Lezen

Tip

Hoe het begon...

Mijn leven is best wel saai en ik heb de dagelijkse routine naar school gaan , leren , eten , tv kijken en slapen. Ik was wat aan het wegdromen in het 4de lesuur geschiedenis toen de bel ging ik schrok hierdoor uit mijn dagdroom van mijn mooie fantasie naar de bittere werkelijkheid.  Ik stond op de speelplaats toen er twee meisjes naar me toe kwamen en me vroegen: ‘ dus Cerès we hebben gehoord dat je een feestje geeft ?’ Ik zei tegen hun: ‘ feestje? Ik weet van geen feestje?! ‘ Dat is spijtig we hadden gehoord dat Finn zou komen ach ja als jij dan toch geen feestje geeft…’ Finn is een jongen waar ik wel iets voor voel en ik antwoordde dan ook  direct ‘ Ah ja dat feestje ja het begint zaterdag om 20u’ ‘oké dan zien we je dan, doei Cerès’ en ze liepen gniffelend weg. School was gedaan en ik liep naar huis denkend waar heb je jezelf nu weer ingewerkt je gaat nooit een feest mogen houden! Wat ga je nu doen? Ik kwam thuis smeet men boekentas in de hoek en liep naar boven, klopte op mijn broers kamerdeur en ging binnen ‘ ‘broertje ik heb je hulp dringend nodig’ zei ik ‘ wat is er zusje ?’ ‘ wel ik heb misschien gezegd tegen een paar meisjes gezegd dat ik zaterdag een feest hou om cool te zijn’ rammelde ik in één keer er uit. Mijn broer keek me verbaasd aan. Waarom wist ik niet…misschien het feit dat hij nooit gedacht had dat ik zoiets zou doen of misschien het feit dat ik nooit zijn hulp vroeg. Het duurde even voor hij antwoorden tot dat hij een diepe zucht liet en zei: ‘ Zusje, zusje, zusje toch…waar heb jij jezelf in gewerkt?’ ‘Ik weet het’ zei ik een beetje in paniek. Maar gelukkig voor jou begon hij zijn zin..maar nee dat zou jij nooit doen.. zei hij verder. Wat vroeg ik bijna schreeuwend, onze ouders zijn dit weekend wel op uitstap naar een of andere beurs. Ik kalmeerde en zei “ help je me?” met wat vroeg mijn broer. Een feest te geven. Zei ik vastberaden tegen hem en liep zijn kamer uit. Ik ging terug naar beneden en zette me aan mijn bergen huiswerk die ik nog moest doen, daar zat ik aan tafel voor me uit starend ik dacht en dacht “ hoe ga ik een feest geven? Ik ben zelfs nog nooit uitgenodigd..”  Na een lange zware week school brak het weekend aan, mijn broer had gelijk mijn ouders gingen naar een wetenschapsbeurs voor papa zijn werk. Mijn papa heeft speciaal werk, hij is namelijk een echte wetenschapper. Niet eentje die naar wat sterretjes zit te kijken of een beetje bloed rond draait, nee mijn papa vind dingen uit. In ons huis zelf heeft hij ook een van zijn uitvindingen staan, misschien wel de grootste en beste van ze allemaal.. het is de tijdmachine. Al sinds ik klein was vond ik dit erg fascinerend want niet elke 4-jarige heeft een tijdmachine in huis. Maar zoals je wel kon denken ik mocht niemand er ooit iets over  vertellen. De machine werd ook nooit gebruikt hij stond daar maar in het opberghok of eigenlijk was dat ons opberghok, het kon zich aanpassen aan zijn omgeving zodat je niet ziet dat het een tijdmachine is. Maar genoeg over mijn papa. Terug naar het heden waar mijn ouders op het punt stonden te vertrekken naar de beurs en ik zoals gewoonlijk beloofde ik om heel erg braaf te zijn, de deuren op tijd op slot te doen, enzoverder. Toen ze eindelijk de deur uitwaren was het tijd om te beginnen met mensen te bellen voor mijn feest, waarvan ik tot deze week niks van wist dat ik het gaf. De eerste persoon die ik belde zou sowieso Finn zijn, ik had je al verteld dat Finn een jongen is van mijn school. Hij hoort bij de populaire mensen bij ons op school, maar dat verbaasd me niets. Hij is grappig, spontaan en niet te vergeten ongelofelijk knap! Hij heeft bruine ogen, waarin in uren zou kunnen kijken, bruin haar dat lang vanboven is en kort aan de zij en- achterkanten het krult een beetje aan de uiteindes. Endan het beste van alles, hij is niet je typische sportman zoals je misschien zou verwachten van een jongen zoals Finn, nee hij speelt gitaar en zingt nog eens keigoed ook. Hij is alles wat ik me bij een droomjongen kan voorstellen maar ik denk dat nu wel genoeg voorbeelden heb gegeven waarom dat hij bij de populaire hoort. Ik belde hem op..

Tien
33 0

Fleur en het lichtje

Pagina 1 Helemaal niet zo lang geleden was er eens een lichtje. Het lichtje heeft geen naam, geen ogen of oren en zelfs geen neus om te ruiken. Het bestaat gewoon en het blinkt prachtig aan de sterrenhemel. Het is omringd door honderden, miljoenen, zelfs triljoenen andere witte lichtjes. Het is daar een heel gezellige boel.  Pagina 2 Weet jij trouwens dat niet alle lichtjes even groot zijn? Je hebt kleine, gemiddelde tot hele grote joekels van witte lichten. Ze zouden je verblinden wanneer je er lang naar zou staren.  Pagina 3 De kleine lichtjes, die zijn dan wel klein, maar ook heel bijzonder. Wanneer zo’n lichtje er klaar voor is, dan maakt het een mooie, magische reis. Met een duidelijk plan. Om te groeien, zó groot, om zelf een stralend groot licht te worden. Pagina 4 Vandaag is de dag dat ons lichtje helemaal klaar is om de grote stap te wagen.  Het vertrekt naar de aarde. Oh wat is dat spannend! Nog even kijkt het boven zich. Het ziet het schitterende licht en voelt de liefde stralen. De warmte neemt het kleine witte lichtje met zich mee. 'Dit kan ik wel aan, stoere rakker dat ik ben' zegt het vol trots tegen zichzelf en weg is ‘ie. Pagina 5 Het lichtje nestelt zich in het hart van een kindje dat nog niet geboren is. Het is een plek die lekker warm aanvoelt, veilig en geborgen. Het lichtje geniet. Al heel snel maakt het een nieuwe stap op zijn reis. Het wordt geboren. Pagina 6 Whoops, wat is me dat even schrikken! Dit licht is niet het licht van boven, het voelt helemaal anders. Het lichtje schrikt van de harde geluiden die voor de eerste keer zijn oortjes bereiken. Ja, nu zijn er ogen om te zien, een neusje om te ruiken, handjes om te grijpen en voetjes om te stappen.  Pagina 7 Het lichtje kiest om zich te nestelen in het hart van een meisje dat van haar mama en papa de naam Fleur krijgt. Pagina 8 Samen met Fleur, warm in haar hartje, zet het lichtje dapper zijn reis voort. Ze werken heerlijk samen. Fleur voelt de liefde van de mensen rondom haar. Ze groeit stilaan op, leert kruipen en stappen, praten en zingen. Fleur geniet van het leven.  Pagina 9 De kleine Fleur praat vaak in gedachten met het lichtje. Hierdoor weet ze perfect waar ze vandaan komt, wie ze is en wat ze hier op deze wereld komt doen. Ze voelt zich helemaal OK.  Pagina 10 Maar Fleur wordt groter. Het wordt drukker in haar leventje en stilaan vergeet ze met haar lichtje te praten. Pagina 11 Ze leert gevoelens als jaloezie, verdriet, boosheid en onzekerheid kennen. Ze gelooft stilaan dat geluk afhangt van hoe anderen met haar omgaan, hoe anderen tegen haar praten en of anderen haar graag zien. Pagina 12 Haar hoofd maakt haar blaasjes wijs. Haar hoofd vertelt zoveel verhaaltjes die niet waar zijn dat ze er droevig van wordt. Pagina 13 En dan vergeet ze. Dat ze zelf zó krachtig is. Dat ze door naar haar hart te luisteren en leuke gedachten in haar hoofd te stoppen, zo gelukkig kan zijn! Pagina 14 Het lichtje vergeet nooit. Het probeert zo hard te stralen en op het huisje van Fleur te kloppen. “Fleur, doe je deurtje terug open…”, fluistert het, “je bent niet alleen, we zijn hier samen èn je bent helemaal perfect”. Maar Fleur hoort het niet meer. Pagina 15 Fleur wordt nog groter. Binnenin voelt ze soms een wringend gevoel. Waar komt dat toch vandaan? Ze begint zichzelf vragen te stellen. Waar is ze nu weer goed in, waar gaat haar hart sneller van slaan? Pagina 16 Haar hoofd tolt, ze blijft maar denken en een antwoord zoeken op al haar vragen. In haar hoofd vindt ze het antwoord niet. Pagina 17 “Stop” zegt ze op een dag tegen haar ratelende hoofd. “Stop, het is genoeg”. Pagina 18 Ze stapt de deur van haar huis uit en komt aan in het bos waar ze als kind zo graag kwam. Wat is het hier stil. Pagina 19 Ze gaat zitten en luistert naar het fluiten van de vogels. Ze ruikt het bos. Ze voelt zich helemaal goed hier. En wat is het hier stil. Pagina 20 En plots hoort ze het weer: een heel licht gefluister. “Hoor ik dit wel goed? Wat is dat? Ben ik niet alleen?” Pagina 21 Ze doet haar ogen dicht en maakt het nog stiller. Het gefluister wordt helderder. Pagina 22 “Zo, eindelijk krijg je het stil zodat je me opnieuw kan horen”, zegt het lichtje met een klein lachje. Pagina 23 Fleur hoort nu duidelijk de stem die klinkt vanuit haar hart. Ze wordt helemaal warm vanbinnen. Tranen van ontroering en geluk stromen over haar gezicht. Pagina 24 Op dat moment, beslist Fleur om het licht in zichzelf altijd te laten branden. Haar hart wijst haar de weg en haar hoofd helpt haar hierbij. Wat een prachtige samenwerking tussen deze twee! Pagina 25 En het lichtje? Het is zo gegroeid dat het straalt als een grote zon in het hart van Fleur. Zijn stralen reiken uit naar al de mensen over de hele wereld . Iedereen geniet mee van de vreugde, geluk, blijheid,  liefde en vrede die zij samen uitstralen.   Samen maken ze de wereld zoveel mooier.

Saartje
0 0

Het bos van Dachtiketnie

HET BOS VAN DACHTIKETNIE   In het bos van Dachtiketnie wonen mier, spin, specht en eekhoorn met zijn allen samen. Maar er is iets vreemds aan de hand in het bos. Je weet wel, dat mieren hopen bouwen, spinnen webben maken, spechten gaten timmeren en eekhoorns eikels verzamelen. Mier echter, die krijgt geen zandkorrel meer versleept. Het is net alsof haar smalle rugje en haar dunne pootjes al hun kracht verloren hebben. Spin, die krijgt geen rechte draad meer gesponnen. Haar web lijkt eerder op een doolhof dan op een mooi blinkend spinnenweb. Het is net alsof haar kunstige draadtalenten allemaal verdwenen zijn. Specht, die kan alleen nog minigaatjes kloppen, zijn bekje zegt niet meer ‘rikketikketik’, zijn bonte kleuren zijn grijs en grauw, het is niet mooi om aan te zien. En eekhoorn, die vindt zelfs geen eikels meer! Is zijn zicht verslechtert? Of zijn alle eikels uit het bos verdwenen? Wat is er toch aan de hand met hen? Als ik het mij goed herinner, was het bos vroeger mooi, groen en gevuld met bonte dierengeluiden, kleurig en fleurig gebouwde nesten en gelukkige dieren. Maar vandaag… en zelfs gisteren ook al… is het stil in het bos, en ziet het er erg sip en donker uit. Zelfs de bomen weten niet meer wat er aan de hand is! Zij zijn bang om hun blaadjes te laten vallen, uit schrik dat ze in de lente niet meer zouden terug groeien! Dus ze houden ze angstvallig bij, waardoor er alleen nog maar dorre bruine bomen te vinden zijn in Dachtiketnie. De zon heeft geen zin meer om haar stralen te laten schijnen op het bos, het haalt volgens haar niets meer uit, want niets groeit er nog. Dit kan zo niet meer verder. En er is maar één iemand die raad weet. Welgedacht de kabouter. Welgedacht is de enige in het ganse bos die nog steeds gelukkig is. Hoe doet hij dat toch? Hoe blijft hij zo stralend rondlopen en met zijn kleine sterke handen het bos – of dat wat er nog van over is – verzorgen? Hoe houdt hij steeds die stralende glimlach op zijn lippen en loopt hij vrolijk fluitend op het mos? Hoe staat hij elke ochtend moeiteloos op om de bloemen en planten te gaan verzorgen? Voor de dieren en bomen is hij hun laatste hoop. Hij moet hen leren hoe hij dat doet. Zodat het bos zijn stralende groene glans weer terugkrijgt en de dieren hun kracht. Dus maken ze een afspraak met hem, aan de Grote Eik met de holle tak, vlak aan de waterbron. Er zijn wel 10 000 mieren, 578 spinnen, 122 eekhoorns en 12 spechten aanwezig. De Grote Eik spreidt met zijn laatste kracht zijn takken zodat iedereen een zitplaatje heeft. Kabouter Welgedacht is, net als alle 10 712 dieren, stipt op tijd aanwezig. Vol spanning en met ingehouden adem (of toch voor een tijdje) kijkt iedereen de wijze kabouter aan. Het is muisstil in het bos. Je hoort geen blaadje vallen en geen takje breken. En dan begint Kabouter Welgedacht met zijn verhaal. Lieve mieren. Jullie zijn vergeten. Doordat jullie vonden dat de spinnen sneller waren en de spechten grotere gaten konden maken, waren jullie vooral bezig met hen. Plots vonden jullie de draagkracht van jullie sterke rug en lenige armen niet meer zo bijzonder en stilletjes aan verloren jullie het geloof in jullie ware talent, namelijk prachtige mierenhopen bouwen, en als echte werkpaarden zeulen en sleuren met allerlei bosmateriaal. Als jullie terug geloven in jezelf, en terug weten waar jullie goed in zijn, dan kunnen jullie morgen zelfs al weer aan de slag. En ik ben er zeker van dat jullie terug super mega gelukkige mieren zullen zijn. Prachtige spinnen. Ook jullie zijn vergeten. Jullie keken zoveel naar de eekhoorns die moeiteloos door de takken van de bomen zwierden met een snelheid die jullie niet haalden, dat jullie vergaten wat een ongelooflijk perfecte spinnenwebben jullie kunnen maken. Niemand anders kan dit zo goed als jullie. Maar jullie vonden dit plots niet meer zo bijzonder. Jullie dachten dat jullie ook moesten kunnen zwieren, maar jullie hoeven enkel de beste webbenbouwers van het bos te zijn. Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. Stop met vergelijken met anderen en kijk naar waar jullie zèlf zo ongelooflijk goed in zijn. En jullie zullen terug gelukkige spinnen zijn en mooie webben maken. Krachtige eekhoorns. Jullie vonden de minuscuul opgebouwde hopen van jullie mierenvrienden zo fantastisch, en de samenwerking van hun ganse familie om die ene perfecte mierenhoop te bouwen, dat jullie je soms eenzaam voelden. Omdat jullie je nestje alleen moesten vullen met eikels. Jullie gaven op. Jullie voelden zich wat in de steek gelaten, terwijl heit nu eenmaal jullie taak is om alleen op pad te gaan en eikels te verzamelen! Jullie mogen gerust mee genieten van al het moois dat de mieren bouwen, maar je hoeft hier helemaal niet jaloers om te zijn. Jullie zijn zo krachtig, lenig en snel, dat jullie dit alleen kunnen! Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. Er liggen tonnen eikels in het bos, te wachten op jullie snelle vingers om ze te verzamelen voor de winter. Bonte gekleurde spechten. Jullie keken zo op naar de Grote Krachtige Eik waarin jullie je nest bouwden, dat jullie je erg klein gingen voelen. De eik die weer en wind doorstond, die zijn takken ter bescherming bood en jullie een veilige haven bood. De eik die aan wel honderd dieren een thuis kon geven, terwijl jullie voor slechts eentje een huisje bouwden. Hierdoor verloren jullie het geloof in jezelf. Jullie vonden dat wat jullie deden minderwaardig aan wat de Eik bood. Maar niets is minder waar(d). Iedereen hier in het bos heeft zijn eigenste taak èn zijn eigenste talent. En dat van jullie is schitteren met pracht en praal en het bos levendig houden met jullie geklop. En jullie bieden een warme thuis aan jullie eigen gezin. Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. De Grote Krachtige Eik had ook naar het verhaal van Welgedacht geluisterd. Stilaan begon hij te beseffen dat wat hij deed, namelijk zijn bladeren bijhouden, ook niet echt één van zijn talenten was. Dit was niet de reden dat hij in het bos stond. Hij moest zijn bladeren herfst na herfst laten vallen, zodat deze de grond zouden voeden en de nieuwe planten en dieren in de lente konden eten van de gevoede grond. Dit was de enige manier waarop het bos kon groeien. Waarop hij kon groeien. Waarop de planten en dieren konden groeien. Loslaten van het oude en plaats maken voor het nieuwe. Stilletjes aan begon iedereen te snappen wat Welgedacht zei. Als ze gewoon waren wie ze hoorden te zijn (en dat wisten ze, diep vanbinnen) en deden waar hun grootste talent lag, dan lag niets hen in de weg om gelukkig te zijn. Wanneer ze dicht bij zichzelf bleven in plaats van zich te vergelijken met anderen (je kan appelen en peren toch ook niet vergelijken???) Wanneer ze deden waar ze goed in waren en wat ze graag deden (in plaats van tegen hun zin iets uit te proberen dat eigenlijk niet echt bij hen paste, zoals Specht een keertje probeerde om zandkorrels te verplaatsen met zijn snavel, wat géén succes bleek te zijn!). Wanneer ze trots waren op zichzelf, en zichzelf graag zagen, nèt zoals ze waren, niet meer of niet minder. Wanneer ze geloofden en vertrouwden dat wat ze deden in het bos, ervoor zorgde dat het bos er op zijn allermooiste uitzag. En ze moesten er gewoon maar aan beginnen! Morgen al! Dan… zouden zij net als Welgedacht, weer gelukkig zijn. En wie zou er nu niet kiezen om gelukkig te zijn? De dieren juichten! Ze waren zo blij en opgetogen met deze boodschap en voelden zich enorm opgelucht. Met zijn alles beslisten ze om vanaf morgen weer aan de slag te gaan en de woorden van Welgedacht mee te nemen naar hun huisjes.   En zoals je al kan raden… zag het bos van Dachtiketnie er binnen de kortste keren weer blinkend en stralend groen uit, de zon scheen er haar mooiste stralen, hoorde je dagelijks het kloppen van de bonte specht, liep je als je niet uitkeek tegen zilvergrijze spinnenwebben aan, trippelden de eekhoorns vrolijk van tak tot tak en vond je als je wat beter keek magnifiek gebouwde mierenhopen met ijverig werkende mieren à volonté. En elk jaar in de herfst kwamen alle dieren samen aan de Grote Krachtige Eik, die trots zijn takken spreidde voor al zijn bezoekers, wachtend op de volgende groene knoppen die zouden groeien ergens in de lente. En met een grote DANKUWEL bedankten ze kabouter Welgedacht voor de meest wijze les uit hun leven, bedankten ze ook elkaar, voor de mooie samenwerking in het bos en bedankten ze zichzelf, gewoon omdat ze het waard waren. Gelukkig zijn. Ze wisten nu allemaal hoe het zat. In het bos van Dachtiketnie (wat trouwens een jaar later van naam veranderde en Dachtiketwel ging noemen).          

