegen zijn gewoonte in zijn hart uitgestort en haar alles verteld. Ze hadden een tweede afspraakje en een derde en een jaar later woonden ze samen. Eerst boven de drukkerij, nu op een loft die ze prachtig hadden verbouwd en ingericht. Elke dag voelde nog steeds aan als toen ze net samen waren en hij hoopte dat er snel nog een kleintje bij mocht komen. Hij stapte terug binnen en maakte de brievenbus leeg. Elke morgen de krant bij een kop koffie en de dag kon beginnen. Zijn oog viel op een postkaart. Hij kon niet bedenken dat iemand van hun vrienden op vakantie was en terwijl hij de trap opging bekeek hij de handgeschreven tekst. Maar halverwege verstijfde hij: dit was oom Howards handschrift, zonder twijfel! Het bloed trok uit Jeffreys gezicht en hij voelde zijn slapen kloppen terwijl hij las: ’A visit to Helena’s Winery, a place to meet with friends.’ Hij draaide de kaart om en zag een geschilderd tafereel waarop een vrouw stond bij een typisch zuiders winkeltje met open, uitnodigende deuren, plantjes en wijn. De vrouw kwam hem vaag bekend voor. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht diep na. Toen wist hij het: ‘The Helena’. Het was dezelfde vrouw als op de boot-foto. ‘Helena’s Winery’. Helena was haar naam. Maar van wie? Van iemand die hij kende? Zijn vrouw? Zijn dochter? Ze was veertig, hooguit vierenveertig. ‘A place to meet with friends’, een schijnbaar neutraal zinnentje, maar duidelijker kon het voor Jeffrey niet zijn. Het was een bericht van oom en hij wilde dat hij kwam! Hij gooide de krant op tafel en plofte op een stoel met de kaart in beide handen om elk detail te bekijken. Hij moest zien te ontdekken waar oom op dit moment verbleef. Hij bekeek de postzegel en zag dat hij in Languedoc, Frankrijk was afgestempeld. Een grote streek wist hij. Frankrijk. Er begon hem iets te dagen. Hij wist zeker dat hij tussen de bankafschriften van ooms schenkingen een adres in Frankrijk was tegengekomen. Jeffrey sprong recht en liep naar de kast, nam er een kaft uit en bladerde door de laatste afschriften. Zijn vinger gejaagd natmakend, bekeek hij ze één voor één. Hij vond al snel wat hij zocht: een overschrijving naar een weeshuis genaamd ‘Sint Hélène’ in Ambroix, France. Weer die ‘Helena’. Hij wist dat er jaarlijks een bedrag op de rekening van die instelling werd overgemaakt. Nu hij er over nadacht, had oom Howard er nooit over verteld. Bestond het dan wel? De foto’s! Als het weeshuis bestond moesten er foto’s en brieven zijn! Jeffrey nam het laddertje. In de hoogste kasten bewaarde hij de fotoboeken en correspondentie van oom Howard. Hij nam het doosje met daarop geschreven: ‘Mijn kinderen’ en zette het op tafel, haalde alles eruit en bekeek ze nog eens aandachtig. Bij één foto sloeg zijn hart letterlijk een slag over. Hij zat zomaar tussen enkele brieven afkomstig van een weeshuis in Argentinië. Jeffrey schrok toen hij dezelfde vrouw vanop het kaartje en de boot-foto herkende. In haar armen had ze een meisje van een jaar of twee en naast zich een jongen van zes of zeven. ‘Mijn kinderen’, de naam van de doos, kreeg plots een heel andere betekenis. Op de achterkant: ‘Sint Hélène, 1985’. De enige foto van dat zogenaamde weeshuis dat er waarschijnlijk helemaal geen was. Hij was verbluft. Die kinderen, waren dan zijn kinderen? Hij stond recht en legde alle stukjes naast elkaar. Was hij net tot de constatatie gekomen dan zijn oom nog leefde, vrouw en kinderen had, zichzelf via een ingenieus systeem geld doorsluisde en al vijf jaar bewust ondergedoken had gezeten? Maar waarom? Het moet iets met zijn verleden te maken hebben! Zijn werk of een voorval dat hem er toe noodzaakte het bestaan van vrouw en kinderen te verzwijgen en iedereen te doen geloven dat hij dood was. Hij had vijf jaar gewacht tot de erfenis was geregeld en iedereen Howard Hyde was vergeten om dan terug contact te zoeken met Jeffrey. Het was verbluffend slim. Als het waar was, moest hij oom nageven dat hij het erg goed had gespeeld. Niemand had deze mogelijkheid overwogen. Zelfs hij niet. Na al die jaren wist hij nu wat hij was blijven hopen: oom was niet dood, ze gingen elkaar weerzien en wel binnenkort! Marianne! Hij moest Marianne bellen. Ze zouden deze zomer naar Frankrijk gaan. O ja, deze zomer gingen ze ‘Helena’s Winery’ bezoeken, een plaats om met vrienden te vertoeven! -tekst Katelijn Van Hove-  

