Lezen

Bijdrage aan een schrijfwedstrijd.

CurieusWest organiseerde onlangs een schrijfwedstrijd. In "One Moment in Time" vind je het hoofdstuk Verhaal nummer 40 , mijn oorspronkelijke bijdrage vind je hier. Saskia De Coster schreef begin, midden en einde in dit spannend schrijfavontuur.  De volgende dag vallen de maskers af. ‘Jullie worden over een uur verwacht. Sofie.’ las Michel op zijn gsm. Het wordt geen koffiekransje, weet hij. ‘Kleed je aan, we vertrekken,’ beveelt hij Maris. ‘Michel, wat…’ en kleedt zich snel aan. ‘Stel geen vragen, schiet op.’ Ze heeft nochtans op dit moment gewacht. In de auto die hen van Oostende naar Brussel brengt, beseft ze dat de wereld niet is veranderd; gedichten, teksten van werkloze auteurs, kleffe televisieprogramma’s, domme influencers en arrogante opiniemakers ten spijt. Iedereen heeft plotseling iets te zeggen en iedereen zegt uiteindelijk hetzelfde. Altijd dat ik. Altijd dat ego. Altijd dat showgehalte. Altijd geschreeuw en gegil. Huidhonger vindt ze een irritant woord.             Maris zucht. Michel zegt geen woord. ‘Ik ben geen Madame Soleil. Ik voel de dingen aan, ik leg verbanden,’ terwijl ze aanwijzingen probeert te zoeken op haar gsm maar de gezichtsherkenning ontgrendelt het apparaat niet. Idiote trut, denkt ze. Het is haar mondmasker. Sterke software toch.             Na anderhalf uur rijden doemt de basiliek van Koekelberg op. Via Molenbeek rijden ze richting Zuidstation naar hun eindbestemming. Ze weet wel naar waar. Brussel ontwaakt als uit een roes, dat doet de stad iedere ochtend, maar vandaag lijkt de stad slecht te hebben geslapen. Mensen met blauwe mondmaskers negeren het afstandswandelen. Ze buigen de hoofden naar hun schermpje, ze kijken niet naar elkaar. Verderop staan mensen te wachten voor gesloten prularia-winkels die straks hun koopverslaving zullen weten te temmen. Het monster van de graai-economie is terug.             Mensen hebben veel van zichzelf verloren, bedenkt ze. Het lijkt ook niemand te storen dat de overheid zomaar in de privacy van je huis en van je leven kan komen. Tok tok op de deur, kom maar binnen en kijk maar rond. Wat is er met hun kritische blik op de wereld gebeurd? Ze mist de lockdown al. Ze wil berusting. Nog even en dan… Haar kleding schuurt over haar lichte brandwonden en brengt het ongeluk terug in haar geheugen. Ze herinnert zich dat ze wakker werd in de kliniek waar verpleegster Saskia zich over haar ontfermde. Ze vergeet nooit haar warme strelen, haar goedlachse ogen en haar flauwe humor die haar erdoor hebben gesleurd. Hoe goed het voelde toen ze afspraken eens te gaan ontbijten in hotel du Parc of cava te drinken in beachbar Polé-Polé. Nu had ze perspectief. Een nieuwe vriendin misschien om mee op het podium te staan.             Op de radio klinkt een treurig liedje van Whitney Houston. Nooit meer Whitney, denkt ze bij zichzelf. Whitney is vallen en uitschuiven. Te veel miserie. Als ik terug op het podium sta, wil ik iets krachtiger. Iets wat een hit had moeten zijn, de hele wereld had moeten wakker schudden. Iets met tekst, met inhoud, met ballen en met borsten. In alle kleuren. In alle tonen. In alle stijlen.             De auto rijdt de ondergrondse parking van het ministerie in. De chauffeur parkeert de wagen. De deur gaat open. Ze voelt een lichte opwinding opkomen. Ze is er klaar voor. Game over.  

Erwin Abbeloos
0 0

Onder de paraplu

Zo’n 30 minuten heeft zij hem laten wachten. Pisnijdig is hij. Precies of hij heeft niets anders te doen. Maar het is voor de goede zaak en uiteindelijk is ze er toch. Ze haalt een plastiek zakje boven, dat ze zorgvuldig op de bank legt en op gaat zitten. Daar had hij beter ook aan gedacht. Zijn broek heeft ondertussen de koude, vochtige plas water van op de bank helemaal opgeslorpt. Zoals afgesproken zwijgen ze een vijftal minuten en staren ze voor zich uit. Hoewel de regen al een tijd gestopt is, blijven ze zich krampachtig verstoppen in de holte van hun paraplu. Elk aan een uiteinde van de bank. Beide met gekruiste benen en hun vrij hand op hun bovenbeen. Hoe onopvallend ze zich ook proberen te gedragen, hoe opvallender het is. De bijna symmetrische houding wekt een mysterieuze sfeer op en voorbijgangers laten hun blik net iets langer op hen rusten dan nodig is. Ogen turen onder de vliezen van de paraplu door naar enkele spelende kinderen. ‘Ben je gevolgd?’, vraagt ze op een fluisterende toon, zonder haar ogen af te wijken van de kinderen. Er komt een koude bries voorbij waardoor ze haar neus wat dieper in haar bonten sjaal stopt. ‘Nee..’, gromde hij. ‘En al was het zo.. Dan hadden ze het al lang opgegeven, aangezien ik hier al 30 minuten zit!’ Hij werpt een blik op zijn horloge. ‘Ah nee.. Al bijna 40 minuten!’ Zijn stem klinkt zacht, maar de irritatie is duidelijk te horen. Er volgt een korte stilte. ‘Sorry, ik werd opgehouden..’ Ongemakkelijk schuifelt ze heen en weer. Niet wetende of ze meer uitleg moet geven. De zak maakt een zacht krakend geluid.  Hij weet niet wat ze nu verwacht van hem. Hij zet zich een beetje rechter. Geen goed plan. Zijn onderbroek is ondertussen voelbaar aangetast door het vocht en een koude rilling gleed over zijn lichaam. Kippenvel. ‘Wat ben je nog te weten gekomen?’ Hij wil het liefst to the point komen, hij had hier ondertussen al wel lang genoeg gezeten. Ze rolt voor het eerst haar ogen in zijn richting en kijkt voor een ogenblik naar zijn geruite broek. ‘Ja.’, antwoordt ze en wendt haar blik weer af. ‘Ik heb haar gezien.’ Ze slaagt somber haar ogen neer. ‘Is ze oké?’, wil hij weten. Ze zucht. ‘Natuurlijk is ze niet oké!’ Haar stem klonk harder. ‘In dat milieu kan je er misschien lichamelijk wel oké uitzien, maar mentaal ben je een wrak!’ Haar stem bibbert. ‘Ze weet niet eens meer hoe ze echt heet. Iedereen noemt haar Jo.’ Een traan rolt over haar wang. ‘Maar ik heb haar herkend. Zeer zeker!’ Aan de ingang van het park verschijnt een man in kostuum. Ze schrikt bijna onmerkbaar. ‘Euh.. Ik moet weg. Morgen zelfde uur, zelfde plaats.’ Zonder te wachten op een antwoord, staat ze op en loopt ze de andere kant uit. Verbijsterd en niet begrijpend blijft hij achter op de bank. Wat is er juist gebeurd?  

