Lezen

Warhoofdstuk 48896A

Mijn ogen tranen nog voor ik ze openkrijg. Ik moet ze ook niet openen. Ik zie toch niet veel door een donderwolk heen. Ik blijf liggen. Geen enkele zenuw in mijn lichaam werkt nu waarschijnlijk. Mijn moeder is dood en daar kan je niets aan veranderen. Het is gek. Hoe kan een deel van iemand nu verder leven zonder zijn oorzaak? Dan denk ik aan het kalfje in de wei. Hij heeft het ook gehaald. Geen mama koe meer om hem te voeden. Hij is er ook nog. Ik wil ook het kalfje zijn. Maar dat gaat niet. Ik ben wel verloren. Mijn moeder stierf en ik keek ernaar.  Ik durf mijn ogen niet te openen. Ik durf deze dag niet instappen. Mijn bed niet uitstappen. Niet weer met het verkeerde been… Luidkeels pakt Rilo me bij mijn haar. Hij trekt mijn ogen open en lacht heel diep. “Vandaag RILODAG! We doen alles wat ik leuk vind!” Ik versteen. Ik wil niet met Rilo mee. Niet nu mijn mama me niet kan helpen. Niet meer kan helpen. “Ik ga mezelf broodroosteren ” piep ik tegen Rilo en vlucht naar beneden. Ik wil geen Rilo meer zien. Mijn hand wil de klink nemen om de deur te openen. Maar ik zie het nut er niet van in. “Gewoon openduwen” giechelt Rilo. “Niet veel moeite doen vandaag!” Ik neem mijn voet en plaats die hard tegen de deur. Ik heb geen zin om tegen te spreken, geen zin om deuren te openen, geen zin in vandaag. De bonk klink als een ontploffing in het huis. Ik denk aan mijn hoofd. Mijn hoofd is ook een beetje een huis met ontploffingen. “Kan het wat stiller!” schreeuwt moeder. Ik zie ze als een bol wol voor mijn kattenogen zweven. Ze is er. Ze staat er. Geen dode mama op deze dag. Ik had moeten weten dat ze uit de dood kon ontsnappen. “Goedemorgen?” vraagt moeder me. Ze knijpt een oog toe en kijkt me met een schuin hoofd vragend aan. Ik ga aan tafel zitten. Ik begrijp het niet. Oma is nooit uit de dood teruggekeerd. Ze zit nog altijd vast. Mama kijkt me bezorgd aan en zucht. Ze begrijpt dat het Rilodag is. Mijn mama begrijpt altijd alles. Ik heb geen zin in school. Daar zitten stoute roddelende mensen die je vriendinnen noemt. En stomme kwajongens waar je verliefd op moet worden. Ik hoop dat Rilo niet meegaat. Dat is het enige wat ik nog hoop op deze sombere dag.

Isolde Tak
0 0

Tik. Tik. Tik.

Sommige dagen zijn goed. En ’t zou een leugen zijn om te claimen dat deze dagen niet durven uitlopen tot weekends of zelfs volledige weken. Nooit maanden, welteverstaan. Zo werkt dat niet, ten huize Dupont. Neen.   Want wanneer gezapige rust zich nestelt in de stoffige hoeken van het krakende appartement, wanneer woorden hun scherpe bijklank bijna vergeten zijn en er af en toe zelfs een vage lucht van plezier in de lucht hangt, dan knapt er iets in het hoofd van Anita. Dan ligt de rotversleten parket boordevol oud en opgestapeld hartzeer, tot de slordig geschilderde muren bijna barsten van bulderend verdriet. Een huis boordevol valstrikken, die liggen te hunkeren om beroerd te worden.   “Mama, ik ben klaar om te gaa-haan!” Ik stuiter enthousiast mijn kamer uit, stuif de leefkamer binnen en wip verwachtingsvol van voet naar voet. Vandaag is het ein-de-lijk zo ver, vandaag is het de dag die Mama aan mij beloofd heeft als beloning omdat ik ‘eindelijk toonde toch eens een goei kind te kunnen zijn’.   “Mama?”, vraag ik een klein beetje verward. Mama zit nog gewoon in de zetel, in haar pluizige badjas. Die badjas waar ik soms mijn gezicht in begraaf omdat die helemaal naar mijn Mama ruikt en dat vind ik fijn. Ik kijk een beetje beduusd naar de klok op de muur: tien uur, zoals beloofd. Ik weet niet wat er aan de hand is, maar de doodse stilte in de leefkamer laat mijn tenen krullen. De klok, de klok die ik zo haat omdat ze met haar luidruchtig gehamer te veel aandacht opeist, tikt onheilspellend.   Tik. Tik.   “Mama?”, vraag ik met een hoopvolle glimlach.   Tik.   “… Mama?”, aarzelend, dit keer. Met een lichte daver in de laatste klinker.   “Gaat ge nu godverdomme ook nog het arrogante lef hebben om mij te vragen waarom ik geen godganse dag met u op stap wil gaan, Lize?!”, spuwt Mama uit het niets. Vlijmscherpe woorden die nauwkeurig hun doelwitten bereiken. Haar vergif raakt mij onverwachts in mijn middenrif en ik knipper verbouwereerd vier keer met mijn ogen.   “Oei, mama, maar, sorry, maar ik wist echt niet dat gij boos op mij waart ik dacht dat ik-”   – “STOP-T met die schijnheilige excuses, Lize.”   Exact zo zegt ze dat, trouwens. Ze spuwt de ‘p’ uit, laat die even doelloos in de lucht ronddansen – en kleeft er vervolgens nog een ‘t’ achteraan. “Stopt ermee”, herhaalt ze vervolgens op een zachtere toon, terwijl op haar gezicht de teleurstelling van de wereld af te lezen valt.   Ik zwijg. Ik kijk beteuterd naar mijn voeten, die enkele minuten geleden nog verwoed dartelend deze ijzig koude atmosfeer instormden. Ik denk hard na over wat ik misschien gedaan kan hebben om Mama wééral zo hard teleur te stellen.   “Wat is er, Lize? Tong ingeslikt?”, de kille stem van Mama onderbreekt mijn gedachten. Ik probeer de krop in mijn keel weg te slikken, maar er zit een nog grotere prop angst in de weg. Mijn ogen vullen zich met lastige tranen, die ervoor zorgen dat Mama dreigend heen en weer deint – en soms zelfs verdubbelt.   “Hè?”, klinkt het vervolgens dreigend, met een stem die schrikbarend schel de hoogte ingaat. “Wat is ‘t? Is ’t zelfs teveel gevraagd om uw eigen moeder recht in de ogen te kijken?!” Ik durf niet te kijken, maar ik weet dat het moet. Dus ik sla mijn ogen op. Daardoor vallen er twee verraderlijke tranen op mijn wangen. Ik stel me voor dat ze geluid maken.   Links-rechts. Pling-plonk.   Ik kijk naar haar en zij kijkt naar mij. Groenblauw zoekt aarzelend toenadering tot zwartblauw, maar wordt spottend de deur gewezen. “Oohoohoh. Oooh, nee”, sputtert Mama verontwaardigd. Ik voel mijn ogen wijd opengaan van schrik, ik denk dat ik weer iets verkeerd heb gedaan, maar ik weet niet wat. Ik blijf Mama aankijken en ik voel mijn wenkbrauwen vragend omhoog krullen.   “Gaat ge het zo spelen, Lize?”, zegt ze vervaarlijk, met lage stem. “Gaat GIJ”, wijzend naar mij, “nu echt bleiten, terwijl de enige dat hier zou moeten beginnen bleiten… de mama is?!” Die laatste zin versterkt ze door naar zichzelf te wijzen. De Mama.   “Sorry, mama”, fluister ik stilletjes. “Wablieft?”, treiterend nu. “Ik versta u niet, Lize.”   Stilte.   “Hmm? Voor een kind dat normaal geen twee seconden haar mond kan houden, vind ik dit toch wel teleurstellend”, spot ze venijnig. “Sorry, mama”, herhaal ik, luider dit keer. “Waarvoor?” “Huh?” “Waarvan. Hebt. Ge. Spijt”, verduidelijkt ze, waarbij ze van elk woord een aparte zin maakt. “Dat ik Mama weer teleurgesteld heb?”, probeer ik dapper. “Goed geprobeerd, Dupont”, snijdt ze terug. “Goed geprobeerd om weeral te liegen tegen de mama. Gij denkt echt dat ik een debiel ben, hé? Denkt gij echt dat ik zo dom ben, of wat?” “Maar mama, maar nee, dat denk ik toch helemaal niet, ik wil gewoon sor-” “GE-LIEGT-TEGEN-MIJ-LIZE”, brult Mama plots. Haar woorden volgen mekaar razendsnel op – in één ademhaling, zodat het lijkt alsof ze maar één woord gezegd heeft. “GE WEET GODVERDOMME NIET EENS WAT GE VERKEERD HEBT GEDAAN”, raast ze hysterisch verder.   Ik kijk terug naar beneden. Mijn tranen blijven heet komen en werken zich gestaag een brandende weg naar buiten. Eerst op mijn wangen. Pling-Plongk. Om vervolgens een duizelingwekkende val te maken, tot recht op het parket tussen mijn voeten. Ik durf niet meer op te kijken en focus me op de kleine plasjes verdriet die zich langzaam maar zeker vervoegen bij de schaduw van hun voorgangers. Mijn hoofd gonst van blinde paniek en mijn mond is droog. De tranen blijven komen. Mijn gedachten struikelen over elkaar terwijl mijn lippen koppig gesloten blijven. Ik weet het niet. Ik weet het echt niet.   De plotse stilte in huis, gevuld met geluidloze echo’s van Mama’s koude woorden, drukt schreeuwend op mijn trommelvliezen.   Tik. Tik. Tik.   “Ga weg.” “Maar ma-” “Bol het af, Lize. Echt. Soms weet ik niet hoe ik het uithou met een kind gelijk gij.” Ik blijf staan, want ik denk dat mama dat eigenlijk wil. Ik hoop dat dat is wat ze eigenlijk wil. Ik blijf een beetje dralen, maak halfslachtig aanstalten om te vertrekken, maar dwing mijn voeten om stevig te blijven staan – ook al schreeuwt mijn lijf om weg te rennen.   Naar boven kijken, dat durf ik nog niet zo goed. Dus ik blijf staren naar mijn schoenen, die aan de tippen een beetje versleten zijn.   De televisie springt aan. De lederen zetel kraakt een beetje wanneer Mama zich comfortabel in haar hoekje nestelt. Buiten blaft een hond. Mijn voeten beginnen te zeuren omdat ze al zo lang, zo stil staan. Mijn hoofd lijkt te ontploffen en mijn lichaam weigert te bewegen en ik wil weggaan maar ik denk écht dat ik moet blijven staan en-   “Lize. Als ik u godverdomme nog één keer moet zeggen dat ik wil dat ge weggaat, dan gaat ge niet weten wat er gebeurt.” IJzig kalm, zo zegt ze dat. “Ge moogt beschikken”, vervolgt ze. “Weet ge wat dat betekent?” Ik schud aarzelend van ‘neen’. “Dat betekent, dochterlief, dat ge niet meer gewenst zijt.”   * * * “En, en, eeeeeen?!”, vraagt Anna enthousiast. “Hoe was je superdate met je mamaa-haah-aa?”, zingt ze er goedgezind achterna. Ik glimlach.   “Het was écht zalig. Ik heb alles gekregen wat ik wou hebben.” Anna glundert.  

