Lezen

Tip

Zo kan het ook

Daar stond ik dan. Mijn handen vol herinneringen aan wat ‘ook mijn levenswerk!’ was door een dichtslaande deur gedegradeerd tot vergeelde agenda’s en notitieboekjes vol ezelsoren in een kartonnen doos. Verlaten in het kantoorgebouw van mijn toekomstige ex-werkgever. Daar stond ik dan. Alle knopen doorgehakt en papieren formaliteiten achter de rug, tijd dus voor een exitgesprek. Het zou goed doen, dacht ik.  A ja, want zeg nu eerlijk. Wat blijft er over als het werk geen gespreksonderwerp meer is op het werk? Dan blijven alleen nog mensen over, met hun grote en kleine kantjes, waarvan je op een voor alle partijen gewenste manier afscheid moet zien te nemen. Zeker met hen waarmee je meer tijd doorbracht, moeilijkere situaties hebt doorwroet dan met je eigen familie.  Eénentwintig jaren van mijn leven, voor wat ook ‘mijn levenswerk’ was. En dat het een mooi afscheid zou worden, dat was zeker. Mijn huisgenoten kregen de instructies niet op mij te wachten met het avondeten. ‘Dat ik geen idee had hoe laat en in welke staat ik zou thuiskomen straks.’  Ik zag de bloemenruiker, het volle champagneglas en de truffelpasta al voor me. Aan de deur geleverd, door Le Frascatti, het culinaire begrip in Laken. Nog één keer aanschuiven aan de witte vergadertafel gedekt zonder begrotingscijfers of functioneringsgesprekken.  Genieten van onze laatste maaltijd samen.  En van het exitgesprek, uiteraard. Geen windvlaag of kapot slot, maar een gefrustreerde directeur sloeg de deur achter zich dicht.  Als met een moker geslagen stokte mijn ademhaling. Mijn brein holde de reactie van mijn lijf achterna.  De aangeklede tafel met ruiker en drank viel in duizend stukken op de linoleumvloer. Doch, het zou niet haar afscheid worden. Het was ook niet alleen mijn laatste werkdag.  Het wegvallen van een aanzienlijke subsidie sloeg als een bliksemschicht in op de organisatie. Met als resultaat acht getroffen collega’s die nog hoopten op een menselijk afscheid, tevergeefs.  Want eerder die dag dwong ze, met open deur, passerende medewerkers één voor één tot afscheid in ware condealancestijl in haar kantoor.  Bleek dat zelfs dit mij niet meer gegund werd, ze wachtte mijn komst niet meer af en vertrok. Sprakeloos na dit mislukte afscheid trok ik dan maar als laatste levende ziel de deur van verwachtingen achter me dicht. Halsreikend uitkijkend naar een betere toekomst.       