Tinne
18 0

Drukte rondom een geheimzinnige ruïne

Op de helling van een berg ligt op een vlak stuk grasland een ruïne. Verborgen in de schaduw van omringende bergtoppen, gelegen aan de rand van een diepe kloof. Het dak van de ruïne is verdwenen en de resterende gebogen pilaren doen vermoeden dat het eens om een enorm bouwwerk ging. In het centrum van de ruïne ligt een ringvormige verhoging te midden van een plas water. De enige manier hoe je op de verhoging kunt geraken is om over een stenen pad te wandelen dat de omliggende vloer verbind met zijn onderzijde. Drie mannen in rode gewaden wandelen achter elkaar over het stenen pad richting het platform. Het pad dat ze bewandelen lijkt net een korte bloemstengel en het platform waar ze naar toe lopen op een grote ronde bloem. Net voor het pad de verhoging raakt ontspringen langs beide zijden twee stenen bogen die mee lopen met de vorm van het platform. Net als twee stelen onder een bloem die elk weer uitmonden in kleine, ringvormige bladeren. In het midden van het zandkleurige geheel pronkt een met goud gevulde cirkel die doet denken aan de stempel van een bloem. Voorbij het midden, aan de bovenzijde van de verhoging staan vijf mannen met witte gewaden in een V-vorm achter elkaar. De man van achteren heeft een gouden staf in zijn linkerhand met daarop een ringvormig symbool die hoog boven hen schittert in het zonlicht. De mannen kijken naar een tweede, hoger gelegen platform alsof ze staan te wachten tot er iemand door de ringvormige poort, van de stenen trappen naar beneden komt. De deurloze kopergroene poort schittert in het zonlicht en haar omringende in mekaar gelegen bogen werpen een schaduw waardoor er een reliëf zichtbaar is.  Er staat een man aan de voet van de poort, een gouden staf in zijn linkerhand; uitkijkend over de bergen naar de heldere hemel, wachtend op een teken. Beneden staan toeschouwers rondom geduldig te wachten op wat er komen gaat.

Jelle
12 0

'Heb je het tegen mij?'/filmscène/ voor Martin en Robert

         Het is waanzin maar ik weet het nog niet. Ik lig met m’n kleren en laarzen aan op mijn bed in m’n troosteloos éénkamerappartementje. Mijn leven is een leven van eenzaamheid. Ik ben de isolatie en de vensterloosheid van mijn bestaan en deze kamer beu. Het is allemaal verschrikkelijk. Er staat één tafeltje, één stoel, één bed. Op een houten kist staat een TV en aan de andere kant van de kamer hangt er wasgoed. Overal ligt er rommel. Aan de muur boven het gasvuur hangen er potten en pannen, een rekje met allerlei dozen. Aan de andere muur hangen er verkiezingsaffiches. Ik ben de klootzakken en de smeerlapperij beu. Ik ben gewelddadig. Ik kan er niet meer tegen.          Ik oefen in de spiegel. Met een lichte glimlach en zelfgenoegzaam trek ik een pistool uit de mouw van mijn kaki vest. Ik kijk mijn denkbeeldig slachtoffer recht in de ogen. Ik ben het noorden kwijt en dat interesseert me in z’n geheel niet. Het lijkt wel of ik van de duivel ben bezeten. Als een krankzinnige blijf ik in de spiegel oefenen. Ik zie de horror niet in die spiegel. Ben ik arrogant? Ik voel me goed. Het is intens. Ik ben Vietnam - veteraan en taxichauffeur. New York kan mijn kloten kussen. Ik ben niet waanzinnig. Het lukt me al goed de revolver te trekken. Ik blijf maar in die spiegel kijken.          Ik oefen in de spiegel: ‘Ik probeer… strontzak…’ ‘Sneller dan jou! Lul!’ ‘Ik sta hier. Zeiker’ ‘Ik ben de enige hier.’ ‘Als je één beweging maakt, .. als je … dan…’ ‘Probeer, probeer het maar.’ ‘Heb je het tegen mij?’ ‘Heb je het tegen mij?’ ‘Tegen wie denk je dat je bezig bent? Hé!’ ‘Hé’ ‘Ooh yeah’ ‘Luister jullie klootzakken, ik ben een man die het niet meer kan verdragen, een man die het niet zou laten gebeuren, een man die zich verzet tegen het uitschot, de kuttenlikkers, de honden, het vuil, de stront.’ ‘Hier is een man die zich verzet..’ ‘Hier is …’  

Hubert Grimmelt
0 0

'ik neem wraak'/filmscène/voor Amélie

         Mijn psychotische moeder en ik hebben mijn suïcidale goudvis in een vijvertje gegooid; de bokaal erachteraan. Het regent. Als troost krijg ik van m’n moeder een tweedehands Kodak Instamatic fototoestel. Ik fotografeer graag leuke wolken. Sommige in de vorm van een konijn, andere in de vorm van een teddybeer. De zon schijnt. Ik draag een oranje golfje en een wit hemdje.          Plots knalt er een kleine, rode Peugeot tegen een blauwe Citroën CX. “Petite fille!’ roept de buurman, “wat heb je nu gedaan?” Hij maakt me wijs dat er iets mis is met m’n fototoestelletje. Het veroorzaakt ongevallen.          Na de hele middag foto’s te hebben gemaakt, slaat de schrik me om het hart. Ik zijg neer voor de TV. Ik ben angstig. Ik zit vol schuldgevoelens over een reusachtige brand, twee treinontsporingen en een crash van een Boeiing 747. Met wijd opengesperde ogen kijk ik naar de beelden.          Enkele dagen later neem ik wraak. Ik heb doorgekregen dat de buurman me beetnam en misbruik heeft gemaakt van mijn naïviteit en fantasie. Ik zit op het dak naast de schouw en het kastje van de antennekabels. Het is mooi weer. Ik heb mijn haar in twee staartjes en ik kijk boos. Ik luister naar voetbal op een transistorradiootje. M’n vervelende buurman bekijkt diezelfde match op z’n TV. Net op het moment dat er gescoord gaat worden, trek ik de antennekabel uit. De televisie van de buurman doet het even niet. Enkele tellen later steek ik de kabel terug in. De televisie doet het dan eventjes wel. De buurman wordt gek en roept:’ Godverdomme, wat is dit?’ Ik herhaal dit een paar keer op cruciale momenten. De buurman wordt knettergek. Hij springt woedend recht en vloekt:’Putain! Godverdomme!’ Als een waanzinnige klopt hij opzij op z’n toestel. Hij wil er zelfs een beeldje tegenaan gooien. In totale wanhoop begraaft hij uiteindelijk huilend z’n hoofd in de zetel.          Mijn leven wordt fantastisch.