Britt Libot
0 0

'Avondster', hoofdstuk 1: 'Levensvragen'

'Mathis, kijk uit!' Net op tijd buig ik door mijn knieën en ontwijk een gloeiendhete steekvlam. Mila's waarschuwing redde me zonet het leven, dus ik werp haar een glimlachje toe. Veel tijd om haar te bedanken heb ik echter niet, want de monsters zitten ons op de hielen. Gehaast ren ik verder over de ongelijke ondergrond, die de kleur van jade heeft. De rotsblokken die op het pad liggen, worden steeds groter en ik moet goed uitkijken om ze te ontwijken. Een eindje verderop meen ik een soort grot te ontwaren. Daar zouden we naartoe moeten rennen, misschien kunnen we er beschutting vinden. Het is donker om ons heen, nergens is een lichtje te zien. Gelukkig staat de volle maan te blinken aan de hemel, waardoor we tenminste niet over onze eigen voeten struikelen. De omgeving doet me denken aan een maanlandschap, maar aangezien we de maan boven ons zien, kan dat natuurlijk niet. Dit alles komt me merkwaardig bekend voor, maar ik heb geen flauw idee wanneer ik hier eerder geweest zou moeten zijn. 'Broertje, vangen!' Tijdens het rennen gooit Tar me een wapen toe, een speer met blauwe en gele strepen. Zonder problemen vang ik het ding op en klem mijn hand eromheen. Veel liever had ik mijn zwaard bij me gehad, maar dit is beter dan niets. Achter ons hoor ik een woest gebrul, veel dichterbij dan ik zou willen. Ze moeten vlakbij zijn. Ik ren voorbij een puntige stalagmiet en glip de grot in. We zijn niet zomaar op deze troosteloze plek verzeild geraakt, waar het stikt van de monsters en alles even angstaanjagend is. Nee, we zijn op zoek naar iets wat ons kan helpen om de Yua te verslaan. Een magisch kristal dat het Zwarte Mineraal wordt genoemd en volgens de legendes in dit maanlandschap te vinden moet zijn. Ik schrik van een hand die de mijne aanraakt, tot ik me realiseer dat het Mila is die me een geruststellend kneepje geeft. Mijn spieren zijn helemaal gespannen van angst waardoor ik veel heviger reageer dan ik normaal gesproken zou doen. Het gebrul wordt luider en klinkt nog dichterbij dan daarnet. Ik durf niet achterom te kijken. Met de gestreepte speer zou ik de monsters misschien wel kunnen raken, maar ik heb weinig vertrouwen in mijn mikkunsten. Ik werp een blik over mijn schouder om in te schatten hoeveel kans ik maak om het monster te raken. Ik snak naar adem, want de speer verdwijnt uit mijn handen en wordt vervangen door een tweeloop. Mijn mondhoeken krullen zich naar boven, ook al gieren de angst en de adrenaline door mijn borstkas. Met dit speeltje maak ik veel meer kans om het monster vanaf een afstand te raken. Ik hef het geweer tot op ooghoogte en draai me al rennend om. Een afschuwelijk lelijke drakenkop staart me aan. In zijn roodgloeiende ogen zie ik niets dan pure woede. De lange speekseldraden die uit zijn bek met vlijmscherpe tanden druipen, wijzen erop dat hij honger heeft en dat voorspelt weinig goeds. Vertwijfeld blijf ik staan, terwijl Mila en Tar in volle vaart doorrennen. Met een half oog kijk ik hen na en zie hoe ze steeds verder weg gaan. Pas na een paar seconden merken ze dat ik niet langer achter hen aan loop en keren ze zich om. Tar slaakt een gilletje van angst wanneer ze ziet hoe dichtbij de woeste draak is. Hoe kunnen we zo'n onding in godsnaam met z’n drietjes verslaan? Opeens realiseer ik me dat er iets niet klopt. 'Waar zijn de anderen? Isa en Dean?' Ik was de twee sneeuwbolbewoners haast vergeten door alle commotie. Mila haalt haar schouders op en ook Tar lijkt niet te weten waar haar nieuwe vrienden zijn gebleven. Ondertussen komt de draak dichterbij. Telkens wanneer een van zijn logge poten de grond raakt, trilt alles rondom ons. Ik zie in dat dit geen goed moment is om laf te zijn en zonder te aarzelen richt ik de tweeloop op zijn kop, recht tussen zijn rode ogen. Met mijn wijsvinger haal ik de trekker over en ik word achteruit geblazen door de kracht waarmee het wapen afgaat. Mijn schot treft doel en de draak wankelt brullend achteruit, wat ons weer wat extra tijd oplevert. Eén draak minder op deze planeet. 'Goed zo, maatje. Als we op deze manier verder spelen, kunnen we de inwoners van Maandal vast redden. Dan winnen we dit spelletje Onrust in de Nacht!' Geschokt hap ik naar adem. Het is Ewan die me een schouderklopje geeft voor mijn meesterschot. En dat is onmogelijk, aangezien mijn beste vriend voor eeuwig opgeslokt is door de droomwereld. Hij is droomdood, dubbel droomdood nog wel, en daardoor kunnen we hem nooit meer terughalen naar de realiteit. Althans, dat dachten we. Maar nu staat hij voor onze neus. 'Ewan?' Grijnzend kijkt hij me aan, al kan ik nog steeds niet geloven dat hij het echt is. Wie weet is het wel een list van de Yua, een manier om op mijn gevoelens in te spelen en me zwak te maken. Hoe beter ik naar mijn vriend kijk, hoe meer elementen ik opmerk die verkeerd aanvoelen. Zijn lichaam is niet zo solide als het zou moeten zijn, als ik mijn best doe kan ik er zelfs doorheen kijken. Af en toe flikkert het, waardoor hij steeds een tiende van een seconde verdwijnt. Verder beweegt hij zich schokkerig, wat niet strookt met zijn vlotte verschijning van anders. 'Denken jullie dat ze dit gezichtsbedrog speciaal voor ons hebben gecreëerd?' Zonder mijn blik van Ewan af te wenden, vraag ik Tar en Mila om hun mening. De anderen reageren niet, dus draai ik me een kwartslag. De twee meisjes zijn verdwenen en wanneer ik mijn lichaam terug in Ewans richting keer, merk ik dat hij er ook niet meer is. Wanhopig draai ik rondjes om mijn as in een poging mijn vrienden terug te vinden. Het wordt steeds donkerder om me heen, alsof de maan stilaan haar kracht verliest. Of misschien wil dat rotding me gewoon angst aanjagen? 'Zo, Mathis… Eindelijk zijn we alleen.' De krasserige stem zorgt ervoor dat de haartjes op mijn armen recht overeind gaan staan. Ik zie niet meteen waar ze vandaan komt, wel weet ik dat ik mijn wapen het best in de aanslag kan houden voor het geval dat ding op me af stormt. In een van de donkere gangen zie ik iets bewegen, het is niet meer dan een schaduw. Onbeweeglijk blijf ik staan. Ik durf amper adem te halen. De schaduw stapt het flakkerende licht van de toortsen in en ik slaak een gil. Zijn rokerige gedaante is reusachtig, waardoor hij metershoog boven me uittorent. Bliksemflitsen jagen door zijn lichaam, dat er zo verminkt en misvormd uitziet dat ik bijna moet kokhalzen. Ik til mijn geweer op, maar besef een halve seconde later dat mijn kogels hem geen kwaad zullen doen. Het zou zijn alsof ik in de lucht schoot. Het wezen lacht bij het zien van mijn ontstelde blik, het klinkt alsof er duizend nagels over een schoolbord krassen. Daarna komt hij op me af gelopen. Hij maakt met zijn klauw een beweging in de lucht en mompelt woorden die ik niet versta. In een poging mezelf te beschermen laat ik het geweer vallen en sla ik mijn armen voor mijn gezicht, maar het is te laat. Geschokt zie ik het oneindige niets van de dubbele droomdood als een zwarte deken op me afkomen. Mijn ogen sperren zich wijd open en ik schreeuw Mila's naam… Met een schok word ik wakker uit de nachtmerrie, mijn armen beschermend over mijn hoofd geslagen. Mijn naderende dood is afgewend, de monsterlijke Yuaan is verdwenen, evenals de draken die mijn vrienden en mijzelf aan stukken probeerden te scheuren. En dat is allemaal gebeurd door gewoon mijn ogen te openen. Ik snak naar adem en probeer mijn bonzende hart weer tot bedaren te brengen. Het was maar een droom, hou ik mezelf voor. Het is een leugentje om bestwil, want ik weet donders goed dat er niet zoiets bestaat als 'maar een droom'. Alles wat ik in mijn dromen meemaak, beïnvloedt de realiteit, in positieve of negatieve zin. Nog niet zo lang geleden ontdekten we dat de realiteit en de droomwereld niet zo ver uit elkaar liggen als we altijd dachten. De Yua krijgen steeds meer invloed op de realiteit, en mijn vrienden en ik reizen steeds makkelijker tussen de twee werelden heen en weer. De grens is erg dun geworden, wat het makkelijker en tegelijkertijd ingewikkelder maakt. Terwijl ik de sensatie van het oneindige niets dat me dreigde te overspoelen van me af probeer te schudden, komt er een bonkende hoofdpijn opzetten. Wordt het weer zo'n soort dag? Zo eentje waarin ik mijn dromen niet van me af kan zetten en mezelf pijnig met mijn gedachten, tot er niets overblijft behalve een knallende hoofdpijn en duistere gevoelens? Zuchtend draai ik mijn lichaam naar dat van Mila toe. Ze ligt naast me in het grote bed, tot een bolletje opgerold en met haar lichtbruine haren als een waaier over het hoofdkussen uitgespreid. Om haar niet wakker te maken, schuif ik met kleine beweginkjes naar haar toe en sla mijn arm voorzichtig om haar heen. Ze slaakt een zucht en beweegt haar hoofd een stukje, waardoor de vanille-met-rozengeur van haar shampoo in mijn neus kruipt. Even ben ik bang dat ik haar gewekt heb, maar ze pakt mijn hand vast en slaapt rustig verder. Ik hoop dat ze een leukere droom beleeft dan degene die ik daarnet had. De kans is redelijk klein dat ze over regenbogen en vlinders droomt. Sinds de Yua de macht over de droomwereld hebben overgenomen, zijn zo goed als alle dromen nachtmerries geworden. Meestal zijn ze zo angstaanjagend dat een doorsnee mens het in zijn broek zou doen. De nachtmerrie waaruit ik net ontwaakte, was echter nog van een heel ander kaliber. Voor de zoveelste keer keek ik de dood in de ogen, hoewel ik net op tijd wist te ontsnappen. Vlak voordat het noodlot toesloeg, werd ik wakker geschud door mijn