Bijna thuis
In sneltempo beelden de stewardessen de veiligheidsinstructies uit. Het vliegtuig heeft een half uur vertraging en we rijden zonder aarzeling richting opstijgstrook. Het is voorbij middernacht en er hangt storm in de lucht. In de spiegeling van mijn raampje zie ik Mariama naast me bezorgd kijken. We zijn nog brak van gisteren en houden beiden niet van vliegen. Naast haar zit een man van rond de veertig, al maanden ongeschoren, met een opvallend akelige uitstraling achteloos met zijn GSM te spelen. Vraag aan honderd mensen ‘vuur of ijs’ als je hem ziet en negenennegentig ervan zeggen resoluut ‘ijs’ en die ene die dat niet zegt is mensenblind. De oproep ‘gelieve alle elektronische toestellen uit te schakelen’ lijkt de man niet te deren. Wanneer Mariama vriendelijk maar kordaat vraagt of hij zijn GSM wil uitzetten, kijkt hij haar stoïcijns aan, zucht bijna onhoorbaar en tikt verder. Het vliegtuig neemt zijn laatste bocht. De straalmotoren gaan aan en net op dat moment fluistert Mariama hevig gepanikeerd in mijn oor: ‘Joa…op z’n gsm…de man naast me…hij…hij kijkt naar foto’s van zijn vrouw, zijn kinderen en dan van een terrorist van Al Qaeda… alsof hij eerst afscheid neemt van zijn familie … en dan zijn grote voorbeeld een laatste keer groet.’ We versnellen. Onze ruggen drukken tegen de zetels en net voordat het vliegtuig de aarde tijdelijk verlaat, staat mijn vriendin half recht en schreeuwt in het rond: ‘Arrète cet avion! Stop het vliegtuig! Er is een terrorist aan boord!’ Medepassagiers richten onthutst hun blikken op Mariama. Stewardessen blijven verplicht zitten maar delen de vraagtekens van de reizigers. De man naast ons drukt eindelijk op de uit-knop van zijn telefoon en laat deze in het netje van de stoel voor hem vallen. Hij kijkt ons aan met een blik die evenredig is gedaald met de temperatuur van de buitenlucht.
Ping, ping. We zitten op veilige hoogte. Zodra de riemen los mogen, snellen vier stewardessen naar onze rij. Mariama tracht buiten adem uit te leggen wat ze op het schermpje zag en de enige reactie van onze buur is zijn vraag aan de steward om haar een pilletje ter verdoving te geven ‘parce que clairement mademoiselle a peur de voler.’ Hoewel ze stilaan lijkt te bedaren -zonder pil- voel ik mijn geliefde trillend tegen me aanplakken. Ik probeer Mariama’s paniek te relativeren. Niet alleen voor haar, maar ook als hulpmiddel voor mezelf. De alcohol van gisteren vertroebelt elke heldere gedachte en de aanslag in de metro van London drie dagen geleden lijkt de kans op een slechte afloop buitensporig te verhogen. De ijzige buur staat op en gaat naar het toilet. De piloot vraagt onze riemen terug vast te klikken. We naderen onweer.
Een kwartier later zoek ik met mijn ogen naar de man die nog steeds niet terug is. Met de turbulentie rondom me, de regen op het dak, de door bliksems opgelichte duisternis buiten, een rillende vriendin naast me en het lege stoeltje naast haar, voel ik mijn angst strijden met mijn ratio. Ik zit vastgeklikt in deze situatie, voel me veroordeeld tot een lot dat me aan duizend km per uur meeneemt. Er rest me één ding: het hoofd koel houden door de beelden van mijn zwempartij van de voorbije dag op te roepen. Ik sluit m’n ogen, neem het roer over en stap voor stap verdringen mijn herinneringen van gisterenmiddag de bliksems, de dreiging, mijn angst.