Hubert Grimmelt
9 0

Peter Pan

Peter Pan (in de slaapkamer van Rosalinde en James. Ze maken zich klaar voor een etentje met de familie. James heeft zijn vader nog geen enkele keer gezien.) R: Ben je nerveus? J: Nee. R: Waarom zweet je dan als een varken? J: Omdat het hier warm is. R: Nee, dat is het niet. Jack, je hoeft niet nerveus te zijn. We hebben al voor hetere vuren gestaan. En jack, niemand kan ontkennen dat je als twee druppels water op Jane lijkt. En zelfs als hij te blind is om dat te zien of je niet aardig vindt, wie kan het schelen? Mij in elk geval niet. Het maakt mij niets uit of je nu een prins, struikrover of een varkentje bent. J: Mij kan het wel schelen. Hoe kan ik een goede vader zijn voor onze zoon als mijn eigen vader me niet wilt accepteren? R: Nu komt het varken uit de mouw. J: Sneeuw… R: Je ziet het helemaal verkeerd. Jij zal hoe dan ook een geweldige vader zijn voor onze dochter met of zonder koning Bastian van Twin Wish. Dus stop met zo te piekeren. J: Dochter? R: Ja. Of allebei. J: Wat! R: Ontspan, ik maak maar een grapje. Het kon zo zijn. Het zit in de familie weet je. Be: Uwe hoogheden. U wordt verwacht voor het diner. R: Kom mijn varkentje laten we wat wassen. (in de eetzaal wachten koning Bastian, koningin Célia en prinses Jane op James en Roselinde.) C: Je moet niet nerveus zijn. P: Dat ben ik niet. … Misschien een beetje. Célia, ze hebben ons al misleid. Ik heb al… C: Ik weet dat we al verschrikkelijke dingen meegemaakt hebben maar Bas vertrouw je mij? P: Natuurlijk. C: Dan kan ik je vertellen dat ik zeker weet dat deze jongeman een diner van jou tijd waard is. Be: Uwe hoogheden, Prinses Rosalinde van Snowdale en Jack Peter Pan. R: Uwe majesteit. C: Roselinde, hoe voel je je? R: Goed, dank je. Zolang ik geen korset hoef te dragen ben ik ok. C: Bastian? P: De gelijkenis is inderdaad verbluffend. Ja: Ik weet het papa, geef hem een pruik en één van mijn jurken en hij ziet er volledig als mij uit. C: Jane Annabelle ik denk niet dat Jack één van je jurken wilt dragen. R: (fluistert in James zijn oor.) Het zou niet de eerste keer zijn dat je een jurk draagt. (Knipoog) (Iedereen zit aan tafel.) C: Wat vind je van de soep, Rosalinde? R: mmm… Heerlijk. P: Al lijk je heel veel op Jane dan nog moeten we zeker weten dat jij weldegelijk James bent.  C: Ok, we slaan de praatjes over. P: Er is een manier om te zien of jij de prins bent. Morgen zal je getest worden. R: Wat voor proef moet hij doorstaan. C: O, niets echt gevaarlijk, Roselinde. Ja: Erwten Jack? Hou je niet van erwten? J: We hebben er nog nooit gegeten. Ja: Nog nooit? Dan moet je ze zeker proberen. J: Mmmm… Ja: Lekker hé? J: Moet jij erwten hebben Jane? Ja: Nee bedankt, ik hou niet zo van ze. C: Jack ik hoopte, als het niet te veel voor je is, dat je ons jouw verhaal zou willen vertellen. J: Natuurlijk moe… natuurlijk uwe hoogheid. Het eerste dat ik me kan herinneren is dat ik op een schip woonde. De kapitein heette Haak omdat hij een haak in plaats van een hand had. P: Hij had een haak in de plaats van een hand? J: Ja, hij raakte hem kwijt in een gevecht met de krokodil. P: In een gevecht met een krokodil? C: Bas! J: Nee, uwe hoogheid, niet met een echte krokodil maar met de man die we zo noemden.  Toen ik zeven werd kon ik samen met een groep jongens ontsnappen van de boot. We hielden ons toen schuil op het eiland van de Krokodil ‘Nooitgedachtenland’. C: Hoe konden zo’n jonge jongens overleven zonder ouders om voor hen te zorgen. J: Er waren veel mensen op het eiland die voor ons zorgden en natuurlijk wisten we onszelf in leven te houden met stel… . P: Célia heeft me al ingelicht over je voormalige bezigheden. J: Het was er zo slecht nog niet. C: Wanneer ben je dan naar Snowdale gekomen? J: Alles veranderde toen zij kwam. C: Zij??? J: Wendy Schat. (Vele jaren geleden in Londen. De ‘Schat’ kinderen maken een wandeling met hun kindermeisje. John en Wendy lopen voorruit en spelen een rollenspelletje.) Jo: Arrr, wees bang, heel bang, want Rode Hand Jan komt je halen. W: O nee, spaar me Rode Hand Jan! Maar dan zal je me toch eerst moeten pakken. Jo: Kom hier kleintje. Wendy? Wendy? W: A, ik heb je te pakken Kapitein Rode Hand! Jo: Wendy, je moet me niet zo laten schrikken. Het is niet veilig hier alleen. W: Jij bent gewoon geïrriteerd omdat je verslagen bent door een meisje. Jo: Helemaal niet. L: John? Wendy? A hier zijn jullie sloebers. Jullie mogen niet zo ver alleen lopen. Jullie bezorgen mij nog eens een hartattack. Sorry Liza. M: Jullie waren opeens weg maar ik wilde ook mee spelen. W: Sorry Michael. We spelen als we thuis zijn. (Wanneer de anderen al verder lopen, komt een jongen uit de schaduw gekropen. Hij spreekt Wendy aan.) S: Psssst. Niet bang zijn. Ik ben maar een jongen. Hoe maakt u het, mevrouw? W: Ik zou niet alleen hier met een jongen mogen zijn. S: Ik zou me nooit aan je hebben laten zien als ik je verhaal niet had gehoord. W: Verhaal? S: Kapitein Rode Hand Jan en het meisje in nood. W: O dat. We waren gewoon aan het spelen. S: Vertel je verhalen mevrouw. W: Mijn naam is Wendy. Juffrouw Wendy. S: Wendy? W: Ik moet gaan. S: Wendy? Zou je me het verhaal willen vertellen, een andere keer, juffrouw Wendy? Uh… Morgen zelfde uur zelfde