Saartje
0 0

HET MANNEKE OP DE MAAN

Er was eens een meisje dat héél erg nieuwsgierig was. Ze overdonderde haar mama en papa met vragen, de hele dag door, over van alles en nog wat: “Waarom hebben auto’s vier wielen?”, “Hoe ver is het naar de zon?”, “Waarom heeft een kameel twee bulten?”, “Waar wonen de Eskimo’s?”, “Wie is de slimste mens ter wereld?”, “Waarom kan je door een venster wél kijken en door een muur niet?”, enzovoort… Gelukkig waren de papa en de mama van het meisje erg slim, en zo konden ze op alle vragen van het meisje een antwoord geven. Al moesten ze soms toch eerst diep nadenken, want de vragen waren af en toe wel héél moeilijk!   Op een mooie avond keek het meisje naar de hemel, en zag de volle maan heel fel schijnen. En ze ontdekte duidelijk een gezicht met twee ogen en een neus en een mond: iemand was op de maan naar hen aan het kijken! En ze vroeg aan haar mama: “Mama, hoe heet dat manneke op de maan?” “Maar kleintje toch,” zei de mama, “er woont toch niemand op de maan!”. Het meisje hield vol: ze kon het toch immers met haar eigen ogen zien! En ze vroeg het ook aan de papa… maar die antwoordde precies hetzelfde. Hoewel het meisje meestal alles geloofde wat haar mama en papa haar vertelden, had ze nu toch haar twijfels: iedereen kon toch de ogen zien! En de neus! En de mond! Ja toch? Dus vroeg ze het ook aan de juffrouw op school. Maar die zei ook al precies hetzelfde, en het meisje was helemaal in de war. En ’s nacht kon ze de slaap niet goed vatten, en droomde over het manneke op de maan. De volgende dag vroeg ze het voor alle zekerheid nog eens… maar met het zelfde antwoord. Ze voelde zich meer en meer verward, en kon ’s nachts niet goed slapen. En ze bleef maar dromen over het manneke op de maan.   Op een nacht werd ze opeens wakker van lawaai in haar kamer. Ze opende haar ogen en zag een vreemd mannetje bij haar bed staan, gekleed in een glanzend plastieken ruimtepak, en met zijn hoofd in een soort omgekeerde visbokaal! Ze kon zijn gezicht niet goed zien, maar zag wel dat hij hele grote oren had, die een beetje verkreukeld opgevouwen zaten in zijn bokaal. “Wie ben jij?”, vroeg ze, “En waar kom je vandaan?”. “Ik heet ietie, en je hebt mij geroepen”, zei het mannetje. Het meisje begreep er niets van: “Heb ik je geroepen?” “Ik kom van het land van de dromenluisteraars”, verklaarde het mannetje. “Wij luisteren de hele tijd naar de dromen van de mensen. En als iemand héél dikwijls van hetzelfde droomt, dan worden wij geroepen om te komen helpen…” “Kan jij mijn dromen horen?”, vroeg het meisje verbaasd. “Natuurlijk!”, zei het mannetje. En ja, eigenlijk… met zo’n oren moest iemand wel héél goed kunnen horen! “En kan jij mij helpen?”, vroeg het meisje verder. “Natuurlijk!”, zei het mannetje. “Weet jij dan hoe het manneke op de maan heet?”, vroeg het meisje. “Nee,”, moest het ventje toegeven, “dat weet ik niet…” “Maar hoe kan je mij dan helpen?”, reageerde het meisje een beetje teleurgesteld. “Ik kan je ernaar toe brengen.”, antwoordde de dromenluisteraar, “En dan kan je het hem zélf vragen!” “Maar mijn mama en papa zeggen dat het manneke op de maan niet bestaat!”, zei het meisje een beetje beteuterd. “Oeps!”, reageerde het ventje onthutst. Maar hij herstelde zich snel: “Dan gaan we toch gewoon kijken! Als er geen manneke bestaat, dan weet je het. En als hij wel bestaat, dan vraag je zijn naam! Simpel toch?”   Het meisje vond dat een schitterend plan. Ze vroeg zich wel af hoe ze daar zouden geraken? Maar het ventje stelde haar gerust: “Mijn droom-mobiel staat buiten.” En hij zei dat ze zich dan maar gereed moest maken. Het meisje wist niet goed hoe ze zich moest klaarmaken voor een reis naar de maan. Zoiets had ze nog nooit gedaan. Naar de Gavers was ze al geweest, ja.. maar naar de maan? “Je moet vooral zorgen dat je genoeg eten mee hebt voor onderweg”, zei het mannetje, “want het is toch een eindje vliegen!” Dus ging het meisje naar de keuken, en pakte daar het verse brood dat mama pas gebakken had, en sneed er met het broodmes dikke boterhammen af. En uit de kast haalde ze de pot met chocopasta, en smeerde die in dikke lagen op haar boterhammen. En toen wikkelde ze haar boterhammen in aluminiumfolie, en stak het pak in haar Hello-Kitty rugzakje. “Ik ben klaar!”, zei ze. En samen met het mannetje stapte ze naar buiten. “Waar is je droom-mobiel?”, vroeg ze. “Hier!”, antwoordde de dromenluisteraar… en hij wees naar haar kinderfietsje. Hij ging op het stuur zitten, en zei haar om op het zadel van haar fietsje te gaan zitten.  “Houd je maar stevig vast!”, waarschuwde hij haar. Toen maakte hij enkele vreemde krullende gebaren met zijn handen, en opeens waren ze weg… de lucht in! Ze schoten met een reuze vaart omhoog, en het meisje vond het fantastisch: het was precies als op de kermis, maar nog véél leuker en véél spannender. Onderweg maakte het meisje het zich gemakkelijk, en af en toe at ze een boterham. En het mannetje keek haar elke keer een beetje jaloers aan. Hij had ook wel zo’n vers gebakken boterham gewild. Maar met je hoofd in zo’n visbokaal, is het moeilijk om te eten. Het is nu wel zo dat dromenluisteraars eigenlijk niet hoeven te eten, maar… het zag er zo lekker uit!   Na enige tijd waren ze bij de maan aangekomen. Ze vlogen de hele maan rond, heel dichtbij de bodem, over de putten en de bergen. En nergens was er een manneke te zien. Af en toe zette de dromenluisteraar zijn droom-mobiel op de maan neer… maar er was geen teken van leven te bespeuren. “Wat denk je?”, vroeg hij aan het meisje, dat er ondertussen al lang van overtuigd was dat er helemaal niemand op de maan woonde. Aan de ene kant voelde ze zich een beetje teleurgesteld, want ze was er zo zeker van geweest. Maar aan de andere kant was ze ook wel heel blij, want nu wist ze héél zeker dat haar papa en mama op al haar vragen het juiste antwoord kennen. “Laten we dan maar terugkeren.”, stelde het mannetje voor. Maar eerst raapte hij nog een klompje steen van de maan op. Het zag er een beetje uit als een stuk glas ofzo. “Als souvenir”, verklaarde hij. Ze stak het klompje in de zak van haar pyjamavest, en stapte weer op haar fietsje. “Hou je ogen maar stijf dicht", raadde het mannetje haar aan, “Want dit keer zal het heel erg snel gaan, en het zou pijn doen aan je ogen!” En het meisje kneep haar oogjes dicht, en voelde hoe ze pijlsnel van de maan weg vlogen.   Opeens hoorde ze een stem haar naam roepen, en toen ze haar ogen open deed, zag ze haar mama staan. Ze keek om zich heen, en merkte dat ze in haar bedje lag, in haar kamer. Had ze het allemaal maar gedroomd? “Opstaan, kleintje!”, zei de mama, “Je moet naar school, hee…” Het meisje maakte zich klaar voor de school, en ging toen naar de keuken voor het ontbijt. Daar zag ze haar mama ontsteld voor de keukenkast staan. “Het brood is allemaal op!”, stelde de mama geschrokken vast… “Ik had gisteren nog maar pas een vers gebakken?” Het meisje liep vlug terug naar haar slaapkamer, en tastte in de zak van haar pyjamajasje… en ze vond daar een blinkend klompje. Ze hield het omhoog, en zag hoe het schitterde in alle kleuren van de regenboog. Nu wist ze wel heel zeker dat ze niet gedroomd had!   Die avond zaten ze buiten op het terras te genieten van een mooie zomeravond bij volle maan. De papa keek omhoog naar de heldere maan, en merkte plagerig op: “Zie eens naar boven! Janneke-Maan kijkt naar ons…” Maar het meisje keek haar papa heel serieus aan, en zei toen streng: “Maar papa toch! Er woont helemaal niemand op de maan!” En de volgende nacht sliep ze als een roos… en droomde gewoon dat ze een prinsesje was.

Eric Kerkhove
113 0

De Merel

De zwarte merel fluit zijn lied op de tak van een dikke beukenboom. De zwarte merel hoopt dat er een vrouwtje op af komt. Maar hoe hard hij ook zijn best doet met fluiten, het maakt niet uit. Er komt geen vrouwtje naar zijn zangtalent luisteren. Alle andere vogels in het bos zijn al een nest aan het bouwen. Nog enkele dagen en de vrouwtjes leggen een ei dat ze dan samen, om de beurt uitbroeden. Merel wil het nog één keer proberen. Hij haalt heel diep adem en begint uit volle borst te zingen. -'Stop! Stop!' Roept opeens iemand naast merel. In de stam van de dikke boom naast merel is een holletje waaruit het rossig kopje van een eekhoorn tevoorschijn komt.   -'Stop eens met dat kattengejank. Dat hoor ik nu al bijna de hele dag. Nu ben ik het beu.' -'Fluit ik niet mooi misschien?' Vraagt de merel. -'Merels als wij zijn de beste zangvogels van heel het bos en ver daarbuiten,' probeert hij de eekhoorn uit te leggen. Eekhoorn zet zich naast merel op de tak en biedt hem een verse eikel aan. Merel schud zijn kopje: -'Neen, dank je. Ik hou meer van zaadjes of een sappige worm.' Eekhoorn haalt zijn neusje op en knabbelt aan de harde vrucht. -'Zing ik dan zo slecht?' Vraagt merel nogmaals en begint ongevraagd te fluiten. Eekhoorn slaat zijn beide pootjes tegen zijn oren en brult: -'Stop ermee merel! Het verwondert mij niet dat er geen vrouwtje op afkomt. Waar heb jij zo slecht leren zingen?' -'Bij de rand van het bos staat een klein huisje. In de dikke eik ernaast ben ik geboren. Steeds hoorde ik daar viool spelen. Toen ik wat later leerde vliegen zag ik door het raam van het huisje dat een klein meisje leerde viool spelen. Samen met haar heb ik muzieknoten geleerd en fluit ik nu de mooiste melodiën.'   Eekhoorn begint te lachen. -'Mooiste melodiën? Je fluit als een kraai met keelpijn! Van dat meisje met viool, dat wil ik wel eens zien en horen', zegt hij. Merel vliegt voorop terwijl de eekhoorn van tak tot tak en van boom tot boom springt tot aan de rand van het bos. Het kleine huis heeft een rieten dak en door de schoorsteen komt de geur van vers gebakken brood onze twee vrienden tegemoet. Het moet er warm en knus zijn. Merel en eekhoorn zetten zich op een tak dicht bij het open raam. Net op tijd want langs het bospad komt een jong meisje naar het huisje gestapt. -'Dat is ze.' Fluistert merel. -'Maar, wat is ze gegroeid! Ik herken haar haast niet meer.' Het meisje gaat het huisje binnen en opeens wordt het doodstil in het bos. Alsof elk dier de adem inhoud. Zelfs de wind is gaan liggen. Allemaal weten ze wat er nu gaat komen. Vanuit het open raam komt de klank van een viool naar buiten. Zo mooi. Dit is niet wat merel gehoord heeft toen hij klein was. De muziek die hij nu hoort is warm en zacht. Een stuk van een groot wereldberoemde componist wordt bespeeld op de viool. Al snel opent merel zijn bekje, haalt diep adem en begint de melodie mee te fluiten. Eekhoorn wil weer zijn oortjes afschermen, maar deze keer kijkt hij vol bewondering op naar merel. Samen met het meisje horen de dieren een hemelse muziek. Het lijkt alsof het bos mooier wordt. De zon schijnt door de takken van de bomen en geeft meer warmte. Bloemen steken hun kopje in de hoogte alsof ze nu beter kunnen horen. Dieren koppeltjes leggen hun hoofdje verliefd tegen elkaar aan. Merel kan gewoon niet meer stoppen met fluiten. Meteen komt een vrouwtjesmerel naast hem zitten. Zo'n mooi geluid heeft zij nog nooit gehoord.   Een paar maanden later zitten merel en eekhoorn terug op de tak van de dikke eik bij het boshuisje. De bladeren van de bomen in het bos beginnen stilaan geel en rood te kleuren. De herfst staat voor de deur. Het raam van het huisje staat op een kier en gespannen wachten onze twee vrienden op de klanken van de viool. Merel is zenuwachtig. Meermaals kijkt hij achterom of tuurt hij in de lucht. -'Verwacht je soms iemand?' Vraagt eekhoorn. Plots zien ze allebei een vrouwtjes merel met drie jongen achter haar aan op hun toekomen. Ze zetten zich alle drie naast pappa merel. Hij kijkt trots naar zijn drie jongens die net hebben leren vliegen. Verliefd kijkt hij naar zijn vrouwtje. Dan wordt het ijzig stil in het bos. Elk dier voelt wat er staat te gebeuren. Voor het raam verschijnt een jong meisje, dat ondertussen een jonge dame is geworden, met haar viool. Ze plaatst het instrument onder haar kin en met de strijkstok raakt ze enkele snaren aan. Het is prachtig en tevens ontroerend om te zien hoe zo'n jonge vrouw met zoveel talent en overgave voor heel het bos staat muziek te spelen. Samen met zijn gezin en zijn beste vriend eekhoorn wil merel naar het concert luisteren. Zo leren zijn jongens muzieknoten en kunnen ze heel mooi fluiten als ze wat ouder zijn.

Luc Verschooten
5 0

De tram

Tijdens de zestig en zeventiger jaren besloten stedelingen vooral naar het platteland te gaan wonen om hun kinderen de gevaren van de stad te besparen.Op de hoek van de Wolstraat en de Coppenolstraat wonen er enkele families met kinderen.De tram zoeft met hoge snelheid door de wolstraat iedereen van de bewoners weet dat.Kinderen en volwassenen hebben buiten enige wrevel niet veel problemen met de tram.Op een dag logeerden enkele kinderen van ouders die hun kinderen op het platteland hadden opgevoed om hen te beschermen tegen de gevaren van de stad.Zal ik beschrijven wat het effect is van een kind lopend in de richting van de Wolstraat.Waar op dat moment een tram met hoge snelheid doorrijd.Ik kan het niet.Veel te gruwelijk. foto gallery verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
15 0
Tip

Roodkapje

Moeders argwaan werd gewekt door een pak boterkoekjes dat ze vooraan in de provisiekast ontdekte. “Roodkapje?” Geen antwoord. “Roodkapje!” “Jahaa,” klonk het met tegenzin vanuit de woonkamer. Moeder stormde het huis door en vond haar dochter languit op de sofa. Als een musketier chargeerde ze met het pak koekjes in de richting van het meisje. “Ben jij naar oma geweest?” “Mja,” mompelde de tiener. “Niet liegen, jongedame! Dit zijn de koekjes die ik exact twee uur geleden heb ingepakt. En nu vind ik ze hier weer doodleuk in mijn eigen kast!” Roodkapje kwam zuchtend overeind. Ze trok een rieten mandje vanonder een bijzettafeltje vandaan en wees op de barkast. “Daar staat de wijn. En de melk heb ik weer in de koelkast gezet.” Moeder snoof verontwaardigd, trok het mandje uit Roodkapje´s handen en liep naar de keuken. Even later kwam ze weer de woonkamer in met een volle mand, en viste in het voorbijgaan een fles wijn uit de barkast. Voorzichtig maar gedecideerd zette ze de mand op de salontafel. “En nu ga je wél.” Roodkapje keek haar kwaad aan. “Ik wil niet.” “Je gaat.” “Waarom moet ik het altijd doen? Waarom ga je zelf niet?” Het klonk behoorlijk uitdagend en moeder moest haar best doen om kalm te blijven. “Ik moet de was nog ophangen,” antwoordde ze. “Jij wilt het ook niet doen!” riep haar dochter. “Geef het maar toe!” Maar moeder rechtte haar rug en stuurde Roodkapje de deur uit.   Met boze passen beende het meisje even later door de straten. Ze sloeg het bospad in en stampte verder tussen de bomen. In een recordtempo bereikte ze het huisje van haar grootmoeder, dat zich aan de andere kant van het bos bevond. Bij de voordeur gekomen, bleef ze even staan en probeerde zichzelf te kalmeren. Ze ademde diep in en uit. “Rustig blijven,” fluisterde ze. “Het is een oud mens, ze kan er zelf ook niks aan doen.” Toen klopte ze op de deur. Tot haar verbazing zwaaide die onder de druk van haar vuist vanzelf open. “Oma?” riep ze, terwijl ze voorzichtig naar binnen stapte. “Oma, waarom heb je de voordeur opengelaten?” Er kwam geen antwoord. Roodkapje sloot de deur achter zich en keek de kamer rond. Oma´s huisje was in feite een boshut: één grote ruimte, volledig opgetrokken uit hout, en in de hoogte opgedeeld door een mezzanine. Toen oma last begon te krijgen met het beklimmen van de trap, hadden ze haar bed van de mezzanine naar beneden gehaald. Het stond nu op de benedenverdieping achter een groot kamerscherm. Dat scherm was een prachtig zijden exemplaar met Japanse motieven dat geweldig vloekte met de Zwitserse koekoeksklok die ernaast hing en de enorme eettafel uit eikenhout die zo ongeveer de rest van de kamer innam. Vanachter het kamerscherm klonk onderdrukt gegiechel. “Oma, lig jij nog steeds in bed?” Roodkapje zette haar mand op de tafel en loerde achter het scherm. In het bed zag ze, verstopt onder de dekens, een grote bult die hikkende pretgeluidjes produceerde. Het meisje zuchtte weer en kwam dichterbij. “Oma, wil je iets eten?” vroeg ze, en legde haar hand op de bult. “Ik ga JOU opeten!” krijste oma en ze veerde op vanonder de dekens als een duivel uit een doosje, haar oude handen klauwend in de lucht en haar mond wijdopen gesperd. Roodkapje gilde. Ze kon net op tijd wegduiken om aan de grijpende nagels te ontsnappen, maar toen lanceerde grootmoeder zich vanaf het bed, wierp zich op haar kleindochter en plantte vampierengewijs haar vals gebit in Roodkapjes nek. Het meisje schreeuwde het uit en verloor haar evenwicht. In haar val trok ze het tafellaken mee, zodat de mand met zijn volledige inhoud op de grond terecht kwam. Roodkapje greep de fles wijn en sloeg oma ermee op het hoofd. Toen kroop ze zo snel ze kon onder het oude mens vandaan en rende naar de deur. Ergens onderweg kletterde het vals gebit op de grond.   Even later stormde Roodkapje haar eigen huis binnen, vond moeder in de woonkamer, en brulde haar in het gezicht: “Volgende keer ga je zélf!” Daarna liep ze bonkend de trap op en liet zich voor de rest van de dag niet meer zien.             (voor wie meer wil: sprookjeszoalszeechtgebeurdzijn.wordpress.com)