Els Wouters
250 4

De lezer van golven

De zee neemt   Zacht verbrokkelt de wereld Stuk voor stuk glijdt de stad weg Zandige korrels brokkelen in zee Spoelen bijna onmerkbaar   Elke groef, elk scheepsromp Krast zeewaarts Elke gevallen boom Verwondt het land   Kleiner, nietiger, slinkend Meeuwen schreeuwen honend Terwijl zee inneemt Wat nooit echt van mensen was   Dialoog setting vissers op het strand Warre “Mijn boot lag hier” (streept met stok in het natte zand) “Hier, gisteren nog. De zee komt dichterbij en kijk, die schuine golven… Hier gaat iets gebeuren.” Jozef  “Och man, nu eens tot hier. Morgen weer tot ginder. Je boot is weg maar die vinden we wel terug. Niets aan de hand. Hier zal niets gebeuren.”   Dialoog setting drukke markt Westende Troubadour “Gisteren nog was ik Oostende. Gisteren nog. Kom dat horen mijn verhaal…”     “Een storm, ’t was wreed. Boten losgeslagen. Huizen in puin. De oogst vernield. Warre, jullie weten wel, de oude visser: over boord geslagen. Niet teruggevonden. Ze spreken ervan om  Oostende te verplaatsen” Koopman “Weggespoeld… Over boord geslagen…vreselijk.” Huisvrouw “Het zal alleen mar erger worden! We worden nog allemaal haaienvoer.” Oude visser “De zee… de zee, altijd onbetrouwbaar. Ik kan het weten… jaren ervaring” Notabele “Een storm, ja. Dat is van alle tijden. Maar erger. Ach mensen, komt wel goed. Testerep is sterk. Oostende jong. Verplaatsen? Waar is dat goed voor?”       Vechten heeft geen zin   Aanrollende, schuimende, verzwelgende Donkere diepte Slokt alles op   Beschaving glijdt weg Dieper in ziltig zand Weg hier. Veiliger oorden   Stadsteen op zeebodem Omspoeld wachtend Eeuwenlang eenzaam donker   Toekomst loopt verder Namen zijn geheugen Tot verstilde wereld hervonden wordt     Dialoog. Setting oude boer en kleinzoon op vaste land (uitkijkend over zee) Boer “Daar, daar ploegde ik…”                                                                                                      “Ik herinner mij de troubadour op de markt. Hij bracht het verhaal van de eerste grote storm.” Kleinzoon “Vertel nog eens van de oude visser?” Boer “Warre. Hij wist het. Hij voelde het. Lang voor het gebeurde. Hij raakte zijn boot kwijt, zomaar op het strand. En hij kon de golven echt lezen. Niet vergeten. Nooit vergeten. Testerep was, maar Oostende blijft; groot.” Kleinzoon “Warre, lezer van golven! Ik zal het ook mijn kleinkinderen vertellen…”   Ainat – 01 augustus 2022 – in het kader van Vloedschrijvers voor de verzonken ballades van Testerep – Oostende.      

Ainat
18 0

Verzonken (over Testerep)

Oostende lag vroeger ergens anders, dieper in zee. Ik leefde daar. Het was een eiland, geen echt eiland, maar een geul, begroeid met planten die zout verdragen. Planten met dikke, sappige bladeren en stengels, bedekt met kleine haartjes of schubjes. Ze hadden een waterreservoir. Ze konden zich zat drinken aan zeewater. Ik heb altijd veel van zout gehouden. Tijdens mijn wandelingen in de heel vroege ochtend, wanneer mijn man en kinderen nog lagen te slapen, likte ik aan de zilvergrijze schubjes. De haartjes op de blaadjes streelde ik voorzichtig met mijn vingertoppen. Wanneer ik terugdenk aan die tijd voel ik het eiland nog in mij, als een fantoompijn. Ik heb het voelen