plaats? W: Ik weet niet… Ik zal erover nadenken. Jo: A, daar ben je. Wat stond je hier nog te doen? W: Niets. (Volgende dag gaat Wendy terug naar het steegje, waar ze Schaduw ontmoet.) W: Hallo? Ik heb niet veel tijd, maar ik wil je het verhaal wel vertellen. S: Dat zou ik fijn vinden. Hoe heet je? O waar zijn mijn manieren. Ze noemen mij Schaduw. W: Dat kan ik begrijpen. Nu het verhaal… Er was eens… (Een paar dagen later voor het slapengaan.) Jo: Wendy waar ga jij steeds naartoe op onze middag wandeling? W: Hoe bedoel je John? Jo: Hou je niet van den domme Wen. W: Ik ontmoet een jongen. Jo: Een jongen! W: Het is niet wat je denkt viespeuk. Ik vertel hem mijn verhalen en hij luistert. Jo: A, ik wil hem ook wel eens ontmoeten. W: Ik ben zeker dat hij het niet erg vindt als jij morgen meegaat. M: Ik wil ook mee! W: Nee, Michael jij moet bij Liza blijven zodat ze niet ongerust wordt. M: Maar ik mag nooit mee. W: Goed dan. Ik zorg wel voor een afleiding. En hup, nu in bed. Moeder komt ons zo een nachtzoen geven. M: Mag Nana ook mee? W: Nee, Michael. De hond is te groot en te opvallend. M: Maar hij kan heel stil zijn. W: Daar twijfel ik niet aan. Papa en mama: Goede nacht Wendy. W: Goede nacht papa, mama. Papa en mama: Goede nacht John. Jo: Goede nacht vader, moeder. Papa en mama: Goede nacht Michael slaap wel… . (De volgende dag op de middagwandeling.) W: Schaduw? S: Hallo, Wendy. Jo: Hallo! W: Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik mijn broers heb meegebracht. S: Helemaal niet. W: Waar waren we… (Liza merkt dat de kinderen weg zijn en wordt ongerust.) L: Wendy? John? Michael? Waar zijn die kinderen? Nana zoek! O, aan jou heb ik ook niets. Wendy? John, Michael? O, nu blijven ze wel heel lang weg. Ik ben ze echt kwijt. Meneer de agent! Ik ben opzoek naar 3 kinderen. A: Rustig mevrouw, ik help u zoeken. (Een aantal uur later. De kinderen worden thuisgebracht door Liza en de agent. Hun ouders staan hen in de hal op te wachten.) M: Mama! (Michael loopt in de armen van zijn mama. Papa spoort mama aan om niet te vriendelijk te zijn.) Papa: Mary… . Michael, ga met Liza naar je kamer. Wendy en John jullie blijven hier. Hoe konden jullie dit Liza aandoen. Jullie weten beter dan weglopen van haar. We waren doodongerust. Ik had meer verantwoordelijkheid van jullie verwacht. Als straf blijven jullie een week thuis. Geen middagwandelingen meer. En nu naar je kamer. Wendy, jij blijft nog even hier. Ik ben zeer teleurgesteld in je dochter. Jij bent de oudste en het wordt tijd dat jij je wat meer als een dame gaat gedragen. Wat deden jullie trouwens zo ver in de stad? W: We waren gewoon aan het spelen vader. We speelden mijn verhalen na. Papa: Verhalen? Wendy, je weet toch beter dan je broers hoofden vol te stoppen met die nonsens. Mama: George! Papa: Nee, Mary. Ze is te oud om zich met die dingen bezig te houden. Ik vrees dat ik haar te lang bij haar jongere broers heb laten slapen. Vanaf morgen krijg je een eigen kamer jongedame. W: Maar vader..! Papa: Geen gemaar. Dit is de laatste nacht op je oude kamer! Mama: George. Papa: Het is voor haar het beste Mary. Mama: En de jongens? Papa: Die moeten leren mannen te worden. Mama: Mannen? (Wendy komt huilend op haar kamer.) Jo: Wendy? W: Ik haat hem. Jo: Nee, dat doe je niet. Wat heeft vader gezegd? W: Dit is mijn laatste nacht in deze kamer. Morgen krijg ik een eigen slaapkamer. M: Zal je dan niet meer hier slapen Wendy? W: Nee, Michael. M: En kom je ons dan geen verhaaltjes meer vertellen voor het slapengaan. W: Als het aan vader ligt niet. M: Maar ik hou van je verhaaltjes. Jo: En Schaduw? Als we de hele dag thuis moeten blijven zullen we hem ook niet meer kunnen ontmoeten. W: Hij zal ons wel snel vergeten. Jo: Het spijt me Wen. W: Het is niet jouw schuld John. (Een nacht later. Wendy slaapt in haar nieuwe kamer. Schaduw staat voor haar slaapkamerraam.) S: Tik, tik, tik. Hallo. W: Schaduw? Hoe ben je helemaal hierboven geraakt? S: Ik kan goed klimmen. Laat je me erin? W: Waarom ben je hier? S: Ik heb je gemist deze middag. Dus ik dacht als zij niet naar mij komt, kom ik naar haar. Waarom was je er niet? W: We zijn gestraft. We mogen het huis een week niet meer verlaten. En ik moet in deze stomme kamer slapen. S: Jij hebt tenminste een kamer voor jou alleen. W: Heb jij dat niet dan? S: Nee, ik slaap in een kamer met veel jongens. W: Echt? S: Wil je het zien? W: Wat? Nu? Maar het is midden in de nacht. S: We zouden tot morgen kunnen wachten maar dan moet ik al vertrekken. W: Ga je weg? Waarom en naar waar? S: Omdat het moet van mijn vader. We gaan naar waar hij wilt gaan. W: Ik weet het niet. Het is niet zo verstandig om zo laat nog op pad te gaan. S: We reizen met een schip. W: Een echt schip? S: Ja, groot met witte zeilen, zoals in je verhalen. W: Ik ga met je mee. Zal ik John en Michael wakker maken? Dit willen ze vast niet missen. S: Doe maar. W: John, Michael wakker worden. We gaan op avontuur. Jullie moeten heel stil zijn. Jo: Wacht. Ik neem mijn hoed mee. W: Die zal je echt niet nodig hebben John het is de bedoeling dat niemand ons ziet. Jo: Een heer brengt altijd zijn hoed. Goed dan. W: Trek je jas aan Michael, het kan heel koud zijn. S: Hierlangs. (De kinderen sluipen het huis