Een tiental uur geleden wandelden ik en Mariama op onze blote voeten over een laatste duin. Zoals altijd was het spannend om eerst het water te horen en dan pas de eerste glimp ervan op te vangen. En daar was de zee dan eindelijk: een vertrouwde kracht die nooit exact dezelfde vorm aanneemt. Bij een absoluut klare lucht zouden we het Afrikaanse continent van de horizon kunnen onderscheiden. Nu konden we het vanaf het strand in Malaga slechts inbeelden … dromen. De droom van zoveel vluchtelingen om aan onze kant van de Middellandse Zee te staan, vergezelde onze gedachten en weigerde onze gesprekken te verlaten. Bijna letterlijk: de droom van een vrouw naast me op dit Spaanse strand, leefde een vijftal jaar geleden zelf aan die andere kant, voorbij onze horizon. Ze was als vluchteling naar het rijke westen gekomen, het alom bekende verhaal. Weeskind word je niet alleen als je je beide ouders verliest, wees word een mens ook als je je dorp, je jeugd, je wortels tegen je eigen wil moet verlaten. Mariama was wees in beide betekenissen en was haar land Guinee ontvlucht na deelname aan antidictatoriale studentenprotesten en de daaropvolgende gevangenschap. Ooit verschuilde ze zich op een schip met bestemming onbekend. Zij giste richting Sierra Leone. Het werd Zeebrugge, België, Fort Europa, Babylon.
Vandaag werden we bedwelmd door de grijze nasleep van een hele vakantie van ruzie tussen ons. Ruzie op haar beurt in de nasleep van het laatste half jaar waarin we oeverloos geprobeerd hadden om voor haar een legale verblijfsvergunning in België te verkrijgen. Kleren maken de man, papieren maakten mijn vrouw.
Illegaal zijn in Europa is als het voorportaal van de hemel binnenstappen, merken dat je slechts één poort verwijderd bent van de rijstpap en gouden lepels en pas dan leren dat je de broodnodige sleutel mist. Het is pas veel later -als je werkelijk binnen bent- dat je beseft dat hemel en hel slechts twee letters van elkaar verschillen en dat de Babylonische toren van vooroordelen, bureaucratie, kansarmoede en het innerlijke vagevuur dat je van thuis op je vlucht hebt meegenomen, eerder bij hel dan bij hemel aanleunen. Illegaliteit ademt gevaar. Met je fiets in de verkeerde richting van een eenrichtingsstraat rijden en een politieagent tegenkomen, staat gelijk aan het risico op pascontrole, gesloten asielcentra en deportatie. Eenrichtingsverkeer en Europa… Het is evident dat dit zorgt voor een enorme stress op de prille relatie tussen een Belgische man met en een Guinese vrouw zonder papieren. Onze achtergronden konden moeilijk meer verschillen, maar ons doel was exact hetzelfde: een toekomst creëren voor onze relatie door een toekomst te creëren voor haar, met papieren. Of was het andersom?
Het begon stilaan in mijn hoofd door te sijpelen dat een stabiele relatie met Mariama – op gelijkwaardige leest geschoeid- een utopie zou blijken. Het leek alsof ik alles had. Het leek alsof ik haar alles was. Ik was haar steun, haar beste vriend, haar begeleider in integratie, taal en studie, een plaatsvervangend vaderfiguur, rots in haar woeste branding en pas daarnaast ook geliefde en minnaar. Die combinatie van verschillende rollen in één persoon, leek onmogelijk vol te houden en maakte me onrustig en zelfs ongelukkig. De belangrijkste voorwaarde om tot herstel van dit verstoorde evenwicht te komen, was een officiële verblijfsvergunning, maar voorlopig zaten we vast in onzekerheid, ongelijkheid en onrechtvaardigheid – hét motto van het niemandsland van sans papiers. Mariama was haar identiteit kwijt en ook ik begon mezelf te verliezen…
Mariama had toestemming gekregen om tijdelijk binnen de EU te reizen en hier zaten we dan: op opklaringen te hopen boven het strand en boven onze relatie. Plots ontspande Mariama’s gezicht waardoor haar typerende stralende glimlach en aangeboren levensvreugde terugkeerde: ‘Ik hoor mijn dialect, ik hoor Fula!’ Tussen ons en de verst reikende golven zaten -of beter- lagen twee Afrikaanse mannen op het strand te drinken, te lachen en … Fula te praten. Enthousiast stapte Mariama op hen af, met mij in haar schaduw.