Kathleen Verbiest
168 14

Het Lied Van De Zee

38 643 tekens, inclusief spaties   Het lied van de Zee   1.   Het water klotste zacht tegen de dijken aan. Het was redelijk kalm vanavond. Er was geen enkel schip meer te zien aan de horizon. Enkel de donkerblauwe zee en de bloedrode zonsondergang. Dit was hoe Mara, een doodgewoon 12-jarig meisje, het liefst haar tijd doorbracht: kijkend naar de zee. Maar toch vooral luisterend, want zij, dit heel gewone meisje, hoorde iets wat niemand anders horen kon. Als zij zich afsloot van alle drukte om haar heen, kon ze de zee horen. Niet alleen de golven die tegen de dijken beuken, of het frisse briesje dat vrolijk zijn deuntje fluit op het strand. Nee, dit was iets helemaal anders. De eerste keer dat Mara het gehoord had, had ze haar oren niet kunnen geloven. Het klonk alsof er duizenden stemmen zachtjes meedeinden op de golven. En het stopte nooit. Meestal was het vrolijk en zacht. Maar soms, op hele donkere en regenachtige dagen, was het gezang wat somberder. Toch liet de zee zich enkel voor haar horen. De mensen keken haar dus maar met vreemde blikken aan als ze met haar ogen dicht en met haar tenen in het zand woelend stond te genieten van de prachtige melodie. Soms fluisterde de zee haar zelfs een paar van haar kostbare geheimen toe, in ruil voor één van de hare. Dus, bij nader inzien was ze eigenlijk helemaal nog zo gewoontjes niet. Integendeel. In de ogen van de mensen was zij maar een beetje raar, want iedere avond stond ze daar, op het strand, gewoon te staan. Niemand wist wat ze daar deed. Maar daar trok zij zich niets van aan. Ze dachten van haar maar wat ze wilden. De zee was haar enige, en beste, vriend.   Mara zuchtte. Een zacht briesje waaide door haar lange bruine haren. Het begon langzaamaan te schemeren en ze bedacht dat ze nog op tijd thuis moest zijn. Met tegenzin slofte ze terug naar de kade. Ze ging zitten op het bankje waar haar fiets naast stond. Snel wreef ze het zand van tussen haar tenen en trok haar kousen en schoenen weer aan. Ze keek nog eens naar de zee en fluisterde zacht:   “Tot morgen…”   Toen sprong ze op haar fiets en ging op weg naar huis. Enkele koppig overgebleven zandkorreltjes schuurden nog steeds tussen haar tenen. Ze zoefde door de straten en eenmaal thuisgekomen viste ze haar sleutels uit haar broekzak. Met veel moeite kreeg ze het slot open.   “Ik ben thuis!” riep ze de gang in.   “Hé schat! Ik zit boven, ik kom zo!” klonk het bovenaan de trap.    Mama zal wel weer aan het werken zijn, dacht Mara en met een plof zette ze haar boekentas neer onder de kapstok. Ze pakte haar boeken bijeen en ging aan de keukentafel zitten om haar huiswerk te maken. Wiskunde… Jakkes. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor ze die verdomde oefeningen af had gekregen. Ze hoorde gestommel op de trap en even later ging de deur in de woonkamer krakend open. Mama kwam met de laptop onder haar ene arm en een tas koffie in haar hand de keuken binnen. De laptop belandde op de keukentafel en de tas was binnen de kortste keren alweer leeg.   “Hoe was je dag?” vroeg mama, over Mara’s bol aaiend.   “Euh… Goed”, mompelde die, “en de jouwe?”   “Oh... Ook wel ok…” mama zette zich met een zucht neer op de stoel tegenover haar.   “Het boek komt goed op gang… Nu hopen dat dat zo zal blijven”, ze glimlachte flauwtjes en veranderde snel van onderwerp.   Mama wist wel dat Mara haar anders weer zou bekritiseren om haar ‘werk’. Ze had immers nog nooit een boek echt uitgebracht. De uitgevers zagen er gewoon niets in. Misschien lag het aan de stress… Doordat haar man hen enkele maanden geleden had verlaten, zaten ze al snel in de schulden, al deed ze nog zo hard haar best. Ze wist ook wel dat Mara haar de schuld gaf, en terecht ook… Ze hadden moeten verhuizen naar een klein huisje aan de kust, dat haar ouders normaal verhuurden aan vakantiegangers. Maar tot haar verbazing was Mara dolblij geweest. Ach, wat hield die toch van de zee! Iedere avond stond ze daar op het strand. Soms maakte ze zich er een beetje zorgen over, maar ze liet haar maar doen. Ze deed immers niets verkeerd.     2.   De zon scheen zachtjes door het raam naar binnen. Weer een nieuwe dag… Mara trok zichzelf met grote moeite haar bed uit en slofte naar de badkamer. Ze kleedde zich sloom aan en friste zich even op. Ah! Dat was beter! Ze liep snel de trap af en ging rechtstreeks naar de keuken.   “Goedemorgen!” zei ze vrolijk, toen ze zag dat haar mama in de keuken al koffie stond te maken.   “Wauw, jij bent goedgezind vandaag zeg!”   “We gaan met de klas op uitstap, weet je nog?” vroeg Mara, nog steeds met een brede glimlach op haar gezicht.   “Ach, ja… Dat was vandaag.”   Niet moeilijk dat ze zo blij was. Ze gingen met z’n allen in de voormiddag naar het zeemuseum en dan naar de garnalenvissers kijken. Dat vond ze waarschijnlijk echt te gek. Nu hoefde ze niet te wachten tot ‘s avonds om naar de zee te gaan. Mara grabbelde snel enkele sneetjes brood uit de zak en smeerde ze vol confituur. Eén ervan at ze nu al op en de rest ging de brooddoos in. Ze keek vlug op haar horloge. Was het al zo laat? Ze had waarschijnlijk door haar eerste wekker heen geslapen… Snel trok ze haar jas en schoenen aan en gaf haar mama een kus op de wang.   “Tot straks!”   “Tot straks, mijn kleine zeemeermin! Veel plezier!”   Mara stak haar duim op en zwaaide nog eens. Ze pakte haar fiets uit de schuur, en weg was ze.   °°°   Middag… Nu zouden ze eindelijk naar de zee vertrekken… Het zeemuseum was best leuk en zo, maar toch kon het niet op tegen alle schoonheid van de echte zee. Om eerlijk te zijn had ze zich zelfs een beetje verveeld hier… Behalve bij de roggen. Die waren fantastisch! Ze waren ongeveer zo groot als een frisbee - misschien iets groter - en zaten in een tank op heuphoogte. Er zat bovendien geen bovenkant op, dus als je wilde kon je hen gewoon aanraken. Al hing er aan de muur duidelijk een bord met de boodschap dat dat absoluut niet mocht. Alsof dat nodig was! Mara zou nooit durven om die beesten aan te raken! Sommigen waren wat heviger dan de anderen en draaiden constant in het rond, maar een iets kalmere volgde Mara het hele aquarium rond. Als ze haar hand boven hem uit stak deed hij zelfs een soort van koprol. Dat vond ze geweldig.   Wel een kwartier lang had ze bij de roggen gestaan. Ze waren zo mooi… Ze leken haast door het water te vliegen. Jammer genoeg had ze hen maar gezien toen het bijna tijd was, dus kon ze niet lang blijven. Nu verveelde ze zich nog erger dan eerder…   Uiteindelijk hadden ze nog een uur en een half de tijd voor de rondleiding met de garnalenvisser. Ze gingen met zijn allen naar een klein hutje op het strand. Daar borg de visser al zijn spullen op. De man zelf kwam er even later ook bij staan. Hij begon uitbundig te vertellen over zijn beroep:   “Wist je dat garnalen…”   De rest hoorde Mara al niet meer. Waarom zou zij nu ook maar iets geven om die stomme garnalen… In plaats van te luisteren naar hun gids, luisterde ze naar de zee. Ze was prachtig aan het zingen, net als altijd. Mara genoot er dan ook met volle teugen van. Maar toen merkte ze pas iets. Het gezang… Het had een soort van droevige ondertoon. Het was nochtans een prachtige dag vandaag. Bezorgd luisterde ze wat beter. Misschien had ze het verkeerd gehoord… Maar nee, daar was het weer! Een bijna wanhopig stemmetje tussen alle anderen. Vreemd, dacht Mara, dit is nog nooit gebeurd… Ze was zo in gedachten verzonken, dat ze niet doorhad dat alle ogen op haar gericht waren.   “Wat?“ vroeg ze onthutst.   De kinderen van haar klas barstten in lachen uit. Ze lagen allemaal in een deuk, behalve Niels, die alleen een beetje flauw grijnsde.   “Voor jou is het ‘wablieft?’ jongedame!” zei de juf streng. Ze had er in de klas nog zo op gehamerd dat ze moesten opletten tijdens de rondleiding!   “S… Sorry…” mompelde Mara.   Ze werd zo rood als een tomaat. De kinderen waren nog steeds aan het lachen maar werden al snel de mond gesnoerd door de juf. De rest van de tijd lette Mara terug heel aandachtig op, om te voorkomen dat dit weer zou gebeuren. Maar met haar ene oor bleef ze nog steeds luisteren naar de zee. Ze vroeg zich af wat er in godsnaam kon zijn dat het lied zo verstoorde.   °°°   Het begon al een beetje donker te worden. Mara zat op de veranda haar huiswerk te maken. Het was toch warm genoeg, waarom dan binnen zitten? Ze keek haar taak nog eens vlug na en stak ze toen in haar kaft.   De uitstap was best meegevallen vandaag, behalve dan dat ze door haar hele klas was uitgelachen... Na het uitje had ze ook besloten om niet meer te stoppen aan de kade. Ze wou het trieste lied dat de zee vandaag zong niet nog een keer horen. Ze dacht dus maar af te wachten tot morgen om te kijken of het was gebeterd.     3.   Het was niet bepaald verbeterd… Het was nog erger geworden. Mara was de volgende dag weer terug gegaan naar de zee, maar het lied was nu niet enkel verdrietig, nee, het klonk bijna wanhopig! Als een roep om hulp. Mara was uiterst bezorgd. Wat was er aan de hand met haar geliefde zee? Sindsdien was het ook alleen nog maar verergerd, vandaag zag het meisje er zelfs een beetje tegenop om naar het strand te gaan. Toch besloot ze om te gaan, hopend dat alles weer normaal zou zijn… Maar nee. Ze hoorde de zee al van heel ver nu, bijna schreeuwend. Het geluid deed haar angstig ineenkrimpen. Toen ze op het strand aankwam, zag ze dat zelfs de golven onrustig waren. Wat was er gaande dat zo erg was dat zelfs de zee er onrustig van werd? Ze trok haar sokken en haar schoenen uit en stapte het strand op. Naargelang ze dichter bij het water kwam, werd het lied steeds luider, en dus ook de roep  om hulp. Toen ze dicht genoeg was, stak ze puur instinctief haar hand in het koude water.   “HELP!” klonk het opeens, gigantisch luid, overal om haar heen.   Geschrokken trok Mara haar hand terug en viel met haar achterste in het natte zand. Wat was dat? Ze haalde zwaar adem. Haar oren suisden. Was dat de zee die zo had geschreeuwd? Onmogelijk! Heel behoedzaam stak ze haar hand weer in het water, zich schrap zettend voor wat misschien komen zou.   “Help mij!” klonk het weer, iets zachter weliswaar.   “Wie… Wie zegt daar iets?...”   “Ik ben de zee! Alstublieft! Help mij!”   Mara kon haar oren niet geloven… Kon ze nu ook al met de zee praten?   “Hoe kan ik jou dan wel helpen? Je bent een zee!” zei ze, nog steeds niet zeker van haar stuk.   “Alstublieft…” jammerde de stem zachtjes in haar hoofd.   “Oké, oké! Wat moet ik doen?”   “Kom dichterbij...”   Mara keek vertwijfeld om zich heen. Als de mensen haar nu zo zouden zien praten tegen… nou ja, niets, in hun ogen, zouden ze pas echt denken dat ze gek was! Even nog leek ze te twijfelen maar toen stond ze op en liep met kleine pasjes het zoute water in. Ze zat nu zo diep als ze maar durfde en keek om zich heen. Ze peddelde en kwam met haar kin nog net boven water. Moest er nu iets gebeuren? Een poosje bleef ze maar wat trappelen, wachtend. Net toen ze het wou opgeven en terug naar het strand zwemmen, voelde ze iets aan haar been… Het trok haar naar beneden! Ze spartelde hevig tegen, maar toen greep nog iets haar andere been. Met veel geweld werd ze onder water getrokken…     4.   Wanhopig spartelde Mara nog steeds in het rond. Ze zou niet veel langer haar adem kunnen inhouden! Krampachtig had ze haar ogen dichtgeknepen. Ze lachte even in zichzelf. Ironisch toch? Ze zou sterven in de zee waar ze heel haar leven al zo van had gehouden… Ze voelde dat haar voeten inmiddels al de bodem raakten. Ze was verloren… Opeens klonk een diepe, zuivere stem overal om haar heen.   “Ho, maar! Ik zal je heus niet pijn doen! Je kunt gewoon ademen hoor!”   Een kristalheldere lach golfde door het water. Wat bedoelde de stem? Zij, ademen onder water?! Ze stond bijna op knappen. Als ze nu niet snel kon ademen… Paarse vlekken dansten voor haar ogen. Ze kon het niet meer tegenhouden. Met grote teugen ademde ze de lucht binnen. Wacht eens even… Lucht! Ze kon dus wel ademen! Nu ze wat gekalmeerd was, kon ze zien dat er zich een gigantische luchtbel rond haar hoofd had gevormd. Verbaasd keek ze om zich heen. Ze zag het typische groenige water van de zee en de oppervlakte boven haar hoofd. En… een hele hoop afval op de bodem overal rondom haar. De zee was ziek…   “Aha... Al een beetje gekalmeerd?” vroeg de stem nu.   “Euh… Ja?...” zei Mara aarzelend.   Ze keek gefascineerd toe hoe kleine luchtbelletjes zich losmaakten van haar ‘bellenhelm’ en omhoog zweefden naar de oppervlakte. Dat gebeurde iedere keer als ze uitademde.   De zee schoot weer in de lach. Wat klonk dat mooi! Ze kon het niet laten om zelf ook mee te lachen en een wolk van belletjes zweefde omhoog. Toen ze beiden weer een beetje waren bijgekomen, begon de zee terug te praten.   “Fijn om je eens van dichtbij te zien, je staat altijd zo ver weg op het strand!”   “Tja, ik kan ook niet iedere dag met een nat pak thuiskomen…”   “Dat is dan ook weer waar”, grinnikte de zee.   “Ik heb eigenlijk ook een vraagje voor u…”, stamelde Mara.   “Waarom is uw lied de laatste tijd zo triest?”   “Daarom heb ik je naar hier gebracht, lieverd. Ik zit in de problemen.”   “Hoezo?”   “Wel… Een paar weken geleden kwam er een nieuw schip aan de kust en ik dacht dat het gewoon weer een van die vissersboten was… Maar nee... Het schip kwam midden in de nacht weer terug, echter deze keer had het iets bij. De kapitein heeft gewoon al zijn afval en vuiligheid gedumpt! Sindsdien komt hij om de paar dagen terug. Al mijn vissen en plantjes gaan dood! Ik ben ten einde raad… En aangezien jij de enige bent die mij kan horen…”   “Maar… Hoe kan ik nou helpen? Ik ben nog maar een meisje! Net 12 geworden vorige zomer!”   “Ik weet het… Ik vraag je alleen om het te proberen…’’   De stem van de zee klonk nu echt wanhopig, smekend bijna, en Mara kon het niet over haar hart krijgen om te weigeren. De zee had haar immers al heel haar leven lang naar haar wonderschone lied laten luisteren... Zij was er altijd voor haar geweest…   “Ik zal mijn uiterste best doen”, zei ze dus, dapperder dan ze zich eigenlijk voelde.   Hoe zou zij, gekke Mara die iedere avond naar de zee luisterde, ooit die boot kunnen tegenhouden? De zee zelf echter was heel gelukkig.   “Dankjewel! Ik beloof dat ik mijn mooiste lied voor je zal zingen als het je lukt! Veel succes Mara!”   Zonder verdere discussie voelde Mara de greep op haar benen wegvallen, en meteen ging ze de wolk van belletjes achterna, naar de oppervlakte. Toen ze boven kwam plofte de bel rond haar hoofd en ze zwom snel terug naar het strand. Uitgeput van het zwemmen sleepte ze zichzelf het zand op. Maar toen ze zich recht zette, merkte ze dat ze niet eens nat was. Ze schudde haar hoofd. Vreemd…         5.   De vragen bleven malen in Mara’s hoofd… Hoe kon het dat de zee kon praten? Hoe kon ze überhaupt droog zijn, na zo’n eind gezwommen te hebben? En waarom kon alleen zij de zee horen? Maar ook, hoe zou ze die boot stoppen? Op geen van die vragen wist zij het antwoord. Was ze gek aan het worden? Wat moest ze nu doen? Ze had echt geen flauw idee… Na een hele tijd te piekeren, besloot ze dat het beter was om er even niet aan te denken en er gewoon een nachtje over te slapen. Ze ademde eens diep in. Alles zou wel weer goed komen. Ze zou morgen weer naar school gaan en de zee zou weer zingen zoals ze altijd had gezongen. Het was allemaal gewoon een droom geweest… Toch?   Die nacht kon ze de slaap  niet vatten. Haar plan om niet over de vreemde gebeurtenissen van de afgelopen dag te denken, viel compleet in het water. Net zoals eerder vlogen de gedachten rond in haar hoofd. Ze stelde zich nu al voor hoe ze daar als een zombie in de klas zou zitten… Toch trok ze zich die ochtend weer met veel moeite haar bed uit. Het was woensdag, wat betekende dat het maar een halve dag was. Ze klaarde al een beetje op. Ze zou dus geen hele dag in die suffe klas moeten zitten.   °°°   Sneller dan ze had verwacht ging de laatste bel. En nog sneller zat ze op de fiets, op weg naar huis. Toen ze de straat door moest die het dichtste bij het strand lag merkte ze iets op. Het was stil. Te stil. De zee.... Nu zong ze al helemaal niet meer! Ze nam snel een afslag en bleef op de kade staan. De golven bewogen amper en het water leek meer teruggetrokken dan anders. Ook lag er meer afval op het strand dan normaal. Haar hart sloeg op hol… Was ze te laat gekomen? Die boot was vannacht vast weer langsgekomen… Haar zee… Hoe durfden die hufters haar te kwetsen! Ze werd woedend. Nu was het genoeg geweest! Ze zou hen laten boeten! Hoe ze het ging doen maakte haar niets uit, maar zo kon dit niet blijven doorgaan! Ze balde haar vuisten.   “Ik ga je helpen…” mompelde ze in de richting van de zee.       6.   Heel die verdere namiddag zat ze te broeden op een plan en na een tijdje was ze eindelijk op een idee gekomen. Aangezien afval storten in de zee toch illegaal is, moest zij eigenlijk niet veel doen. Ze moest enkel de sluikstorters betrappen en de politie bellen! Die zouden hen dan wel inrekenen. Maar achteraf gezien zou het misschien toch iets moeilijker kunnen worden… De boot kwam immers maar om de paar dagen en steeds ‘s nachts. Hoe ging ze ooit midden in de nacht het huis uit kunnen sluipen? Haar moeder zou het meteen doorhebben! Die zat namelijk iedere avond tot middernacht te werken aan dat verdomde boek… En als ze dan eindelijk klaar was voor die dag, kwam ze altijd nog eens door het kiertje tussen de deur kijken. Dan zuchtte ze altijd heel diep en slofte terug naar haar eigen kamer. Mama had veel te veel zorgen… Ze dacht waarschijnlijk zelfs dat zij haar de schuld gaf van alles. Papa die wegging, de verhuis… Mara wou dat ze haar kon helpen. Ze schudde haar hoofd even. Ze was aan het afdwalen. Hoe ging ze mama omzeilen zodat ze nog naar het strand kon ‘s avonds?     De hele avond had ze erover gedaan om haar plan tot in de puntjes uit te werken. Morgen zou ze het al in gang zetten. Er was geen tijd te verliezen. Ze ging haar mama vertellen dat ze bij Line ging slapen, en Line zou dat wel bevestigen. In ruil voor een paar weken geen huiswerk dan toch. Dat zou Mara dan in haar plaats doen. Zo kon ze ongemerkt ’s nachts naar het strand. Toch… Mara vond het verschrikkelijk om zo tegen haar moeder te liegen… Maar het was voor de zee, haar zee.   Ze sloot uitgeput haar ogen en viel bijna onmiddellijk in slaap.         7.   Vanavond zou Mara de eerste keer naar de duinen gaan om te proberen om die sluikstorters te betrappen… Puur door de zenuwen was ze die ochtend maar liefst een kwartier te vroeg klaar. Maar door diezelfde zenuwen wou ze ook niet blijven stilzitten. Ze stond op en grabbelde haar spullen bijeen. Ze had besloten om maar eens naar het strand te gaan, om een goede plek uit te zoeken om over de zee te waken. Ze had toch tijd over! Ze sprong de fiets op en ging op weg.   Toen ze daar aankwam was de zee muisstil… Mara kreeg het er benauwd van. Ze schudde het van zich af en speurde zorgvuldig de duinen en het strand af. Waar zou ze zich vannacht kunnen verstoppen? Aha! Daar! Een kleine verhoging in het gras! Dat was meer dan voldoende om zich achter te verstoppen. Ze zou afgeschermd zijn van de wind en ze had een goed zicht op de zee. Perfect! Maar nu was het echt wel tijd om naar school te vertrekken… Ze gooide snel haar boekentas weer over haar schouder en ging op weg.   School duurde net een eeuwigheid… Mara’s gedachten waren constant elders, piekerend over vanavond. Ze besloot om na school eerst naar huis te gaan. Zee of geen zee, zij moest nog steeds haar huiswerk maken. Plus, ze moest nog een paar spulletjes ophalen bij haar thuis...       8.   