uit. Ze komen aan in de haven waar de boot van Schaduws ‘vader’ ligt. Een groot zwart zeil met doodshoofd wappert in de wind.) W: Wow, wat is dat schip mooi. S: Willen jullie aan boord gaan? W: Vindt je vader dat goed? S: Natuurlijk, hoe meer zielen hoe meer vreugd. We moeten wel zeer stil zijn want mijn vader en de bemanning slapen al. M: Eu… Wendy? (Michael ziet de piratenvlag.) W: Nu niet Michael, je moet heel stil zijn. (De kinderen gaan aan boord van het schip. Daar liggen vele jongens te slapen op het dek.) W: Wie zijn die jongens Schaduw. S: O, dat zijn mijn broers. Kom, dan laat ik jullie mijn kamer zien. (Zodra de kinderen in de kamer zijn, sluit Schaduw ze op.) W: Schaduw!? Schaduw!? Hou op met dit spelletje. Laat ons uit de kamer, we moeten naar huis. S: Maar Wendy, schatje, je bent thuis. W: Nee! Jo: Hij ontvoert ons. M: Ik wil naar huis Wendy. W: Ik vrees dat dat niet meer kan Michael. (Tegen Schaduw, achter de deur.) Je hebt ons erin geluisd. Jo: Dit is geen gewoon schip. Het is een slavenschip. W: Maar schaduw zei… Laat ons hier onmiddellijk uit! Ik wil je slaaf niet zijn. S: Maar Wendy jij bent mijn slaaf niet. John en Michael daarentegen… (Schaduw haalt Michael en John uit de kamer en laat Wendy alleen in de kamer achter. Schaduw presenteert hen aan Kapitein Haak.) H: Schaduw! Waar zit je etter. S: Hier kapitein. Ik heb verse jongens voor je. H: Ze stinken uren in de wind naar hun moeders parfum en hun vaders geldbuidel. Hier kan ik niets mee beginnen. S: Ze kunnen werken. H: Vetje! V: Ja~aa kapitein. Geef deze jongens een taak. Het is goed dat we al naar Nooitgedachtenland vertrokken zijn. Als ze toch nutteloos blijken kan ik ze nog gebruiken als haaienvoer. M: John!!! Jo: (Tegen Schaduw) Rat! (Tegen Michael) Hou vol Michael. (Enkele dagen later. Schaduw heeft meerdere keren geprobeerd om Wendy aan zijn kant te krijgen. Al die tijd heeft ze opgesloten gezeten in een kamer op het schip.) S: Wat? Geen vloeken, verwensingen of dreigementen meer? Ga je nu in een spreekstaking? Ook goed, als je niet schreeuwt lijkt het alsof je hier toch een beetje wilt zijn. Je moet begrijpen Wendy waarom ik je meegebracht heb. Normaal nemen we geen meisjes mee en al zeker niet van zo’n goede komaf. Maar jij bent bijzonder. Zo vol leven en fantasie. Je bent mooi en ruikt naar rozen. Ik heb nog nooit iemand zoals jij ontmoet Wendy. W: Raak me niet aan viespeuk. S: Op een dag Wendy zal je me wel willen kussen. Je wilt zo graag een kind blijven maar je zal ontdekken dat volwassen zijn veel leuker is. Tot vanmiddag! W: Ik zal eens wat zeggen schaduw! Zodra dit schip is aangemeerd zal ik maken dat ik ver weg van jou en al je leugens kom. S: Dan zal ik je weten te vinden Wendy. (Weer enkele dagen later. Het schip heeft ‘Nooitgedachtenland’ bereikt. John weet in de kamer te raken waar Wendy opgesloten zit. Wendy staat echter achter de deur met een tafelpoot en klopt ermee op Johns hoofd omdat ze denkt dat het Schaduw is.) Jo: Wendy? W: Aaaa. Jo: Auw. W: John?! Ik heb je zo gemist. Je ziet er niet uit. Jo: Bedankt. W: Hoe is het met Michael? Jo: Hij is er erger aan toe dan ik maar hij overleeft het wel. Hoe is het met jou? Heeft hij… . W: Ik ben ok. Die vetzak denkt dat ik me uit vrije wil aan hem zal geven maar ik weet niet hoeveel langer ik zijn geduld op de proef kan stellen. We moeten hier weg. Jo: Daarom ben ik hier. W: Hoe ben je hierbinnen geraakt? Jo: We zijn deze nacht aangemeerd op Nooitgedachtenland, de meeste piraten zijn naar op het eiland. Niemand besteedt veel aandacht aan ons. W: En de Schaduw? Jo: Die zag ik van boort gaan. Kom, ik denk niet dat we veel tijd hebben voor hij terugkomt. (Op ‘Nooitgedachtenland’ liggen de jonge James, die Peter Pan wordt genoemd, en zijn beste vriendin ‘Theodora’ AKA ‘Tink’ achter een paar bootjes op de loer. Ze bespieden de boot van hun ‘aartsvijand’ Kapitein Haak.) J: Kapitein Haak is terug. Barrie zal dit willen weten. T: Hé, zie je dat? Er sluipen 3 kinderen uit het schip. J: Kom dan gaan we wat dichterbij. Komaan Tink, vijanden van Haak zijn vrienden van ons. (Wendy en haar broers, gaan van het schip. Peter en Tink komen hen tegemoet. Als Wendy en haar broers hen ziet naderen zetten ze het op een lopen, omdat ze bang zijn dat ze bij kapitein Haak horen. Peter zet de achtervolging in.) W: Er zal ons toch wel iemand willen helpen op dit eiland. J: Hallo! Hey, jullie hoeven niet weg te lopen. Tink ren jij al naar de schuilplaats en zeg Barrie dat ik nieuwe vrienden meebreng. T: Zijn ze te vertrouwen? J: Zo’n angsthazen… . (Peter heeft de kinderen ingehaald.) Jo: Alsjeblieft breng me niet terug naar kapitein Haak! J: Dat zou ik nooit of te nimmer doen ‘angsthaas’. W: Laat hem met rust! We gaan nooit meer terug naar dat schip! J: Ik ook niet. Ik ben Jack maar iedereen noemt me Peter Pan. Ik kan jullie naar een plek brengen waar jullie veilig zijn voor de Zeekoe. M: Hi,hi,hi, de Zeekoe. W: Ik denk dat we moeten doorlopen tot we een volwassene vinden die ons kan helpen. J: O, maar die zullen jullie niet helpen tenzij je de juiste mensen kent. Ik vrees dat ik jullie enige hoop ben. W: Goed, dan. Jo: Wendy! We waren al eens goed van vertrouwen en zie in welke situatie we zijn beland. J: Ik ben niet zoals de Schaduw hoor. Bij mij ben je volledig veilig. W: Ja, ja…we gaan met je mee omdat we geen keuze hebben. Dat wil niet zeggen dat ik je vertrouw. J: Madame, gaat u voor. (In het kamp van de ‘Verloren Jongens’.) T: Peter komt eraan. Hij heeft vrienden van de Schaduw gevangen. Hij wil dat jullie ze meteen doodschieten als hij met ze arriveert. JO1: Weet je het zeker, Tink, dat Peter dat gezegd heeft? T: 100%. JO2: Misschien moeten we wachten tot Barrie terug is. T: Maar dan kunnen de vijanden al ontsnapt zijn. JO3: Goed, geef me mijn katapult Tink. Ik zal die smerige rotten mores leren.   (Peter en de kinderen komen aan bij het kamp. Wendy wordt geraakt door het steentje in de katapult.) W: Aaa. JO3: Raak. JO1: Peter! J: Wat hebben jullie gedaan. JO2: We schoten de vijand neer. J: De vijand!! Wie heeft gezegd dat Wendy een vijand is. JO1: Het was Tootles die haar neerschoot. JO3: Het was Tink die ons zei dat we de vijanden van Schaduw dood moesten schieten. J: Theodora! T: Het was maar een grapje. Zo erg is het niet. Kijk, ze leeft nog. W: Wat is er gebeurd? Jo: Is alles ok Wendy? Ik dacht dat je zei dat we veilig bij jou waren! Misschien moeten we… J: Dat zijn jullie ook. JO2: Ja, wij zijn de dappersten van dit eiland. Wij zullen jullie beschermen. J: Wendy, John en Michael dit zijn de ‘Verloren jongens’; Tootles, Nibs, Slightly, Curly, Twin, Twin en… Tink. W: Het is een waar genoegen jullie te ontmoeten jongens… en meisje. Wat doen jullie hier zo in jullie eentje? J: We zijn allemaal ontsnapt aan de Zeekoe en we houden ons bezig met… alles wat we leuk vinden eigenlijk. Willen jullie het eiland zien? W: We willen eigenlijk… . J: Kom dan laat ik je de zeemeerminnen zien. JO3: Bah, de zeemeerminnen. Kom John en Michael we gaan jagen. Jo: Jagen? O mijn God! (Peter neemt Tink even apart.) J: Tink? Waarom heb je gezegd dat ze onze vijanden zijn? T: Waarom bracht je ze naar onze schuilplaats? Wacht maar tot Barrie terugkomt, eens zien wat hij hiervan zegt. (Peter neemt Wendy mee naar een huis langs de kust.) J: Kom Wendy. W: Peter, ik wil eigenlijk naar huis. J: Niet voordat je de zeemeerminnen gezien hebt. W: Maar… J: Misschien kunnen zij ons helpen om je thuis te krijgen. W: Je hebt het toch niet over echte zeemeerminnen hé, want die bestaan niet. J: Natuurlijk niet. Nochtans… . We zijn er. (In de tent lopen veel schaars geklede vrouwen rond en komen mannen hun pleziertjes zoeken.) Z1: Peter! Grote, stoere jongen, kom je ons weer verhaaltjes vertellen? Z2: Ja, over die enge kapitein lange hand Jan. Z3: Eng Daisy? Die mag zijn lange vingers wel eens over mijn lijf laten gaan! Z1: Ssshut, Lis, de jongen is nog maar 10. Z3: Je weet wat ze zeggen hoe vroeger ze er aan beginnen, hoe heviger,…. Z2: Nee, nee dames hij is hier voor liefdes advies, hij heeft een meisje mee. Z1: Is dat een nieuwe aanwinst voor ons Peter? Ze is mooi. Z2: Een beetje mager. Z3: Ze is zo netjes mannen houden daar wel van. W: Peter! J: Ja, Wendy? Dit zijn uh…, hoeren. Z1: Hu… bij alle krulspelden, dit seutje noemt ons een hoer. Z2: Ha,ha,ha dit zijn we ook. Z3: En jij kan er ook één worden als je dat wilt. Dit leven is zo slecht nog niet. Elke dag warm eten, een zacht bed en een man tussen de lakens. We vinden gemakkelijk een man die bij je standaard past kindje. (De Zeemeerminnen bepotelen Wendy. Ze loopt geschrokken de tent uit. De Zeemeerminnen lachen haar na.) Z: Ha,ha,ha,… W: Peter! Dat waren hoeren! J: Hoeren? Ik dacht dat je ze aardig zou vinden. Ze zijn even oud als jij en over het algemeen zijn ze niet zo aanhalig. Ze zijn meestal zeer lief voor ons. W: Maar Peter heeft je moeder je nooit geleerd om niet met zo’n mensen om te gaan? J: Moeder? Wat is een moeder? W: Een moeder is iemand die voor je zorgt, je liefde heeft, verhaaltjes vertelt voor je gaat slapen, je leert wat je wel en niet mag enz. J: Ah, natuurlijk heb ik een moeder. Barrie is een goede moeder. W: Nee, Peter een moeder is een vrouw. J: Zou jij onze moeder willen zijn? W: Ik weet niet Peter, ik ben misschien te jong om moeder te zijn en we moeten zo vlug mogelijk naar huis. J: Voor de tijd dat je hier bent dan… Asjeblieft? Het klinkt heerlijk om een moeder te hebben. W: Goed dan, voor de tijd dat ik hier ben zal ik jullie moeder zijn. (Peter en Wendy keren terug naar het kamp. Een pijl vliegt rakelings boven hun hoofd en blijf in een boom steken.) W: Aaaa. Schieten ze nu alweer op ons? J: Dat is een pijl van de Indianen. W: Indianen? J: De originele bewoners van dit eiland. Ze hebben de verloren jongens gevangen. W: Michael en John! J: Ze zijn niet zo gevaarlijk. Maar ze denken dat wij Tijger Lelie hebben, de dochter van het stamhoofd. Haak! Die heeft haar vast gekidnapt. Kom Wendy, ik denk dat ik weet waar ze zijn. W: Haak… J: Niet bang zijn Wendy, bij mij ben je veilig. (Peter en Wendy komen bij het schip van kapitein Haak. Wendy verstopt zich achter een paar bootjes terwijl Peter aan boord gaat. Tijger Lilly zit vastgebonden op een stoel en Haak ondervraagt haar.) J: Blijf hier Wendy. H: Vertel me waar de verloren jongens zijn Lilly! Ik weet dat jullie ze geholpen hebben om te ontsnappen. (Peter doet de stem van de ‘Krokodil’ na, de eigenaar van het eiland en één van de weinige personen