Katelijn Van Hove
0 0

Mile quotidienne #5

Het lopen gaat goed. Al ben ik eerder een zwemmer dan een loper, ik wil dit echt blijven doen. Mijn bilspier en pezen houden het goed vol, per slot van rekening hebben we eind augustus weer volleybaltraining en ik wil deze keer voorbereid zijn. Het lopen is ook goed voor mijn lachspieren: ik heb iets met beesten. Gisteren nog schrok ik van een wegspringende pad. De droge bladeren waarin hij terechtkwam maakten zo’n hard geluid dat ik een meter opzij sprong. Hij schrok even erg van mij als ik van hem.   Ik loop het liefst ’s avonds, als het rustig en koel is. Zorgeloos in open hemel onder de sterren. Ik trakteer mezelf op een extra stuk en loop verder de berg op, geprikkeld door een pijl richting ‘Mairie’. Dat had ik beter niet gedaan. Het pleintje bij het gemeentehuis is verlaten, de Mairie is niet verlicht en er begint een hond luid te blaffen, waarschijnlijk gealarmeerd door mijn ge-dam-dam. Ik hoop dat hij achter een hek zit.   Of het in mijn verbeelding is, weet ik niet. Maar plots klinkt het geblaf luider. Steeds dichterbij. Wat als die hond op me afstormt? Ik hoor de burgemeester 'le Maire' al zeggen: ’Garde le Mairie avec ta vie, mon chien!’ Ik keer om en plots ren ik (met het luider wordend geblaf in mijn rug) als Ethan Hunt in ‘Mission: Impossible’. Lijf gespannen, hoofd en romp op één lijn, armen en benen pompend. Weg is de dam-dam, enkel pok-pok-pok! Rennen voor je leven is toch nog iets anders dan joggen. (Bij deze heb ik het verschil gevoeld tussen deze twee varianten van lopen.) Opgelucht loop ik de laatste straat uit en ik krijg de slappe lach. Absurd. Het zou een scène uit een film van Stephen King kunnen zijn. Of een nieuw blogitem: gebeten door dolle hond.   Achter ons kampeert een Frans gezin. Ze hebben vier kinderen. De mama is van Aziatische afkomst en heeft de kinderen haar genen duidelijk doorgegeven. Ze hebben allemaal dezelfde mooie, schuinstaande ogen en zwart glanzend haar. ‘Chapeau’ denk ik, want met vier kinderen heb je je handen vol. De jongste is hooguit twee en de oudste zes, dus ik verwacht wel wat kabaal en gekijf. Maar het is rustig. Noch de ouders, noch de kinderen verheffen hun stem. Toch niet overdag.   Aangezien onze tenten op vier meter van elkaar staan, horen we de twee jongste meisjes zingen, babbelen en lachen tot middernacht. Ze houden elkaar wakker en de ouders grijpen niet in. De eerste nacht op een vreemde plek is voor de meeste kleine kinderen een reden om niet te willen slapen, meermaals uit bed te komen of te wenen om aandacht. Maar de zusjes hebben plezier en na de derde nacht slapen ze tijdig als Aziatische roosjes. Deze ouders hebben geen avond-ritueelstress.   Als ik terugdenk aan mijn kinderen in hun peuterperiode was ik naast alle leuke dingen ook veel met opvoeden bezig. Straffen, belonen, vasthouden aan regels (soms eens een uitzondering maken) en ga maar door. Dieren gaan op jacht met hun ouders, en door te kijken, leren ze. Dat is bij mensen anders. Foutje van de natuur? Waarom kunnen kinderen niet enkel door te kijken, leren? Dat zou het de ouders toch veel makkelijker maken? Het zou veel kibbelende ouders verlichten. Erger nog, de verantwoordelijkheid die bij ons ligt is enorm. Stel dat je je kinderen niet opvoedt. Geen regels, geen: ‘dit mag niet, daarom en daarom’ tot in den treure. Hoe eindigen ze dan? Als criminelen? Kweek je zo terroristen met compleet foute waarden en normen? Dat moet haast wel.   Na de berichten over de doden in Nice kijken mijn man en ik naar de sterren. Het is lang geleden, zegt hij, dat ik nog eens naar sterren keek. Misschien troost iemand nu in Nice zijn kind door te zeggen dat hun broertje of zusje nu een sterretje is. In diezelfde sterrenhemel, waar wij ook naar kijken, zijn er sinds veertien juli vierentachtig sterren bijgekomen. Mijn keel nijpt toe, vooral als ik denk aan de kinderen. Wat erg en zinloos.   De volgende dagen geniet ik des te meer van ons samenzijn. Geen volleybal, geen turnkring, geen toneelrepetities. Geen werk, school of vergadering. Geen gras afrijden, vuilnis buitenzetten op vastgelegde dagen, geen strakke tijdschema’s voor eten omdat iedereen om een bepaald (verschillend) uur ergens moet zijn en weer afgehaald, niets van dat.   Wij hebben elkaar, en ik zou met niemand willen ruilen.      

