Lezen

Leugentje om bestwil

Daar lagen we op dat bed, elkaars naakte lichaam te bewonderen in de spiegel tegen het plafond, heel gewoon voor dit soort hotel waar je per uur betaalt. Wat is hij mooi! Hoe lang is het geleden dat ik zijn rug en gespierde billen nog zo zag, in volle actie? Of rustend bovenop mijn voldane lichaam? Wij waren volmaakt. “Er is iets in jouw ogen dat ik allang niet meer zag,” fluisterde hij zwaar. Dat zal wel. Weet jij hoeveel werk ik de laatste maanden aan jou heb? Ik schenk hem intussen mijn zaligste glimlach en laat mijn hand nog eens over zijn buik afglijden. Ik weet het. Hij heeft een drukke job, ook nu nog, zo dicht bij zijn pensioen. En dan zijn er de volwassen kinderen uit zijn vorige relatie die veel tijd in beslag nemen. Zelfs al wonen ze niet meer bij hem, ze vallen toch regelmatig met de deur in huis, vooral in het weekend. Had ik het nooit eerder opgemerkt? Willen opmerken? De vleesgeworden macht der gewoonte, waarbij ik al het werk deed, ondanks mijn gewrichtspijnen en hij dan als een blok in slaap viel, voldaan lachend weliswaar, maar toch. De gewoonte waarbij ik tussen het douchen en aankleden een gelukkige glimlach op mijn gezicht toverde en hem vertelde wat ik zelf niet voelde… niet méér voelde. In deze spiegelkamer, drie uren lang voor ons alleen, was er opnieuw tijd. Onze blikken kruisten zich nog eens boven onze lijven. We draaiden naar elkaar, ik gaf hem een zinnelijke zoen en mompelde tussen zijn lippen: “Wat ben jij toch lekker!” Het was lang geleden dat ik naar waarheid sprak. “En jij dan!” was zijn antwoord. “Toch goed dat ik die folder van dit hotel tussen de reclame uit viste.” “Wat een geluk ja, zoiets moeten we vaker doen,” en ik glimlachte denkend aan die folder die ik net achter het eerste blad van het Bookspotboekje gestoken had. Bookspot sloeg hij nooit over.

Anemos
11 0

De late tirade

cajetana@kloosterorde.com Dag non Cajetana, Het zal u choqueren dat ik u niet met eerwaarde zuster aanspreek. Die schijnheiligheid zal u bij mij niet vinden. Ik herinner me onze eerste ontmoeting nog goed: samen met mijn moeder om mij in de nieuwe school in te schrijven. “Hier valt niemand uit de toon.” Dat zei u, onmiddellijk gevolgd met: “Je wordt geholpen om in het gareel te blijven.” Ik was pas naar hier verhuisd, amper negen! Spionnen had u genoeg, in dat dorpsschooltje van u. Het zal u verheugen te vernemen dat ik zware nachtmerries had, dromend over neonlicht in mijn gezicht geschenen.  Beschuldigde sta op! Waarom? Ik probeerde zo grijs mogelijk te zijn zoals de rest van uw kudde. Niets baatte. De rotte appel, die moest verwijderd worden. Dat herinner ik me het beste. In een schaal met mooie gave blinkende appels moet de harmonie behouden blijven. Stelde dat een metafoor voor? Wat had ik in hemelsnaam fout gedaan? Dat hoorde ik nooit. Ik was alleen een gemakkelijk slachtoffer, om uw frustratie op te botvieren. Waarom u zo graag uitblonk in uw specialiteit, mij of een andere enkeling eruit te halen als voorbeeld, wil ik niet meer weten. Nu ben ik aan het woord. Het gezegde gaat, al wat je zegt, ben je zelf. Heel toepasselijk voor u. Moge dus uw rottigheid u verteren tot in de diepste lagen van de aarde en nooit meer zichtbaar worden.   Het ga u slecht of goed. Wat dan nog? Waarschijnlijk bent u toch al lang weggerot en ergens in die hemel van u om de gunsten vechtend van uw aller Geliefde. Ik benijd Hem niet. Hoewel ik denk dat een goede beurt in de hel u meer goed zou doen. Tot nooit meer.