onderbewustzijn. Zo zou het eigenlijk altijd moeten gaan, want in principe kun je in een droom niet sterven. Je lichaam zou de schok van zo'n ervaring niet aankunnen en in een comateuze toestand verzeild raken. Dat is de reden waarom je altijd wakker schrikt vlak voordat je in een droom tegen de grond smakt, of onder ratelende wielen terechtkomt, of verzwolgen wordt door een kolkende watermassa. Vandaag de dag is het allemaal anders. Sinds de Yua met de scepter zwaaien in de droomwereld, is een zogenaamde 'droomdood' helemaal geen uitzondering meer. Dat ondervond ik aan den lijve toen ze me naar hun piratenschip lokten en daar een gevecht op leven en dood met me aangingen. Mila en ik verzetten ons zo goed als we konden, maar we waren niet sterk genoeg om de slaafjes van onze vijanden te verslaan. Een van hen sneed mijn keel door en maakte me droomdood. Een huivering loopt over mijn rug wanneer ik terugdenk aan dat moment. Ik kan het scherpe lemmet van het mes nog voelen, het koude staal tegen mijn naakte huid en daarna het warme bloed dat uit mijn slagader gutste. Onwillekeurig grijp ik Mila iets steviger vast, ik druk mijn lichaam tegen het hare aan alsof het de laatste keer is dat ik haar kan aanraken. Meestal kalmeer ik wanneer ik me ervan bewust word dat ze er nog steeds is om me te helpen, dat ze me niet opgeeft omdat ze inziet dat het een hopeloze zaak is. Dat ze beseft dat we geen enkele kans maken tegen de Yua. Deze keer lukt het me desondanks niet om rustiger te worden. Komt dat door de nachtmerrie die ik had of door het litteken op mijn hals dat me aan die nacht op het piratenschip herinnert? Beide mogelijkheden zijn een duidelijke waarschuwing dat de Yua nog niet klaar met me zijn. Zachtjes haak ik mijn arm los van Mila's bovenlichaam en schuif bij haar vandaan. Ik laat mijn benen uit bed glijden en gooi de dekens van me af. Mijn hersenen willen deze plek verlaten en de rest van mijn lichaam volgt. De ochtendlucht voelt koud aan op mijn huid, die warm is van onder de dekens te liggen. Ik onderdruk de drang om te klappertanden, zet door en schuifel op blote voeten naar de keuken. Tijdens het slapen draag ik enkel een boxershort en een T-shirt, deze keer eentje van mijn favoriete band Pink Lunar Promises. Een van hun nummers klinkt als de soundtrack van de dramaserie waarin mijn vrienden en ik ons op dit moment bevinden. The light of the evening star is not the end. It's not the end until I can feel the sunlight on my face. Een waterig zonnetje schijnt door het keukenraam naar binnen en ik sleep een keukenstoel naar het streepje licht om van de warmte te profiteren. Ik plof neer op het houten zitvlak en geniet met gesloten ogen van het zonlicht dat op mijn gezicht valt. Bestaat er iets aangenamers dan dit? It's not the end until I can feel the sunlight on my face. Desondanks duiken mijn duistere gedachten van daarnet weer op en verstoren de kalmte die over me heen was gedaald. De herinnering aan hoe ik stierf in een droom houdt me nog steeds in de ban, net zoals de periode daarna, die ik doorbracht in de Grijze Zone. Op die plek zwerven alle droomdoden rond, wachtend op… Ja, op wat eigenlijk? Op hun redding? Of juist op hun ondergang? Het beeld van Ewan verschijnt op mijn netvlies, hoe hij eruitzag toen ik hem voor het laatst zag. Zijn gespierde lichaam was mager, bijna uitgemergeld, en zat vol blauwe plekken en brandwonden. Zelfs zijn gezicht werd ontsierd door littekens en rauwe, bloedende wonden. Zijn kleren waren aan stukken gescheurd, die lapjes stof konden nog amper kledingstukken genoemd worden. Liep hij toen al zijn ondergang tegemoet? Hoofdschuddend verban ik deze sombere gedachten naar een hoekje van mijn onderbewustzijn. Ik wil niet aan mijn vriend denken, die nu dubbel droomdood is en zich ergens bevindt waar we hem nooit meer kunnen bereiken. En ik wil vooral niet aan die donkere periode bij de droomdoden denken, waarin ik een van hen was en ergens tussen slapen en waken in zweefde. Dat tijdperk is voorbij, een afgesloten hoofdstuk in mijn leven. Mijn blik dwaalt af naar de horizon, waar de kustlijn de lucht van de aarde scheidt. De lucht is redelijk helder, met weinig wolken behalve hier en daar een schattig schapenwolkje. Daardoor kan ik de omtrek van de bergtoppen zien die het strand en de zee omringen. Het is nog vroeg in de ochtend en de alpengloed is op dit moment op haar mooist. De prachtige paarsroze kleuren van de opkomende zon kunnen me echter niet bekoren. Integendeel, ze maken me een beetje angstig. Ze doen me te veel denken aan de Grijze Zone waarin ik tot voor kort opgesloten zat. Ze herinneren me aan de wond op Mila's borst die dezelfde kleuren had. Ze zorgen dat ik het moment niet vergeet waarop de alpengloed bijna uitdoofde en Ewan stierf… Ik kap mijn gedachten af, want ook hier wil ik niet aan terugdenken. Ewans dood was een vreselijk ongeluk, het had nooit mogen gebeuren en zeker niet door mijn schuld… Ik krijg een krop in mijn keel en voel me ontzettend benauwd, de muren komen op me af. Naar adem happend grijp ik de groen geverfde vensterbank beet en knijp erin, zo hard dat mijn knokkels wit worden. De kleine wondjes op mijn handen die ik tijdens gevechten opliep branden, maar die pijn verdwijnt in het niets bij wat Ewan meemaakte. De laatste ogenblikken van het leven van mijn beste vriend flitsen in een razend tempo voorbij: zijn hand in die van Isabeau, het onnozele grapje dat hij maakte vlak voordat hij het zeewater raakte, hoe hij werd verzwolgen en verdween… Alsof het weer mijn emoties kan lezen, pletsen er opeens dikke regendruppels tegen het raam. Ik voel me belabberd, en de wolken huilen met me mee. Een paar minuten voor Ewan dubbel droomdood werd, redde hij mijn leven. Hij gaf Zed een dodelijke klap op zijn hoofd waardoor die laatste stierf. Voor de tweede keer ging hij dood in een droom... Net zoals even later bij Ewan het geval was. Waar zou hij nu zijn? Zouden hij en Zed samen ergens rondlopen? Ik schrik op uit mijn gedachten door een ritselend geluidje bij het raam en til mijn kin op. Het was Lizzie die zich uitstrekte op de vensterbank. Op het nippertje zie ik een lange, dunne schaduw verdwijnen achter het huis aan de overkant van de straat. Is daar iemand? Op hetzelfde moment word ik gewaar dat iemand de keuken binnenkomt. Met een bonzend hart draai ik me om en zie dat het Mila is, die geeuwend een stoel achteruittrekt en erop neerploft. Ze schuift de theepot naar zich toe, opent het deksel en gluurt naar binnen. 'Goeiemorgen, liefje,' zegt ze. 'Heb je nog geen water gekookt voor de thee?' Ik schud mijn hoofd en kom overeind, loop naar haar toe en druk een kus op haar haren. Daarna neem ik voorzichtig de theepot uit haar handen en zet hem op het aanrecht. Ik vul de waterkoker voor driekwart, zet hem aan en probeer niet langer te denken aan alles wat is misgelopen. We moeten ons op de toekomst richten, we moeten bedenken wat onze volgende stap zal zijn en hoe we onze vijanden kunnen stoppen. '… denk jij?' Mila's stemgeluid haalt me weer naar het hier en nu. 'Mathis?' Ik realiseer me dat ze me waarschijnlijk een vraag stelde en een antwoord verwacht. Ik bijt op mijn lip en probeer iets neutraals te bedenken wat op elke vraag een mogelijk antwoord is. Helaas ben ik niet zo snel van geest als Mila of Tar en komt er niet meteen iets bovendrijven. 'Eh…' Hoe kan ik antwoorden op een vraag die ik niet gehoord heb? Ik voel me een grote idioot, maar weiger haar te vragen haar zin te herhalen. Het lampje van de waterkoker gaat uit en het kokende water stopt met borrelen. De hete damp stijgt op in de lucht en vormt een ondoorzichtig waas tegen het raam. 'Eh…' herhaal ik. Met de waterkoker stevig in mijn hand geklemd loop ik naar de keukentafel toe. Ik giet het ding leeg in de theepot, waarin Mila twee theezakjes hangt. 'Laat ik het anders stellen: denk je dat hun hol ergens in de buurt is?' Aha, daar kan ik iets mee. Terwijl ik nadenk over een logisch antwoord, zet ik de waterkoker weer op zijn plaats, pak de honing uit de kast en plof neer aan tafel. Verschillende scenario's over de verblijfplaats van de Yua rollen door mijn gedachten: ze bevinden zich onder ons, in een soort van ondergronds bouwwerk dat alleen zij zouden kunnen bouwen en dat lijkt op de hel. Of ze hebben hun hol ergens op een onbewoond eiland geplaatst, waar we hen nooit zouden kunnen vinden zonder in de Bermudadriehoek terecht te komen. Ik stel me voor dat we met een vliegtuigje de zee afspeuren, op zoek naar een glimp van hen. Ik zit in de cockpit achter de stuurknuppel wanneer alle lampjes op het dashboard beginnen te knipperen en we hoogte verliezen. We storten neer en alles wat er van ons overblijft, zijn onze platgeslagen lichamen op de zeebodem. Mila is zich niet bewust van de lugubere beelden die zich in mijn hoofd afspelen en schenkt de hete thee in twee kopjes. Ze schuift er eentje naar mij toe en gebaart naar de honing. Ik grijp de fles beet en knijp erin zodat het goudgele goedje in mijn mok belandt. Daarna geef ik het ding aan Mila. 'Misschien,' zeg ik aarzelend. 'Misschien zijn ze inderdaad in de buurt. Het zou zomaar kunnen dat ze in onze achtertuin kamperen.' Mila's mondhoeken krullen omhoog in een grijns. Het is een scheef lachje, maar het is beter dan niets. 'Dan zullen we hen maar gauw ontbijt op bed gaan brengen,' reageert ze grappend. 