aankomen. Het verdwijnen. Toen ze de bomen begonnen kappen. Toen ze turf uitstaken, om te verbranden en om zout te winnen. Want iedereen houdt van zout. Toen het land steeds vaker begon te overstromen. Ik voelde het aankomen en ik heb niets gedaan. Niet dat ik mijn ogen ervoor heb gesloten. Ik zag het en dacht dat ik niets kon doen. Pas toen het te laat was ben ik gaan twijfelen. Ik was gewoon een moeder, een vrouw, een nettenbreister. Breien heb ik altijd gedaan. Net als mijn overgrootmoeder, mijn grootmoeder, mijn moeder en haar zussen. Zo ver als ik kan teruggaan in de tijd, werd er in mijn familie gebreid. Eenvoud, kuisheid en verstandSierden t’allen tijd de vrouwenDie ons eiland gaf te aanschouwen Dat werd bij ons gezongen. En ik leefde daarnaar. Misschien heb ik mezelf onderschat? Had ik meer op mijn gevoel moeten vertrouwen? Ik denk dat wij onszelf evenzeer over- als onderschatten. Alles verandert. Alles is kwetsbaar. We kunnen niet anders dan dat aanvaarden. Maar we hoeven geen schapen te zijn. We vermogen meer dan we denken. Als we maar goed luisteren, kijken, voelen.  Het breien van een visnet is niet zo moeilijk. Ik zou het je kunnen leren, als het je interesseert. Je hebt er een naald voor nodig, het liefst uit iepenhout. Een naald met een lipje of een tongetje, waarrond je het breigaren legt. De naald moet zowel buigzaam als taai zijn. Net als wij, om het te halen. Ook een maatstok heb je nodig om de grootte van de mazen te bepalen. De mazen zijn de gaten. Die zijn even belangrijk als de draden. Ik ben graag met mijn handen bezig. Het brengt mijn hoofd tot rust, sust mijn gedachten. Soms kan het hier vanbinnen blijven malen. Het breien deed ik steeds in groep, het was een sociaal gebeuren. We praatten en lachten, sommigen rookten, we verdeelden het werk. De netten verbonden ons. Mannen, vrouwen en kinderen. Bijna iedereen deed mee. We gebruikten natuurvezels en kookten ze in een mengeling van water en boomschors, om ze tegen schimmels te beschermen. Zo eenvoudig kan beschermen zijn. Je moet wel weten wat een driebeen en een kantschool is. Een driebeen is een knoopje waaruit drie touwtjes vertrekken. Een kantschool is een knoopje waaruit twee touwtjes vertrekken. Ik zal het je tonen. Soms boetten we ook de netten. Boeten is herstellen. Zoals in ‘boete doen’. We herstelden onze fouten, de schade die we veroorzaakt hadden. We vermaakten de mazen. Ook dat kan ik je leren, als het je interesseert. Op een dag verwoestte de zee ons met haar vloedgolf. We zagen het aankomen en toch was het onverwacht. Hadden we het kunnen voorkomen? Hadden we meer moeten doen, of juist minder? Op de zee kan ik in elk geval niet boos zijn. Want ze omringde ons, verbond ons. Net als de netten. Wij gaven ons eiland, onze geul begroeid met zoute planten terug af aan de zee. En verplaatsten onze stad Oostende naar een beetje verderop. Lang na de grote overspoeling bleef een topje van ons land in zicht. Als een herinnering, een waarschuwing.  Tot het helemaal verzonk. Wegebde uit de hoofden, uit de verhalen die in de nieuwe opgeschoven stad verteld werden. Wanneer de naam Testerep nog eens, heel zeldzaam, viel, dacht men dat het een sprookje was geweest. En dat was in zekere zin ook zo. Maar ik heb daar wel echt geleefd.