Anemos
10 1

Vuilzakkenruzie

Daar zaten ze, op meer dan anderhalve meter van elkaar. Er kon maar iemand zitten om de twee stoelen, die dan ook nog over de vloer schuurden wanneer ze verschoven werden. “Herman, wat ga jij vertellen? Dat het weer mijn fout is?” “Wat anders? Jíj bent altijd zo slordig. Ja, het is jouw fout!” Herman bekeek zijn buurvrouw laatdunkend en trok zijn jas weer bruusk dicht waarbij hij even bewoog en de stoel even schuurde. Sandra slaakte een geërgerde zucht. De gedempte woede was voelbaar in die koude wachtkamer waar de ramen openstonden. Maar binnen sijpelende nattigheid of niet, verluchten was tegenwoordig overal verplicht, ook hier in het gebouw der wet. Door de open deur zagen ze mensen in uniform, met mondmaskers op te mompelen, te roepen, te vragen. Hun drukte drong zich ook in deze kamer steeds luider op. “Nee Herman, dat is het niet. De huisregels zijn duidelijk. Je hebt ze zelf mee opgesteld … vroéger!” Ze benadrukte dat laatste. Hij zal toch al niet dement worden zeker? Maar die gedachte durfde ze Niet uitspreken. “Ja, dat weet ik nog. Toen hielden mensen nog rekening met elkaar én hielpen ze waar er nood aan was, júffrouw Sandra.” Herman durfde zijn gedachte evenmin uitspreken; dat verwende nest nauwelijks van school. Intussen warmde het maar niet op. Niemand die zich zorgen leek te maken over de pruttelende geluiden van de verwarming die waarschijnlijk in geen jaren ontlucht was. Zíj spraken anders wel luid genoeg. Zich verstaanbaar maken, daarvan hoefde  geen van beiden nog iets te leren. “Alsof ik het kan helpen dat ik overuren moet maken. Ik ben ’s avonds laat wel doodmoe. Dan zet ik jouw vuilzakken niet meer buiten als het mijn beurt niet is. Zeker niet wanneer ze zo zwaar zijn.” “Ze zijn niet zwaar!” “Niet zwaar? De laatste keer dat ik jou hielp, zat mijn schouder bijna uit de kom. Kon ik nog die vieze smurrie van de vloer vegen omdat jij te lui bent om plastic helemaal leeg te gieten en bij het PMD te doen.” De verbleekte poster tegen de muur ‘Goede buren maken goede vrienden’ leek een utopie op dat moment. ‘Geef mij maar een verre vriend,’ dacht Herman inwendig kokend. “Het moet zijn ‘de árm uit de kom’! En dat was niet mijn zak. Die was van Jef, onze buur op het gelijkvloers.” “En jij hebt daar tijd voor? Om uit te kijken wat van wie is? Wat dóe jij eigenlijk de hele dag?” “Dat zijn jouw zaken niet. Ik houd wél de boel in het oog. Het zou er anders nogal eens uitzien.” “Oei oei. Meneertje heeft het zwaar hoor, die enkele stofjes opvegen in de gang.” “Wel die van joú hè! En die van jouw vriendjes. Het zijn meer dan stofjes. Bij regenweer zijn het hele modderpoelen. Het zijn lege blikjes bier in de hoek van de hal gegooid. Het houdt niet op bij jou.” Die zat! Sandra zweeg even. Dit leidde nergens heen. Ze was echter te koppig om nu in te tomen. “Dat is één keer gebeurd, hoogstens twee. Daar ga je toch niet over zeuren?” “Zeuren? Wanneer ga jij eens rekening leren houden ….” Een geluid aan de deur deed hen opkijken. “Héla daar! Een beetje rustiger hé. We kunnen onszelf niet eens meer horen denken.” De agent was geïrriteerd. Verdorie, wat was dat vandaag? Nationale Dag van de Burenruzie? “Zijn jullie mevrouw Vissenaken en de heer Veys voor de burenruzie over dat huisvuil?” Ze knikten beiden, te geschrokken van het volume van zijn stem om zelf nog een geluid uit te brengen. “De volgenden zijn jullie! Niet lang meer!” Dat was duidelijk. Klatsj! Die deur was dicht! Het geluid gonsde nog na in Hermans oren. Hij dacht na. Hij had zoveel geprobeerd om Sandra op de uitvoering van het huisreglement te wijzen. Het enige wat ze trouw deed, was elke maand  de huur betalen. Misschien moesten ze toch eens echt vergaderen over alles wat er in hun gebouw makkelijker zou kunnen. Het bestond verdorie maar uit drie appartementen. Sandra begon zich ongemakkelijk te voelen. Was ze toch te ver gegaan? Die blikjes, die waren inderdaad van haar vrienden geweest. Ze wilde niet onderdoen in stoer zijn. En die vuilzakken in de gemeenschappelijke bergruimte, één keer om de drie weken buiten zetten, dat moest toch lukken? Ze voelde zich belachelijk. Werd het niet tijd dat ze zich meer openstelde voor haar buren? “Wat nu?” “De waarheid vertellen! Al zal de jouwe wel wat anders zijn dan de mijne.” “Euhm, Herman, waarom heb jij klacht neergelegd?” “Ik heb die niet neergelegd. Hoezo? Jij ook niet?” “Neen. Maar wie dan wel?” “Jef!” riepen ze simultaan. Ze sprongen tegelijk op van hun stoel en stoven naar buiten. Die zogenaamde hulpbehoevende buurman. Dié had pas de hele dag niets te doen. Ze zouden hem wel eens een klusje geven.