Katelijn Van Hove
0 0

Daily Mile # 6

Daily Mile # 6 Als zelfstandige logopediste werk ik vooral thuis. Dat is makkelijk, eigen baas zijn, maar soms ook verdomd eenzaam. Ik heb de neiging om te gaan piekeren. Mijn gedachten boren zich in iets vast en kunnen vervolgens uren een eigen leven leiden.   Gelukkig heb ik een druk sociaal leven. Familie en vriendinnen zijn de druivensuiker voor mijn geest. Ook het lopen geeft me tussendoor een mentale kick. De endorfine die vrijkomt, een gelukshormoon, zorgt daar blijkbaar voor. De kick komt na het lopen, en ook al doen mijn benen al wat meer routinematig hun werk, het blijft een bijter.   Nog een bijter, is de massa die zich ‘buik’ noemt. En die zit er al een tijdje. Al enkele jaren om precies te zijn, alsof het verdorie autonoom beslissingsrecht heeft. Het leidt een eigen leven, afhankelijk van variabelen die ik blijkbaar te weinig in de hand heb. En ik kan geen reden bedenken waarom mijn buikmassa zou verminderen, enkel en alleen door het lopen. Toegegeven: elk pontje komt door ’t mondje. En in onze familie heerst een Bourgondische eetcultuur. Als ik goed gezind ben, eet ik. Als iets me tegenzit, eet ik ook. Spijtig voor de kilo’s, maar niets liever dan een slechte dag weg eten met drie borden pasta bolognèse. Chips in huis: moet op. Frieten besteld op zondag? Eten tot de laatste kruimel. Ook de standaard drie stukken vlees, liefst met veel mayonaise en mammoetsaus. Soms, als ik begin aan de restjes van de kinderen moet mijn man me doen stoppen met eten. Vreselijk eigenlijk. Of eerder ‘vleselijk’.   In de vakantie lag hier een boek van Kris Verburgh: Veroudering vertragen-Het langer jong-plan. Het boek gaat over de rol van voeding in het versnellen (of vertragen) van veroudering. Er in lezen zet je aan het denken. Wit brood komt hier sindsdien niet meer binnen en de havermout maakte zijn intrede. Dat vet rond je organen is voor niets goed. Dus ondanks het feit dat ik graag eet, let ik regelmatig op elk pontje dat ik in mijn mondje steek. Maar toch is dat niet genoeg.   Als mijn dochter haar buik intrekt, kan je bijna een halve voetbal kwijt onder haar ribben. Oké, mijn dochter van elf is buikgewijs geen referentie. Maar als ik mijn buik intrek, zie je nauwelijks het verschil. Alleen als je heel goed oplet, en dan zie je ook dat die gewonnen centimeter gewoon even met haar ellebogen duwt en er aan de zijkant gewoon even bijkomt. Wat kan ik doen om die buik iets normaler te krijgen? Ik ga op zoek, met mijn vriend Google. Het levert een bemoedigende quote op: ‘iedereen heeft een six-pack, alleen zie je die niet altijd zitten’. Voor mijn gemoedsrust neem ik deze stelling voor waar: ik heb een six pack, ergens dan toch, alleen moet ik hem terug tevoorschijn toveren. Hoop doet leven.   Dus ga ik verder op zoek. Deze vond ik een leuke: buikspieren-oefeningen.nl. Krijg Die Ultieme Platte Buik staat er in hoofdletters. Gekoppeld: een schema met afwisselende oefeningen om verveling te voorkomen (ideaal), mét link naar YouTube waar Amerikaanse drill-instructors de oefeningen voordoen, moeiteloos, zoals jij en ik de was kunnen sorteren, huiswerk overhoren en de kookpot op het vuur in het oog houden tegelijk.   Ze lijken haalbaar. Dus doe ik dagelijks na het lopen de crunches, puls ups, knee raises, V-ups ‘tot je het voelt branden’. Auch. En ook al doen de namen van de oefeningen me denken aan snacks en frisdranken, ik ben benieuwd. Of ik er ook nog tijd voor zal vinden als het schooljaar loopt, zullen we zien. Tegen september aan zie je meer en meer lopers. Die lopers uit de eerste categorie, waar ik nog niet toe behoor. Je kent ze: de sporters die voor aanvang van het nieuwe voetbal- of sportseizoen willen voorbereid zijn. Ooit ging ik zelf een maand spinnen, in augustus, als voorbereiding. Zwetend in een zaal op een fiets naar het draaiende achterwerk van je voorganger kijken, een fictieve berg oprijdend met loeiharde muziek (vond ik leuk, by the way). Maar het had effect, want op de eerste volleybalwedstrijd had ik meer sprongkracht en kon er al een extra telefoonboek tussen de grond en mijn voeten. Dus er is nog hoop, zeg ik altijd.   Dat lopen een goedkoop alternatief is dan bijvoorbeeld spinnen in een fitnesscentrum, staat vast. Maar ik besef dat ik er aan ben voor de moeite. Een van mijn druivensuiker-vriendinnen Inge, die ook de illustraties doet op deze blog (en marathons loopt), stak vermanend haar vinger op toen ze hoorde over lopen met volleybalschoenen. ‘Niet doen, Katelijn. Zeker niet met jouw heup en rug.’   Nu moet je weten dat ik een jaar niet kon sporten omdat mijn heup besliste om even uit de kom te gaan tijdens een training. Gelukkig sprong hij er vanzelf weer terug in, de heup, maar de daarbij horende spierscheur en peesverrekkingen waren geen lachertje, dat kan ik je vertellen. De echo, een jaar na datum, gaf gelukkig groen licht om weer veilig te sporten. Alles bleek terug in orde (waarvoor dank aan mijn kinesiste) en ik sprong vorige maand een gat in de lucht.   Maar ik wil het lot niet tarten, dus plan ik volgende week de aankoop van loopschoenen in mijn agenda, hopend dat de schoenen me de beloofde veerkracht zullen schenken en het ge-dam-dam zo weer wat vermindert.   Eerst nog wat genieten van de hete septemberdagen.      