waarvoor Haak schrik heeft.) J: Haak! Haak! smerige rat! kom onmiddellijk naar buiten! H: Meneer Krokodil. Ik kom er zo aan een momentje. (Peter bevrijdt Tijger Lilly uit haar stoel en zet het op een lopen. Haak realiseert zich te laat wat er is gebeurd en wanneer hij achter Peter wilt aangaan komt de echte meneer de ‘Krokodil’ die hem tegen houdt.) Tij: Peter? J: Sssht. Kom Lilly. H: Peter!!! J: Rennen Lilly! Pak me dan als je kan. Kr: Meneer Haak! H: Meneer Krokodil?! Kr: Ik wil een woordje met u spreken. H: Een momentje meneer. Kr: Nu! H: Zoals u wenst. J: Kom Lilly. W: Peter, wacht op mij! (In het kamp van de ‘Indianen’.) Opperhoofd: Ha,ha,ha. Peter van de Pan, je hebt ons een grote eer bewezen door onze geliefde dochter terug te brengen. Ik zal de jongens vrijlaten. We zullen feestvieren. Kom rook met mij de vredespijp. W: Niet doen Michael. M: Maar Wendy… . (Die avond keren ze terug naar hun schuilplaats.) M: Dat was leuk Wendy. W: Fijn Michael. JO1: Peter waar is Barrie om ons een verhaal te vertellen? JO2: Moeten we weer gaan slapen zonder verhaal? JO3: Barrie komt niet meer terug hé Peter. Dat deden zijn broers ook niet. JO1: Maar wie zal ons nu verhaaltjes vertellen? J: Jongens! Ik heb iets veel beter dan Barrie. Ik heb voor jullie een moeder. JO: Moeder? J: Iemand die voor je zorgt enz. En verhaaltjes verstelt. Wendy is onze moeder en ze zal ons een verhaal vertellen. W: Peter het is al laat. J: Toe..? W: Ok dan,… . Er was eens… (Na het verhaal.) J: Wow Wendy dat was mooi. Je bent een goede moeder. W: O, maar waar ik vandaan kom heb ik een echte moeder. M: Wendy ik mis mama. Jo: Ik ook Wendy. JO1: Ik wil ook een echte moeder. JO2: Ik ook. JO: Ik ook. W: Jullie kunnen allemaal met mij mee naar huis gaan…, als we een schip vinden om ons thuis te brengen… . JO3: Staal heeft een schip. W: Werkelijk? Waar is die ‘Staal’. JO3: Hij ligt met zijn schip in de haven. Ik zag het deze morgen. W: Peter waarom heb je mij hier niet over vertelt. J: Ach ik weet niet. Het ging uit mijn gedachten. W: Nietes. Je wilde het mij niet vertellen. J: Ok, misschien wilde ik het je niet vertellen. Je bent hier nog maar net. W: Maar Peter ik heb verplichtingen thuis. J: Bah verplichtingen. Wil je niet liever plezier maken? Hier kan je doen wat je wilt. W: Zo gaat het niet Peter. J: Ga dan maar naar huis, Wendy. JO3: Ik wil ook mee! JO2: Ik ook. J: Goed! Ga maar allemaal mee naar die verplichtingen van haar. W: Peter jij kan ook mee komen. Ik weet zeker dat er iemand jou ook mist in… . J: Tot Ziens Wendy! (Wendy en de jongens verlaten het kamp. Buiten staan de piraten hen op te wachten. Wendy, die als laatste het kamp verlaat botst tegen Schaduw op. Ze probeert van hem weg te komen. Elke jongen wordt vastgehouden door een piraat.) S: Dat was een mooi verhaal Wendy. W: Aaaa. S: Dat zou ik niet doen als ik van jou was. Anders zouden je nieuwe vriendjes hun hoofden weleens kunnen verliezen. W: Hoe heb je me gevonden? S: Laten we zeggen dat een klein jaloers meisje me iets in mijn oor fluisterde. H: Goed gedaan Schaduw. Plaats de bommen rond het kamp. W: Nee. H: Zwijg! (Nadat de jongens en Wendy meegenomen zijn, rent Tink in paniek het kamp binnen waar Peter in zijn eentje zit te mokken met een versleten babyhemdje in zijn handen.) T: Peter!? J: Wendy en de jongens zijn vertrokken. T: Jij moet hier ook weg! J: Dat begin ik ook te denken. Wendy denkt dat ik ergens een moeder heb die mij mist. Je bent een gelukzak Tink. Jij weet wie je ouders zijn. Dit is mijn enige aanknopingspunt. T: Je zal er geen meer hebben als je nu niet naar buiten gaat! J: Wat is er aan de hand Tink? T: Ik heb iets doms gedaan Peter. (Tink en Peter rennen net voor de bom afgaat naar buiten.) BOEM! J: Theodora? T: Het zou kunnen dat ik aan Haak de schuilplaats heb verraadden. J: Wendy en de jongens! (Op het schip. De jongens zijn vastgebonden aan de mast.) S: Ik ben blij dat je terug bent Wendy. Jo: Raak haar niet aan! S: Maar je zus geniet er van. W: Jij rotzak, strontkop, viespeuk,… . H: Bind haar tong vast Schaduw of ik snij hem er uit. Ik snap nog steeds niet wat ze hier doet op mijn schip. S: Ze kan koken, wassen, eten maken,… . H: Dat kunnen mijn matrozen ook. De jongens kan ik gebruiken maar loos het meisje Schaduw of ik doe het. W: Ik zou graag dit schip verlaten meneer Haak. Als u mijn broers en de verloren jongens vrijlaat… . H: Zei ik dat ik je gewoon zo zou laten gaan? Je hebt weken op mijn schip gezeten. Je weet te veel, meisje. Dus de enige manier waarop je mijn schip verlaat is via de plank. W: Nee! Jo: Wendy! W: Goed, goed,… . Dag John. Dag Michael. Dag jongens. Vertel vader en moeder dat ik van ze hou. En tegen Peter… H: Genoeg. S: Sorry mijn lief. (Wendy loopt over de plank en springt…) W: Aaaaa…. PLONS. H: Hijs de zeilen. Volle kracht voorruit. (Een schip doemt op uit de mist en komt op gelijke hoogte met het schip van kapitein Haak.) J: Waar denk je dat je heen gaat Haak? H: Peter Pan. Met welk verdomd schip geeft hij mij ingehaald? S: ‘De zes zwanen’. St: Dag Haak, oude vriend, wat vind je van mijn nieuwe aanwinst. H: Staal!!!? St: Klaar voor entering? H: Aaa… . J: Pak aan Haak. H: Heel slim van je Peter om gebruik te maken van je vriendjes, jammer dat je