Anemos
11 2

Het smaakt of net niet

Zaterdagochtend. Ik begin het weekend met koffie, een chocoladekoek en mijn geopende Postvak In. Antwerpen vraagt vrijwilligers. Ik open de mail, klik op de betreffende link en lees: “In Antwerpen ‘vind’ iedereen vrijwilligerswerk: denkers, doeners, praters, schrijvers, …” De officiële pagina van ’t Stad?! Blijkbaar drinkt Antwerpen nooit Tee. Van commentaren op Facebook word ik ook niet vrolijker. Spellingsfouten van allerlei aard tarten me. En toch, iemand die bij Basiseducatie leerde lezen en schrijven vind ik moediger dan de arrogante universitair die te lui is om een taal te hanteren op zijn zogenaamde niveau. Van verengelsing zwijg ik dan nog. Met andere woorden; ik voel me gekneusd. 0ngemakkelijk wordt ackward. Voor loser is er geen alternatief. Er wordt niets meer gedeeld. We doen tegenwoordig aan sharen om iets dat we cute vinden op te dringen als een absolute must read. Kan de moedige waaghals, die in de pagina VRT-Taal vraagt wanneer men ‘gebeurd’ schrijft en wanneer ‘gebeurt’, voorzien dat ze vooral uitgelachen zou worden? Ze vraagt het nog zo beleefd. Een groep anderstaligen lijden naar de wondermooie Nederlandse taal wordt nogal pijnlijk. Wie is de lijder en wie de leider? Opiniemakers van één of andere radicale strekking vinden, bijvoorbeeld, dat ‘ze Nederlands moete lere en zig aanpasse.’ Series, quizzen, praat- en andere tv-programma’s,  die het verschil tussen ‘die, dat’ en ‘als, of, wanneer, toen’ en aanverwanten niet meer hanteren. Heeft zelfs de publieke zender geen trots meer? Sinds wanneer proeft een dessert? Sinds Jeroen Meus ze bereidt. Het kan hem maar smaken. Wie hecht nog waarde aan correct en hoffelijk taalgebruik? Taalvirtuozen die prachtige dichterlijke creaties op ons afvuren, waarvan wij dan kunnen smullen als van een malse rijpe perzik. Hier en daar zal nog iemand met een grote liefde voor taal zijn pennenvruchten vooraf grondig (laten) controleren. Een tikfout is immers snel gebeurd. Maar het is zaterdagochtend. Antwerpen kan wel even zonder mij. Ik reageer niet, noch om de moedige waaghals te verdedigen, als om het taalgebruik op de publieke zender aan te klagen. Neen, ik sluit mijn mobieltje, neem de weekendkrant erbij en laat me onderdompelen in een wereld van mooie woorden, duidelijke taal en uitdagende cryptogrammen onder het genot van de nog warme chocoladekoek en de sterke koffie. Het kan maar smaken.   12 horizontaal heb ik inmiddels gevonden ;-) 

Anemos
20 3

Slimme Jefke (als oefening in een cursus - korte scène ahv foto)

“Jefke! Weeral aan het dromen?” Jefke had zijn oefening al af. Hij schrok even op. “Ja, euhm, ja meneer Lathouwers, al effekes. Komt ge niet nakijken?” Vingers intrekken wanneer de lattenkletser langskomt. “Neem de achterkant van uw lei maar en maak de volgende oefening!” Jefke begon eraan en was weeral snel klaar. Fluitje van een cent. Hij was niet aan het dromen. Jefke telde de winst die hij zou maken door huiswerk van andere kinderen te schrijven. Daar verdiende hij goed mee. Hij kon dan niet betrapt worden. Laten afkijken in de klas was riskanter en enkel mogelijk voor de kinderen rondom hem. De meester kwam nu toch nakijken. Jefke voelde zijn vingers al tintelen. “Allez jong, gij zijt toch slimmer dan dat! Hoe kunt ge nu zo’n stomme fout maken?” “Wablieft meester? Ik wist dat echt niet. Kunt ge het eens uitleggen?” Meestal trok Jefke het zich niet aan. Hij wist dat het goed was. Af en toe expres een foutje maken, daar was hij bedreven in. Zo bleef hij populair en zouden zijn klasgenoten zijn hulp blijven vragen. Zijn spaarvarken zwol aan, zijn fietsdroom werd echter. “Begrepen nu, Jefke?” Oei, is die al klaar met zijne uitleg? Jefke haastte zich om de oefening nu goed te maken. Dan kon hij weer nadenken over zijn kansen. Zou ik nu geld vragen aan die nieuwe hier naast mij, zo gretig om af te kijken? Opslag misschien? “Jéfke! Stop met dromen. Ga liever aan bord de tweede oefening maken. Dan kan iedereen zien hoe het moet!” De klas keek gespannen naar hem. Waar zát die toch altijd met zijn gedachten? “Jéfke, nú!” Verdorie toch, nu moest Jos niet meer afkijken. En ik was er bijna, nog vijftig frank!