Katelijn Van Hove
0 0

Mile quotidienne # 4

Of ik al wat heb opgebouwd? Of het al wat minder ‘dam-dam’ voelt als ik loop? Geen idee, want de komende dagen loop ik mijn mijl in het Frans, in de streek van de Dordogne. Hoge temperaturen, weggetjes met hellingen, Frans brood, kaas en vette worst zorgen samen met de pain au chocolat voor te veel variabelen om het ‘al iets vlotter’ te mogen noemen. Het voelt als opnieuw beginnen. Maar ik ben blij dat ik toch mijn looptenue heb ingepakt. De enige constante is de afstand; een (dikke) mijl.   Ik kampeer al zo lang ik me herinner. Als kind leerden strandvriendjes me de eerste woordjes Frans. La mer, le sable, le soleil (het klinkt als een liedje). Ik liep een maand op blote voeten, sliep zo goed als in de open lucht en kwam zo bruin terug dat mijn moeder me nauwelijks herkende, mijn haar als zongebleekt stro.   Wagenziekte. Zonder uitzondering zag ik geregeld mijn maag- en galinhoud passeren. En ook nu, als de bochtjes beginnen, staat mijn man zijn plaats aan het stuur af om achterin te gaan zitten terwijl mijn oudste dochter en ik vooraan onze misselijkheid proberen te verdrijven. Groen tot achter onze oren, maag in de keel. Gelukkig ben ik praktisch ingesteld en doen de diepvrieszakjes met ziplock (als één van de twee het plotseling niet meer kan houden) wat ze beloven. Waterdicht en geurloos bewaren ze hun inhoud  aan mijn voeten tot aan het volgende benzinestation.   Verder heb ik geen klagen. Want van mijn allergie heb ik hier geen last, ondanks het feit dat hier grassen en huismijt ook welig tieren. Het zal met het ontbreken van fijn stof te maken hebben. Je zal zien; de dag dat ik thuis ben begint mijn neus terug te lopen. Het enige wat nu nog niet loopt zijn mijn benen. Dus, actie.   Het is niet de eerste keer dat we in deze streek kamperen. Maar het zijn wel de enige twee weken met ons vieren samen. ’s Morgens doen we meestal rustig aan. Na de middag rijden we naar een stadje waar we meestal ook iets eten, zoals nu. Bij het terugkeren is het bijna donker maar de pasta en de sterke Franse koffie dwingen me nog een loopje te doen.   Wat een verschil met de natte junimaand. Na een warme dag geniet ik al lopend van de koelte die uit de bossen komt en voel ik de warmte die de steenweg afgeeft. Er is nog geen sprake van een hittegolf, maar die is voorspeld. Er hangt parfum in de lucht, warm en dik. De ene geur gaat over in de andere en niets wat ik ruik is van mensen afkomstig. Als ik bij de grote weg kom en moet keren, sta ik stil en hoor ik enkel krekels en het riviertje. Klassiek, maar de perfecte loopomstandigheden.   Het feit dat het te donker is om goed te zien, maakt het lopen makkelijker. Of de helling nu licht bergop gaat of bergaf weten mijn zintuigen niet, dus ik stamp maar verder. De afgereden graanvelden naast me lichten op in het maanlicht, maar onder de bomen is het aardedonker op de weg, alsof het middernacht is. Er is een stuk dat stijl naar boven klimt. Een bijter, en ik loop op mijn tenen maar weet niet of dat zo hoort. Moet ik mijn voet afrollen, naar voren of naar achter leunen? De buik- en neusademhaling die ik gewend ben, werkt niet tijdens het lopen. Dan toch maar die hoge ademhaling? En diep, of kort en snel? Misschien moet ik wat opzoekwerk doen over looptechniek.   Dat wordt een klusje voor thuis.   Eerst genieten.  Check.      