te laat was om Wendy te redden. W: O, maak je geen zorgen kapitein. Hij was ruim op tijd. Waar is schaduw? J: Die is er vandoor in een roeiboot. W: Ik hoop die engerd nooit meer terug te zien. Jo: Wendy, we hebben Haak vastgebonden aan de mast! JO2: Schip in zicht. St: Wie is daar Tootles. JO1: Het is het schip van de Krokodil. St: Tijd om er vandoor te gaan. Laat meneer maar afrekenen met Haak. W: Bedankt dat je ons kwam redden, Peter. Jo: Wow, Peter dat was me nogal een spectaculaire actie. J: Ik had het niet zonder mijn goede vriend gekund. John, Michael mag ik je kapitein Staal voorstellen. St: Het was me een genoegen. Ik had die jongens op Haaks schip al veel eerder willen redden maar ik had het geld niet om een schip te kopen. Ik ben zelf jaren geleden met mijn broers ontsnapt uit de klauwen van dat monster, je hebt trouwens de groeten van Barrie. We hebben sindsdien geprobeerd om zoveel mogelijk kinderen te redden. Vergis u niet juffrouw ik ben een piraat. Met het fortuin dat ik van anderen gestolen heb, heb ik dit schip bekostigd en ik besteel nog steeds schepen. W: Piraat of niet bedankt voor je hulp. Ik hoop dat u, als het niet te veel gevraagd is meneer de piraat, u ons ook naar huis kan brengen? St: Natuurlijk, jongedame. Waar dacht je anders dat we heen zouden varen. JO1: Gaan we allemaal naar jouw huis Wendy? W: Ja, Tootles jullie mogen mee naar ons huis. Het spijt me Peter. J: Ach, misschien had je wel gelijk en is er iemand die op mij wacht. Ik ga ook naar huis of ik probeer om naar huis te gaan. W: Echt Peter!? Als je wilt kan ik je bij je zoektocht helpen. J: Dat zou fijn zijn Wendy. Weet jij waar ze kleren van Peterson maken,…? (Terug in het heden) J: Wendy en haar broers werden herenigd met hun ouders. Sommige jongens bleven bij hen anderen gingen met mij mee. De vader van Wendy ontdekte dat Peterson kleren in Rosedale gemaakt worden dus trokken we daarheen. Omdat daar het spoor doodliep besloot ik om samen met de jongens te doen waar we al jaren goed in waren, stelen en roven. Enkele jaren later kwam Roselinde en de rest van het verhaal kennen jullie. C: Hoe heette het meisje dat je thuisgebracht hebt ook alweer?  J: Wendy moeder, ik bedoel mevrouw. R: Is alles goed Jack? Je ziet opeens zo, zo,… groen. C: Ik denk dat het voor iedereen een boeiende maar lastige avond was. Morgen wordt het een interessante dag. Jullie kunnen zich terugtrekken als jullie dat wensen. (James en Roselinde gaan van tafel. James is opslag heel ziek. Rosalinde brengt hem naar hun kamer.) R: Jack? J: Ik ben ok Sneeuw. R: Je ziet eruit als ik in de ochtend. O, Jack waarom ben je net nu ziek. J: Wat als ik morgen niet in staat ben om te test te doorstaan. R: Het komt wel goed Jack. Je hebt verdorie met piraten gevochten! J: En met reuzen ooit ook eens. R: Wat je morgen moet doen is vast een eitje voor je. J: Ik hoop,… . (Jack geeft op dit moment over.) (De volgende morgen in de eetzaal.) R: Goede morgen, Uwe hoogheden. C: Goede morgen Roselinde, James, hoe hebben jullie geslapen? J: Ik vrees dat ik gisteren iets opgedaan heb uwe hoogheid. Ik was wat onpasselijk deze nacht. R: Hij moest om het halfuur overgeven Celia en hij zag er nog erger uit dan ik deze morgen. J: Maar ik ben beter en klaar om getest te worden. C: Nee, dat ben je niet. O, ik voel me verschrikkelijk schuldig. Je hebt de test al doorstaan James. Je hebt gisteren erwten gegeten en je werd er misselijk van. Dat was de test. Ja: Ik en mijn broer James zijn allergisch voor erwten. Het feit dat jij ziek was bewijst dat je mijn broer bent. C: Alsjeblieft James accepteer mijn excuses en kom hier in mijn armen want ik heb al zo lang gewacht. P: Ik realiseerde me dat er andere manieren waren om te controleren of je de waarheid sprak maar toen was het al te laat. Welkom thuis zoon. Bedankt vader. Morgenavond houden we een groot feest! J: Zolang er geen erwten geserveerd worden ben ik van de partij. (De volgende avond op het feest.) W: Dit moet een grap zijn! Peter ben jij het echt? Ben jij het verloren zoontje van mijn zus Celia? J: Ik wist niet dat je nog een zus had Wendy. W: Schoonzus eigenlijk. Sie: Dag neef. Ik ben Siegfried, Wendy’s echtgenoot en je moeders broer. R: De wereld is verbazingwekkend klein. J: Wendy, Siegfried dit is mijn verloofde Rosalinde. W: Aangenaam kennis met je te maken Rosalinde. R: Ik ben zeker dat jullie nog veel moeten bijpraten. (Wendy en James gaan naar het terras om bij te praten.) W: Ik had nooit gedacht dat ik je nog zou terugzien. J: Het is allemaal dankzij jou dat ik dit nu heb. W: Ach, Peter dat is te veel eer. J: Nee, echt, zonder jou moederlijk advies zou ik nooit actie ondernomen hebben om mijn echte ouders terug te vinden. W: Dan ben ik blij dat ik even je moeder was. R: Jack moet je ook een glaasje punch. J: Ja, Roselinde graag, maar jij mag dat nu niet drinken weet je nog? R: A, juist. W: Peter, Jack, James je hebt al veel namen versleten. Hebben jullie al een naam voor de baby? J: Hoe weet je… ? W: Moederinstinct. En ik die dacht dat je veel liever geen verplichtingen had. J: Ik,… W: Ik ben je maar aan het plagen Peter. J: Sinds wanneer ben jij zo grappig. W: Ik geloof dat een paar hoeren me geleerd hebben hoe… . Einde.

Liesbeth
38 1