'Voordat ze sterven van de honger en hun lelijke lichamen hier achterlaten.' Ik grinnik zenuwachtig, maar kan haar kwinkslag niet echt smaken. Tenslotte ben ik degene die zijn lichaam achterliet toen hij droomdood werd. Het lag op me te wachten tot ik zou terugkeren uit de dood. Ik stel me mijn levenloze lichaam voor dat ergens in een glazen kist ligt te wachten tot de prinses me wakker komt kussen. Of in een ziekenhuis, dat ondertussen verlaten is doordat de mensheid gevlucht is voor de ziekte van de Yua en er griezelig, zombie-apocalyps-achtig uitziet. Of mijn ouders dachten dat ik voorgoed verdwenen was en hebben me begraven… Bij dat laatste idee loopt er een ijskoude rilling over mijn rug. Plotseling schiet me iets te binnen. 'Mila, toen we het voor de eerste keer over de droomdood hadden, vertelde je me dat het lijkt alsof je nooit bestaan hebt voor degenen die achterblijven in de realiteit. Maar wij herinneren ons de droomdoden toch? Wij zijn Ewan en Zed niet vergeten. Hoe verklaar je dat eigenlijk?' Ik klem mijn beide handen om mijn theekop en leun wat dichter naar haar toe. Ze roert honing door haar thee, blaast zachtjes in haar mok en neemt een klein slokje. Ze drukt het kopje stevig tegen haar borstkas aan. Zuchtend sta ik op en verwarm de heteluchtoven om koffiekoeken te bakken. Pas na een halve minuut beantwoordt Mila mijn vraag, nadat ze de mogelijkheden goed heeft overdacht. 'Tja, dat was wat Zed me vertelde toen ik het met hem over de droomdood had. Hij zei dat iedereen hem zou vergeten na zijn droomdood. Iedereen behalve ik natuurlijk, omdat ik zijn droompartner was. Ik wist er zelf helemaal niets over, dus ik geloofde hem op zijn woord.' Een verbeten trek verschijnt rond haar mondhoeken, ik zie haar vingers wit worden omdat ze zo hard in haar mok knijpt. Ik weet niet zeker of ze dat doet omdat ze haar voormalige vriend haat, of omdat ze hem mist. Voordat ik daarover kan nadenken, gaat ze verder met haar uiteenzetting. 'Maar Zed was ook degene die me vertelde dat het onmogelijk is om uit de Grijze Zone te ontsnappen en terug te keren naar de realiteit. Volgens mij was het de bedoeling van die klootzak om me alle hoop te ontnemen, want wij hebben bewezen dat het wél mogelijk is om iemand te bevrijden.' Knarsetandend schuift ze haar mok van links naar rechts over de tafel, waarbij er telkens enkele druppels thee over de rand klotsen. Op dit moment haat ze hem duidelijk, en het beest in mijn borstkas brult goedkeurend. Ik leg mijn hand op die van Mila en probeer haar te sussen. 'Misschien werkte het toen wel zo,' probeer ik Zeds woorden goed te praten. Ik merk dat ik het maar halfslachtig doe, omdat ik hem eigenlijk niet kan uitstaan. Hoewel ik hem het liefst met zijn lelijke rotkop tegen de muur zou kwakken, was hij Mila's vriend. Ik weet zeker dat ze zou willen dat zijn daden bestuurd werden door de Yua, dat hij ons niet met opzet wilde doden. 'Wie weet was het in die tijd inderdaad onmogelijk om terug te keren naar het moment waarop je stierf in een droom om dat moment te veranderen. Er is sindsdien veel veranderd in de droomwereld, weet je nog?' Daarmee doel ik op het feit dat onze vijanden nog veel en veel machtiger zijn geworden. Ze hebben zelfs een manier gevonden om de realiteit te overheersen. De blik in Mila's ogen wordt steeds duisterder en ik krijg door dat ik moet ingrijpen. Haastig loop ik naar de woonkamer en schreeuw naar de slaapkamers boven: 'Tar! Isa! Het ontbijt is bijna klaar, eten jullie met ons mee?' Een luid gekreun in stereo bevestigt dat ze allebei nog sliepen. Grinnikend keer ik op mijn schreden terug en stop koffiekoeken in de oven. Isabeau woont nog niet lang bij ons, maar iedereen noemt haar nu al Isa in plaats van haar volledige naam te gebruiken. Een paar minuten later schuiven de twee dames bij ons aan tafel. Tars haren zitten in de war en verbergen haar gezicht, hoewel haar melkchocoladebruine ogen af en toe de mijne ontmoeten. Isabeau draagt haar kamerjas en staart naar de thee in haar kopje. Met make-up heeft ze geprobeerd om de wallen onder haar ogen weg te werken, maar aan de rode randjes van haar oogleden zie ik dat ze gehuild heeft. Daar heeft ze alle reden toe natuurlijk: Ewan was haar vriendje. Ik slaak een zucht. Arme Isa. De chocoladebroodjes die ik net in de oven heb gestopt, zijn ondertussen warm, alsof ze net van de bakker komen. Dat is onmogelijk natuurlijk, aangezien de halve mensheid in een soort coma ligt nadat ze zijn bezweken aan de nachtkoorts, de ziekte van de Yua. We zouden ons hele leven kunnen zoeken naar een bakker. Voorzichtig haal ik de bakplaat uit de oven en ik laat een koffiekoek op elk bord glijden, ervoor zorgend dat ik me niet brand aan de gloeiendhete ovenschaal. Isabeau snuit luid haar neus en veegt haar ogen af. Huilt ze alweer? Mila en ik wisselen een blik van verstandhouding uit, waarna Mila haar keel schraapt. De opborrelende woede omwille van Zed is vergeten, of lijkt dat alleen maar zo? 'Gaat het wel goed met je, Isa?' Mila's vraag blijft eventjes onbeantwoord in de lucht hangen. 'Ja hoor, het gaat prima.' Isabeau probeert te doen alsof ze sterk is, alsof ze het allemaal met gemak aankan. Maar dat is slechts de buitenkant, het masker dat ze heeft opgezet. Vanbinnen gaat ze waarschijnlijk kapot van verdriet. Net als Mila weet ik hoe zwaar het voor haar moet zijn: wij hebben het ook meegemaakt en zijn elkaar al twee keer kwijtgeraakt. Nadenkend kauw ik op mijn chocoladebroodje, dat naar rubber smaakt doordat ik me zo'n zorgen maak om Isabeau. Hoe kan ik ervoor zorgen dat ze zich beter voelt? Uiteindelijk is het Mila die de gespannen stilte doorbreekt. 'Wil je dat we proberen terug te gaan in de tijd om Ewans droomdood ongedaan te maken?' Haar stem klinkt gespannen, ze is bang voor het antwoord op haar vraag. Ze weet net zo goed als ik hoe moeilijk het zou zijn om Ewans droomdood, een dubbele droomdood nota bene, ongedaan te maken. We moeten dan naar het schip gaan, de piraten een tweede keer verslaan en terugkeren naar het strand zonder dat Ewan opgeslokt wordt door het zeewater. Daarna moeten we voorkomen dat hij wordt neergeknald op het voetbalveld. Een onmogelijke opgave lijkt het, als je alles zo op een rijtje zet. Isabeau stopt het laatste stukje van haar chocoladebroodje in haar mond en zucht. 'Nee, dat moeten we niet doen, denk ik,' mompelt ze. 'Ik twijfel er eerlijk gezegd aan of het technisch gezien zelfs kán.' Tar en ik kijken haar vragend aan, Mila bijt nadenkend op haar onderlip. 'Luister, Mathis. Ewan was degene die jouw leven redde op het schip. Hij sloeg Zed dood en zorgde er op die manier voor dat je niet gewurgd werd door die maniak.' Ik knik bevestigend terwijl de beelden zich in mijn hoofd herhalen. Isabeau haalt een paar keer diep adem en gaat verder. 'Maar… Ewan is er nu niet meer.' Ze slikt en ik doe hetzelfde, de brok in mijn keel zorgt ervoor dat ik bijna geen lucht meer krijg. 'Hij zal deze keer wellicht ook niet op het schip zijn om je te redden.' Ik wil protesteren, want er bestaat wel degelijk een kans dat hij er is, maar Isabeau snoert me de mond. 'Natuurlijk zou hij er kúnnen zijn, maar dat weten we niet zeker. En we mogen het risico niet lopen dat hij je niet kan redden. Dan zou Zed of iemand anders je alsnog vermoorden… en dan is alles voor niets geweest!' Met een klap zet ze haar kopje op de tafel neer. Iedereen is stil geworden. Mila en ik staren elkaar aan, Tar is opgehouden met kauwen en zelfs Sam ligt als een brave hond onder de tafel zonder zich te bewegen. Lizzie ligt opgerold boven op de verwarmingsradiator en bekijkt de scène die zich voor haar afspeelt aandachtig, alsof zij de regisseur van het stuk is. Met haar slimme oogjes volgt ze het gesprek, maar ze bemoeit zich er niet mee. 'Maar Isa… We kunnen Ewan toch niet zomaar aan zijn lot overlaten? Hij is ook míjn beste vriend, weet je. Hij is gestorven, maar ik wil niet dat hij voorgoed dood is…' Isabeau veert overeind, een actie die ik niet van haar had verwacht. Haar stoel valt om en komt met een klap op de stenen vloer neer. We schrikken allemaal van het geluid. 'Ewan is niet dood!' sist ze. Geschrokken kijk ik haar aan, bang dat ze gek geworden is. Herinnert ze zich niet meer wat er gebeurd is? Maar uiteraard bedoelt ze iets heel anders, iets waar ik zelf nog geen seconde over nagedacht heb. 'Hij leeft nog, ergens, ik weet niet waar,' gaat ze verder. 'Daar ben ik van overtuigd.' Mila en ik kijken haar vragend aan. Is het soms een of andere godsdienstige overtuiging of zoiets? Denkt ze echt dat Ewan ergens als een engeltje rondzweeft, zoals mensen hun kinderen vertellen? Onmiddellijk zie ik voor me hoe dat zou gaan. 'Hé maatje, eindelijk ben je er!' Ewan leunt nonchalant tegen een wolkje en kijkt me aan met een blik van voldoening. 'Ik hoop dat je een jaarvoorraad pizza's hebt meegebracht, want die rijstpap komt me de oren uit…' De stem van Isabeau schudt me wakker uit mijn dagdroom. 'Ewan is niet dood zolang we nog over hem praten, zolang we nog aan hem denken. Een geleerde zei ooit dat iedereen twee keer sterft: een eerste keer wanneer je je laatste adem uitblaast, en een tweede keer wanneer iemand je naam voor het laatst noemt. Ewan mag dan wel gestorven zijn in de letterlijke zin van het woord, maar hij zal pas echt dood zijn wanneer niemand zich hem nog herinnert.' Zonder een antwoord af te wachten, keert ze ons de rug toe en wandelt weg. Met stomheid geslagen door haar wijze woorden blijf ik roerloos zitten. Ik denk na over wat ze zei. Misschien heeft ze gelijk en is Ewan inderdaad nog levend, ergens daarbuiten. Een verontrustende gedachte flitst voorbij, het is een vraag die ik me nooit eerder gesteld heb. Wiens dood zal míj voorgoed doden?  