Katelijn Van Hove
2 0

Terreur en schelpjes

Ze waren met het derde leerjaar een week op Musicaklassen, en mijn jongste dochter was mee. Volgens haar grote zus een week om nooit te vergeten: een prachtig domein in Neerpelt met park en riviertje waar ze hun energie kwijt kunnen in het muziekbos en de speeltuin, afgewisseld met toneel, muziek en lekker eten. Weinig slaap na de eerste nachten en veel gegiechel horen er ook bij en naar vrijdag toe; de beginnende heimwee en de troostende woorden van een juf.   We hebben samen haar valies ingepakt en haar zus heeft hier en daar een briefje verstopt. Na het afscheid op maandagochtend vertrekt de bus en zijn we benieuwd of ze tijd zal vinden om ons een briefje terug te schrijven (of het te druk zal hebben met plezier maken. We hopen het laatste.) De volgende ochtend al vinden we het veel te stil aan tafel.   Toen ik in de lagere school zat gingen we geen week weg, laat staan twee dagen. Onze kinderen zijn tegenwoordig flexibel, en sommigen gaan al van het eerste leerjaar een week op kamp in de zomervakantie. Al dan niet met een beetje overtuigingskracht van de Chiroleiding en ouders; want ze is nog maar acht, wel sterk, maar ook gevoelig.   Vorige zondag nog, was er een daguitstap met de Chiro naar Technopolis in Mechelen. ’s Morgens met de trein vertrekken, ‘s avonds om vijf uur terug. Weer een rugzakje gepakt; ‘Alles bij? Koek? Water?’   Plots, als uit het niets kijkt ze me aan en zegt: ‘Mama, ik wil niet met de trein naar Technopolis, want ik ben bang. Bang dat er bommen komen.’ En ze weent een beetje. Ik sta even perplex, en ook opa, zus en papa die vlakbij staan. Ik kniel bij haar neer en sla in mijn achterhoofd bladzijde één van de handleiding open die ze ons net na de aanslagen in Brussel hebben aangereikt via de media: ‘Breng je angst niet over op kinderen, ga een vraag niet uit de weg.’   Ik zeg dat het normaal is dat ze daar ongerust over is en verzeker haar dat de Chiroleidsters zo’n uitstap niet zouden plannen als het niet veilig zou zijn. En dat er politie en soldaten zijn die overal voor ons een oogje in het zeil houden, zodat wij gewone dingen kunnen doen zoals op stap gaan. En dat de kans héél klein is dat zoiets nog eens gebeurt. Ik hoor mezelf; de woorden die uit m’n mond komen en weet niet of het voldoende is. Ik zeg:’ …én ik heb voor jou een geluksbrenger,’ waarna ik op goed geluk mijn rommeldoosje neem waar witte schelpjes in zitten. ‘Het moet iets uit de natuur zijn, iets dat jij zelf kiest, een schelp zou perfect zijn.’   Ik wil haar niet dwingen om te gaan, zeg ik bij mezelf, maar ze neemt een schelp voor haar en voor zus (want die gaat ook) en steekt het na een korte keuring in haar zak. ‘Die brengt je geluk, dat zal je zien.’ En ik haast me erna om te zeggen dat als ze de schelp verliest, dat niet erg is, maar betekent dat ze de geluksbrenger niet meer nodig heeft -je weet maar nooit-.   Ze zegt: ‘Oké,’ en ik veeg haar tranen weg. En zie: ze gaat weer verder met de orde van de dag. De schat. Ze heeft onbezorgd van de dag genoten en over de schelp wordt niets meer gezegd die avond. Ik praat nog met een vriendin over het voorval en ook zij zegt dat ze soms twijfelt om haar kinderen zomaar op daguitstap te laten vertrekken. Stel dat je je kind laat gaan nadat je het overtuigd hebt en er gebeurt toch iets… Gelukkig nemen we de draad en onze agenda’s weer op in de overtuiging dat we ons niet mogen laten remmen door te grote angsten en wat-als-ramp-scenario’s.   Toch was ik verrast toen ik gisteren haar briefje las dat kwam met de post vanuit Neerpelt.   ‘dag Mama en papa, de eerste dag ging al goed! En die geluksbrenger helpt echt (die schelp) en ik mis jullie echt.’  J.   Het houdt je toch bezig, de gemoedsrust van je kind. En blij dat een schelp helpt tegen angst voor terreur.