Na nog geen vijf minuten deelden we gulzig hun zelfgemaakte cuba libres en stapten we over in het Frans, waardoor ik uit Mariama's schaduw kon treden. We ledigden onze glazen alsof we met elke slok het gekibbel en geruzie van de voorbije periode konden wegspoelen. Zoals een theatergordijn na een korte pauze weer opengaat, zo rolden de wolken naar rechts en links en kwam de zon in volle glorie tevoorschijn. Het spektakel kon beginnen.
Ik voelde me hemels dronken. Ik kwam in een roes terecht die je alleen in het midden van de dag kan bereiken en waarin je een rijk der mogelijkheden denkt binnen te stappen. Alles kon. En wat vooral kon, was net datgene wat die ochtend nog het meest onmogelijk geschenen had. Zonder om te kijken verliet ik de Guinese reünie en stapte de zee in. Hoewel ik best goed kan zwemmen, kan je me niet heel ervaren of getraind noemen. Het koude spel van de golven kon m’n dronkenschap slechts gedeeltelijk stillen. Ik zwom verder, rustte even, liet me door het water lieflijk wiegen en zwom voort.
Na een onbepaalde tijd die me voorwaarts had geduwd, draaide ik m’n vermoeide door adrenaline geïnfecteerde lijf en even geschokt als euforisch zag ik in de verte de kustlijn met ons strand tot een enkel lijntje herleid. Tot mijn verbazing had ik wel drie verschillende badplaatsen in mijn vizier. Ik schreeuwde het uit. JAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA!
Onmogelijk om mijn innerlijke schreeuw uit te drukken, uit te spuwen. Ik werd overdonderd door een flits, een gloed, een shot universum. Het oog van de storm is het beste punt en ik voelde de onzichtbare sterren om dit unieke moment heen draaien. Dit was vrijheid en ik zat in haar middelpunt. Nee, ik was vrijheid. Met zijn onbekende diepte onder me had de zee me ingesloten, verwelkomd, omarmd. Ik legde me op haar golven, ging op en neer in een blauwe wereld waar evenwicht en stabiliteit niet van belang waren; waarin beschreven papieren in natte vodden met blauwe inktvlekken veranderen; waarin geen land, geen grenzen, geen regels waren. Een plaats waarin ik mijn individuele vrijheid had herwonnen. Daar in die Middellandse Zee, tussen twee continenten, vond ik mezelf terug.
Ping, ping. Onze riemen mogen weer los. Het vliegtuig heeft de storm achter zich gelaten, de ijzige man ligt naast ons vredig te slapen. Ik denk nog een laatste keer terug aan die bewogen dag gisteren: aan hoe de door een overbezorgde Mariama verwittigde redders langs kwamen varen en me geboden om terug te zwemmen; aan de vermoeiende terugtocht naar het strand waar mijn geliefde boos en opgelucht op me wachtte.
En nu de terugtocht van dit vliegtuig met achter het raampje van rij zeven een blank-zwart koppel zonder benul dat de vrouw binnen het jaar, via het huwelijk met hem, haar papieren vrijheid zal winnen en dat de man zijn vrijheid - als een verdoken continent achter een bewolkte horizon, als een kalme zee achter te hoge golven, als een vliegtuig dat na een turbulente vlucht veilig landt – pas drie jaar later zal terugvinden wanneer zij elk hun eigen weg zullen gaan: zij thuis in België, hij de wijde wereld in.