Eva Linden
0 0
Tip

De slechtste dingen in het leven zijn gratis

“Wanneer zijn de dromen begonnen, herinnert u zich dat nog?” vraagt dokter Martens. “Een jaar geleden.” Lieg ik. De dromen zijn er al vanaf zo lang ik het me herinner. Maar dat kan ik hem natuurlijk niet vertellen, dan houden ze me hier nog langer vast. De sanseveria die de verpleegster enkele weken geleden in mijn kamer heeft gezet, om de boel wat op te fleuren hangt er slap bij.   Rechts naast de verwelkte kamerplant staat mijn bed dat nog niet is opgemaakt.  Ik ben mijn kracht om basistaken uit te voeren verloren en de huisverpleegster is nog niet langs geweest om het voor me te doen. Aan de andere kant van de kamer staat een typisch ziekenhuistafeltje met twee oncomfortabele plastieke stoelen. Op de geelgekleurde stoel met  wiebelende poot, zit ik. Recht tegenover dokter Martens, die een poging tot het gesprek verder te zetten heeft gestaakt wegens mijn concentratiegebrek.   Ik glimlach flauwtjes naar hem, niet in staat hem in zijn ogen aan te kijken. Ik kan niemand meer recht in de ogen kijken. Niet sinds ik de zijne heb gezien. “Astrid, het heeft geen zin meer voor mij om nog langer te blijven als je niet antwoord.” Zegt hij. Ik knik en hij zucht. Hij neemt zijn bruine lederen tas waar hij mijn dossier in stopt, en vertrekt naar zijn volgende patiënt. Ik zucht opgelucht.  Zo gaat het als sinds ik ben opgenomen, tijdens therapiën hou ik me stil. Enkel tijdens bezigheidstherapie geef ik ze iets waarmee ze kunnen werken. Een simpele quote van een liedje. Ons liedje. Ik glimlach. Hij heeft me sinds mijn opname niet meer bezocht. Misschien komt het door de zware medicijnen, of hij wilt natuurlijk dat ik zo snel mogelijk thuiskom. Dat ik weer bij hem kan zijn, ongestoord en zonder vooroordelen. Enkel hij en ik in onze eigen wereld. De wereld die hij voor me geschapen heeft. Of ik voor hem, ik kan het moeilijk uitleggen.   Ik hijs me uit de stoel en zet koers richting mijn ziekenhuisbed. Boven het bed hangt een  rood knopje, de ‘alarmknop’ zoals ze het hier noemen. Een soort van oproepknop voor noodgevallen zeg maar. Ik heb al talloze keren op die knop gedrukt in de waan dat ik hem zag. En ook juist omdat ik hem niet zag.  Ik moet hem zien. Sommigen zeggen dat hij een waanbeeld is, en anderen denken dat ik lieg over wat me overkomen is. Maar ik ben er zeker van, hij bestaat. De dag dat ik en hij besloten dat ik zou springen om voor eeuwig bij hem te zijn, stond hij beneden voor me klaar. Hij zou me opvangen, zoals hij dat iedere keer in mijn leven opnieuw had gedaan.

Lana Salamone
66 2

Bilal heeft een wens

Het is al ochtend en Bilal ligt nog te slapen."Rrrrrrrrrrrrrrrrriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinnnnnnnnngggggg". Plots loopt de wekker af. Hij schrikt en gaat onmiddellijk door het venster kijken.'Staat Fielien daar al?', vraagt hij.Bilal gaat op zijn tenen staan, maar hij ziet niemand. Wat jammer voor Bilal maar Fielien is niet te zien.'Waarom komt mijn wens nu niet uit?''Mama heeft het mij toch goed geleerd?' Bilal is verdrietig en gaat terug op bed zitten.'Zou ik mijn wens nog eens herhalen?'Hij staat recht, neemt een rode stift en een kladbok uit zijn boekentas.'Hoe had ik dit nu geschreven?' 'Ik weet het!', roept hij plots. En hij gaat aan het schrijven. Aan Moeder Natuur, Ik heb je gisteren al geschreven. Ik ben verliefd op een meisje uit mijn klas.Help mij alstublieft, ik wou dat ze morgen mijn liefje was.Haar naam is Fielien, zorg dat ik haar snel kan zien.Dikke zoen, Bilal.XXX Bilal stopt het briefje in een envelop en tekent er rode hartjes op.Op de achterkant schrijft hij, 'Ik zie je graag, dikke zoen, Bilal.' Op zijn blote voeten loopt hij naar de badkamer. Hij neemt papa's parfum en spuit enkele geurwolkjes op de envelop. Daarna trekt hij verse kleren aan en loopt hij snel de trap af. Veel te snel, hij zou haast struikelen.Bilal is gehaast, want hij wil Fielien zo snel mogelijk zien!En net daarom vraagt hij Moeder Natuur om zijn wens te vervullen. Moeder Natuur, is een heel lieve vrouw. 'Ik heb ze nog nooit gezien hoor', lacht Bilal. 'Maar toch is het een hele lieve, ze helpt mama altijd'. 'En telkens komen al haar wensen uit! Eens hij beneden is, opent hij de deur en wandelt hij tot bij de visvijver.Bilal gooit de envelop in het water. 'Alstublieft Moeder Natuur, laat deze wens snel in vervulling gaan. Zodat mijn liefje naast mij kan staan.'Bilal ziet de envelop wegdrijven. 'Zo, die komt goed!' ... Bilal gaat terug naar huis.'Ik ga nog een beetje slapen, dromen van Fielien', zegt hij.Bilal valt in slaap. Maar niet veel later: "Toe-toet!", gaat het luid. Bilal schrikt. Hij springt uit bed en kijkt weer door het venster. 'Joehoe!', hoort Bilal roepen. 'Het is Fielien!' Felien zwaait met haar armen heen en weer in de lucht. Bilal rendt de trap af, hij opent de deur, en Fielien geeft hem een dikke zoen. 'Dag Bilal, dit is voor jouw', zegt Felien. Ze geeft hem een pakje af.'Oh, dat is straf'. Ik heb net van je gedroomd', zegt hij.'Haha, ik ook!', lacht Fielien. 'Ik heb net een nieuwe trein, gaan we spelen?', vraagt Bilal.'Leuk, dan toon ik je mijn nieuwe pop', antwoord Fielien. 'Dan kunnen pop en wij samen reizen met de trein.' 'Leuk, dat samen zijn!', lacht Bilal 'Bedankt Moeder Natuur dit wordt vast een leuk avontuur.'    

Severien Algoet
43 0

Bilal wil geen broer

Bilal is op de mat aan het spelen.Met zijn auto gaat hij te keer. 'Vroem, vroem, tuut-tuut.'Plost hoort hij mama en papa roepen. Ze vragen hem om bij hen in de zetel te zitten want ze hebben hem iets te vertellen. Bilal kijkt op, legt zijn auto opzij en gaat tussen hen zitten. 'Hebben jullie een verrassing voor mij?' vraagt hij. 'Ja, en je zal het vast heel fijn vinden,' lacht zijn mama.'Is het iets leuk?' 'En waar heb je het verstopt?', vraagt hij verbaast.Zijn mama kijkt naar Bilal terwijl zijn papa over haar buik wrijft. 'Mama, je hebt zo'n dikke buik! Heb je een stuk speelgoed opgegeten?' 'Dat mag niet hoor! Daar wordt je ziek van!' Bilal is stil. Hij houdt zijn vinger op zijn mond en denkt heel diep na. 'Wat zou dat toch zijn?', vraagt hij in zichzelf. 'Maar mama, ... heb je dan mijn verrassing in je buik verstopt?' 'Hoe kan ik die daar dan uithalen?' Dat is heus veel te moeilijk voor een kleine jongen zoals ik.Even later wordt het Bilal te veel en springt hij uit de zetel. 'Nu wil ik het weten!''Mama, wat zit er in je buik?' Zijn papa schrikt zo hard dat zijn kaken er rood van zien. 'Oh je mag mama niet zo laten schrikken. Dit vind de baby niet leuk', geeft zijn papa mee. 'Wat?! Een baby?', vraagt Bilal. 'Maar dat mag helemaal niet!''Hoe is die baby daar in gekomen?' 'En hoe geraakt die baby daar dan uit?' Bilal blijft maar vragen stellen. En de zweetdruppels lopen van hem af. 'Ik dacht dat jullie mij een hond beloofd hadden!' Haha, lacht zijn mama. 'Neen jongen, jouw mama en papa zijn allebei klaar om je nog een broertje te schenken.' 'Een broertje?', vraagt Bilal verbaast. 'Maar ik wil helemaal geen broertje, Ik heb het goed alleen.'Zijn mama begrijpt Bilal niet en krijgt er tranen in de ogen van. 'Niet huilen schat, Bilal is nog klein en moet het allemaal nog laten bezinken', geeft zijn papa mee. 'Hij zal het heus wel aanvaarden eens de baby er is.' 'Niets van papa, ik aanvaard geen baby!' Hij kruist zijn armen en gaat terug met zijn auto op de mat spelen. 'Je hebt geen keuze', antwoord zijn mama vanuit de zetel.' 'Eens de baby er is, zal je er heel veel plezier aan beleven.' 'Nee! Nee en nog eens nee!', roept Bilal. 'Ik wil het niet meer horen!' Bilal gaat verder spelen en doet alsof hij niets meer hoort. Tuut-tuut. Berg op, berg af, tuut-tuut. Hij heeft veel plezier. Maar Bilal blijft boos en wil nog steeds geen broer!Terwijl mama met een zakdoek haar tranen afveegt, vraagt ze aan Bilal wat hij zal doen als zijn broertje er binnen enkele maanden is.''Ik ga het weggeven!' 'Aan ouders die geen kindjes kunnen krijgen.'Zijn mama steekt haar schouders op en zegt dat dit zomaar niet kan.'Je broer is heel hard welkom!' 'Net zoals jij hier welkom bent!', reageert zijn mama. Bilal blijft spelen met zijn auto. Hij begrijpt het nog steeds niet. En plots gaat hij rechtstaan.'Het is goed mama, je mag de baby houden', wijst hij met de vinger. 'Maar van mijn auto's blijft hij af!''Superrrrrrrrr!', roepen zijn mama en papa samen.'Berg dan straks al je speelgoed op en binnen enkele maanden verwelkomen we je kleine broer.''Zal ik doen!', roept Bilal terug. 'Maar kleine broer zal goed moeten luisteren hoor', lacht hij.'Hihi', net zoals jij dus!', lacht zijn papa. ... Enkele maanden later, ... Kleine broer is geboren. Hij heet Khaled. Bilal kijkt over het wiegje heen.'Oh, wat een mooie jongen, ik zie precies mezelf', lacht hij.'En omdat hij zo mooi is mag hij later toch met mijn auto's spelen!''Tof van mij hé!', lacht Bilal. Bilal kijkt nog eens naar zijn kleine pasgeboren broertje.Hij zwaait naar hem.'Welkom lieve broer.''We gaan samen de wereld verkennen hé.''En morgen toon ik mijn speelgoedkamer.'  