Katelijn Van Hove
0 0

Daily Mile 3

Dit weekend liep ik niet, maar deden we een boswandeling met de familie. Volgens de Fitbit van opa (Fitbit, The Next Generation of Activity Tracker!)  hebben we elk ongeveer tweeduizend calorieën verbrand. Het compenseerde op zijn minst de twee croissants bij het ontbijt. Wandelen in groep is anders dan alleen. Als ik de mijl loop, is dat bijvoorbeeld zonder muziek. Dan mag mijn brein even van de leiband. Ik laat haar los, waarna ze de eerstvolgende mijl vanop het hoogste punt van mijn lichaam even mag doen waar zij zin in heeft.   De wandel-zoektocht van zaterdag is werken: ze start in miezerige regen en eindigt met een stortbui. Ik hou me bezig met de mensen rondom mij, want dat is wat je doet als je wandelt in groep. Ik  grap en zing voor de jongste (lagere school-) generatie en prijs hun doorzettingsvermogen als ze na kilometer vier doornat en uitgezocht zijn, maar toch volhouden. Ik deel mijn rozijnenkoeken uit aan iemand met een te laag suikergehalte terwijl ik mijn hoofd breek op een vraagstuk (iets met getallen ontbinden in factoren). Tegelijkertijd vervloek ik mezelf omdat ik zo dom was om de stapschoenen in de kast te laten staan en de kinderen in hun nieuwe witte sneakers op pad te sturen in de sompige Ardennen. Maar, eerlijk? Ik heb van de wandeling genoten.   De mijl die ik vandaag loop, thuis, is nog steeds afzien. Mijn spieren protesteren, vooral de quadriceps boven mijn linkerknie en echt lichtvoetig ben ik niet. Desondanks keek ik afgelopen weekend in het bos wandelend uit naar vandaag. Buiten de conditie die ik hoop op te bouwen, heeft het lopen me vorige keer geïnspireerd om te schrijven (en het vooruitzicht op minder heen en weer zwaaiend loshangende delen –zie vorige mijl- helpt natuurlijk ook).   Echt spannend was mijn tocht niet. Wel heb ik twee vliegjes gegeten uit de zwerm boven het hobbelige voetpad net na de Duivelsdam. En het lukte me om niet te struikelen. Ik ontweek een tiental bruine naaktslakken die mijn pad kruisten (of kruiste ik hún pad, en hoe snel gaan die beesten eigenlijk, weet iemand dat?) en zag een kadaver van een vogel, zijn lijf half vergaan.   In de straat die door de wijk liep, kwam een jonge, mannelijke loper mijn richting uit (een exemplaar uit categorie één). Ik haalde mijn brein even uit zijn dagdroom en vroeg haar wat ik moest doen. Moet ik knikken? Moet ik ‘dag’ zeggen? Snel! Geen oplossing voor deze kwisvraag. Dus knikte ik vriendelijk toen hij me op twee meter passeerde. Maar hij negeerde me, net als de slakken deden, dus dat hebben we dan ook weer geleerd. Misschien zwaaide mijn hoofd nog steeds te hard heen en weer. Of las hij toevallig mijn blog en ergert hij zich aan het gewauwel dat ik aan zijn heilige sport koppel. En aan de te verwaarlozen afstand die ik ‘loop’. Een mijl, laat ons eerlijk zijn…   Maar kom, het geeft een mens eens wat stof tot praten, en ik verander nu eenmaal graag  van gewoonte. En wie weet waar het ons nog brengt.