Na een paar minuutjes fietsen kwam ze thuis aan. Ze maakte eerst haar huiswerk, maar duwde al snel triomfantelijk de boeken van zich af. Ze zette zich recht en liep de bureaukamer binnen. Daar lag ongelofelijk veel rommel en meteen begon Mara enkele schuiven open te trekken. Nu hopen dat het niet in een van de verhuisdozen zit…, dacht ze. Maar na even zoeken vond ze het dan toch. Een kleine verrekijker. Die zou heel goed van pas komen straks. Verder nam ze nog een klein rugzakje met een zaklamp en wat eten mee. Snel deed ze haar dikke winterjas aan, het kon nu eenmaal heel koud worden aan zee, zeker ‘s nachts. Ze ging nog snel gedag zeggen tegen haar mama en vertrok.   Even later kwam ze op de kade aan. Het was nog redelijk vroeg maar toch begon het al stevig af te koelen. Ze zette haar fiets op slot naast een bankje en klom de duinen op. Toen ze het plekje terug had gevonden dat ze daarnet had uitgekozen, plofte ze zich neer. Ondertussen was het al bijna vijf uur. Haar maag gromde luid in protest. Ze had door al dat gedoe nog niet gegeten… Maar ze was voorbereid. Ze viste snel een goed dichtgeknoopt boterhammenzakje tevoorschijn. Niet ideaal als avondeten, maar ja… Ze had het er zeker voor over. Nadat ze haar boterhammetjes met kaas op had, grabbelde ze ook de verrekijker uit haar rugzak. Ze maakte het zich gemakkelijk, of toch zo goed als, en maakte zich klaar voor een wel heel lange nacht… ze moest immers wel wakker blijven natuurlijk, anders zou die boot haar misschien ontgaan. Toch verwachtte ze niet dat er veel ging gebeuren vannacht. De kans was namelijk heel klein dat het schip zich vandaag al zou vertonen. Haar geliefde zee had haar immers al verteld dat ze maar om de paar dagen van zich lieten zien. Maar, rond zeven uur ’s avonds zag ze iemand over het strand kuieren. Wat kwam die hier nog doen? Nieuwsgierig keek ze eens door haar verrekijker. Het was Niels! Ze herkende hem direct aan zijn korte, donkerblonde piekhaar dat alle kanten op stak. Niels was een beetje de buitenstaander van de klas. Plus, hij was ongeveer een halve kop kleiner dan haar… Waggelend liep hij verder over het strand, met een reusachtige camera… Blijkbaar lukte het niet zo goed om die op te zetten. Ze hoorde hem nog tot in de duinen vloeken. Ze besloot om eens een kijkje te gaan nemen.   “Hé, wat doe jij hier nog zo laat?” vroeg Mara dus toen ze dichterbij was gekomen.   Niels schrok zich een hoedje. Hij draaide zich bruusk om en hield zijn hand tegen zijn zwaar kloppende hart, dat zelfs nog harder begon te kloppen toen hij zag dat Mara daar voor hem stond.   “Wauw… Jij kunt een mens laten schrikken zeg… Ik ben gewoon een paar foto’s aan het trekken…”   “Oh… Waarom?” vroeg Mara nieuwsgierig.   “Gewoon… Omdat ik dat leuk vind, denk ik… Wat doe jij hier eigenlijk?” kaatste hij de bal terug. Hij hield tussen het praten in krampachtig zijn adem in van de zenuwen. Verpest het nu niet… Dacht hij in zichzelf.   “Euh… Niets! Ik, euhm…” wat nu gezegd, dacht Mara. Zou ze hem vertellen dat ze op wacht stond?   “Ik ben de zee aan het bewaken”, flapte ze er ineens uit. Ze beet op haar lip. Waarom zei ze dat nou?!   “Oh…” Niels trok een gezicht. Het leek wel of hij elk moment in lachen kon uitbarsten.   Mara maakte een flauw handgebaar en draaide zich om.   “Laat ook maar…” ze liep sloffend weg, terug naar haar schuilplaatsje. Niels kon zich wel voor zijn kop slaan. Hij had het weer gedaan…   “Wacht!” hoorde Mara opeens achter haar.   Wat nu weer? Ze draaide zich geërgerd om.   “Ik… Ik zal wel helpen met de wacht houden… Als je wilt?”   Mara keek hem een beetje raar aan. Meende hij dat nu? Toch, het zou veel gemakkelijker zijn met twee…   “Oké dan, als je belooft om me niet uit te lachen!”   “Beloofd!” zei Niels, met een brede grijns op zijn gezicht.   “Maar… Waarom bewaak je eigenlijk de zee?”   “Omdat er sluikstorters aan het werk zijn, en ik wil die stoppen”, zei Mara droogjes.   Niels knikte maar wat.   Samen liepen ze terug naar haar schuilplaats. Ze besloten om beurten de wacht te houden. Niels had dan weer voorgesteld om de eerste shift op hem te nemen. Zo kon hij onopgemerkt toekijken hoe Mara sliep. Haar bruine krullen lagen verspreid over het zand, en haar normaal zeegroene ogen waren vredig gesloten. Hij zuchtte diep.   “Slaapwel…” fluisterde hij haar zacht toe, al wist hij dat ze hem allang niet meer kon horen.       9.   Een hel… dat was de schooldag die volgde. Ze moesten gigantisch moeite doen om zelfs hun ogen nog maar open te houden, laat staan om ook maar een greintje aandacht te besteden aan de lessen… Al hadden ze met beurten gewerkt, nog steeds waren ze doodop. Hoe dan ook… Vandaag zou Mara terug naar het strand moeten, met of zonder Niels’s hulp. Hoe ze dat ging doen wist ze nog niet, want ze kon het excuus dat ze bij iemand ging slapen niet nog eens gebruiken… Maar ze kon ook niet het risico lopen om de sluikstorters te missen. Dan zou het haar nooit meer lukken om hen op heterdaad te betrappen…   Toen eindelijk de bel ging na het laatste lesuur was Mara al bijna in slaap gevallen. Ze schudde zich zo goed als ze kon een beetje wakker en strompelde de klas uit. Toen ze na wat een urenlange fietstocht leek dan toch thuiskwam, vond ze nog maar amper het slot op de voordeur. Na een poosje geraakte ze dan toch binnen. Ze schopte haar schoenen uit en hing haar jas over de kapstok, strompelde de living binnen en liet zich zonder verder nadenken neervallen in de zetel. Binnen luttele seconden was ze al in dromenland.   °°°   Suf opende Mara haar ogen weer. Hoe laat was het? Ze keek zuchtend naar de klok aan de muur. Zeven uur! Ze had wel minstens drie uur geslapen! Ze wreef geeuwend haar ogen uit.  Er stonden rode strepen in haar wangen van op het ruwe kussen te liggen. Ook golfde een zeurende pijn door haar hoofd. Dat dutje had haar echt geen goed gedaan… Ze was nog steeds verschrikkelijk moe, misschien zelfs nog meer dan eerder. Dat plan van haar zou nog moeilijker worden dan ze had gedacht… Toch moest ze vandaag weer naar het strand. Ze duwde zich recht van de zetel en woelde door haar haar, rekte zich eens uit en pakte toen haar spullen bijeen. Ze liep nog vlug de trap op naar haar kamer om daar een paar kussens onder het donsdeken te steken. Op de tippen van haar tenen liep ze weer naar beneden. Mama zat immers in de bureaukamer te werken en mocht haar niet horen. Ze wist niet of dat cliché met de kussens onder haar deken zou werken, maar ze hoopte vurig van wel. Voor de zekerheid schreef Mara ook nog een kattebelletje dat ze op de eettafel legde: “Sorry mama, ben vroeg gaan slapen. Slaapwel, XXX – Mara.” Snel stak ze ook nog enkele boterhammen in de rugzak als avondeten. Ze kon vertrekken.   °°°   Haar fiets stond al terug bij het bankje op de kade en sloom liep Mara naar haar uitkijkpostje in de duinen. Ze groef een klein putje in het zand, net groot genoeg om in te zitten, en zette haar rugzak naast zich neer. Ze at stilletjes haar boterhammen op en probeerde om niet te luisteren naar de oorverdovende stilte van de zee. Het maakte haar zo ontzettend verdrietig om haar zo te zien… Hoe konden mensen haar zoiets aandoen?! Ze zuchtte diep. Nog een vraag waarop ze het antwoord niet wist… Toen ze haar ‘avondeten’ op had, groef ze haar putje nog wat dieper zodat ze half neer lag. Als ze hier toch een hele nacht ging zitten, kon ze het zich beter een beter een beetje gemakkelijk maken, dacht ze. Ze leunde met een zucht achterover maar voelde zichzelf na een poosje al uitgeput wegzakken in het zand. Ze opende haar ogen weer, maar dat op zich al was een heel karwei. Ze deed haar jas uit en begon meteen te bibberen van de kou. Zo zou ze zeker niet in slaap vallen. Haar ogen vielen na een poosje toch weer terug dicht… Maar slapen deed ze niet.   “Vertrekken we bijna?” vroeg kleine Mara opgewonden aan haar mama.  Het was namelijk een heel spannende dag vandaag. Ze zou voor het eerst de zee te zien krijgen!  Al haar vriendjes zeiden dat hij gigantisch was!  Ze sprong opgewonden in het rond. “Kom mama!  We gaan naar de zee! “ jubelde ze enthousiast. Wat konden peutertjes toch blij zijn over zo’n kleine dingen, dacht haar mama dan weer vrolijk. Ze kneep even zachtjes in haar dochters wangetjes en tikte vrolijk met haar wijsvinger op haar neus.   “Nog even geduld lieve schat.  De zee loopt heus niet weg hoor!”   Haar mama gaf haar een klein kusje op het voorhoofd en liep toen weg. Ze pakte een grote rugzak en begon daar van alles in te steken. Handdoeken, speelgoed om mee in het zand te spelen… Alleen de zonnecrème ontbrak nog…   “Schat! “ riep ze naar de badkamer “wil je de zonnecrème eens meebrengen?”   “Tuurlijk! “ klonk het toen gedempt vanuit de badkamer. Even later kwam ook papa de living binnen. “Voilà!” zei hij vrolijk toen hij de tube aan mama gaf. Toen wendde  hij zich tot Mara. “En?  Is mijn kleine prinses blij dat we naar de zee gaan?” Mara knikte hevig op en neer. “Ja! Ja! Vertrekken we nu bijna? “ Papa grinnikte. “Als we klaar zijn met alles in te pakken, zoetje. Je wilt toch niet in je blootje rondlopen op het strand zeker?  Of rood als een kreeft terug thuis komen?” zei hij gespeeld serieus. Mara keek hem benauwd aan. “Nee… Ik wil geen kreeft zijn! Kreeften zijn eng!” Papa kneep speels in haar neus. “Dan zal je toch nog even moeten wachten tot mama klaar is met inpakken!” Toen mama, na wat een eeuwigheid leek voor Mara, dan toch eindelijk klaar was met de rugzak vol te proppen, laadden ze alles in in de auto. De koffer zat bomvol. Mara schaterlachte. “We gaan naar de zee!” Ze wist echter niet hoe lang ze zouden moeten rijden om daar te geraken… En dat was toch redelijk lang…   Na een uur of twee gereden te hebben was al het enthousiasme van Mara al lang weggeëbd. Maar toen ze haar mama hoorde zeggen dat ze er bijna waren, sprong ze haast uit haar stoel van opwinding. Eindelijk! Even later vonden ze dan ook een parkeerplaats vlakbij de duinen en begonnen de koffer leeg te halen. Trots liep Mara  met haar schepjes en potjes de trappen op naar de duinen. Haar mama riep haar nog bezorgd toe om voorzichtig te zijn op de trappen. Straks viel ze nog! Maar dat hoorde kleine Mara al niet meer. Ze had de zee in het oog gekregen. En haar vriendjes hadden niet gelogen toen ze zeiden dat hij gigantisch was… Hij was echt wel heel groot! Zover ze maar zien kon was er zee… Daar stond ze dan maar, naar het water te kijken, bovenaan de trappen. Ze was doodstil, bewoog niet. Wat was dat geluid? Was haar mama aan het zingen? Nee toch, dat deed ze alleen als het bedtijd was… Mara had altijd gedacht dat er niemand was die zo mooi kon zingen als haar mama. Maar toch… Dit gezang klonk nóg zuiverder en nóg mooier dan dat van haar… Van waar kwam het dan?   Mara wachtte ongeduldig af tot haar ouders de trappen op waren gekomen. Haar mama pakte haar op en zette haar op haar schouders. Nog steeds zei ze geen woord. Ze was aan het luisteren waar het liedje vandaan kwam… Ze begonnen af te dalen naar het strand, over de duinen en door het mulle zand. Mama keek een beetje verbaasd naar boven. Waarom was ze nu opeens zo stil? Ze had verwacht dat haar dochtertje, de wildebras die ze was, als een bezetene rond zou beginnen lopen! Maar Mara was nog steeds aan het luisteren… En toen drong het tot haar door! Ze trok zachtjes aan mama’s haar. Die keek weer verbaasd op. “Hoor eens mama! De zee zingt ook liedjes, net als jij!”     Dat was zo lang geleden… Toch was het haar meest gekoesterde herinnering. Zij en mama en papa, samen aan zee… Mara veegde vlug een traan van haar wang. Dat was de eerste keer dat ze de zee had horen zingen…   Ze voelde dat iemand van achter haar op haar schouder tikte.   “Huh? Wat?” snel draaide ze zich om.   Voor haar stond Niels met een brede grijns haar aan te kijken. Zijn grote bruine ogen keken haar ongeduldig aan. Ze was zo in gedachten verzonken geweest dat ze hem niet eens had horen aankomen…   “Kijk eens!” zei hij enthousiast. Hij stond haast te springen van enthousiasme. Hij haalde een groot ding vanachter zijn rug. Een drone? Wat moest hij daar nu weer mee? Mara fronste verbaasd.   “Ik heb hem van mijn broer gepikt.” Zei hij stoer. Hij begon meteen in detail te vertellen over het ding. Hij wist immers alles, maar dan ook echt alles over camera’s… En dat liet hij merken ook.   Toen hij na een poosje alle coole snufjes van de drone had opgesomd, en dus ook van diens camera, legde hij eindelijk uit waarom hij nou eigenlijk het ding had meegebracht.   “Ik heb hem meegenomen zodat we makkelijker de zee kunnen bewaken!”   Mara keek hem opnieuw verbaasd aan. Was hij echt helemaal tot aan het strand gekomen met dat ding om haar te helpen?   “Als dat mag natuurlijk…” voegde hij er nog snel bij.   “Tuurlijk!” zei Mara, nu moest ze toch geen hele nacht alleen doorbrengen!   °°°   Na ongeveer een halfuur de wacht te houden verbrak Niels aarzelend de stilte.   “Waarom wil je eigenlijk zo graag die sluikstorters te pakken krijgen?”   “Omdat… Ik van de zee hou. Ze mogen haar geen kwaad doen.” zei Mara behoedzaam.   “Maar… Waarom hou je zo veel van de zee?”   “Hoor jij het dan niet? Ze is veel te stil… Normaal zingt ze zo mooi, maar nu is ze stil…”   Niels keek haar verbaasd aan. Hij opende zijn mond en sloot hem weer.   “Hoezo?” vroeg hij uiteindelijk. “Kan de zee dan zingen?”   Mara had al snel door dat ze hier niet snel van onderuit zou komen, dus besloot ze om ineens gewoon heel haar verhaal op te biechten.   “Ja… Het is echt prachtig. Het klinkt een beetje als een koor…” mompelde ze.   Niels luisterde aandachtig.   “En jij hoort dat dan?” vroeg hij ongelovig.   Mara knikte een beetje verlegen.   “En ik niet? Jammer… Ik zou dat ook wel eens willen horen…”   Mara wist niet goed of hij haar nu geloofde of niet, alleszins liet hij toch niets merken. Niels zelf had ondertussen besloten dat als de zee zo belangrijk voor haar was, hij haar met plezier zou helpen om die sluikstorters te pakken te krijgen. Lied of geen lied.   Dus plofte hij zich naast Mara neer en liet de drone de lucht in. De uren tikten langzaam weg. Het was nu iets na negenen en Mara was ondertussen al in slaap gesukkeld. Maar dat duurde niet lang. Niels schudde bruusk aan haar arm toen hij in de verte een motor hoorde ronken. Toen ze suf één oog opende toonde hij haar het scherm van de drone. Een boot! Mara was meteen klaarwakker. Ook zagen ze een man van op het dek afvalzakken in zee gooien. Mara sprong op van blijdschap, maar liet zich snel weer vallen. Ze mochten haar niet zien! Ze zouden kunnen wegvluchten… Met trillende vingers toetste ze het nummer van de politie in terwijl Niels de drone terug liet komen.   “Wacht maar…” mompelde ze.   Eindelijk ging de telefoon over.   “Met de politie. Waarmee kan ik u helpen?” Vroeg een vriendelijke vrouwenstem.   Opgewonden deed ze haar verhaal. Nog even en dan zouden enkele agenten hier aankomen. Mara liet zich voldaan achterover zakken. Ze had het voor elkaar gekregen! Maar toen stormde opeens een meeuw recht op hen af. Die had namelijk de korstjes van Mara’s boterhammen in het vizier gekregen… Toen Mara het beest op haar af zag komen schreeuwde ze het uit. Ze sloeg wild om haar heen en rende de duinen af. Niet echt zo’n slim idee…   De man op het schip had haar gezien. Ze hoorde hem schreeuwen van op het dek en zag een kleine sloep het water ingaan. O, nee… Ze rende terug de duinen op, maar zoals iedereen weet is het niet bepaald makkelijk om in mul zand te rennen… Niels gebaarde haar zenuwachtig om sneller te lopen. Net op tijd slaagde ze erin om hun schuilplaats te bereiken. Snel liet ze zich in het zand vallen. De man die in de sloep had gezeten kwam nu het strand op gelopen. Ze volgde zijn blik en… zag haar rugzak vlak voor zijn neus in het zand liggen… Ze kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Hoe stom van haar! Ze had haar rugzak gewoon midden op het strand laten liggen! Die was vast naar beneden getuimeld toen zij met zoveel geweld naar beneden was gespurt… Zenuwachtig beet ze op haar nagels… Hij had inmiddels de rugzak al gezien en liep er wantrouwig naartoe. Tot haar ergernis had het ding ook nog een heel duidelijk spoor nagelaten naar hun schuilplaats… De man keek nu hun richting uit. Beiden Mara en Niels lieten zich snel op hun buik vallen. Mara hield haar adem in. Alsjeblief, kom niet kijken… Alsjeblief, kom niet kijken! Dacht ze wanhopig. Ach wat, hij kwam kijken… Met een stevige tred en een brede grijns kwam hij op hun schuilplaats af. Nog maar tien meter… Met een forse duw zette Mara zich af en begon te rennen. In mul zand. ‘s Nachts. Ze zag bijna niet waar haar voeten neerkwamen, maar ze rende zo snel ze kon. O jee... ze hoorde hem al dichterbij komen! Ook Niels koos het hazenpad en liep nu schuin achter haar. Het laatste stukje van de duin moesten ze op handen en knieën over. Ze wist dat erachter een stuk beton was, waarop ze makkelijker zouden kunnen rennen, maar de man dus ook… Ze waagde het om nog eens achterom te kijken. Hij was vlakbij! Ze duwde zich nog harder af op het zand, wat ervoor zorgde dat de man een hele hoop ervan in zijn gezicht kreeg. Hij proestte het uit en wreef grommend in zijn ogen. Ondertussen had Mara bijna de kade bereikt. Ze keek nog eens achterom en zag dat de man weer op haar afkwam. Nog sneller nu, met een woedende grimas op zijn gezicht. Ze duwde zich nog een laatste keer af en sprong de kade op. Nog steeds achteruit kijkend zette ze het op een rennen, maar botste al snel tegen iets op. Verbaasd keek ze weer voor zich uit. Er stond een lange man voor haar, die lachend op haar neer keek. Een agent! Ze was gered!   “Nou, nou, kalm aan maar!” zei hij lachend.   Mara lachte opgelucht terug. Ook Niels kwam even later de kade op, met de man op z’n hielen. De agent arresteerde hem en Mara stak treiterend haar tong naar hem uit. Hij gromde, maar was totaal machteloos. Even later keek ze ook toe hoe de rest van de bemanning van het schip werd ingerekend. Nu had ze het echt voor echt voor elkaar gekregen! De lange agent gaf haar glimlachend een klein schouderklopje.   “Goed gedaan meid.”     10.   Mara was dolblij. Het was haar gelukt! Haar mama was wel woedend geweest toen ze thuiskwam, ze had immers al snel doorgehad dat Mara er van tussenuit was geknepen. Ze was doodongerust geweest. Toch vergaf haar mama haar vrij snel. Ze was gewoon al blij dat haar dochter ongedeerd was.   Doordat Mara ervoor had gezorgd dat de sluikstorters waren opgepakt had de een of de andere organisatie haar en haar mama ook een beloning gegeven. Het was genoeg om wel een maand van te leven. Zo kon mama een beetje relaxen en aan haar boek verder werken. Ze kreeg het zelfs af binnen die maand en het werd meteen uitgegeven. Zo goed was het. Wat een beetje rust toch kan doen…   Nu stond Mara, samen met Niels op het strand. Alles was weer goed. De zee zong weer, en net zoals ze had beloofd, zong ze haar mooiste lied ooit. Mara kreeg er bijna tranen van in de ogen.   “Zingt ze weer?” vroeg Niels nieuwsgierig.   “Ja…” zei Mara, nog maar half fluisterend.   Nu ze hem wat beter had leren kennen, vond ze Niels eigenlijk best wel tof. Wie weet… Na een poosje schuifelde Niels ‘onopvallend’ naar haar toe en pakte zachtjes haar hand vast. Nou, voor die ene keer dan… Dacht Mara glimlachend.   Maar toen werd Niels opeens heel stil. Mara keek hem een beetje verbaasd van opzij aan. Dat was niet zijn gewoonte… Ze zag zijn ogen waterig worden. Was hij nou aan het wenen? Het was een mooie zonsondergang en al, maar daar moet je  toch niet voor beginnen huilen?... Maar nog voor Mara hem kon vragen wat er scheelde beantwoorde hij al haar vraag. Hij kneep wat harder in haar hand.   “Ik hoor het ook…”, fluisterde hij, “Ik hoor het lied van de zee…”