Tanja Wentzel
99 0

De krantenwinkel (uit Coronacursiefjes)

                                                                 (donderdag 23 april 2020 – 6735 doden in België)   Op het voetpad voor de krantenwinkel is het druk. Buiten staat een reclamebord in plexiglas met de laatste cover van ‘Flair’. Naast een meisje met een brede tandpastasmile staat de tekst ‘hoe vermager je in vijf dagen zonder te diëten’ in grote zwarte letters. Je kan er niet naast kijken. Ik heb een pakje dat moet worden teruggestuurd. Ik heb een accu voor een oude laptop gekocht in de hoop dat ik die terug aan de praat kon krijgen. Nee dus. Gelukkig mag ik het zonder kosten terugzenden.  Met een knal botst een man tegen mij aan.    ‘Seg trut! Zie waar ge loopt,’ roept hij en maakt zich uit de voeten. Verdomme! Die heeft geluk dat hij niet is blijven staan. Ik kook inwendig. Een vrouw met zwart mondmasker staat in het deurgat van de krantenwinkel. Ze sleurt een grote boodschappentrolley mee waarmee ze de ingang van de winkel blokkeert. Over haar schouder, vanop een afstand, zie ik binnen twee mensen staan. Je mag per twee binnen, dus dat zit snor. Eén klant staat aan de winkeltoog, de andere rommelt doorheen de magazines. Ik ga op het voetpad achter haar tegen de etalage staan en wacht mijn beurt af.     ‘Kom maar binnen, schatteke,’ hoor ik een stem van achter de toonbank roepen, waarop de vrouw die ik intussen oneerbiedig Zorro heb gedoopt, in de donkere winkel verdwijnt. Vanuit de tegenovergestelde richting komt een oudere man aan geschuifeld. Hij loopt licht gebogen en zijn haar ligt in de war. Hij grimlacht waarbij zijn bovenste tandenrij naar beneden zakt. Met zijn rechterwijsvinger duwt hij ze terug op hun plaats. Dan maakt hij een zwiepende beweging met zijn hand, richting deur.    ‘Vooruit, ’t is aan u!’    ‘Ik weet het mijnheer, ik wacht mijn beurt af.’ Ik wijs naar het A4tje dat op de deur is geplakt met twee grote stukken gele plakband. ‘2 persoonen tegelijk in de winkel toegestaan’.  Ik sta al een tijdje naar dat papier te staren en heb oprechte spijt dat ik geen zwarte stift bij heb. Een grote vette.    ‘Vooruit, ga maar!’ De man wordt duidelijk ongeduldig en maakt nogmaals dezelfde beweging. Ik denk dat hij mij niet verstaat. Ik draag nochtans geen mondmasker.    ‘Ik wacht even tot er een klant buiten komt, mijnheer.’ Ik glimlach vriendelijk of tenminste, dat probeer ik toch. Het is tenslotte niet zijn schuld dat hij half doof is. Plots schijnt er iets bij hem te dagen en hij grijnst.    ‘Aaaaah! twee man maar, he?’ Hij wijst naar het velletje papier.     ‘Ja mijnheer, twee maar, he.’  Oef, hij heeft het verstaan.    ‘Maar u gaat wel eerst binnen! Voor mij! Want u was eerst!’    ‘Ja! Dat klopt.’     ‘En dan is het aan mij!’ Hij lacht zo hard dat zijn vals gebit uit zijn mond floept.    ‘De volgende,’ hoor ik roepen. 