Katelijn Van Hove
0 0

Daily Mile 2

Vandaag was het een moeilijke mijl. Ik besef dat lopen fysica is, een vak waar ik in het middelbaar ooit herexamen voor had. Ik herinner me nog de formule: F = M . A  (als ze die vragen op een kwis kop ik ze binnen). Kracht is Massa maal Versnelling. Fysica dus: massa, snelheid, neerwaartse en opwaartse kracht, noem maar op. Alles moet op fysiek vlak ineen vloeien en op elkaar worden afgestemd. En daar is bij mij lang nog geen sprake van. Het klinkt allemaal cool, maar mijn enige versnelling is net vóór het bruggetje, waar de weg even bergaf gaat.   Ik raakte al bij straat twee niet meer vooruit en voelde mijn bil- en kuitspieren vechten om mijn lichaam in voorwaartse richting te houden. Dam. Dam. Dam. Ik wist zeker dat ik op de zandweg putten met schoenmaat éénenveertig achterliet en ik vroeg me af waar ik in godsnaam mee bezig was. Het lopen voelde onnatuurlijk aan en halverwege de Duivelsdam leek het alsof iemand mijn keel dicht kneep en werd ik een beetje licht in mijn hoofd. Wat een afgang. Ik besluit er geen martel-mijl van te maken en ik sta mezelf toe een paar meter te stappen. Misschien zitten de glaasjes cava van deze middag er voor iets tussen. Maar, geen excuses, vooruit is de weg en ik hoop dat ik binnen een twintigtal mijl als een hippe hinde loop en hongerig naar meer en sneller snak. Doorgaan dus. Dam. Dam. Dam.   Ik passeerde de grote boom die over de wegel hangt. Ik tel even: het is ongeveer vierentwintig jaar geleden dat ik er met vriendinnen onder heb gestaan. Vierentwintig jaar geleden dat ik hier in het dorp het middelbaar verliet. De school is afgebroken, er staan appartementen nu en tijdens mijn loop passeer ik minstens twee huizen van oud leerkrachten. Dat was nog eens een tijd. De beste schooljaren, vind ik, voor mij. De lagere en middelbare school.   Ik liep de voorlaatste straat in en een tractor passeerde mij. Traag, net als ik.  De komende honderd meter ademde ik zijn stinkende CO2 binnen. Ik overwoog om een andere straat in te slaan maar bedacht me. Wat doen lopers in een stad? Daar rijdt het vol auto’s en sta je om de haverklap voor een rood licht waar auto’s stationair draaien. Loop je dan ’s morgens, voor de spits, of maakt dat geen verschil?   Je hebt hier veel weekendlopers. Meestal zijn het vrouwen. En je kan ze makkelijk opdelen in twee categorieën. De eerste categorie zijn de slanke lopers. Ze zijn in topconditie en meestal volledig uitgerust met smartphone om de arm en oortjes, aerodynamisch broekje in flitskleurtje en short met band en drinkflesje. Dan heb je nog de tweede categorie (waar ik toe hoor): de nijlpaarden die log en met oververhitte rode kop stampend en naar de grond kijkend komen aanlopen met een lijf dat (nog) niet in de loopkleren past. De dam-dam-dam-categorie. Ik zie trouwens nooit mannen in die tweede categorie. Die zijn slimmer óf ze zijn ijdel en verkiezen het om geen mannelijke nijlpaardversie te zijn.   Ach ja, ‘het is wat het is’ denk ik dan. De ‘M’ zal wel kantelen (de Massa, weet je nog). Dat hoop ik toch, want ik voelde ze meedeinden, overtollig, op interessante plekken. De eerste massa (in tweevoud) hangt ergens onder mijn rug weet ik nu: op en neer gaat mijn achterwerk. Het lijkt alsof het los hangt. De tweede massa (mijn buik) zou normaal gezien het meest moeten meebewegen maar was stevig en veilig ingesnoerd in mijn loopbroek en de derde massa (ook tweevoud) hing onder mijn bovenarmen en ging ook mee op het ritme. Ik zou mezelf wel eens willen zien lopen (of toch maar niet, misschien stop ik ogenblikkelijk).   Misschien onbelangrijk maar; ik vroeg me af of mijn hoofd zo heen en weer hoort te zwaaien. Het viel me op dat tijdens het lopen mijn hele gezichtsveld heen en weer beweegt. Hebben alle lopers dat? Auto’s die op opritten geparkeerd staan zwaaien naar me toe (en gelukkig weer naar hun plaats), de straat en huizen hetzelfde, telkens als ik het één voor het ander been neerzet. Zou er een ideale loophouding zijn? Zoals Tom Cruise in de film Mission: Impossible. Als hij ‘rent voor zijn leven’ (of dat van iemand anders) zie je zijn borst en hoofd in een strakke, rechte lijn vooruit bewegen, razendsnel, terwijl zijn benen en armen het pompwerk doen. Tak. Tak. Tak. Blaadjes waaien ondertussen op. Ik vraag me af of hij daar op getraind heeft. Bij mij waaien blaadjes niet op. Als ik zo morgen probeer te lopen zie ik er gegarandeerd uit als een idioot. Of misschien gaan mensen van achter hun gordijnen elkaar aanstoten en zeggen: ‘Kijk, zij daar loopt als Tom Cruise in de film Mission: Impossible.’ ‘Goed gezien jongen, zo hoort het ook: hoofd en borst onbeweeglijk, armen en benen moeten pompen, pompen, pompen.’ Dam. Dam. Dam. Ik heb nog een lange weg te gaan. Zucht.   Na mijn vorige mijl had ik een slechte nacht. Ik raakte maar niet in slaap, en om half vier stond ik op om de dingen uit mijn hoofd te typen. Ondanks mijn slechte F=M . A, had mijn mijl door het dorp toch meer bij me losgemaakt dan enkel mijn spieren (die al een jaar bezig waren aan hun winterslaap). Herinneringen die diep in mijn geheugen gestockeerd waren, verdrongen zich één voor één. Ze horen bij de straten en huizen die ik gepasseerd was, ze waren er ontstaan. En herinneringen verdwijnen bij mij niet  vanzelf, ik moet ze één voor één toelaten, ze erkennen en op de een of andere manier terug proberen vermalen tot pulp. Dus pen ik ze neer, of zet de computer aan, zoals gisterennacht.   En zo werd die mijl die ik liep, een extra mijl in mijn hoofd.