Severien Algoet
0 0

Tweede brief aan mijn zoon

Tweede brief van Joachimus aan Louie Stopius. Psalmen 1:42 tot 3:14   Je mama vroeg me vandaag wat ik het leukste vind aan papa zijn. Na even nadenken, zonder echt te twijfelen, noemde ik de aanraking, het voelen, jouw lichaamswarmte. De manier waarop je met de cadans van aanspoelende golven op een zomerdag met je mond tegen mijn wang ademt. Elke dag wordt de (her)ontdekking aangescherpt dat tastzin de puurste vorm van ervaren is. Reuk, gehoor en beeld creëren interpretaties die als omwegen de werkelijkheid verbuigen. Aanraking is aanraking: de meest basale, pure vorm van in de wereld staan. Je zal het later nog aan je huid merken als je diep geraakt wordt door een reeks woorden die je hand grijpen en je vingers leggen op wat je zelf net niet kunt uitdrukken; als je je favoriete liedje uit je puberteit na twintig jaar onverwacht terughoort; als je over een heuvel rent en op de top bijna opstijgt van geluk bij het goddelijke landschap tot de horizon en terug. Kippenvel is het uithangbord van de ziel. Je huid is je huis.   Als we over een paar jaar in de natuur lopen, zal ik je vertellen hoe je een bos zowel kunt zien als bos op zich maar evenzeer als som van bomen, en bomen als som van bladeren en takken, en bladeren als som van nerven. Een mens is een machtig wezen met een aangeboren vrijheid van inzoomen en uitzoomen. Je ogen, oren, neus en mond zijn sleutels waarmee je schatkisten opent. Met je huid de boomschors aaien is wonderlijk aarden. We zullen onze ogen sluiten, onze geest volledig vullen met aanraken en de wereld als een verdwaalde strandbal loslaten. Daarna pas zullen we de warme leegte volgieten met onze verbeelding. Ik zal je zeggen dat het grootste wonder op aarde de aarde zelf is. Dat de boom voor onze neus ringen in zijn stam draagt die stroken met onze planeet één keer rond de zon. Dat hier hon-der-den jaren geleden net als wij een andere papa en zijn zoontje stonden met handen vol schors en koppen even zonder kopzorgen. Jij zal me zeggen wanneer dat beloofde ijsje er nu eindelijk aankomt.   Omdat ik enorm van taal hou, vreesde ik vóór jouw blije intrede dat ik je eerste maanden maar niks ging vinden. Veel ellendige nachten, plus een beperkte improvisatie op grondtonen als slapen, kakken, huilen als hij niet kan slapen, huilen omdat ie onder de kak zit (of poep zoals ze in je raar thuisland zeggen). Bij enkele vaders komt hierdoor de echte klik pas bij eerste herkenning of woordjes. Bij mij in tegendeel. Vanaf dag één communiceren onze huiden als twee aparte golven die lang genoeg over elkaar vloeien om te beseffen dat ze uit hetzelfde water bestaan. We klikken, Louie. Als magneten. Jij de plus, ik te min. Onze huid is een tactiel kijkgaatje naar het heelal wat ons in oorverdovende stilte omringt, omarmt, omsluit. Wang tegen wang is de snelste route naar de sterren. Mijn binnenweg richting geluk.   Later zullen je eerste woordjes komen. dada, mama, papa, kaka. Trotse woordjes na je eerste schooldag: maan, vuur, roos. En nog later komen je eerste vragen. Waarom is de lucht blauw? Omdat God stiekem van smurfen houdt. Waarom zijn meisjes zo stom? Om puisterige slungels op afstand te houden. Waarom zijn jij en mama een koppel? Omdat mama uiteindelijk toch op een puisterige slungel is gevallen. En dan komen ongetwijfeld ook de vragen waarvoor ik bang ben: Waarom wordt er gepest op school? In begin kan ik je nog iets wijsmaken: de ergste pester van de school wordt later als hij groot is sowieso een mislukkeling. Bullies schoppen het nooit tot bedrijfsdirecteurs, populitici (geen taalfout) of president van de Verenigde Staten. Nog later, nog moeilijker: waarom is er oorlog? Waarom hebben jullie niet méér gedaan voor het klimaat en tegen ongelijkheid? Waarom zijn zoveel mensen boos op het Westen? Hoe zal ik je in vredesnaam kunnen uitleggen dat er op jouw geboortedag ouders aanspoelden aan de voorspoedige oevers van Europa, misleid door Verlichting uitstralende vuurtorens, denkend eindelijk veilig voet aan wal te zetten om meteen weg te zakken in een moeras van kille tentenkampen en dito onthaal, met kindjes in ontrafelde draagdoeken negen maanden daarvoor verwekt in donkere schuilkelders waar mama en papa hun huiden lieten dansen en zingen tegen de donderslagen van de hel daarbuiten. Geboren als een speldenprikje hoop, een restantje warmte, een middenvinger naar dood en verderf. Hadden die mensen dan iets fout gedaan? Konden jullie niet meer doen voor hen? Mijn mond vol tanden zal boekdelen spreken. Ik weet niet wat er lastiger wordt: die keerzijde van de wereld verdragen, of ze verklaren.   En dat laatste, lieve Louie, is nu juist waar ik even niet aan denk als je ligt te knikkebollen tegen mijn warhoofd. Ik wentel me gaarne in jouw onwetendheid, in de zalige zuiverheid van je zijn. Later kan je nog genoeg aan bomen aaien, over heuvels rennen, pesters op hun plaats zetten, de wereld proberen plaatsen en leren hoe je met mama’s humor papa’s gefilosofiepieker kunt compenseren. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar een dik maandje oud.        

Joachim Stoop
0 0

Derde brief aan mijn zoon

Ik heb hier een brief voor je moeder (en voor jou): de derde brief aan Louie Stopius. Uittreksel uit het evangelie volgens Johannes de Stoper 3:14 tot 6:08   Lieve Louie, het wordt hoog tijd dat we het even uitvoerig over jouw mama hebben. Je zou denken dat je papa de gekste van je twee ouders is, gezien de momenten waarop hij met zijn grotesk gezicht veel te dicht over je komt hangen en met sopraanstem de vreemdste koosnaampjes op je loslaat. Maar laat je door die lawine aan Koekiemonsters, Kleine Freggels, Dikkie Diks en Chewie Chewbakkas niet in de maling nemen… het is je mama (ter stond door mij liefkozend met albinokonijn, Samson, ijsbeer, lastige Trees en Bossche Bol ... betiteld) die werkelijk de zotste is ten huize Stoop-Huige. Louie, schrik niet als je later een boodschappenlijstje vraagt en van pokerface-mama een papiertje ter grootte van een postzegel krijgt met de etenswaren in microscopisch kleine letters. Verschiet niet als je ‘s avonds rustig op het toilet met boekje in de hand je ding doet, wanneer plots het licht uitgaat en je in het donker enkel witte tanden en gegrinnik opmerkt. Wees niet verbaasd als je na een monoloog waarbij je tot je eigen verbazing ein-de-lijk de zin van het leven verbaal benaderde, van je mama hoort: ‘Wacht! Kan je opnieuw beginnen? Ik heb niet geluisterd!’ Ja Louie, een verwittigde Chewie Chewbacca is er twee waard. Maar je mama is niet alleen de grappigste vrouw in de Lage Landen, ze is een bodemloze schatkist aan kwaliteiten. Zoals een dobbelsteen geheel per toeval honderdachtendertig keer op rij telkens met één stipje boven komt te liggen, heb je het als zoontje getroffen met de unieke speling van de natuur, Fien Huige genaamd. Je mama is zowel lady als gaga, the voice of Holland (bij de deaf auditions), lowbrow met een knipoog, highbrow als ze er zin in heeft, alles wat je nodig hebt op een onbewoond eiland, de druppel die mijn oceaan doet overlopen en zo golven verwekt die aanspoelen op een voorheen ongekende kust van rust met daarop een enkele bloem die elke lente exact genoeg blaadjes telt om van me te houden. Dit alles kon ik niet vermoeden toen ik haar voor het eerst zag op het Amsterdams antikraakfeestje (je weet wel, met die Heineken). Ik was als een gehaaide tortelduif met arendsogen op zoek naar een vrouwelijke versie van mezelf die urenlang over de katten en opwindvogels van Murakami kon praten, over Jimi Hendrix met The Experience of toch liever met The Band of Gypsys, en over Nietzsche en diens eeuwige terugkeer van hetzelfde – wat bij je mama veeleer als de perfecte voorzet van een grap zou dienen ‘Weet je wat de eeuwige terugkeer van hetzelfde is? Wat er uit jouw mond komt! En dan keihard lachen om haar eigen grap. Denk hierdoor niet dat ik de slimste in huis ben. Ik ben weliswaar meer belezen, maar je mama’s emotionele voelsprieten en psychologisch vernuft zijn zo hoog dat haar IQ dichtbij de warmte van haar EQ is gekropen om samen te groeien als kool. Ik vernoemde het al in mijn trouwspeech toen jij nog enkel uit sterrenstof en een vaag idee bestond: er reageert niemand ter wereld enthousiaster op leuk nieuws en niemand zal je meer begripvol, streng maar rechtvaardig ontvangen als je met een nota van de directeur thuiskomt omdat je stiekem lijm op de leraarsstoel hebt gegoten. Je mama's luisterend oor werkt als een geöliede tandem samen met haar adviserende mond. Ze wordt ongetwijfeld jouw zorgzame gids die weet wanneer ze achter de schermen moet blijven als jouw souffleur van goede raad, en wanneer ze je los moet laten. Nee, een wetenschappelijke studie of dating-site gebaseerd op gemeenschappelijke interesses had Vlaamse reus en het Hollands albinokonijn niet bepaald gekoppeld, maar geen handboek of expert kon me meer over liefde en mezelf leren dan je mama. Niet liefde, maar verliefheid is blind. Liefde is met de ogen wagenwijd open elkaars gebreken ontzien. Liefde is lief zijn, open staan voor uiteenlopende interesses, allebei weg stappen van het eigen gelijk om in het midden te kruisen, verbouwereerd zijn over hetzelfde onrecht, genieten van het ene moment, loslaten van het andere, verwondering delen, vragen stellen, frustratie uiten, luisteren, zorgen, klieren, ruzie maken, uitpraten, zingen, lachen, kletsen en morgen weer doorgaan. Eeuwige terugkeer... Louie, later als je (met of zonder Augmented Reality-lenzen) hoopt de vrouw (of man) van je dromen te strikken, weet dan dat liefde méér gaat over overeenkomen dan over overeenkomsten. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar acht weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Vierde brief aan mijn zoon