Kristin Huyghe
33 0

De date

‘De date’ V:          Hey, hallo… M:         Euh, ...hallo zeker? V:          Ja, ik ben dit ook niet gewend hoor. Voor mij ook de eerste keer. M:         De eerste keer? V:          Ja, maar ik dacht bij mezelf, kom Sofie, doe eens zot en stap uit je comfortzone. M:         Aha… V:          Ik ben al te lang braaf geweest, altijd maar veiligheid opzoeken, nooit eens iets nieuws proberen,… Tijd voor verandering! M:         Mmm, interessant. Altijd braaf en voorzichtig, dat ken ik niet. V:          Ah nee? Ik wel, ik zet normaal gezien alleen maar een stapje de wereld in, wanneer ik tegen alle risico’s beschermd ben, … alsof ik in zo’n sumoworstelpak zit.  Je kent dat wel; als je dan omvalt kom je sowieso zacht terecht. Maar dan bij wijze van spreken, hé. M:         Ja, ha ha, maar…, nu zie je er toch niet uit als een sumoworstelaar. Mooi figuurtje, sexy hielen. V:          Merci, ik heb mijn best gedaan. Ik ben wel tien keer van outfit gewisseld. Ik dacht eerst om een rood kleedje aan te doen, maar ja, rood én een diepe decolleté, dat geeft toch snel de verkeerde indruk. Uiteindelijk heb ik dan een paar foto’s gewhatsappt naar een vriendin en die heeft het zwarte kleedje gekozen. Daar doe je nooit iets fout mee, zei ze. Wat denk jij? M:         Och, ik heb daar geen verstand van, maar als het aan mij lag, had je best dat rode kleedje mogen aantrekken. Daar zou ik geen nee tegen zeggen. V:          Zie je wel, toch weer de verkeerde keuze…. Ik zou ook nooit meer deze schoenen aantrekken. Achteraf bekeken zijn stiletto’s niet zo handig om mee naar een park te komen. Onderweg naar hier heb ik al het halve park opgeruimd. Om de paar meter moest ik er papiertjes afhalen. Ik heb er zelfs een colablikje mee opgeprikt. Verre van glamoureus. M:         Da’s lachen; maar je komt er wel mee weg hoor. V:          Vind je? M:         Ja, hoor. Mooie blauwe ogen heb je trouwens. V:          Oh, bedankt. Maar, om eerlijk te zijn… ze zijn eigenlijk bruin. Ik heb van die gekleurde lenzen in. M:         Aha, een geheim ontrafeld. Nog meer geheimen? V:          Euh, ja, …deze borsten zijn ook niet helemaal echt…Push up BH. M:         Wat een teleurstelling; maar iedereen heeft zijn geheimpjes zeker… Kom, vertel, waarom is zo’n aantrekkelijke dame zo onzeker? V:          Goh, het grote cliché? Een neurotisch betuttelende moeder en een over beschermende vader? M:         Tja, met een dochter kan je nooit voorzichtig genoeg zijn zeker? Achter elke boom schuilt de grote boze wolf. V:          Misschien, maar in ieder geval, nu ben ik vrij. Mijn moeder is een tijd geleden gestorven. Uitgegleden op een ijsplek toen ze in haar kamerjas en op pantoffels de post uit de brievenbus ging halen. Altijd zo voorzichtig geweest en dan zo aan je einde komen. M:         Da’s hard. V:          En mijn vader is voor een nieuwe vrouw gegaan. Die had uiteindelijk toch ook genoeg van de betutteling en woont nu in Saint-Tropez. Elke dag zon, Picon, bermuda’s en Docksides. M:         Oké, ik begrijp het. En dan nu jij nog. V:          Ja, nu is het me-time. Tijd voor Sofie 2.0. Gedaan met die eenzame glazen wijn in de zetel, met nog maar eens een herhaling van Friends als gezelschap. Tijd voor een happy end! M:         Heb ik even geluk, ik hou wel van happy endings… V:          Ah, euh ja….. euh … M:         Grapje….Gezellig zo in het zonnetje. V:          Ja, dat is waar, een wit wijntje zou er wel bij passen, of een frisse pint. M:         Vertel mij wat. V:          Of een Cavaatje. Dat lust ik altijd, jammer dat ik er niet aan gedacht heb om een fles mee te brengen. Het is tenslotte een date hé. M:         Een date? V:          Ja…, ik moet zeggen. Ik was eerst wel heel zenuwachtig, zo’n eerste keer een blind date, maar voorlopig valt het reuze mee. In mijn hoofd speelde zich een heel ander scenario af. M:         Euh, heb ik dat goed begrepen, zei je nu een date? Ik weet niet of ik het zo zou noemen hoor; eerder… een toevallige ontmoeting met mogelijkheden? V:          Toevallig? In ons bericht stond toch om twee uur op het bankje tegenover het beeld van de naakte dame? M:         Nee schatje, ik denk dat je je vergist. V:          Een vergissing? M:         Wij hebben geen date. Oei, time is up,  daar komt mijn vrouw aangewandeld met de kinderwagen. V:          Wat zeg je, je vrouw? M:         Ja, …kans verkeken, toch geen happy end vandaag. Ik denk trouwens dat je het verkeerde bankje hebt gekozen. Volgens mij heb je een date met die man daar tegenover. Diegene die daar alsmaar meer ineengedoken op zijn bankje zit. Ik zag hem al een paar keer ongerust op zijn horloge kijken.   Jessy Hamvas

jessy hamvas
26 1

Papier hier!