Tavaril Avari
0 0

Draakje

Plotseling lag het er, in de maand februari. Het was nog winter. Een enorm ei. Het lag achteraan in onze zomerwei. Het was blauw en gaf zacht licht.Milou, mijn oranje kat met gele ogen sliep boven op dat ei.Nooit liet ze het alleen. Zelfs niet om te eten. Of te drinken.Elke dag bracht ik haar vers water en kattenbrokken, want ze wilde het ei niet verlaten.Ik vlocht met dunne wilgentakjes een dakje om over mijn poes en het ei te zetten, zodat ze wat beschermd was tegen hagel, sneeuw, wind en regen.Ook bouwde ik een poezentoilet met speciale korrels, dat ik elke dag schoonmaakte.Milou leek wel verliefd op dat ei. Ze likte het, omhelsde het met haar voorpootjesen streelde het zachtjes met haar snorharen.Honderd dagen en honderd nachten gingen voorbij. De dagen werden langer en langer, de nachten korter en korter.Op de allerlangste dag, toen de zon hoog aan de hemel stond en gele St. Jansbloemen hun kroonblaadjes uitstrekten naar de wolkeloze hemel, verliet Milou het ei. Ze ging tegen mijn benen hangen, alsof ze wou zeggen: toe, kom es kijken. Dat deed ik dan ook. Ik stak mijn neus onder het wilgendak en zag dat het ei gebroken was. Een groen snoetje met ronde, felle oranje ogen piepte door de scheur in het ei.Onder die ogen zat een mondje zonder lippen, zoals dat van een schildpad. Het mondje zat tjokvol met naaldscherpe tandjes. Met die tandjes knabbelde het diertje het ei verder open, en stapte wat wankel uit de 2 losse eierschalen.Milou en ik bekeken hem aandachtig.Hij had geen oren, maar kleine ronde gaatjes, waar de oren zouden moeten zitten. Zijn neus was  stomp. Op zijn grasgroene rug stonden dikke, rode stekels.Zijn lange brede staart eindigde in een punt. Op die staart stonden dezelfde rode stekels als op zijn rug. Hij had vleugels die zo zwart waren als die van een vleermuis. Ze hadden zelfs de vorm van vleermuisvlerken. We noemden hem 'Draakje', omdat hij sprekend leek op een draak uit mijn beste sprookjesboek. Maar dan in het klein. Hij was nog maar een baby.Hij niesde en kuchte tot er een straaltje water uit zijn bek kwam, een flinterdun straaltje, zo dun als één straaltje uit de sproeier van mijn douchekop.Een zeldzame vlinder fladderde voorbij. Draakje maakte een sprong, spoot het insect nat, ving het daarna op met zijn tong en slikte het in. Milou keek verbaasd naar mij en ik naar haar. Spijtig van die vlinder, maar dan. Draakje moest ook eten.Ik nam hem mee naar mijn kamer. Nu had ik een kapot vliegenraam in mijn venster. Mijn muren werden bewoond door een bende muggen die 's avonds mijn slaapkamer binnenglipten.  Die beestjes konden erg gemeen steken. Draakje vrat ze allemaal op. Wat was dat handig!Hij groeide erg snel en had meer eten nodig. Ik bracht hem vliegen, wespen, naaktslakken en coloradokevers. Algauw paste hij niet meer op de vloer naast mijnbed, dus verhuisden we hem naar de badkamer. Na de lente was hij ook daarvoor te groot geworden. We duwden hem door het dubbele balkonraam van debadkamer naar buiten, tot in de tuin. Dat werd zijn nieuwe slaapplaats, waar hij zijn waterspuwkunsten kon oefenen. Hij leerde zijn waterstralen regelen,soms blies hij het water uit in fonteinvorm om de bloemen te besproeien of spoot het in één grote brede straal tegen mijn stoffige achterdeur. Zijn talenten kwamen goed van pas, ik had een zwembad met opblaasbandjes, dat hij op een hete zomerdag tot op de rand vulde met water.Milou, Draakje en ik waren heel de tijd bij elkaar, of toch overdag. ‘s Nachts vloog hij rondjes in de buurt. Wij vlogen nooit mee. Ik heb namelijk hoogtevrees en Milou, die ging op kattentrektocht.Ik sliep niet goed als ik wist dat Draakje in z'n ééntje erop uit trok. Ook over Milou was ik ongerust. Want ons dorp gonsde van geruchten zoals een bijenkorf gonst van de bijen. Er zouden dieren vermist zijn, fluisterden mijn dorpsgenoten met bange, zoemende stemmetjes. Eerst ging het om één enkele kip of om een dwergkonijntje, daarna werden hele hoenderrennen en konijnenhokken opengebroken en leeggemaakt. Zelfs katten en honden moesten eraan geloven. Jonge koeien verdwenen uit hun uitloopstal zonder enig spoor na te laten. Zeugen met pasgeboren biggetjes waren niet langer veilig in hun modderpoel. Hele kuddes schapen werden gestolen uit van die sappige appelboomgaardjes. Zo ging dat maar door.Nacht na nacht na nacht. Je kan je voorstellen dat het me een onveilig gevoel gaf. Wie weet zou die dierendief Milou meenemen. Of onze draak uit de lucht plukken en aan zijn verzameling toevoegen. Als fantastische parel aan zijn misdadige kroon!De verdwijningen beheersten elk gesprek. Mijn straatgenoten hadden het erover. Elke ochtend maken die braafjes in hun ochtendjas de brievenbus leeg, zo gauw de postbode vertrokken is. Dan maken ze een praatje. Meestal over de weersverwachting maar nu hadden ze een meer gepeperd onderwerp.Zoals je kan vermoeden heb ik erg keurige buren, die in de zomer druk-druk bezig zijn. Waarmee? Met het wassen van hun blinkende wagens, het ultrakorthouden van hun grasperkjes en het verdelgen van onschuldige mollen, mieren, spinnen en slakken. Voor dat laatste hebben ze goede redenen: slakken zijn veelvraten; mollen ondergraven hun tuintjes; mieren komen ongevraagd de keuken ingetrippeld en spinnen, die vinden ze griezelig.Je weet ook wel dat zo'n nette mensen hoge hagen rond hun huizen hebben, zodat niemand kan binnen gluren. Dat heeft als gevolg dat zij ook niet naar buiten kunnen loeren. Daardoor had niemand onze draak ooit gezien. Maar goed ook. Stel je voor!Misschien zouden ze elkaar doen geloven dat onze draak de vermiste dieren had opgegeten. Maar hé, Draakje was een insecteneter, een uit de kluitengewassen hagedis met vleugels. Als hij de dader was, had ik bij mij thuis toch wel es een kattenpoot moeten vinden of een hondenstaart of een kippenlevertje of een varkenssnuitje. Niets van dat alles. Ook had Draakje nooit met hongerige blik naar Milou gekeken, die intussen de enige kat van ons dorp was. Nee, nee, Draakje was beslist onschuldig. Dan kwam de eerste herfstochtend. Draakje was zo groot geworden, dat je het gras in onze tuin niet meer kon zien. Ook mijn zwembad had hij platgedrukt met zijn enorme lijf. Dat vond ik helemaal niet erg, het was te fris om nog te zwemmen. Wat wel vervelender was, zijn staart lag rond ons huis gekruld. Hierdoor kon ik geen deur meer openmaken en moest door het zoldervenster naar binnen of buiten klauteren.'Draakje, hoe gaan we dit oplossen?' zuchtte ik. 'De bladeren beginnen te vallen, je gaat in het oog lopen. Maar vooral, wat ga je eten, als alle insecten aan hun winterslaap beginnen?' Zoals met vele problemen het geval is, zijn die eigenlijk geen probleem.Ze lossen zichzelf op. Draakje keek me aan met zijn oranje ogen, oranje met een zwart streepje. Het streepje leek wel een lange, smalle spiegel, ik zag mezelf erin.Hij maakte een loeiend geluid, net als een koe. Daarna blafte hij, dan miauwde hij. Hij tokte als een kip, knorde als een varken, blaatte als een schaap en sperde zijn muil ver open. Uit zijn bek rolden een hoop insectenpootjes en beenderen. Daarover kwam langzaamaan een velletje en opeens stonden daar alle dieren die deze zomerverdwenen waren.Eéntje was een beetje verkeerd in elkaar gezet. Er was een kakelende kat bij. Juist ja, met een kippenkopje. Een eind verder liep een kip met een kattenhoofd.  Draakjes eerste prooi, de mooie vlinder van mijn zomerwei, fladderde vrolijk boven de beestenbende, die op hol sloeg. Richting dorpsplein. Je merkt de donkere kantjes van je goede vrienden niet op, zoveel is zeker. Tja. Ik had me vergist in Draakje. Toch hield ik nog van hem. Milou dacht er net zo over want ze gaf hem kopjes. Dan gebeurde het. Draakje begon te krimpen. Hij werd kleiner en kleiner tot hij niet méér was dan een groene waterdruppel die werd opgezogen door het geel geworden gras. Hij was helemaal weg. Nu blijven alleen Milou en ik over. We missen Draakje nog elke dag.Zouden we hem ooit nog terugzien?Dan kan uit niets, iets komen. Plop, zomaar. Het maakt me blij om dat te geloven. Dus geloof ik het.

CJA Maes
0 0

Kampvuur en avondrood

De laatste avond aan het kampvuur op scoutskamp was altijd de leukste. Leen porde me aan: ‘Wie vind jij de knapste?’‘Ward,’ loog ik. Ik had daar eigenlijk nog niet over nagedacht, maar dan zou ik er vast en zeker niet bijhoren. Ik was niet zo met jongens bezig in die tijd. Of neen, ik vertel het verkeerd: ik was niet zo serieus bezig met jongens in die tijd. Ik was zeventien en op dat vlak nogal een laatbloeier.‘Oké Ward!’ zei Leen enthousiast ‘Ga er dan maar snel bij staan, want Ina is hem al aan het inpakken.’Ik trok mijn schouders op. ‘Jaja, straks.’‘Ha hier, Leen en Fran.’ Ik keek opzij, recht in de ogen van een blonde jongen. Ik had hem vaagweg wel eens zien rondhangen op het kampterrein bij de andere jongens, maar had nooit echt aandacht aan hem geschonken.‘Ha Bram!’ zei Leen met een hoog stemmetje, zoals alleen jonge meisjes dat kunnen. ‘Ben je aan het genieten van de laatste avond?’‘Ik heb biertjes meegenomen,’ negeerde Bram Leen en hij duwde de flesjes in onze handen.‘Dank je’, zei ik en keek hem arrogant aan. Wie dacht hij wel dat hij was, ik kon mijn bier best wel zelf halen. Bram grijnsde, alsof hij mijn gedachten kon lezen. ‘Ik heb je vorige week gezien,’ zei hij geheimzinnig.‘Oh ja, waar dan?’ vroeg ik.‘In de supermarkt vorige vrijdag, met je moeder.’Verrek, dacht ik, dat klopt. ‘Oh, ja dat kan,’ zei ik en probeerde daarbij zo nonchalant mogelijk te klinken.Leen, die had opgemerkt dat ze overbodig werd in deze scène, zei fijntjes ‘Ik ga dan maar eens daar staan,’ en verdween. ‘Drink van je biertje, straks is het lauw. Niets viezer dan lauw bier,’ zei Bram en wees naar het flesje in mijn hand.Ik nam snel een slok. Bram leunde op zijn linker been en trok zijn ogen tot spleetjes. ‘Ik heb je niet veel gezien dit kamp, heb je het naar je zin gehad?’Ik knikte: ‘Ja hoor, het was heel plezant. Jammer wel van het weer. Veel regen hé?’ zei ik schaapachtig. Typisch, dacht ik, terwijl iedereen vanavond een kampliefje probeert scoren, ben ik over het weer aan het praten.Gelukkig had hij meer zin voor sfeer en romantiek. ‘Je hebt eigenlijk best mooie ogen,’ zei hij.Ik kuchte ongemakkelijk. ‘Vreemd toch dat ik jou niet heb gezien in het warenhuis dan.’‘Ja,’ zei hij schalks. ‘Ik stond nochtans niet zo ver van je vandaan en keek duidelijk in je richting.’Oh jeetje, mijn maag trok samen. Hij glimlachte geruststellend. Er zat een fonkeling in zijn ogen, zo eentje die je niet zo heel vaak in je leven in jongensogen tegenkomt.‘Rook je?’ vroeg hij plots.‘Soms,’ zei ik stoer.Hij greep mijn arm en trok me mee, weg van het kampvuur. Aan de slaaptenten bleven we staan. Hij bood me aan sigaret aan. Onwennig stak ik het ding aan en nam een trek. Er viel een stilte, tot we werden opgeschrikt door gegiechel uit een tent.‘Kijken?’ fluisterde hij.Ik giechelde en knikte hevig. We doofden onze peuken en slopen naar de tent waaruit het geluid kwam. Bram en ik staken onze hoofden naar binnen. Daar zaten Rik en Lena in een innige omhelzing te zoenen. Toen ze ons opmerkte schrokken ze zich rot.‘Oprotten, jullie storen!’ bulderde Rik, terwijl Lena zenuwachtig begon te lachen. Rik gooide vervolgens een kussen naar onze hoofden, die we tijdig konden ontwijken door gierend van het lachen weg te rennen.‘Eindelijk,’ hijgde ik toen we weer bij het kampvuur aankwamen. ‘Lena loopt al maanden gek van Rik. De volle maan heeft de vonk dan toch doen overspringen.’‘Het gevolg van kampvuur en avondrood.’ grijnsde Bram. ‘Ach ja, Rik, knappe jongen en super charmant met meisjes. Wie loopt er niet gek van?’‘Ik niet hoor,’ zei ik.‘Oh neen en van wie loop jij dan gek?’ vroeg hij. Hij zette een stap dichter naar me toe. Ik schrok. Zo dicht had ik me nog niet vaak gevoeld bij iemand, figuurlijk dan. Ik had heus wel al eens met een jongen gekust, maar nog nooit had iemand uit zichzelf zo veel interesse in mij getoond.‘Ik moet naar de toilet,’ flapte ik er uit.‘Oh, dan moet je gaan,’ antwoordde hij. De teleurstelling was van zijn gezicht af te lezen.‘Ja sorry,’ stamelde ik, draaide me om en rende weg.In de toiletten moest ik even op adem komen. Daarna raapte ik al mijn moed bij elkaar en liep terug naar het kampvuur. Bram stond niet meer op de plek van daarnet. Ik plofte neer naast Leen.‘Was het plezant met Bram?’ gniffelde ze.Ik zuchtte. ‘Er is niks speciaals gebeurd hoor.’‘Jammer,’ zei Leen en sloeg haar arm half plagend, half troostend om me heen.‘Ach ja,’ mompelde ik. Op dat moment zag ik Bram aan de overkant van het vuur, in een donkere hoek, zitten. Hij was met een paar andere jongens aan het grappen. Hij leek zich te amuseren. Misschien vond hij het dan toch niet zo erg dat ik was weggelopen. De avond liep ten einde. Onze leiders spoorden ons aan naar onze tenten te gaan en een laatste keer in onze klamme slaapzakken te kruipen. Rik en Lena, die ons ondertussen weer aan het kampvuur hadden vervoegd, gaven elkaar een laatste kus voor deze avond. Ina die knus tegen Ward aanlag, zette zich met veel tegenzin recht. Leen was het druk tegen mij aan het uitleggen, maar wat ze zei, hoorde ik niet. Ik tuurde in het donker, in de hoop nog een laatste glimp van Bram op te vangen. Helaas, hij was nergens meer te zien. Ik draaide me om en liep richting Ina, Lena en de andere scoutsmeisjes.‘Wat een avond,’ zei Ina.‘Ja, wat een avond,’ lachte Leen. ‘Lena, heeft eindelijk met Rik gekust. Wie had dat nog durven dromen,’ zei ze terwijl ze Lena een vette knipoog gaf.‘Ik ben zo gelukkig,’ glimlachte die gelukzalig.‘Het is al goed,’ zei Leen, ‘kom we gaan slapen. Hoe sneller we slapen, hoe sneller je weer bij hem kan zijn.’De meisjes maakten aanstalten om richting tenten te lopen. Ik treuzelde.‘Komaan Fran,’ zei Leen en trok aan mijn mouw.Teleurgesteld draaide ik me nog een laatste keer om naar het kampvuur. Niks. Alleen maar een uitdovend vuur en opkomende ochtendmist. Zo jammer, dacht ik.Ineens schoot er een schim uit de duisternis naar me toe. Het was Bram. Hij liep recht op me af en kuste me vol op de mond. Ik stond als aan de grond genageld.‘Dat was ik nog vergeten,’ zei hij.Ik keek naar hem zoals ook ik dat daarna niet zo heel vaak meer naar een jongen zou doen.‘Tot morgen?’ vroeg hij.‘Tot morgen,’ fluisterde ik.Tevreden draaide hij zich om en liep richting jongenstenten.Leen, die het hele tafereel had zien gebeuren, stond met open mond naar mij te kijken.‘Dat was pas echte liefde,’ zei ze en begon te lachen.‘Neen Leen,’ zei ik ‘dat was gewoon kampvuur en avondrood.’

Ans DB
0 0

Pluim mijn ster, Wouter heeft vlinders in zijn hoofd, Luzeline en het duiveltje, Van de koe in de wei.