Vierde brief aan Louie Leviticus 6.57 tot 9.23   Terwijl je wel al kunt communiceren, kan je nog niet praten. Geen paniek, dat kan nog niemand op jouw leeftijd. Sterker nog: jullie negen weken oude monstertjes, missen nog een algeheel taalbesef. Ik vraag me dus oprecht af wat er dan wel in je hoofdje omgaat. Zijn je gedachten wazige droombeelden; je gevoelens de meest pure gewaarwordingen? Als je naar me lacht, spreek je dan bij gebrek aan letters, woorden en zinnen de enige echte taal der liefde of mag ik mezelf als papa nog niet zoveel eer toedichten? Er staat je nog wat te wachten jongen. Taal is immers al te vaak frustrerende onmacht om ladingen te dekken, maar evengoed zalig buiten de lijntjes van de realiteit kleuren. Taal is harten veroveren en geesten betoveren; het is alles tussen aartsgevaarlijk en pure schoonheid. Dromen bijvoorbeeld, waarover gaan die op jouw leeftijd in jouw taalloos universum? Ik gok op een vage mengelmoes van mensen die je de hele tijd liefkozend aanspreken met Chewie Chewbacca, eeuwig propere kleren met sokjes van dezelfde kleur die gewoon wél allebei urenlang blijven zitten, in woonkamers boordevol overvolle borsten. Nu ik er zo bij stilsta: minimaal verschil met halfmannelijke dromen tussen je twaalfde en je achttiende.   Taal kan trachten de werkelijkheid als in een worsteling stabiel te houden om ze lamgelegd te vereeuwigen in formules en definities. Toch bewandelen werkelijkheid en taal veel vaker aparte paden en omwegen. Zo zit onze vocabulaire volgepropt met zegswijzen, spreekwoorden en metaforen die we vaak onbewust gebruiken. Wolkenkrabbers zijn gebouwen zo hoog dat ze aan de wolken krabben. Huismussen, pechvogels, proefkonijnen, kippen zonder kop zijn warempel geen dieren maar mensen. Het gaat ver hoor, Louie! Bomenknuffelaars en geitenwollenssokkendragers die in komkommertijd muggenziften en mierrenneuken over huisjesmelkers zeggen dat het vijf voor twaalf is maar botsen op een dovemansgesprek en struisvogelpolitiek omdat ze van een mug een olifant zouden maken.   Taal is dus een onophoudelijk feest! In het Shakespeareaanse dialect van mijn geboortedorp Beveren, zegt men bijvoorbeeld: ‘Keenders: asse joonk zin zudde ze willen opfretten, a se our woure krigde spijt dagget nie gedoun et.’ Vrij vertaald: ‘ Kinderen: als ze jong zijn zou je ze willen opeten, als ze ouder worden, krijg je spijt dat je ‘t niet gedaan hebt.’ Zo’n ogenblikken van ‘willen opvreten’ zijn trouwens niet zeldzaam. De lastigste situatie om te vermijden dat ik mijn vertedering letterlijk zou verteren, is wanneer je eigenlijk moet slapen maar aan de geluidjes en bewegingen vanuit de wieg te horen, daar even geen zin in heeft. De fopspeen (nog zo’n woord waarbij ik nooit echt bij heb stilgestaan dat je de baby daar daadwerkelijk mee ‘fopt’) moet dan door een sluipende ouder tot in zijn mond gebracht worden. Geruisloos als een paracommando begeef ik me dan richting wieg, gluur ik van achteren net over je rieten dakje, steek zorgvuldig mijn hand uit zoals een spin haar vlieg benadert en doe de speen in je mondje. Zo goed als elke keer mislukt dit. Je opent dan net op tijd jouw ogen om mijn terugtrekkend gezicht te fixeren en me met zo’n gulzige lach te verwelkomen dat ik je wil… opeten is het niet echt. Ook hierin schiet taal tekort. Ik wil zoiets als de vage grenzen van de menselijke huid opheffen en op atomair niveau versmelten. Ik wil één worden, met je samenvallen, samen vallen doorheen era’s en lichtjaren en zwarte gaten tot we de historische ballast afwerpen, de onvermijdelijke onmenselijkheid van mensen en de zorgen over de toekomst kunnen uitbannen. Louie, met taal ridderlijk aan onze zijde, wil ik de korrels uit zandlopers onvindbaar leeggieten in verloren gewaande woestijnen, Pietje de dood omkopen om Vadertje Tijd om te leggen en de wereldklok pauzeren om voor eeuwig van ons momentje te genieten. Ik wil het heelal met ezelsoren op in de hoek zetten en geschiedenis herschrijven tot één enkele zin waarin mijn liefde voor jou als een dikke laag graffiti de ganse aardbol verfraait. Maar telkens wanneer we eventjes voor altijd in dit liefdevol vacuüm vertoeven, klopt de werkelijkheid onverbiddelijk aan -gebukt onder een historische erfenis van tekortschieten staat ze voor de deur met in haar vermoeide armen de onvervulde droom waarin alle kinderen met evenveel welvaart, vrede en liefde omringd worden als jij.   Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts eén uitgestorven diersoort, de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Recep, Bashar, en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, papa houdt van grootspraak, maar dat is waarschijnlijk om zijn eigen beperktheid te camoufleren.   Louie, hoewel je nog aan de borst hangt, krijg je al veel op je bord. Je bent nog te jong om te jongleren met woorden en alle metaforen te tellen in bovenstaande brief. Dus geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar negen weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Wereldloper

Gefascineerd staarde Edie naar de rozige, zachte armen en lange, dunne vingers die vanaf nu de hare zouden zijn. Pas toen ze voorbij de douane waren, hadden haar bewakers haar handboeien af gedaan. Afscheid nemen van het zuurstofmasker was daarentegen voorlopig nog niet aan de orde. Langzaam pompte het ding gelijkmatige hoeveelheden zuurstof in Edie’s nieuwe longen. Edie wreef over haar polsen en wierp de bewakers een vuile blik toe: twee stuks, elk van een identieke hoogte, gehuld in hetzelfde grijsgroene uniform. De ene hield zijn badge voor de scanner tot de machine met een piepgeluid aankondigde dat ze mochten doorlopen. De andere klikte de handboeien weer in zijn broeksriem, nam Edie bij de bovenarm en loodste haar door het poortje. Met één vinger duwde ze voorzichtig op de rode plekken die op de plaats van de metalen ringen waren ontstaan. De pijnlijke sensatie die ze ervoer was er eentje die compleet nieuw was voor haar. Eén van de vele ongemakken die bij dit vreemde lichaam kwamen kijken. De gedachte aan haar eerste toiletbezoek enkele dagen geleden deed de haren op haar arm nog steeds overeind komen.“Aardemensen doen wàt met dit ding?” had ze vol walging en ongeloof gevraagd toen ze haar naar het kleine kamertje met de witte marmeren stoel hadden gebracht.“Het went wel.” had de bewaker schouderophalend geantwoord, alvorens hij haar genadeloos een kwartier had opgesloten. Je behoefte doen. Een pitstop houden. Geen wonder dat aardemensen er zo veel eufemismen voor bedacht hadden, dacht Edie huiverend.Geflankeerd door haar begeleiders, gleed Edie langs een eindeloze roltrap naar boven. Een gigantische glazen ruimte kwam langzaam in beeld. Roltrappen kruisten elkaar in alle richtingen, zo ver naar boven als ze kon zien, een kluwen glanzende stalen draden in een oneindig spinnenweb.Langs alle kanten stroomden wezens van allerlei werelden, al dan niet vergezeld van groene uniformpjes, de ruimte binnen. Van sommige soorten had Edie al eens gehoord, andere herkende ze totaal niet. Het harige bruine geval dat op zijn achterpoten een steile roltrap afdaalde tegenover hen, was een lychantroop, wist ze. Ze herinnerde zich het plaatje in haar schoolboek, maar de details over zijn soort, zijn dieet, zijn thuiswereld, waren al lang vervlogen. Het was nog maar enkele eeuwen geleden sinds Edie’s tijd op de schoolbanken, maar het leek nu plots veel langer. Een vorig leven.“Welkom in het Geantropisch Integratiecentrum.” kondigde een warme vrouwenstem aan. “Het zuurstofgehalte is 12 procent. De temperatuur is 21 graden Celsius. We wensen u een aangenaam verblijf.”Haar bewakers brachten haar een gang door, een trap af, een andere trap weer op. Aan het eind van een volgende gang doemde een massieve dubbele deur op. ‘Examinatieruimte’ prijkte er op een metalen plaatje. Edie slikte. De bewaker aan haar linkerarm stak zijn badge uit naar het uniformpje dat post had gevat bij de deur. “Geantroop?” vroeg de opzichter met een knik in Edie’s richting.De bewaker schudde zijn hoofd. “Veroordeelde in geantropische vermomming.”Met zijn beide handen tastte de opzichter over Edie’s armen en benen. Alsof ze het in haar hoofd zou halen om iets te proberen, nu ze al zo ver gekomen was. Hij knikte en deed een stap opzij. De deuren werden geopend met een druk op de knop. Een duwtje in de rug deed Edie een stap naar binnen zetten. De deuren sloten zich meteen weer achter haar.De ruimte was zo helder dat Edie’s ogen zich vanzelf een beetje dicht knepen. Witte muren. Witte tegels op de vloer. Ze weerkaatsten het licht dat binnenviel door de hoge ramen. De zon, besefte Edie. Ze had erover gelezen, maar nog nooit had ze haar in het echt gezien. Ze voelde haar op de huid die als een nauwsluitende jas over haar ziel was geritst. Dit was de aardewereld. De magieloze gevangenis waar ze de rest van haar dagen zou slijten. Toch leken die paar ogenblikken in de zon haar magischer dan alles wat ze al ooit had gezien.“De examinator komt zo bij u.” Edie draaide zich om en zag een vrouw in een wit pakje verschijnen door een kleine deur in de hoek. Ze was geen aardemens, maar ze deed aardig haar best. Groenige huid, gele ogen. Soms wilde de transformatie gewoon niet lukken. Mensen zoals zij kregen netjes een baantje in het integratiecentrum. Het was even goed gevangenschap.De vrouw glimlachte vriendelijk en gebaarde naar de rij plastic stoeltjes tegen de muur. Dan draaide ze zich om en verdween.Edie zakte neer op een stoeltje en liet haar blik door de ruimte glijden. Enkele vergeelde posters aan de muur en folders op het tafeltje toonden informatieve boodschappen als ‘Relaties met aardemensen: gevaarlijk experiment of het begin van uw romantisch interwereldlijk avontuur?’ of ‘Aardewereldalcohol: alles wat u wilde weten over de effecten op uw ras!’ Wellicht moesten ze de ruimte minder klinisch doen lijken, maar tevergeefs. Edie wilde net een foldertje over tewerkstelling bestuderen, toen haar oog viel op het aardemeisje in het midden van de tegenoverliggende muur, omlijst door een sierlijke gouden kader. Boven haar hoofd dezelfde vergeelde posters, de letters vervormd en onleesbaar in spiegelschrift. Edie stond op, wandelde naar haar toe en bleef pal voor haar staan, zonder haar blik ook maar een tel van haar af te halen. Lange, koperkleurige krullen vielen in dikke lokken over haar smalle schouders. Geen marmeren huid maar een rozige teint. Weg waren de schubben op haar armen en wangen. Sproeten. Geen spitse snuit, maar een idioot wipneusje. Geen hoorns. Onwillekeurig zocht Edie’s hand op haar hoofd naar wat er niet meer was. Het vond alleen haar. Dik, ros, lelijk aardemensenhaar. Het enige wat van haar was overgebleven waren haar donkergroene ogen. Het zou nog even duren voor het niet meer vreemd zou voelen, had haar transitiebegeleider tijdens één van hun eerste sessies gezegd. Dat was zacht uitgedrukt. Edie had nog nooit gehuild.