Op het bankje zitten een dame (A) midden vijftig en een meisje, rond haar negende jaar (M). Het is zonnig weer, nog niet te warm. A is aan het schrijven. M eet boterhammen op het hoekje van het bankje. A – Hé!? Oh, hallo meisje. Houd je me gezelschap? M (kijkt verbaasd op) – Oh, ik dacht dat je me niet gezien had. Ik zit hier al eventjes hoor. A – Ik voelde de bank wel een beetje bewegen, maar was zo bezig. M – Schrijf je sprookjes? A – Neen, allez, nu toch niet. Ik… eigenlijk gewoon saaie grote-mensen-dingen. M (lacht voorzichtig) – Ja, dat is saai. (M neemt nog een hap van haar boterham) A – Lees jij sprookjes? M – Ja! Ik ken alle sprookjes! Dat zegt mijn mama. (met halfvolle mond) A – Hoe weet jouw mama dat? M – Ze leest elke dag een ander sprookje voor. Of soms eens opnieuw omdat ik het zo mooi vind. A – Welk sprookje vind je het mooist? M – Dat is altijd anders; vandaag Sneeuwwitje. Maar Roodkapje vond ik ook mooi. Alleen … dat was verschieten met die wolf. A – Ja, dat was inderdaad nogal bangelijk. M – Bangelijk? A – Verschieten en dan even bang zijn. M – Ja! Echt waar. Weet jij dat nog van vroeger? A – Ja, ik weet dat nog en dat ik heel blij was toen het sprookje goed eindigde. M – Ken jij echt álle sprookjes nog?! A – Hmm, neen niet allemaal meer. Er komen ook nieuwe sprookjes bij. Die ken ik niet meer. M – Dat is niet erg hoor. Misschien ken ik ook niet alle sprookjes. Mijn mama heeft het dikke boek nog niet uit. (even stilte terwijl M verder eet) A – Wacht je op iemand hier? M – Ik eet alleen maar mijn boterhammen op en dan moet ik terug naar de juf. We zijn op schoolreis vandaag. Fijn hé! A – Ja, heel fijn. Dat heb ik vroeger ook nog gedaan. Hier op schoolreis. Toen was er nog geen attractiepark, geen dolle achtbaan. Gewoon het sprookjesbos en Holle Bolle Gijs natuurlijk. M –Ik houd niet van de achtbaan en die andere draaidingen. Dan moet ik van mama altijd gaan zitten en kijken hoe mijn broertje en grote broer ronddraaien. Maar dat vind ook niet fijn. A – Word je dan ziek in je buik? M – Ja, ze lachen me dan uit. Maar ik kan er ook niet aan doen. Ik doe dan alsof ik nog in het sprookjesbos ben. A – Wat gebeurt daar dan? M – Waar? A – Als je doet alsof je in het sprookjesbos bent. M – Euhm… de zeven geitjes redden en Roodkapje vóór de wolf komt. Ik ben dan de held! Ik neem ze mee op de stoomtrein, daar durft de wolf niet komen. A – Dat zou nog mooi zijn voor de Efteling, een echte held. M (lacht even verlegen en springt dan op) – Ik ben zo terug hè. In de nabijheid: “Papier, hier! Papier, hier!” M – Hahahaha, grappig hé. Ik neem altijd papiertjes van thuis mee om in Holle Bolle Gijs te gooien. Hij heeft altijd honger. A – Ik soms ook. M – Honger in papiertjes? Jij ook? A (lacht) – Neen, dat niet. Ik vind het ook grappig. M – Maar jij bent toch al groot! A – Eigenlijk wel ja. En toch vind ik het nog plezant. M – Heb je nu ook papiertjes bij? A – Toevallig wel. Weet je wat? Ik scheur de saaie grote-mensen-dingen uit mijn boekje. M – Mag ik ze aan Gijs geven? A – Alsjeblieft. M. springt op, huppelt weer naar Holle Bolle Gijs. Papier hier! Papier hier! … M – Nu zijn alle papiertjes weer weg. Ik heb ook die op de grond opgeraapt. A – Ja, ik zag het. Dat is fijn, zo blijft het zeker netjes hier. M – Ja hè? Het moet ook zo. Dat staat overal op de bordjes. Ik kan dat al goed lezen hoor. A – Inderdaad, het hoort zo. Dat heb je goed gelezen en gedaan. M – (glimlacht trots). Ik lees ook al boeken van Jommeke! A – (kijkt verrast). Wauw! Heb je er al veel gelezen? M – Ken jij die boeken? A – Ja hoor. Ik las ze vroeger ook; heel graag nog wel. M – Amaai. Jommeke heeft echt al veel avonturen meegemaakt hé? A – Ja, dat is zo. Welke avonturen lees