Anemos
12 0

Wat wil je later worden? (tweede oefening)

“Zeg Marie, wat wil jij later worden?” Tante Trix met haar grote mensenvragen. Marie stond te friemelen aan haar rok, niet wetend wat te antwoorden. Haar neefje Jonas stond erbij en trok een grimas naar haar als verontschuldiging voor zijn moeder. Wat wil ik later worden? Wanneer is dat dan? “Ons Marie wordt leerkracht! Zoals zíj haar klasgenootjes kan helpen.” Mama wist het weer hoor. Marie was blij dat ze niet bij haar in de klas zat. Ze had, zoals haar moeder verwachtte, haar nieuwe kleren geshowd. Stomme rok! Ik wilde mijn jeans aan! Ze zat in de tweede klas van de basisschool, met bijna het hoogste leesniveau, zodat ze niet mee moest doen met de andere kinderen tijdens het leesuur. Alleen een uurtje per week een ander kind helpen. Hoe moeilijk kon het zijn? Meestal mocht zij, met twee andere slimmeriken, in de schoolbibliotheek een boek lezen en daarover vertellen. “Maar neen, die gaat naar de universiteit. Die wordt professor!” Wat is pro-fes-sor? Zeker iets saai! Zoals nonkel Frans zelf. “Laat haar toch met rust! Ze …” Gelukkig verdedigde haar vader haar. Gered! Op dat moment begon haar babyzusje te huilen. Eindelijk! De aandacht voor Marie verslapte. Samen met Jonas ging ze naar zijn speelhoek. Hij was al negen en kon al zóveel lezen. Marie vond dat heerlijk. Ze speelden de avonturen uit hun boeken. Soms kibbelden ze wel eens wie de held was en wie de slechterik. Ofwel las Jonas aan haar voor. Hij kende al veel moeilijke woorden. Later aan tafel babbelden Marie en Jonas verder over hun boekenavonturen. De held ging bij rijken stelen om het aan armen te geven. Toen herinnerde Marie zich weer plots, de vraag die de volwassenen allang vergeten waren maar zij riep dolenthousiast: “Ik wil later Robin Hood worden!”

Anemos
3 0

Wat wil jij later worden?

Haar glimlach verbreedde toen nonkel Mon zei dat ze talent had om piano te leren spelen. Met blozende wangen van plezier, speelde Maartje het eenvoudige kinderliedje nog een keer. De omzittenden zongen mee,  ‘Broeder Jacob, broeder Jacob …’ Ze genoot zichtbaar en haar favoriete oom werd haar meest toegewijde fan. Het zingen ging nog even door, afgewisseld met mopjes vertellen en vrolijke raadseltjes oplossen. Zo in het middelpunt van de belangstelling voelde ze zich in haar nopjes. ’s Nachts droomde ze haar eigen komende succes. De volgende dag in de klas, vertelde de juf over beroepen. Dat triggerde haar wel. Nog half dromend over de vorige avond, waarin ze zich een beroemde ster voelde met nonkel Mon als haar grootste fan, antwoordde ze enthousiast ‘pianospeler’, toen het haar beurt was om te antwoorden op de vraag wat ze later wilde worden. De hele klas schoot in de lach en zelfs de juf moest haar best doen om zich in te houden. Ze keek een beetje beteuterd rond. Haar klasgenootjes vonden haar soms een beetje raar, maar wel altijd grappig. ‘Gisteren was het juffrouw’, ‘vorige week wilde ze nog mensenhelper worden’ of ‘klerenmaakster’ … werd er zacht gefluisterd. Maartje was het wel gewoon. Ze had meestal ook genoeg aan zichzelf en haar dromen. Ze zweeg, bleef in haar eigen wereld, waar nog net genoeg plaats was om de les te volgen. ‘Misschien,’ dacht ze, ‘misschien moet ik eerst maar eens groot worden.’   (dit korte verhaal schreef ik als oefening voor een cursus van Wisper)

Anemos
14 1