Katelijn Van Hove
0 0

Daily Mile 1

Vandaag loop ik mijn eerste mijl. Er hangt regen in de lucht en de temperatuur is aangenaam en zacht. Het is half juni en windstil, maar boven drijven grijze regenwolken onder witte slierten die de helderblauwe lucht proberen te beschermen. Af en toe is de zon te zien. Als ze er is geniet ik van haar warmte en de vitaminen die ik zo binnenkrijg. Het is vrijdag (het magische woord vrijdag!) en ik heb de dag voor mij alleen.  Wassen, poetsen, rommel opruimen, administratie doen en mijn Daily Mile lopen.   In een lagere school in Schotland lopen kinderen een ‘Daily Mile’, elke voormiddag, als ze wat onrustig worden. De buitenlucht en de beweging verbetert hun aandacht, geeft betere schoolresultaten en er is minder overgewicht. Sinds kort is het ook overgewaaid naar Nederland en België (Tia Hellebout is zelfs meter van het project). Als kinderen dat kunnen, dan ik zeker. Geen gedoe meer met ‘Start to run’, iets wat ik vol overtuiging begon, maar niet volhield. Want een mijl, één komma zes kilometer, net genoeg voor een blokje om, duurt niet lang. Ik stop wanneer ik zin heb, of als mijn linker beenspier het vraagt, en wie weet kan ik hem na een tijdje ook hardlopen. Elke dag een korte, hevige sprint op je fiets of hard rennen doet wonderen voor je lichaam zeggen ze.   Ik loop zeven straten, zes eigenlijk, want één ervan is een verhard pad, een doorsteek langs een veld en dan een stuk langs de lange, bakstenen muur van het kerkhof waar kruisen bovenuit steken. Er staat een grote boom, en een herinnering springt op. De boom stond er al toen ik in de middelbare school zat, en er elke dag voorbij fietste (of er soms stopte om met vriendinnen rond te hangen) alleen is hij groter nu. Hij staat aan de rand van het maïsveld, naast de beek en hangt met zware takken vol bladeren over het verharde wegje, zodat hij al het licht wegneemt en je van ver niet goed kan zien hoe het pad erachter verder gaat. Het verharde weggetje sprak vroeger tot de verbeelding, want iedereen noemden het ‘de Duivelsdam’. Nergens hangt een bordje en ik heb me altijd afgevraagd wie die naam verzonnen heeft of waar hij vandaan kwam.   Ik kom mensen tegen op de fiets of telefonerend in hun auto’s, loop langs bouwwerven en over nieuwe of hobbelige voetpaden. Ook het appartement waar ik woonde en het huurhuisje van mijn vriend aan de overkant. Dit is mijn dorp. Bij de vers gesnoeide taxushaag komt geur mijn neus binnen, scherp, zoet en ook bitter. Proef het zelfs op het midden van mijn tong. Dit is waar ik het voor doe. Ik weet dat de geur uit mijn neus gaat en ik probeer de drie woorden te onthouden. Scherp, zoet en bitter. Scherp, zoet en bitter. Als een mantra.   Thuis stretch ik even (voor de vorm). Moet het nu wel of niet, stretchen? Ik besluit dat het geen kwaad kan en doe aansluitend mijn oefeningen voor de kiné. Dan snel met een glas water achter mijn computer.   ‘Elke dag een velleke. Het is zo simpel als wat ,’ zei één van de schrijfbuddy’s vorige week. En woorden komen niet vanzelf, maar de mijl heeft mijn hoofd open gezet.   Hoe tevreden kan je zijn met een simpele mijl…

Katelijn Van Hove
0 0

Opleiding

2,5 jaar Schrijversacademie Antwerpen
Schrijfdag Creatief Schrijven 2015
Bachelor Logopedie

Publicaties

Lokale initiatieven

Prijzen