jij graag? M – Oh, allemaal. Ik spaar voor Jommekesboeken. Soms zijn ze grappig, maar soms ook … euhm … verschieten en dan bang zijn. A – Bangelijk. M – Ja, bangelijk. Met die stoute Anatool en de twee boeven, Kwak en Boemel. Maar de mama en papa van Jommeke zijn wel gek hè? (lacht) A – Ja, daar moest ik ook altijd mee lachen. En met Choco en Flip en Pekkie. M – Ja, Flip is wel heel slim, die maakt veel mopjes. En Filiberke is altijd zo’n beetje … dom. A – (lacht nu ook voluit) Ja, die Filiberke toch. … (M. drinkt aan haar drinkbeker en wuift naar drie kinderen die op een volgend bankje naast haar zitten. Ze laat een boertje.) M – Hahaha. Euhm, oh pardon. Nog een boertje. Oei, er zitten twee boeren in mijn buik. A – (glimlacht). Hadden ze dorst? M – Wie? A – De boertjes. Omdat je nogal snel dronk. M – Ah, nee, ík had dorst. En dan komen pas de boertjes. A (geveinsd verbaasd) – Oh? Hoezo? M – Mijn papa zegt dat de boertjes van veel drinken komen. Het zijn niet de boeren van de koeien hè. A – Ah zo. Nu begrijp ik het. Daarom heb ik dat soms ook. M – Dat is bij iedereen zo, zegt hij. Ook de scheetjes. (lacht ondeugend) A – Ja? Hoe komen die er dan? Want die heb ik soms ook. M – Dat weet ik niet helemaal juist, maar ze zitten in de … poep (fluistert het laatste woord) A – Oh, dáár (fluistert terug). M – Het is zoals de eitjes, zegt mijn mama. A – Laten de eitjes ook scheetjes? M – Geen echte. Als je ze in heet water legt, moet je er eerst een gaatje in prikken. Dan komen er belletjes in het water. A – Luchtbelletjes? M – Ja, het gaatje moet je goed prikken, in de poep van het eitje. Dan… A – Ja, dan … ? M – Dan zijn het precies scheetjes. Als je in de kop prikt, komt er wit uit. A – Dat heb je goed gevonden. Een beetje zoals luchtbelletjes als je onder water zwemt? M – Ja, zo ziet het eruit. Dat heb ik ook al gedaan. Maar onder water mag je geen scheetjes laten, alleen uitblazen met je mond. (M. zegt iets tegen de kinderen op het volgend bankje.) A – Zijn die kinderen van jouw klas? M – Ja, die jongen en die anderen van andere klassen. A – Wilde je niet liever daarbij zitten? M – Neen, straks zie ik ze weer allemaal. De juf zei dat ik hier moest komen zitten, helemaal op het hoekje. De juf zit op nog een ander bankje. (wijst) Dáár, bij die grote jongens. A – Het zijn niet zoveel kinderen precies. M – Neen, die anderen zitten in die hoge draaidingen. Wij moeten hier onze boterhammen opeten. Straks komen die anderen met de meester en dan gaan wíj al naar de speeltuin. A – Dat is mooi geregeld. M – Ja hè ….  Nu kan ik óók een verhaaltje schrijven. Over de vertelseltjes die we gezegd hebben. A – Oh ja? Zit er al een verhaaltje in je hoofd? M – Ja, echt. We moeten alles goed onthouden vandaag. Het is voor huiswerk. Ik kan al goed schrijven. A – Vandaag nog? M – Neen, voor na zaterdag en zondag. A – Na het weekend? M – Ja, dan! (In de nabijheid: ‘Mara! Mara! Kom je terug? We gaan al verder.’) M – Ik moet terug. Dat is de juf die roept. A – Wat fijn dat je hier je boterhammen hebt opgegeten. Dank je wel voor je gezelschap. M – Eigenlijk … ik wilde eerst niet, … eigenlijk moest ik van de juf omdat ik vlug boos word. Hier op het hoekje. A – Word jij vlug boos? Daar zou ik niet gauw aan denken. M – Ja, als ze allemaal tegelijk praten en roepen en veel te luid lachen. Dan doet het raar in mijn hoofd. A – Drukte? Houd je niet van drukte? M – Ja, dat is het, drukte! Nu weet ik dat woord weer.(ze staat op, steekt haar drinkfles weer weg, raapt nog enkele papiertjes op en huppelt weg. Ze wuift nog naar A). Daaag! A – Dag Mara. Veel plezier nog. Papier hier! Papier hier! (A buigt zich weer over haar schrijfboekje. Haar oog valt op een naam die ze al kende: Mara)