S.E.T.
0 0

Eerste schooldag

Iedereen is druk in de weer in huis bij familie Luis. Vandaag gaat de tweeling voor het eerst naar school. Er moet nog zoveel gebeuren. Mama kleedt Anne-Marie aan.  Haar nieuwe jurk staat haar goed. Nu nog twee vlechtjes. Afgewerkt met zijden strikken. Restanten van de stof voor de jurk. Zo is het haar ook netjes aangekleed.   In de badkamer poetst papa de tanden van Peter. Nu nog zijn haarscheiding. Met een klodder gel blijft  zijn haar mooi gescheiden en raakt het niet in de war  van al die moeilijke sommen.   Beneden in de woonkamer huilt de baby. De poes steekt zijn poten door de spijlen van de box. Hij wil de vogel pakken, maar schrikt als die begint te loeien.   Wanneer de kom met Brinta leeg is, springt iedereen op de fiets. De zon straalt als een nieuwe euro. De wind geeft duwtjes in de rug. Het belooft een mooie dag te worden.   Bij het schoolhek is het al druk. Het ziet zwart van de kinderen. Je kan zien wie nieuw is. Meisjes hebben rode wangen. Jongens maken selfies met hun schoen. Allemaal houden ze de hand van hun papa of mama vast alsof ze superlijm zweten.   Dan gaat de bel.  Iedereen loopt naar binnen. De juf wacht bij de deur van de klas. ‘Welkom!’ Ze aait de kinderen een voor een over de bol alsof ze raadt uit welk land ze komen. Zwarte krullen: Afghanistan. Blonde pony: Nederland. Kaal: Marokko.  Ze is dol op reizen naar exotische landen. Aan de ouders geeft ze een hand.   Maar wat gebeurt daar nu? Als Anne-Marie en Peter aan de beurt zijn trekt de juf een raar gezicht. Alsof ze iets vies ruikt. Alsof Peter de prullenbak over zijn hoofd heeft gegooid.  En Anne-Marie in de poep is gestapt. De juf gilt zo hard dat de hele school trilt. ‘Luizen! Niet een, maar twee!’ Ze houdt haar hand in de lucht. Als een politieagent met een kogelvrij vest wringt ze haar dikke kont tussen de deur. En snert tegen Anne-Marie en Peter. ‘Jullie komen er niet in!’   Ouders in de gang hebben alles gehoord. Ze brommen: ‘Het is een schande. Hoe halen ze het in hun hoofd om hun kinderen naar deze school te brengen?’ Ze kijken naar papa en mama Luis alsof het kindermoordenaars zijn. ‘De arme kinderen. Je zal maar zo’n ouders hebben!’ ’Dit is een luisvrije school,’ fluistert een mama. Papa en mama zakken in de grond van schaamte. Hun hart bonst tegen hun slapen. Wat doet het pijn als mensen zulke vreselijke dingen zeggen.  Het meest schamen ze zich dat de  tweeling alles hoort.   Dan pakt mama de hand van Anne-Marie. En papa pakt de hand van Peter. ‘Dit is geen geschikte school,’ zegt mama. Ze houden hier niet van onze soort,’ zucht papa. ‘Jullie krijgen thuisonderwijs,’ zegt mama alof ze net haar juffendiploma heeft gehaald. ‘Dan worden jullie nooit meer gepest.’ Deze school is de laatste druppel.   Maar Peter en Anne-Marie willen niet weg. Hete tranen rollen over hun wangen. Ze hadden zich zo verheugd op deze dag. Ze wilden zo graag nieuwe vrienden maken. Ze kunnen het bloed van de juf nu wel drinken.                                    

Margaretha Juta
0 0

falen is balen

                                  Elke dag weer een mooie faal.                         Mijn geheugen staat niet zo meer op paal.                                Ik verlies weer eens wat moois.                                          Het is stom daarom.                              Ik wil niet dat doen we me mij vraagt,                                   Want anders zijn ze  kwaad.                                        Ik wil wat meer recpect.                                        Iets meer van dit en dat.                                      Ik wil een vocemail hebben.                                 'Gij zult niet boeten gij zult niet stelen.'                                   Luid het spreekwoord van de hel.                                     Gij gaat sterven op u benen.'                                            Mooi, zo zie je wel.                                         Ik wou dat ik hier was.                                                Juist op tijd.                          Ik heb gemist,Ik ben lekker mijn bus kwijt.                                     Ik sta te branden in de hel.                             Terwijl mensen mij aankijken en vragen:                                        'Meneer, gaat het wel?'                                       Ik ging zitten ik ging staan.                                      Ik wil dit moment vergeten.                                        O, toch wat een leven.                               En dan nog rijd er plots een auto voorbij.                           En rijd mij nat.Hallo!?, Ik ben toch geen geit?!                                    Ik staar naar buiten.Wat een pech,                                              Mijn auto is lek.                              Ik vraag aan de ober waar blijft mijn kreeft?                                             En hij zegt:                        ' Maar meneer toch. u bent hier verkeerd.'                                      En dan nog zit ik me te vragen,                                            Zijn er zo driehonderdvijvenzestig dagen?  

ixix pret met een website
6 0

Deel 1 De zandstorm

  Sven zit op een bankje.En kijkt in de lucht.Hij ziet de zon hoog boven zich staan.Zijn broer komt naast hem zitten.Hij zag er wel een beetje haastig uit.Hij zweete en had een tulband aan.Met een geel randje.Een donker-donker blauw hemd met een leren riem over zijn schouders geslagen.Met een lange licht-grijze broek droeg hij.Grappig,vond hij.Dat de mode niets veranderd.     'Is er iets?' Vroeg Sven. 'Ja,zeker! Er is zotezien een zandstorm opkomst.We moeten zorgen dat we wegwezen!' Zij hij wijzend naar de rode horizon. Sven zij niks.En zette zijn ogen voor zijn ogen.Inderdaad,verderop,heel ver-kon je duidelijk een lichte zwarte lijn zien.En die bedekte heel het zuiden. En die lijn,kwam dichter en dichterbij.Sven stond op en gebaarde Ev om weg te wezen.Snel ging Sven nog naar binnen.Het zou niet lang duren of de storm zou uitbreken.Hij grabbelde snel nog naar een deken,een fles water,en een houte geluksbrenger beeldje.Dat had hij namelijk eens van zijn opa gekregen.En hou zou het voor geen geld ter wereld verkopen.Gelukkig stonden zijn spullen altijd op z'n plaats.Sven rende naar buiten met Ev achternagevolgd.De groep mensen, een kleine groep,was al vaak testen gedaan wat ze zouden doen als er een zandstorm aankwam.   De mensen verzmelden zich op een lange rij midden op de weg.Sven en zijn broer Ev waren niet als laatste aan gekomen.Raar,legde Ev snel zijn spullen op die van zijn broer.Waardoor Sven bijna vloekte.'Wat doe je toch?!' Zei Sven.Maar Ev was al ver weg.En kon hem niet meer horen.Hij ging in de richting van het huis.Maar waarom toch?! 'Haast je dan!' Schreeuwde hij nog.De groep begon langsaan te wandelen. Daar kwam Ev aangelopen met een ezel.En om de ezel bengelde een paar zakken.   Sven hoorde iets.Wat was dat? Hij luisterde nog eens goed.Oei! Hij hoorde iets verschrikkeljks als hij dat arme ding achter zou laten dan.... Hij gooide snel zijn spullen aan zijn kameraad en snelde met een bezorde blik  richting de huizen.Snel ging hij één van de huizen binnen.En onder een tafel,zag hij een baby.Wat kwam dat daar doen? Snel pakte hij de baby op en maakte dat hij weg kwam.Hij kon hun nog net bijhouden. hij wegkwam.Hij snelde vooruit want de groep was al een hele sprong vooruit. Hij versnelde en versnelde en stopte de baby in zijn jas.Het zand onder zijn zolen waren zwaar.Omdat hij over los zand liep.Nu was hij al achteraan de rij.Maar waar was zijn vriend? Hij had een ezel   Daar stond zijn vriend te zwaaien.Hij glicmlachte  en ging tussen zijn vriend staan.'Wat heb je daar?' Vroeg hij. Hij had vanaf de verte al gezien hoe zijn vriend iets had in zijn jas gestopt. Maar wat, had hij niet gezien.   Sven opende een klein stukje van zijn jas.Ev stond met open ogen te staren. 'Waarvan heb je dat?!' Zij hij snel. ''Gevonden.' 'Waar?' 'Bij het huis van Utmiss Middelsteen.' 'Breng haar of hij terug!' Snel liep hij roepend naar Utmiss Middelsteen. 'Ja?' Zei iemand in de groep. 'Ik heb dit onder jouw tafel gevonden.' Hij toonde het kleintje. 'Maar dat is niet van mij!' Zei ze snel. Dus Sven liep zonder antwoord naar Ev. 'En?' Vroeg hij. 'Het is niet van haar.' Zij hij zuchtend. 'Dan is het van jouw.' Zij Ev plagend. 'Wat?!' Nee helemaal niet.' 'Wie iets gevonden hebt mag het bijhouden.' Luid het spreekwoord. 'Maar..Maar..' 'Nee, wie moet er dan andrs voor zorgen? De zandstorm messchien? Nee, we nemen het mee.Anders zijn wij moordennaars!' Bij de zin ''Moordennaars'' Begon Sven een lelijk gezicht te trekken.Bij die gedachte wou hij niets tegen doen. 'ok dan.' Zij hij en keek naar de baby die in slaap was gevallen. 'Maar we moeten hem wel een naam geven.' Darr had hij wel gelijk.Een baby zonder naam was geen baby meer.Maar niemand. Sven wachte totdat hij een antwoorde zou krijgen.Maar Ev zweeg. Sven zuchte en zei toen, 'We noemen hem    Arne     .' Zei Sven twijfelend in één zin. 'Dat is een mooie naam.' Glicmlachte Ev.      Er steeg geroep op.kreten,en mensen die begonnen te lopen. Hij keek naar voren.Wat was da...Hé er botste iemand op Sven.Ze waren aan het lopen! Hij keek om.De zandstorm was niet ver weer. Ze begonnen te lopen en te lopen. Al snel zagen ze niets meer voor ogen.Maar gelukkig had Sven de hand snel beet gepakt van Ev.Hij kreeg het warm.En al snel begon hij tranen te krijgen in zijn ogen. Het zand waaide van alle kanten op.Snel deed hij de ritssluiting van zijn jas nog extra dicht.De baby begon te huilen.Het zand waaide tegen zijn blote onderbenen. Met zo'n druk.Het deed hem pijn tot in zijn tenen. Maar hij wist dat hij de baby moest beschermen. één hand plakte stevig vast aan zijn kameraad.De andere bij de baby. Heel even wou Sven iets zeggen,maar het stopte in zijn keel.Weer kreeg hij een grote vloed zand binnen.En hij snakte naar adem.Gelukkig krijsde de baby nog.   Ev keek in zijn richting.Al snel kon hij alleen nog de hand zien,waarmee hij met zijn vriend vastgehouden werd.Sven kon zelfs zijn voeten niet meer zien.En de ezel was hij ook kwijt.Hij dacht dat Ev de ezel verloren had,maar hij hoorde zacht gehinik.   Omdat hij niet kon praten of kijken,gaf hij een ruk aan zijn hand.En ze vielen allebij op de grond.Ev verstond het gebaar en ze bleven liggen.Snel pakte Hij nog een paar dekens.Of het er nu twee of drie waren.Of helemaal geen,hij sloeg het toch,met veel hoop over hun beiden.   De storm leek wel uren te duren.Ze zagen niks en bewogen niet.Bang dat er dan een grote lading zand naar binnen kwam.En de ezel zat naast hun met z'n kont naar de wind toe.Na zoveel tijd verstreken Opende Sven zijn ogen. Zijn hele lijf zat met zand bedekt.Hij probeerd zich te bewegen.Het lukte een beetje. Maar hoe zou hij eruit geraken? Hij draaide zich om.Om de rand van Ev ogen,zat een rode korst. Zou hij er ook zo uit zien? Hij kon niet spreken.Met al dat zand in zijn mond. Hij knipoogde.En in één beweging ging hij opzijn hurkje zitten.Het zand ging binnen.En Ev deed hetzelfde.Daarna maakte ze zo een hoge sprong.En ze zagen het daglicht weer.Maar om zich heen .Zagen ze niemand.         '    

ixix pret met een website
137 0