Pluim, mijn ster !               Prentenboek               Marianne Staels   Muis zit in haar roodgebloemde feestjurk op de houten vloer in de kamer. Overal inpakpapier op de grond en gekleurde linten. Het cadeau van Vlieg legt ze op de hoogste plank in de kast. Ze  had een vreemd gevoel toen Vlieg als laatste de deur uitvloog. Het was ineens zo stil geworden in de kamer. Vlieg zoemde nog:’ Vergeet je pak niet open te doen Muis !’ Tegen het paars behang hing een witte veer van Pluim, die net begraven was. Muis streelde ze en vroeg: ‘Pluim kom je met me mee we gaan samen bij Vlieg?’ Muis zette haar nieuwe hoed op en duwde de witte veer tussen het dikke roze lint. Vlieg woonde een beetje verderop bij koe. Ze zat meestal op de rug van koe in de wei, maar vandaag was ze nergens te bespeuren. ‘Vlieieieieieig  waar ben je?, zong Muis. Niemand  antwoordde. Na lang stappen kwam Vlieg  aangevlogen en vroeg: ‘Wat is er Muis, wil je nog eens feestvieren,  je ziet er zo knap uit met je nieuwe hoed? ‘Ik kan niet meer goed zien’,piepte Muis.‘ Was je bij koe vandaag? Ja, Muis,  je bent me zo voorbijgelopen,  en je hebt me niet gezien ?’Vond je mijn cadeau niet leuk ?, vroeg Vlieg. Muis antwoordde niet op zijn vraag en vertelde hoe leuk ze het feest vond. Dat ze Pluim miste vertelde ze aan niemand. Samen aten ze nog een stuk kaas en Muis keerde terug naar huis. Elke avond keek Muis naar de donkere sterrenhemel. Pluim had verteld dat planeten er precies uitzagen als sterren alleen als de zon erop scheen. Muis keek tot laat in de nacht naar de zwarte lucht en de mooie sterrenhemel. Ze liep de voordeur binnen en hing de witte veer terug op het behang. ’Slaap zacht’,  fluisterde ze doorheen het behang. De volgende ochtend ruimde Muis verder de kamer op, opende  het pakje van Vlieg, keek ernaar, en zette het snel terug. De deur stond op een kier, Vlieg kwam aangevlogen, ze vloog tot op de hoek van de voordeur en vroeg:’Muis vind je mijn cadeau echt niet leuk?’ Muis antwoordde weer niet en schrok. Ze keek omhoog,’Moet dat nu echt?, vroeg ze en beetje verlegen. Neen, antwoordde Vlieg. Ze aten wat kaas, en later in de avond, toen de sterren in de lucht  klommen, gingen ze samen op de stoep zitten en zongen tot laat in de nacht. Ze keken naar de sterren. Vlieg zei steeds:’Muis kijk omhoog, zie je Pluim, hij hoort nog altijd ons lied.’ Ik zie Pluim niet meer, antwoordde Muis verdrietig, alles is donker, ik zie geen sterren. Vlieg ging hoog in de kast het cadeau halen, opende het en zei: ‘Kom Muis we gaan liggen op het gras, doe je je ogen dicht?’ Muis deed wat Vlieg voorstelde en voelde dat Vlieg iets op haar neus zette. Vlieg had een roze bril op Muis haar neus gezet. Muis doe je ogen open, en……………………., zie je Pluim ?, vroeg Vlieg zachtjes. ‘Vlieg, ik hou mijn bril  voor altijd op’, schreeuwde  Muis . ‘Ik zie Pluim wel duizend keer, mijn vriend, mijn ster.’   Wouter heeft vlinders in zijn hoofd      prentenboek    Marianne Staels   Ik sta met  papa voor de school van Wouter. Mijn broer Wouter is net zes geworden. Boven  de schoolpoort hangt een schilderij, daaronder staat in  grote letters: ’Witte Wolk’ Mijn school heet ‘De vlindertuin’   ‘Papa mag Wouter mee met mij?’ ‘Neen Tim, Wouter heeft vlinders in zijn hoofd, en dat is moeilijk. Wouter zou toch beter passen in de vlindertuin, denkt Tim. Verdrietig stapt Tim verder .   Mama had ook vlinders in haar buik als ze verliefd werd op papa. Ik wil ook vlinders in mijn hoofd, dan mag ik naar de school van Wouter. Kunnen vlinders nu overal in je lichaam vliegen ? Als de vlinders feestvieren in het hoofd van Wouter zie ik dat hij lacht. Als ze elkaar kussen kijkt hij me aan, en als de vlinders roerloos blijven, laat Wouter zijn hoofd hangen. dan staren zijn ogen staren naar de grond. ‘Wouter, vraag jij eens aan die vlindertjes of ze samen met mij naar de Vlindertuin willen?’   Terwijl Wouter zijn armen spastisch in het rond slaat, kijkt hij me aan. ‘Mama, Wouter wil met me mee naar school, ik zie dat hij blij is, hij wilt mee! ‘Nee,Tim, neen, dat gaat echt niet. ‘Ik vraag het morgen aan de juf, zegt Tim’ En ja, juf zei ja, Wouter mag mee !   Wouter is zo geboren, ik ben zo geboren, papa is zo geboren, mama is zo geboren. En als Wouter geen vlinders meer had, dan zou hij noch lachen noch huilen. Mijn broer heeft vlinders in zijn buik en overal. Wouter moest ik een vlinder zijn, dan zou ik in je hoofd rondvliegen, dat je heel veel lachen kon. En als ze roerloos waren zou ik ze wegblazen met de wind dat alle vlinders  deden schaterlachen. Als de vlinders blij zijn zie ik het aan je ogen die draaien naar mij, en dan zwaaien je armen naar mij, jij Wouter mijn broer. Mijn broer is zo geboren , ik ben zo geboren, mama is zo geboren, papa is zo geboren.   'Luzeline en het duiveltje'              Sprookje                     Marianne Staels Luzeline woonde in een houten huisje op een hele hoge ijsberg. Beneden in het dorp strooiden  sommigen  boze praatjes over haar rond. Alle mensen die de ijsberg beklommen gleden de rivier in en veranderden in de gedaante van een vis. En toch was de arme Luzeline een lieverd. De enige rijkdom die ze had was een hoge kast met twaalf laden, die achter de voordeur stond in de gang. Ze was klein en had een ladder nodig om tot in de laden te komen. De twaalfde lade bleef dicht want haar hand reikte net niet zo hoog. Elke avond brandden kaarsen omheen haar huisje, vandaar dat haar ouders haar Luzeline heetten. Als het laatste kaarsje gedoofd was ging ze netjes onder de lakens liggen. Bij de eerste lichtstraal sprong Luzeline recht. Luzeline voelde zich zo licht als een strohalm en speelde steeds met haar hondje  Blaffie  rond het huisje. Ze hoorde het gezang dat uit het midden van de ijsberg kwam.  Zingend stapte ze de voordeur binnen,  nam het laddertje en klom omhoog. Vandaag deed ze de twaalfde ladekast open en klom hoger en hoger. Zuchtend op de laatste tree  kreunde ze , ‘ Och wat ben ik eenzaam! ’ Nauwelijks had ze de woorden uitgesproken of er kroop een klein duiveltje uit de lade . Toen sprak het duiveltje tegen het meisje:‘ Luzeline, Luzeline, geef je schat, vrolijk en gezond, je rijkdom in de grond.’ Luzeline  gleed enkele treden naar beneden en hing nog met één arm vast. Ze zette een voet neer en verstopte haar ogen onder haar arm.‘Neen, ‘ antwoordde ze stil. Hij nam haar bij de mouw en trok haar mee. Hoe ze ook tegenstribbelde, ze moest mee, ze kon niet anders.‘ Neem me alsjeblief niet kwalijk,  maar waarom heb je zo ’n reusachtige oren?’ vroeg het duiveltje.‘Van het luisteren,’ zei Luzeline.  Het duiveltje schoof razendsnel een prachtige gouden ring rond de dunne vinger van Luzeline en fluisterde: ’Nu ben je het  meisje klein , ik zal je vriendje  zijn. Geschrokken trok het meisje de ring van haar vinger, en gooide die door het raam.‘Neen ,’riep Luzeline . ‘Ik wil mijn schatten niet geven en jou wil ik helemaal niet als vriend.’ En ze liep zo vlug ze kon bij Blaffie in de tuin.  Het duiveltje lachte spottend en  zei : ‘ Zo gauw zijn we niet van elkaar af, jij en ik.’ Daarop verdween  hij  terug in de kast. Luzeline sloeg haar handen voor haar gezicht en barstte in tranen uit. ‘Wat ben ik met al die rijkdom als een duivel me vraagt  mijn vriend te zijn,’snikte ze. Maar Luzeline was niet bang, ze klom een tweede keer de ladder op en toen ze op de tiende  trede stond ging de elfde  lade vanzelf open. Het duiveltje keek  spottende naar beneden. ‘Luzeline,Luzeline, vrolijk en gezond, geef je schat,  je rijkdom in de grond’, hoorde  ze nogmaals. Duiveltje had een gouden halssnoer in zijn behaarde handen en gooide die naar beneden rond de hals van Luzeline. Ze haastte zich zo snel mogelijk naar beneden, maar hij was haar voor. Haar voet raakte zijn hand en ze vloog  achterwaarts  in zijn armen. Hij hield ze zo stevig vast, hoe ze ook tegenstribbelde, ze moest mee ze kon niet anders. Het duiveltje fluisterde: ’Nu ben je het meisje mooi,  jou  vriendjes in een kooi.’ ‘Neem me alsjeblief niet kwalijk,  maar waarom ben je zo klein ?’  zei duiveltje. ‘Klein maar  fijn,’ antwoordde Luzeline. Nauwelijks had ze de woorden uitgesproken of ze lag languit op de sofa en van duiveltje was niets meer te bespeuren. Maar Luzeline was niet bang, ze hoorde nog altijd het gezang dat midden uit de ijsberg  kwam,en speelde met Blaffie rond het huisje.  Elke dag zag ze in de verte een kleine jongen die de rivier afvaarde. Het jongentje wist dat de ijsberg te glad was en dat het huisje onbereikbaar  was . Maar die dag keek hij omhoog en zwaaide.  Luzeline trok haar halsnoer  uit en gooide die zo ver ze kon. Hij gleed de ijsberg af en verdween in de rivier. Het laatste kaarsje gedoofd, kroop ze in haar bedje en opgelucht sliep ze in. Maar Luzeline was niet bang,  ze kroop alweer de ladder op.  Haar schoentje raakte de ladder nog niet eens en duiveltje verscheen.  Ze wist niet  waar hij vandaan kwam en die spottende stem was er weer. ‘Luzeline,  Luzeline, vrolijk en gezond, je rijkdom in de grond.’ Wat nu weer, dacht Luzeline. Het duiveltje nam het gouden sleuteltje van de kast liep naar buiten en verstopte hem onder een steen. Een beetje later vaarde de kleine jongen voorbij en gooide zijn vissersnet uit.  Het duurde niet lang of het vissertje had een grote vis gevangen.  Het was niet alleen een vis die hij vond, maar toen hij het net terug wou uitgooien zag hij een glinsterend licht tussen de mazen. Hij keek nog eens en zag dat het een ring was. En toen hij de ring rond zijn vinger schoof, verdween het  water rond de boot  en een lange trap bracht de jongen tot boven op de ijsberg.  Luzeline zag het jongentje naar haar toe komen. ‘Vissertje, vissertje, kom dichterbij, wil je voor altijd mijn vriendje zijn?’ zei Luzeline. Ze gingen samen de wijde wereld in en het duiveltje verdween voor altijd. Daarop verdween hij in de rivier en is nooit meer teruggekomen. Van de koe in de wei                Prentenboek       Marianne Staels Er was eens een koe, die wat rondneusde in de wei. Toen ze onder een boom doorliep, viel er iets op haar kop. Ze zette het op een lopen tot ze de eend tegenkwam, en ze liepen, en ze liepen tot ze de muis tegenkwamen. Die vroeg: ‘Waarom lopen jullie zo hard?’ ‘Wel”, zei muis ‘De lucht valt naar beneden.’ ‘Muis, wie heeft dat gezegd?’ ‘Niemand” Maar mijn kop doet pijn. ‘O, dan loop ik met jullie mee, zei muis. Ze liepen en liepen steeds maar door. Daar kwam het lieveheerbeestje aangelopen. ‘Waarom lopen jullie zo hard?’ ‘Wel’,zei  de heertje, de lucht valt naar beneden. ‘Muis, wie heeft dat gezegd?’ ‘Eend wie heeft dat tegen jou gezegd?’ ‘Niemand, maar mijn kop doet pijn.’ Toen kwamen ze het kleine jongentje tegen. Die vroeg: ‘dieren, waarom lopen jullie zo hard?’ ‘Wel ‘, riepen ze met zijn allen. ‘De lucht valt naar beneden.’ De koe heeft pijn aan haar kop. De kleine jongen lachte, liep met de dieren naar de wei en riep: ‘Iedereen onder de boom, anders valt de lucht naar beneden’. ‘Eend, muis, en heertje, kom en duw tegen de boom’, zei het jongentje. Ze duwden met zijn allen heel hard tegen de boom. Alle appelen van de boom vielen op de kop van de koe. ‘En jullie geloofden het allemaal ‘, lachte het jongentje. Toen liepen de dieren stilletjes naar huis. Daarmee wisten ze dat de lucht niet naar beneden valt.          

Marianne Staels
22 0

Moeders zijn gevaarlijke mensen!

                                                                                                          Ik ben van achter de dijk. Zo worden wij hier ook genoemd, net zoals de ‘Mensen achter de dijk’ uit het boek van Filip De Pillecyn, de schrijver die een standbeeld heeft aan het water. Aan de straatkant van ons huis ligt de Schelde, maar we zien enkel op de hoge dijk, die ons scheidt van de stroom. Hij belemmert ons het zicht op het water en de schorren maar beschermt ons ook tegen overstromingen, die hier vroeger veel ellende hebben veroorzaakt. De talrijke waterplassen in ons dorp zijn daar nog getuigen van. Ik woon hier al 14 jaar, mijn hele leven dus, maar ook mijn beide grootouders wonen in deze straat. Als je voor de brug links afslaat, is ons huis een van de eerste woningen, na het café van de graaf. Vroeger was het hier allemaal van de graaf maar de blauwwitte luiken, waaraan de kasteelheer zijn eigendommen herkende, verminderden drastisch. De edelman verblijft nog wel vaak op zijn kasteel maar het dorp werd door de bewoners verworven. Ons dorp heeft de vorm van een acht: de ene lus slingert zich rond het kasteel en de bossen. In de andere lus bevindt zich de dorpskerk met het kerkhof en de dorpsschool. In het kerkje ben ik nooit geweest … of toch. Ik zou liegen: ‘grote bompa’, de vader van mijn bompa is daar begraven en daar was ik bij. De vader van Kenzo was diaken en deed de dienst, want pastoors zijn er blijkbaar niet veel meer. Mama las een mooie brief voor aan grote bompa, die in een kruikje op een tafel stond. Na de dienst werd de as van grote bompa uitgestrooid op het kerkhof. “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”, zei de diaken en grote bompa vloog tot in de haag en, van zodra we onze rug keerden, kwamen de vogels van zijn as pikken. Vaarwel, grote bompa. In onze dorpsschool is een lagere school en een middenschool gevestigd. Mijn moeder werkt op het secretariaat van de school en vader is gemeentewerkman. Als kleine jongen ging ik dus aan de hand van mijn moeder elke dag naar school. Ik haatte het als ze mijn hand vasthield tot op de speelplaats! De andere kinderen gaven hun ouders een vluchtige kus en renden hun kameraden tegemoet. Als ik op de speelplaats kwam, liepen de klasgenoten eerder weg, want mevrouw Willekens kwam samen met mij binnen en ze zou wel een opmerking hebben op hun wild gedoe of hun ongepast taalgebruik. Ook als mevrouw Willekens mijn hand loste, meden de klasgenoten mij. Zou ik hun kwajongensstreken niet gaan verklappen? Zelf moest ik ook niet veel uitspoken, want mevrouw Willekens wist het al voor ik mijn plannetje kon uitvoeren. En mijn punten kwamen reeds aan tafel ter sprake vooraleer er een rapport was uitgedeeld. Je moet mij dus absoluut niet benijden met een moeder, die alles van je schoolleven afweet! Gevaarlijk, hoor en … beperkend! Zo mocht ik in het zesde leerjaar niet mee met de klas naar het fort van Breendonk. Mama vond mij nog veel te jong om die gruwelijke verhalen te horen en vooral om foto’s van folterkamers en executieplaatsen te zien. De bus vertrok dus naar Breendonk zonder de zoon van mevrouw Willekens, die bleef als enige achter in de studiezaal! Na schooltijd kwam mijn grootmoeder mij ophalen, want mama moest nog doorwerken. De terugweg duurde lang, want bomma deed hier een praatje en daar een klappeke. Alle mensen in het dorp kenden elkaar en alleen eens groeten werd als zeer onvriendelijk beschouwd. Je zou ook vlug de naam hebben dat je nogal een air had! Een praatje over het weer of over de ‘klein gasten’ moest er dus afkunnen. We passeerden op de terugweg ook het huis van mijn grootouders langs vaderszijde, maar tegen die mensen spreken we niet. Ook al stonden ze buiten, of werkten ze in hun tuin: daar werd het hoofd afgewend en met fikse tred voorbijgestapt. Van ver herkende ik de volière van vava, want vroeger kwam ik er vaak en graag. Moemoe en vava hadden vogeltjes én poezen. Eén poes heette zelfs Joeri, zoals ik. Dat was dus mijn kat, die moest ik verzorgen en eten geven. Op mijn eerste lentefeest was er echter ruzie ontstaan. Vava was opgestaan, had moemoe verzocht om mee naar huis te gaan. Ze waren beiden vertrokken. Mama had de deur kwaad achter hen dichtgeslagen. Papa was hen nog nagelopen, was lang weggebleven maar wat er gebeurd of gezegd is, werd mij nooit verteld. Ze zijn hier sindsdien niet meer over de vloer geweest en noch papa noch ik mocht nog naar hen toe gaan van mama. Ik wilde weleens wuiven naar moemoe of vava, maar bomma trok mij naar de andere kant van de straat. Mijn grootouders langs moederszijde vingen mij dus na schooltijd op. Ik moest samen met bompa mijn huiswerk maken en mocht daarna nog wat in de tuin spelen, maar zonder mij vuil te maken, hé. Eens thuis was het de gewoonte dat papa en ik nog een eind langs de dijk gingen wandelen om onze hond, Narco uit te laten. Onderweg kwam ik mijn schoolkameraden tegen, die trokken naar het kasteelbos of de vijvers. Wat zou ik hen graag gevolgd zijn! Ik hoorde ze van ver joelen: ze klommen in de bomen, hadden koorden gespannen van de ene boom naar de andere en slingerden zich als aapjes rond of ze zaten met zelfgemaakte hengelsnoeren te vissen in de waterpoelen. Ze riepen naar me, vroegen of ik niet meedeed. - “Mag ik nog even meegaan?” vroeg ik dan aan papa maar dat moest ik aan mama vragen, was zijn antwoord. En mama vond het te gevaarlijk: ik kon verdrinken! Ik kon verdwalen! Ik kon mij bezeren! - “Ja, wat nog allemaal?!” dacht ik dan kwaad. Ik kan toch zwemmen! En verdwalen? Ik ken deze streek als mijn broekzak en, als ik mij dan toch zou bezeren, bestaat er nog altijd zoiets als pleisters en van een blauwe plek is nog niemand doodgegaan! Maar ik zweeg, trok naar mijn kamer en bokste mijn kwaadheid uit op mijn kussens. Tegen dat mama mij riep voor het avondeten, was mijn woede bekoeld en kon ik weer het brave jongetje spelen met zijn goede tafelmanieren en zijn meegaand karakter!             Na het avondeten trok ik naar mijn zolderkamer. Ook nu nog is dat mijn favoriete plek. Als ik op mijn buik lig, kan ik door het lage venster de bossen van het kasteel zien. Soms zie je de graaf te paard door de lanen wandelen. Dan droom ik dat ik ook een paard heb. Ik zou het zorgvuldig roskammen, zijn manen gladstrijken en het dan opzadelen. Ik heb op internet opgezocht dat het opzadelen van een paard niet heel moeilijk is, maar dat het wel goed moet gebeuren. Eerst moet je het hoofdstel aanbrengen, dan leg je een sjabrak op de rug van het paard en daarop komt het zadel. Ik zou het kunnen met mijn ogen dicht. Het enige wat mij ontbreekt is een paard, een hoofdstel, een sjabrak en een zadel. Dat zullen dan ook de eerste dingen zijn die ik later zal kopen, als ik wat geld heb gespaard. Wat moet het heerlijk zijn op de rug van zo’n dier door de bossen te kunnen draven. Ik vind een paard trouwens het mooiste dier dat er bestaat: forsgebouwd met een blinkende vacht en manen. Dan droom ik dat ik op mijn ros naar het kasteel galoppeer. Ik rijd de kasteelbrug over naar de stallingen, ontzadel mijn dier, zet het in de stal en geef het nog een wortel als dank. In het kasteel zelf zou ik niet willen wonen. Mijn ouders hebben mij eens op een zondagnamiddag meegenomen en we werden rondgeleid met een gids. Het is natuurlijk prachtig gelegen aan de oude Schelde en heeft schitterende torentjes en een imposante inrijpoort met het wapenschild erboven. ‘RUST ELDERS’ luidt de leuze. Maar de muren zijn grijs en de zolderingen hoog en ik vreesde toch heel de tijd dat het monster Gorgol uit de kasteelgracht zou komen gekropen of dat er zo een van die Marnixen de Sainte Aldegonde zou komen spoken. De familie Marnix de Sainte Aldegonde is immers al vele eeuwen eigenaar van dit ganse domein. Er is ook een museum in ondergebracht en mijn moeder bewonderde de schilderijen van Pieter Breugel, het kantwerk en de poppen maar ik trok liever naar het gedeelte waar de oude koetsen werden tentoongesteld. Met een teletijdmachine werd ik als het ware terug geflitst.  Door de Binnendijkstraat reed de graaf in zijn koets. Het enige verkeer dat hij tegenkwam was de melkboer, die met zijn kannen melk van deur tot deur leurde of boer Stijn met zijn paard en mestkar. Hij schepte zelfs de paardenvlaaien van de straat: alles was welkom om zijn veld te bemesten. Ik had dat beeld ergens opgepikt van een oud schilderij. Maar hoe deden ze dat vroeger eigenlijk allemaal: het land bemesten, ploegen, zaaien, maaien? Moest dat allemaal met de hand gebeuren? Daar mag je nu toch niet meer aan denken! Laat mij maar dromen van paardrijden als hobby maar ik wil later wel een Tesla om naar mijn werk te rijden en ik wil wel naar Kusadasi kunnen geraken, dus vliegtuigen zijn ook een goede uitvinding en wat zouden we doen zonder computer, gameboy of tablet? Mijn ouders moet ik het niet vragen, want dan begint mijn vader over ‘zijnen tijd’. - “Ik moest met de bus naar de Provinciale Technische School (PTS) in Boom”, zegt hij. - “Ik ook, hé pa!” - “Ja, ja”, antwoordt hij dan, “maar wij hadden thuis geen auto, die je kon brengen of halen, als je de bus gemist had.” Dat was een steek onder water, want hiermee alludeerde hij op mijn eerste schooldag dat ik naar de PTS ging. Ik stond op tijd in het bushokje, zag de bus aankomen, maar ik had waarschijnlijk moeten teken doen, want de chauffeur dacht blijkbaar dat er niemand wachtte en reed door. Dus ik moest met hangende pootjes terug naar huis om te vragen of ze mij alstublieft gauw met de auto naar de school wilden brengen! - “Wij hadden ook als laatste van de straat een televisie, zo’n oud model met een antenne op het dak”, herhaalt papa ook steeds. - “Als het maar speelde, hé pa”, zeg ik dan. Hij lacht erom maar draaft verder dat zij slechts enkele posten konden pakken, dat er van een gsm geen sprake was, laat staan van een computer of van al die spelletjes waar ‘de jeugd van tegenwoordig’ aan verslaafd is. Ik kan me dan wel verdedigen met te zeggen dat ik niet verslaafd ben maar dat je nu eenmaal alles, maar dan ook alles kunt opzoeken op internet, dat het toch handig is als je steeds bereikbaar bent en dat je toch moet kunnen chatten met je vrienden. Maar ik word dan steeds het zwijgen opgelegd door te zeggen dat ik overdrijf, dat ik niets anders meer doe dan op de zetel hangen met die schermpjes voor mijn gezicht, dat ik beter wat meer aan mijn schoolwerk zou denken, een boek zou lezen of aan sport zou doen. Ik voel me anders héél normaal hoor. Het zijn mijn ouders, die niet mee zijn, die nog nooit van chillen hebben gehoord! En ik wil ook wel aan sport doen. Ik voetbal geregeld met Noah en hij is een echte ster. Hij speelt bij de jeugd van de voetbalclub. Ik verlies steeds tegen hem maar heb toch veel van hem geleerd, vooral dat ik ook graag voetbal zou spelen. Ik zou doodgraag lid worden van een club, dan kon ik ook echt leren shotten, zoals Noah en…misschien kon ik dan nog eens van hem winnen. Thuis kaartte ik het voetballen aan. - “Mag ik ook gaan voetballen?” vroeg ik aan papa. Zijn antwoord was, zoals steeds: “Vraag dat maar aan mama.” En haar antwoord was, zoals steeds: “Neen!” Ze had natuurlijk haar argumenten: het was een harde sport, een gevaarlijke sport. Wou ik misschien een overgestampt been? En…ze had een tegenvoorstel: “Als we nu eens met z’n allen gingen korfballen!” Mama kende de mensen, die de kantine van de korfbal openhielden, ze kende zelfs een aantal trainers. Korfballen kon je zowel in de winter als in de zomer. Wat dacht ik daarvan? Wat moest ik daarvan denken? Ze was mij weer te slim af! Ik kon niet op tegen haar redeneringen en knikte dus maar. Mijn kamer! Waar was mijn kamer? Vlug…dat ik daar mijn teleurstelling kon uitwerken: stampen, slaan, vloeken, wenen…bedaren. Mama zal het heus wel goed met me menen en gemeend hebben. Te goed, zelfs. Ze wou en wil me steeds maar beschutten en beschermen maar ze denkt en voelt ook in mijn plaats, weet altijd wat best en beter voor me is. Maar wie ben ik eigenlijk? Heb ik geen recht om iets te voelen? Te willen? Moeders, hé, het zijn echt gevaarlijke mensen met al hun goede bedoelingen. ‘Opvoeden’ noemen zij het, ‘fnuiken’ vind ik het.

Hope
0 0

Snottie, een fabel

                                                Snottie, een fabel                                                       ******* Er was eens een geadopteerde draak die Snottie heette. Snuiten, niezen en water proesten, kon hij als niemand anders maar vuur spuwen, neen, dat lukte niet. Snottie had immers een allergie. Van ’s morgens tot ‘s avonds probeerde hij vlammen te spuwen, maar wat hij ook deed, het hielp niet.      Ten einde raad stapte hij naar Tatoe, de tovenaar. ‘Tatoe,  ik wil zo graag vuur spuwen maar al mijn pogingen mislukken!’ Tatoe wreef in zijn lange, witte baard en dacht diep na : ‘Snottie, ik kan je niet helpen. Voorbij het kabouterbos, over de rode berg en achter het dampende meer vind je de drakenschool. Daar leer je vast vuur spuwen.’   Vol goede moed begon Snottie aan zijn tocht. Zweetdruppels liepen van zijn snuit. Een hete gloed kwam hem tegemoet. Ha, hij naderde de drakenschool. Hij schreef zich in en de drakenleraars toonden hem alle technieken om vlammen te spuwen. ‘Kom aan Snottie,’ zei de leraar, ‘nu is het aan jou!’ Snottie haalde diep adem en ... hatchie! Hij proestte en blies. Er spoot een flinke straal water uit zijn bek ... maar vuur, neen, dat niet. De andere draakjes lachten hem uit. Ze rolden sissend en spuwend over de grond van plezier. Arme Snottie! Hoe meer ze hem uitlachten, hoe roder zijn tranende drakenogen werden en hoe meer snottebellen er van zijn snuit dropen.      Met zijn staart tussen zijn poten vluchtte Snottie de drakenschool uit. Het was niet eerlijk. Waarom was hij niet als de andere draken ? Terwijl zijn onderlip trilde liep hij langs het dampende meer, over de rode berg en zo weer naar huis. Vreemd, weer kwam een hete gloed hem tegemoet.      ‘Help! Brand!’ hoorde hij. Elfjes en kabouters renden druk heen en weer met emmers water. ‘Help, de vlammen komen bijna aan de kabouterhuisjes!’      Holderdebolder spurtte Snottie naar de brandende bomen. Hij haalde diep adem en spuwde met al zijn kracht grote stralen water. Plets! Splash! Nog eens ademde hij diep in. Als een waterkanon spoot hij naar de vlammen. Het hout knetterde, Snottie spetterde. En dat deed hij tot het laatste smeulende vuur was geblust.      ‘Hoera voor onze drakenvriend!’ Snottie keek verbaasd naar de elfjes en de kabouters die juichend om hem heen dansten. Hij was een held! Hij was de enige draak in het hele land die water kon spuwen! Die dag was het groot feest in het kabouterbos. Tot diep in de nacht werd er gedanst, gezongen en af en toe geniesd.   De volgende dag stapte Snottie weer naar Tatoe, de tovenaar. ‘Is het gelukt?’ vroeg deze. ‘Heb je leren vuur spuwen?’ ‘Neen,’ antwoordde Snottie trots, ‘ik ben nu... hatchie... vrijwilliger bij de brandweer!’

kayla
44 0

Theofiel en het Tijdmannetje

Er was eens, niet zo lang geleden, in het koninkrijk Pendule, een man die zo gestresseerd en gehaast was dat hij vaak over zijn eigen voeten struikelde en overal tegenaan liep. Theofiel was zijn naam. Hij was lang en slank met een rechthoekig gezicht en een zwarte bos haar op zijn hoofd. Zijn ogen waren dollartekens. ‘Time is money’ was immers zijn motto. Wanneer hij een kostuum droeg – wat hij meestal droeg want hij was de directeur van een groot nietjesfabriek- zag hij er volkomen normaal uit. Wat echter niemand wist, behalve zijn ex-vrouw, was dat hij geen mensenbenen had, maar grote hazenpoten onder zijn broek verborg. Toch gaven deze uitzonderlijke ledematen hem nog niet de kracht om zich sneller voort te bewegen dan het Tijdmannetje.   Het Tijdmannetje was altijd in de buurt van Theofiel. Met een wekker als hoofd, wijzers als ogen en grote, voortdurend flapperende vleugels vloog het Tijdmannetje zó snel dat hij voor iedereen ongrijpbaar was. Toch deed Theofiel poging na poging na poging om het Tijdmannetje in te halen.   Elke ochtend om klokslag 7u rinkelde het Tijdmannetje om Theofiel te wekken. Vervolgens vloog het Tijdmannetje naar de douche met Theofiel in zijn kielzog. Voor het douchen gaf hij Theofiel 15 minuten alvorens hij opnieuw rinkelend wegvloog in de richting van de auto. Theofiel had nog net de tijd om een banaan mee te graaien vóór hij in de auto stapte. Telkens wanneer hij het Tijdmannetje probeerde te vangen, was deze snelheidsduivel hem te snel af. Het Tijdmannetje vloog voor de auto uit en nam in het nietjesfabriek onmiddellijk de lift naar de derde verdieping waar het kantoor van Theofiel, de directeur, gevestigd was. Theofiel stormde zijn kantoor binnen en at zijn banaan op terwijl hij zijn PC opstartte om zijn mails te checken. De dollartekens in de ogen van Theofiel werden groter en groter. Het Tijdmannetje gaf hem tijd van 8u tot 8u30 om zijn mails te lezen, te filteren op  belangrijkheid en de meest dringende onmiddellijk te beantwoorden. Van 8u30 tot 9u bereidde Theofiel de dagelijkse hoge pieten- en mietenvergadering voor. Om 9u holde hij het rinkelende Tijdmannetje achterna naar de vergaderzaal. Van 9u tot 11u vergaderde Theofiel met de grootste nietjesexperts van het land. Wanneer de vergadering afgelopen was, probeerde Theofiel elke dag weer het Tijdmannetje te vangen met een grote lasso om even de tijd te hebben voor een pauze. Maar elke dag opnieuw ontsnapte het Tijdmannetje aan zijn worp en vloog hij vliegensvlug van de vergaderzaal naar het kantoor van Theofiel. Er moest immers ook een verslag gemaakt worden van de vergadering én er moesten actiepunten genoteerd worden. Dus Theofiel had geen tijd te verliezen en kreeg van het Tijdmannetje welgeteld een uur om dit af te werken. De kleine snelheidsduivel fladderde hevig van de ene kant van het bureau naar de andere kant en maande Theofiel regelmatig aan voort te maken. Theofiel werd bloednerveus van het luide kabaal dat het Tijdmannetje maakte. Om klokslag 12u begon het hyperactieve mannetje alweer te rinkelen omdat het dan tijd was voor een korte lunch met collega’s. En zo ging het maar door en door en door, dag in dag uit, week in week uit.   Ook ’s avonds gunde het Tijdmannetje Theofiel geen rust want maandagavond rende Theofiel het Tijdmannetje zo snel hij kon achterna op het voetbalveld. Op dinsdagavond achtervolgde Theofiel het Tijdmannetje naar een gezellig restaurantje voor een date met een blondine, niet groter dan 1m70, leeftijd: tussen 30 en 40 jaar, hoogopgeleid en sportief; voor onze goede vriend Theofiel uitgekozen door het datingbureau waarbij hij zich na zijn scheiding had laten inschrijven. Geen enkele van de blondines tot hiertoe had hem echter genoeg kunnen bekoren om een tweede date te overwegen en de blondines die aan zijn strenge kwaliteitseisen voldeden, geraakten dan ook steeds meer uitgeput. Op woensdagavond ging Theofiel op café met vrienden en telde het Tijdmannetje nauwlettend het aantal pinten dat hem toegestaan was te drinken, namelijk 3, alvorens te rinkelen en hem eraan te herinneren dat hij morgen alweer vroeg uit de veren moest. En telkens weer deed Theofiel pogingen om het Tijdmannetje te grijpen en telkens weer was het Tijdmannetje hem te snel af.   Soms probeerde Theofiel ook te onderhandelen met de snelle spring-in-‘t-veld over 5 minuten langer of een halfuurtje extra maar het Tijdmannetje was koppig en vastberaden en had geen oren naar argumenten als ‘nood aan rust’ of ‘nood aan ontspanning’.   Ook op donderdag, vrijdag, zaterdag en zelfs zondag was Theofiel gebonden aan een strakke planning. En dat was dan nog maar de planning voor de week waarin zijn twee kinderen niet thuis waren. Theofiel ging maar door en door en door en was op den duur zo moegerend, zo leeg, zo gespannen. En wanneer zijn zoon of dochter hem vroegen om met hem te spelen of om een uitstapje te maken, zonder dat dit vooraf gepland was, was het antwoord steeds: ‘Geen tijd, een andere keer’. Hij was vaak zo in gedachten verzonken dat hij niet eens opmerkte hoe verdrietig zijn kinderen waren telkens hij zei ‘Geen tijd, een andere keer’. Zelfs ’s nachts kon Theofiel niet ontsnappen aan het zenuwachtige gefladder van het Tijdmannetje. Theofiel had oordopjes nodig om de slaap te kunnen vatten.   Op een zonnige lentedag, terwijl de vogels met hun mooiste lied tevergeefs Theofiels aandacht probeerden te trekken, zag Theofiel tien van zijn zwarte hoofdharen in de soep vallen die hij snel snel aan het opeten was. De haren keken Theofiel lachend aan en deelden hem mee dat ze in staking waren. ‘Wij zwemmen nog liever in de soep dan dat we één dag langer op jouw hoofd moeten doorbrengen. Die ‘moetens’ in dat hoofd van jou verhinderen ons te ademen. Hol jij maar verder, maar dan zonder ons.’ Theofiel voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen, het bloed naar zijn wangen steeg, zijn handen zich tot vuisten balden en zijn poten op de grond stampten. Hij was zó kwaad op de haren dat hij ze één voor één uit de soep haalde en tegen de muur smeet.   ‘Kom, snel naar een dokter’ hoorde Theofiel het Tijdmannetje nog zeggen. Even later rende hij alweer de snelheidsduivel achterna, wanhopig op zoek naar een dokter die kon verhinderen dat er nog meer haren uitvielen. De zoektocht naar een dokter gebeurde op een dinsdagavond en Theofiel moest noodgedwongen zijn date met blondine nummer 11 annuleren om op consultatie te gaan bij dokter Goedgemoed, een dokter die volgens haar website gespecialiseerd was in problemen als stress en haaruitval. De praktijk van dokter Goedgemoed was gevestigd midden in de stad, op de 53ste verdieping van een wolkenkrabber. Gelukkig bleek dokter Goedgemoed ook een knappe blondine te zijn zodat Theofiels dinsdagavond niet volledig verpest was. Na heel wat consultaties had hij al oranje rustpilletjes, stinkende haargroeimiddeltjes en blauwe slaappilletjes uitgeprobeerd… Tevergeefs. Hij bleef haren verliezen.   Omdat er maar geen oplossing kwam en het Tijdmannetje vond dat er geen tijd te verliezen was, begon hij zo hevig met zijn vleugels te flapperen dat er een grote vleugel van zijn lichaam werd afgerukt. Dokter Goedgemoed zat met haar goed gemanicuurde handen in haar geblondeerde extensions en stuurde Theofiel door naar een praatdokter. Dokter ‘Why’ liet Theofiel binnen in zijn strak design kabinet. Aan de muur prijkte een geprojecteerd beeld van een groot horloge. Theofiel kreeg van het Tijdmannetje en van dokter ‘Why’ welgeteld 60 minuten om zijn probleem uit de doeken te doen. Theofiel had nog maar net het woord ‘haaruitval’ uitgesproken of de praatdokter kreeg al telefoon. ‘Excuseer, een minuutje’, zei de praatdokter en handelde het telefoontje in een sneltempo af. Vervolgens vertelde Theofiel over zijn trouwe vriend, het Tijdmannetje. En nog voor dokter Why dieper kon ingaan op het onderwerp, rinkelde alweer de telefoon. Het Tijdmannetje werd zo zenuwachtig van al het gerinkel, dat hij abrupt ook nog een wijzer verloor. Met nog één vleugel en één wijzer over probeerde het Tijdmannetje zich krampachtig staande (of eerder: vliegende) te houden. Na veel blablabla en tatata, maar weinig dadada stapte Theofiel 60 minuten later en heel wat dollars lichter met een rugzakje vol zorgen terug buiten. Hij keek naar zijn goede snelle vriend en zag tot zijn verbazing dat het Tijdmannetje maar op halve krachten meer functioneerde. Zwakjes herinnerde het Tijdmannetje Theofiel aan zijn afspraak in restaurant ‘Stildetijd’ om de verjaardag van zijn dochter ‘Lotte’ te vieren.    ‘Ik moet eerst nog even thuis passeren want ben het cadeau’tje voor Lotte vergeten’, zei de man met de hazenpoten. Het Tijdmannetje kon niet meer zo snel vliegen en toch kostte het Theofiel de grootste moeite om hem bij te houden. Hij slenterde achter zijn trouwe vriend aan. Thuis aangekomen ging Theofiel op zoek naar het paar oorringetjes dat hij voor zijn dochter gekocht had. Hij wou even uitrusten op zijn grote bed, en voor hij het wist, viel hij als een blok in slaap. Hij sliep en sliep en sliep. Het Tijdmannetje probeerde angstvallig te rinkelen om Theofiel tijdig op de afspraak te krijgen, maar Theofiel hoorde het niet.   De volgende ochtend om klokslag 7u rinkelde het Tijdmannetje naar goede gewoonte opnieuw om Theofiel te wekken. Theofiel was echter zo moe en uitgeblust dat hij zich omdraaide en opnieuw in een diepe slaap viel. Het Tijdmannetje rinkelde opnieuw. En weer gebeurde hetzelfde. Het Tijdmannetje was op den duur zo opgewonden dat hij nu ook zijn tweede wijzer verloor. Met zijn laatste vleugel bleef hij halsstarrig wapperen. Drie dagen en drie nachten later werd Theofiel wakker met een schok. Hij had er totaal geen idee van hoe lang hij geslapen had. Toen hij aan het Tijdmannetje wou vragen hoe laat het was, kon hij zijn trouwe vriend nergens vinden. Hij ging rechtop zitten in zijn bed en tot zijn grote ontsteltenis zag hij zijn geliefde spring-in-‘t-veld in stukken en brokken op de grond liggen. Theofiel voelde plotseling hoe elke spier in zijn lichaam pijn deed. Hij zag ook dat hij heel wat haren verloren had. De haren die op zijn kussen verspreid lagen, keken hem verwijtend en somber aan. Langzaam strompelde Theofiel uit zijn bed. Zonder benul van tijd, zonder te weten welke afspraken hem die dag allemaal boven het hoofd hingen, begaf hij zich naar de badkamer. Daar aangekomen staarde hij vol ongeloof naar zijn spiegelbeeld. De wallen onder zijn ogen waren gedeeltelijk verdwenen, maar op zijn hoofd stond niet één enkel haar meer. Hij was volledig kaal. Vanuit het diepste van zijn ziel voelde hij een intense, hevige neiging tot schreeuwen opkomen, maar toen hij zijn mond opende om een klank te produceren, bleef het stil. Toen hij de trap wou afrennen naar buiten toe voelde hij dat hij zo stijf was dat hij nauwelijks kon bewegen. Theofiel viel neer op zijn knieën en begon hevig te snikken van verdriet. Het leek wel alsof de tranen met de kracht van de Niagarawatervallen uit zijn ogen stroomden.   Toen Theofiels tranen opgedroogd waren, keek hij angstig om zich heen. Nu zijn trouwe vriend hem niet meer aanmaande om vanalles te doen, wist Theofiel geen raad met zichzelf. Uiteindelijk slaagde hij erin om recht te strompelen. Zijn spiegelbeeld durfde hij niet meer te aanschouwen. Hij ging op zoek naar een oude hoed die in een stoffige kast lag op een stoffige kamer die hij sinds lang niet meer betreden had.   Toen hij naar buiten wandelde, hoorde hij voor het eerst sinds jaren de vogeltjes fluiten. Hij zag hoe de bloesems van de bomen in volle bloei stonden en hij voelde hoe de zon zijn huid verwarmde. Hij strompelde naar het park en rustte uit onder een boom. De boom begon hem te wiegen als een klein kind. Ook de andere bomen in het park begonnen mee te wiegen op het ritme van Theofiels ademhaling. ‘Blijven ademen, Theofiel’, fluisterden de bomen liefdevol. De bomen begonnen trager te wiegen toen Theofiels ademhaling rustiger werd. ‘Adem in en uit’, fluisterden de bomen, ‘concentreer je op je ademhaling. Laat je gedachten komen en weer gaan.’ Theofiel deed wat de bomen hem influisterden en omarmde zijn wanhoop. Na enige tijd stond hij met hernieuwde energie op en danste met de wanhoop in het rond. De bomen dansten met hem mee. Even later wandelde hij door het park en snoof hij de geur op van elke bloem op die hij tegenkwam. Hij hoorde het gekwaak van de eendjes in de vijver. Hij had oog voor de pracht aan kleuren die het park rijk was. Met hernieuwde krachten wandelde hij naar huis om de oorringetjes voor zijn dochter op te halen. Hij nodigde zijn kinderen uit naar het park te komen.   Toen zijn kinderen hem in het park troffen, herkenden ze hun vader bijna niet. Wat een rare hoed had hij op en wat een rust straalde hij plots uit. En alsof dat nog niet gek genoeg was, vroeg hij hen ook om samen met hem in het rond te dansen. De kinderen aarzelden even en vroegen zich af of ze geen gek figuur zouden slaan, maar dan begonnen ze zachtjes mee te dansen en algauw lieten ze zich helemaal gaan. Het werd een fijne middag. Theofiel en zijn kinderen genoten met volle teugen. De volgende dag belde Theofiel naar zijn werk met de mededeling dat hij er een tijdje tussenuit ging. In de periode die volgde, begon hij plannen te maken voor de toekomst: een huisje in het groen met een moestuin en wat dieren, elke dag even naar het park gaan om bij zichzelf te komen, meer tijd voor zijn kinderen, … En voor even werd het komkommertijd…

Aline S
19 1

Badkuipbluess

Ella opende haar ogen onder water en keek naar het door het water dansende badkamerplafond.Met enige tegenzin kwam ze boven om adem te halen, om vervolgens zo langzaam als mogelijk weer uit te ademen en haar hele lijf mee te laten deinen alsof ze geen enkele weerstand kon bieden aan de zuurstof die haar lichaam verliet en het badwater dat hierop reageerde. De spiegels waren aangedampt en de kamer was gevuld met een mix van stoom en opgesloten sigarettenrook. Grijze wolken die bleven breken boven het licht van de van de twee blauwe kaarsen die op het oude houten handdoekenbankje naast het bad stonden te flikkeren, maakten dansende schaduwen op de muur erachter. OP de achtergrond kon je het gedempte verloop horen van de jazzplaat die in de andere kamer stond te spelen.  Met een diepe inhaal strekte Ella zich uit en ging ze rechtop liggen, het moderne meubilair en de heldere witte voegen tussen de tegels irriteerden haar.  Het verraadde de plaats en tijd waarin ze zich bevond. Ik ben in de verkeerde tijd geboren, bedacht ze zich.Met niet al te veel verbeelding kon eender wie die zich aldaar de ogen sloot, een sprong in de tijd nemen en zich in een verouderde flat in Parijs wanen.  Waar dronkenlappen en oude vrijsters zich ophielden in onderbelichte bars die stand hielden wanneer andere zaken zich sloten. Waar de oude saxofonist van een ingehuurde band bleef zitten en na enkele borrels in zijn eentje een beter  optreden gaf voor de drie overgebleven klanten, dan in de betaalde uren daarvoor.  Misschien was het typisch voor iemand van haar leeftijd om vroegere tijden te romantiseren. Om het gemakzuchtige leventje dat ze niet meer kon missen te verafschuwen en zich schuldig te maken aan de luxe om neer te kijken op de wegwerpgeneratie waar ze zelf deel van uit maakte. Misschien was het vroeger net zo. Waarschijnlijk. Toch leek het haar toen beter. De tijd voor televisie, gsm’s en internet, waar het leven simpeler was, weliswaar harder maar simpeler in eenvoud.  Waar armoede in elke huishouden tekeer ging als een wervelwind die elk gespaard korstje brood van tafel veegde , maar waar de dingen die er echt toededen nog waarde hadden. Ze draaide de kraan toe en keek naar haar handen onder het wateroppervlak. haar vingertoppen leken zichtbaar te verschrompelen alsof de tijd onder  water sneller liep. In dromen blijken uren slechts seconden, misschien was dit net zo, of misschien had het niets met water te maken. Misschien gaven haar vingers sneller toe aan de strijd in haar hoofd en wilden ze niet langer meewerken aan de leugen over jeugdigheid, die allang was verdwenen.

Esje Volter
5 0

parabel van het schip

Nelo was zoals iedereen opgegroeid op een schip. Niet bij iedereen echter werd dat schip bestuurd door twee personen, bij Nelo wel. Kapitein stond aan het roer, Tweede Stuurman hield het schip schoon. Af en toe wisselden ze wel eens. Het was een goed schip waar de jongen op groot werd gebracht en dat voelde hij zelf ook zo aan. Toen Nelo ouder werd leerde Kapitein hem alles over het weer, het water en het roer. Tweede Stuurman vertelde hem alles over het onderhoud van het schip en over de verhoudingen tussen een kapitein en zijn bemanning. Toen hij achttien werd voelde de jongen zich geen jongen meer maar een man en kocht zo snel mogelijk zijn eigen schip. Niet al zijn leeftijdsgenoten deden dat, velen kozen ervoor om voor even of zelfs voor lange tijd op het schip van hun jeugd te blijven varen. Nelo wist dat hij geluk had gehad alles te kunnen leren wat hij moest weten om zijn eigen schip te kunnen besturen; hij zag dat dat bij anderen vaak niet zo was. Hij koos er bewust voor om geen bemanning te nemen. Hij had zoveel zin om het geleerde in de praktijk om te zetten en wilde dat het liefste helemaal zelf doen. Nelo genoot met volle teugen. Heel af en toe stak er wel eens een kleine storm op die hij dan moedig alleen trotseerde, maar er was hem nog niks overkomen waar hij niet tegen opgewassen was. Na een tijdje voelde Nelo af en toe de nood om toch even uit te blazen en begon hij te zoeken naar bemanning. Een geschikte Tweede Stuurman vinden bleek echter niet gemakkelijk. Sommige kandidaten nam hij een tijdje mee aan boord, maar Nelo merkte al gauw dat ze niet compatibel, niet capabel of eenvoudigweg niet interessant genoeg waren. Uiteindelijk vond hij dat wanneer je samen een schip deelde het toch ook een beetje gezellig moest zijn. Zo bleef hij dus maar alleen verder varen en stiekem vond hij dat nog steeds het leukste. Hij genoot van zijn eigen gezelschap en vond dat hij kon sturen als de beste. Jarenlang ging dat prima, tot er plots een herfst aanbrak met heel veel en heel grote stormen. Met veel vaardigheid stuurde Nelo, die inmiddels een echte man was geworden, het schip over de woeste zee en overwon telkens meer gevaren. Langzaamaan voelde hij zich weliswaar moe worden, maar hij wist dat er zonder Tweede Stuurman geen mogelijkheid was tot rusten en zette moedig door. Gauw zou de zon weer schijnen en dan kon hij even bijkomen. Storm na storm bleef zich echter aandienen en putte zijn lichaam en geest helemaal uit. Het werd zo erg dat hij op een gegeven moment het allerliefst zijn roer wilde loslaten. Nelo wist dat hij dan tenonder zou gaan met het schip waar hij zo van hield. Telkens opnieuw deed zijn liefde voor het schip hem volhouden, maar het kostte hem steeds meer moeite. Toen op een dag een heuse orkaan uitbrak wist Nelo dat hij niet de energie had om zich er nog doorheen te slaan. Hij had twee keuzes. Het roer loslaten en snel onder de golven verdwijnen, of met zijn laatste restjes energie het roer nipt vasthouden wetende dat het bijna onmogelijk was om op die manier veilig door de storm te raken. Op hoop van zege koos hij voor het laatste.  Liggend op het kletsnatte dek, met één hand het houten roer boven zijn hoofd vastklemmend en kijkend naar de dreigende hemel vol bliksemschichten gaf hij zich over aan wat zou komen. De ene gedachte na de andere flitste aan hem voorbij. Hij dacht aan het schip dat hij zou verliezen, dat ooit mooi was maar dat er door de vele stormen eigenlijk vreselijk aan toe was. Hij dacht aan alle aspirant-bemanningsleden die hij aan boord had gehad en wist dat geen van hen in staat zou zijn het nu van hem over te nemen. Toch voelde hij jaloezie egens alle andere Kapiteins die hij kende die wel een Tweede Stuurman aan boord hadden. Hij dacht aan de Kapitein en Tweede Stuurman die hem hadden grootgebracht, die zo’n mooi team hadden gevormd. Hij voelde verdriet en boosheid omdat anderen er wel waren in geslaagd het perfecte scheepsmaatje te vinden. Zij hebben het niet zo zwaar als ik! Waarom moet ik alles alleen doen! Ik ben te moe om het nog alleen te doen! Hij vroeg zich af of iets hem nu nog zou kunnen redden. Hij voelde zich al verloren, maar liet toch het roer niet los. Uren of misschien wel dagen later werd Nelo wakker van een zonnestraal die zijn gelaat verwarmde. Hij opende de ogen en probeerde om zich heen te kijken. Zijn hele lichaam verkrampte van de pijn wanneer hij zijn hoofd draaide om de ravage rond hem te aanschouwen. De mast van het schip was afgeknakt en had zich op nauwelijks een halve meter van Nelo in het schip geboord. De relingen waren afgebroken, de achtersteven leek door een monster te zijn opgeslokt. De voorsteven kon Nelo niet zien maar langzaam daagde het hem wel dat er nauwelijks meer van het schip over was dan een stuk van het dek. De hemel was nog steeds grauw en grijs, een klein gaatje in het wolkendek zorgde ervoor dat die ene zonnestraal precies op zijn gezicht neerviel. Zijn hand zat niet meer om het roer geklemd, dat waarschijnlijk ook geen dienst meer deed. Hoe het mogelijk was dat de golven het schip niet geheel hadden verzwolgen kon hij moeilijk bevatten, maar hoe langer hij erover nadacht hoe meer hij hierin een teken van de goden zag, die voor hem nog een toekomst in petto hadden. Maar hoe moest dat dan, zonder schip? Traag klauterde hij overeind en zag dat er inderdaad niet meer over was van het dek dan een schamel vlot. Hij had geen idee van waar hij zich bevond en begon de einder af te speuren. Terwijl de uren voorbijgleden en de hemel steeds meer opentrok begon er vanuit het diepste van zijn ziel een gevoel van hoop op te borrelen. Een vaag plan waarvan de contouren steeds zichtbaarder werden. Hij moest enkel eerst... Daar! Zag hij daar niet...? Jazeker, daar aan de horizon, in paarse nevelen gehuld, een donkere streep... Land! Ondanks de pijn in zijn lichaam sprong hij op en neer van pure blijdschap. Met een overgebleven stuk reling begon hij het vlot richting kust te sturen, en terwijl de paarse gloed plaatsmaakte voor een fonkelende sterrenhemel wist hij dat daar op dat stuk land de antwoorden lagen. Daar zou hij in alle rust wachten tot het juiste scheepsmaatje voorbij zou komen – het mocht zelfs ook een Kapitein zijn, dan werd hij zelf wel Tweede Stuurman! Het idee opnieuw alleen een schip te besturen lonkte niet meer. Al moest hij vijftig jaren aan land wachten, hij zette geen voet meer op een schip zonder het perfecte maatje...

LL Rigby
4 0

Kabouters

Speciaal geschreven voor een lief, klein meisje dat gepest wordt.   Er was eens een klein meisje dat in een groot bos woonde samen met haar mama en papa. Dat kleine meisje had iets speciaals, ze had een wipneusje. Maar heel weinig meisjes hebben zo een neus, echt heel bijzonder. 's Avonds voor het slapengaan kwam haar mama altijd een verhaaltje voorlezen, zij vertelde vaak over de kabouters die 's nachts van haar neusje kwamen glijden met hun ski's, zodat ze ver konden springen. Het meisje was trots op haar neusje! Want bij wie kwamen er nu kabouter 's nachts? Bij niemand, behalve bij haar!   Het meisje had mooie krulletjes en die krulletjes die sprongen altijd vrolijk op en neer bij het spelen. En spelen deed ze graag met haar vriendinnetjes op school! En 's nachts? 's Nachts kwamen nog steeds die kabouters van haar wipneusje glijden, keer op keer. Ze probeerde zelf eens wakker te blijven om de kabouters te leren kennen maar zo slim waren die kabouters wel, die kwamen alleen als ze heel erg diep sliep.   Op een dag was ze weer aan het spelen met haar vriendinnetjes met de poppen, tot dat er een jongetje zomaar hun pop afnam! Wel dat was zeer brutaal van dat jongetje en het meisje zei hem dat ook "Dat mag je niet doen dat is onze pop." De jongen zei "Ik pak die pop af wanneer ik wil!". Het meisje vond dit niet leuk, ze waren net zo fijn aan het spelen! "Dat mag je niet doen! Dat is erg stom van jou!" De jongen werd nog brutaler en zei "Jij bent ook stom met je rare neus!" Omdat het meisje trots was op haar neus zei ze fier "'s Nachts komen de kaboutertjes daarop skiën, bij jou komen er geen kabouters omdat je maar een gewone neus hebt." "Kabouters bestaan helemaal niet!" riep de jongen en liep weg, met hun pop. Het meisje schrok best wel, haar mama zei dat kabouters wel bestaan. Wie had nu gelijk?   Mama kwam haar 's avonds halen en het meisje was een beetje droef. Ze zei tegen mama "Bestaan kabouters echt?" "Ja natuurlijk waarom denk je dat?" "Omdat een jongen zei dat dit niet waar was" "Waarom zei hij dat?" vroeg mama. Het meisje zei "Daarom". Want ze wou mama niet vertellen wat die jongen over haar neus had gezegd, dat die stom is. "Nou", zei mama, "het jongetje is vast jaloers dat jij kabouters op bezoek krijgt"   De volgende dag was het meisje weer aan het spelen met de kindjes van haar klas. Ze hadden een zandkasteel gemaakt en speelden dat ze prinsessen waren. Weer kwam dat jongetje, hij wou graag meespelen en dan zou hij koning zijn. Het jongetje zei tegen het meisje "Jij mag niet meedoen want jij bent maar een stomme prinses die gelooft in kabouters, met je rare neus". Het meisje was verdrietig, haar mama vond haar toch mooi? Waarom hij dan niet? Wat was er mis met haar? Ze voelde zich ook zo lekker niet. Ze ging naar haar juf want ze had nu wat buikpijn. Mama kwam haar halen, het meisje was blij, want thuis vonden ze haar neus zelfs heel mooi! Maar toch voelde ze zich verdrietig want ze speelde ook zo graag prinses met haar vriendinnen. De dag daarna zouden ze met de hele klas naar de kinderboerderij gaan, daar had het meisje zo naar uit gekeken! Zelf had ze een pony thuis staan maar een koe en een ezel had ze van zo heel dichtbij nog nooit gezien. Het was zo spannend! Er gingen zelf mama's mee maar haar mama kon vandaag niet mee. Maar dat gaf niet, mama was vorige keer mee naar de speeltuin geweest met de klas. Ze zag dat de mama van het jongetje wel mee was. Die mama was heel lief voor alle kindjes en het jongetje was vandaag niet stout. Het meisje dacht "Misschien heeft zijn mama verteld dat er wel kabouters bestaan en is hij nu blij."   Mama vroeg haar of ze nog buikpijn had gehad. "Maar nee mama, het was zo leuk!" "Dat is fijn om te horen" zei mama en het meisje vertelde over de ezel die zo een hard geluid kon maken, dat heette balken wat ze een erg raar woord vond voor zoveel lawaai. En dat de koe een natte neus heeft, net zoals een hond wat wel grappig is want een koe dat is net een pony met vlekken en die hebben een droge neus! Die nacht droomde ze dat er ezels en koeien van haar neus kwamen skiën. Wel kleine ezeltjes en koetjes, want anders zou haar neus plat zijn!   De laatste dag school van de week, vrijdag, was er al. In de voormiddag moesten ze kleurtjes nemen en in groepjes tekeningen maken over de kinderboerderij. En ze mochten er zelf al woordjes bijschrijven! De juf schreef ze op het bord en zij mochten ze dan natekenen. Het was erg leuk! Ze had de mooiste kleurpotloden genomen en was vol ijver begonnen met tekenen.Ineens verscheen het jongetje naast haar. Hij zei heel gemeen "Mijn mama vindt ook dat jij een stomme neus hebt en stomme kinderen mogen de mooiste kleurpotloden niet hebben." En hij nam haar potloden af. Het meisje begon te huilen. Ze snapte er niets van! "Geef mijn potloden terug! Ik zeg het tegen de juf!" Het jongetje zei gemeen "Als jij het verteld krijg je straf". "Waarom dan?" vroeg ze snikkend. "Omdat je een leugenaar bent en stom bent en lelijk". Het meisje was zo verdrietig... Ze kreeg ook weer veel buikpijn en even later kwam mama haar weer ophalen. Gelukkig was haar buikpijn bijna over toen ze thuis kwam. Ze zou dan wel in haar eentje kleuren.   's Nachts werd er ineens op haar voorhoofd getikt. Ze openende haar ogen. "Dag meisje met het wipneusje" zei de kabouter, die piepklein op haar neus stond en met zijn ski in haar voorhoofd had geprikt om haar wakker te krijgen. Het meisje schrok een beetje maar de kabouter was zo grappig! Hij had een dikke lange muts op en een wollen mantel en aan zijn rode neus hing een druppeltje water, dat uit zijn neus kwam. Hij haalde een zakdoek uit zijn broekzak, bijna zo groot als zichzelf, en snoot luidruchtig zijn neus. "Excuseer meisje, even mijn neus snuiten, het is hier ook zo koud!!" Het meisje giechelde "Het is hier helemaal niet koud!" "Jawel hoor, zie je de sneeuw niet? Zonder die sneeuw kunnen we niet van je neusje skiën." En inderdaad, er lag een klein laagje sneeuw op haar neus! Het meisje vroeg "Waarom maak je mij wakker? Jullie komen toch alleen als ik diep en diep slaap?" De kabouter zei "Normaal gezien wel maar je bent zo verdrietig en daar kunnen wij niet tegen. Kan je vertellen waarom je verdrietig bent?" Het meisje aarzelde want ze wou niet dat kabouter weg zou gaan als hij wist wat voor een stom en lelijk meisje ze wel niet was. De kabouter prikte haar weer en zei bazig "Komaan vertellen! Ik heb niet de hele nacht tijd want ik wil nog wat skiën. En wat je verteld, dat hou ik voor mezelf. Beloofd!" "Er is een jongetje op school" vertelde het meisje "van wie ik niet mag meespelen omdat hij mij lelijk en stom vindt. Hij zegt ook dat ik lieg omdat ik zeg dat kabouters bestaan." "Nou" zei de kabouter "het jongetje is mis hé. Want hier ben ik! Dus kabouters bestaan. Dus als hij zegt dat je stom en lelijk bent, heeft hij ook dat goed mis!" "Je mag niets zeggen tegen mijn mama of de juf! Want ik ben bang van het jongetje!" zei het meisje. "Okidoki" zei de kabouter "maar je moet me wel iets beloven" "Wat dan?" zei het meisje "Ik wil dat jij het je mama zelf vertelt. En je zegt ook wie dat jongetje is. Want jongetjes die niet in kabouters geloven, zijn niet blij. En als jij het je mama verteld, dan kan zij misschien helpen van dat jongetje een blij jongetje te maken". "En als dat niet helpt?" vraag het meisje "Dan slaag je hem zo hard op zijn neus dat hij zelf een wipneus krijgt, dan kunnen we ook bij hem eens gaan skiën"... THE END  

Dana's plakboek
0 0