Anemos
17 1

Twee zijden van een bank

1: Waren er geen andere banken meer vrij? 2: Wat? 1: Ik vroeg of er geen andere banken meer vrij waren. 2: Waarom? 1: Omdat het meestal zo is. Men komt tegenwoordig niet meer naast mensen zitten. Mensen zijn vies en ongemakkelijk. Men zit liever op een met vogelkak besmeurde bank dan naast een ander mens. 2: Als je mij op deze manier probeert weg te jagen dan zal ik je moeten ontgoochelen. Ik blijf hier mooi zitten. Het is evenveel mijn bank als de jouwe. 1: Och, wat kan mij het schelen. Blijft u maar mooi zitten… of staat u op. Het maakt mij geen kloten uit. 2: Waarom wil je dan weten waarom ik hier kom zitten? 1: Omdat ge er jong uitziet, wat doet iemand van uw leeftijd hier en nu op een bank. Moet ge niet wat drank achteroverslaan en het vrouwvolk versieren. Ge doet zelfs niks. Ik zie geen doppen in uw oren of boek in uw handen. Ge zit hier zomaar wat te zitten. Blijft ge hier zitten tot ge zo oud en levensmoe zijt als ik? 2: Wat een zure pruim ben jij zeg, jouw cynische kijk is het laatste wat ik nu nodig heb. Daarbij je lijkt helemaal niet zo oud. Hooguit 50? 1: 49, maar dat is oud genoeg. 2: Dan heb je het recht nog niet eens om jezelf oud te noemen. 1: Och, Ik heb dat recht niet nodig. Het aantal jaren die verstreken zijn sinds uw moeder u heeft uitgeperst, daarvan wordt ge niet oud. Het heeft ook niks te maken met bijziendheid of rimpels. Sommigen hebben meer rimpels dan mij, maar zijn toch jonger. Ik ben oud omdat het leven mij oud heeft gemaakt. 2: Dus dan heb je eigenlijk ook geen reden om mij jong te noemen. 1: Ik zie het al, meneer is van de slimme soort. Dat is het ook, uw generatie voelt zichzelf wel rap slim. Ge hebt het allemaal snel doorzien. Ge tikt drie woorden in op Google en hup, meneer is klimaatexpert, drie andere woorden en ge kunt advocaat spelen. Dus kom, vertel mij eens waarom ge hier zit. 2: Het vrouwelijk geslacht. 1: Het vrouwelijk geslacht zegt hij (lacht). Nog zo’n gevat antwoord. Is dat niet de reden waarom alle mannen ergens naartoe gaan. Het vrouwelijk geslacht. Dus vertel me eens wat meer. Wat voor pietluttige vrouwenproblemen houden u bezig, uw liefje weggelopen? Zat ze op een ander of kon ge zelf niet van de andere meiskes blijven? Of zijt ge zo’n ordinaire viespeuk die in een park naar zogende moeders zit te lonken. 2: Voor zover ik weet ben jij een viespeuk. Wat ik hier doe, gaat jou niks aan. Waarom vertel jij me niet hoe je zo verzuurd bent geraakt en waarom jij je zo oud voelt, als het niks met rimpels of bijziendheid heeft te maken. 1: Eigenlijk gaat het u ook niks aan, maar, weet ge wat. Ik zal het u toch meegeven. Kwestie dat uw jong en maagdelijk brein er misschien nog iets van op steekt. Ook mijn problemen hebben betrekking tot het vrouwvolk, mijn eigen vrouw, als ik ze zo nog mag noemen. Ze is weg, begrijpt ge. Foetsie. Zijden badjas, rode lingerie, 9 paar schoenen, zomerse jurken, zwemkledij en de koffiezetmachine, allemaal weg. 23 jaar, nog twee en we hadden de 25. Hoe noemen ze dat gouden, kristallen? 2: Zilveren. 1: Zilveren, dat is een veel te dure grondstof voor wat het maar voorstelt. Laten we het bij plastieken houden. Nu, al die triviale zaken daar hielden we ons niet mee bezig. Ouderdom heeft niks met jaren te maken, het huwelijk ook niet. Ge kijkt naar dezelfde televisie, slaapt in het zelfde bed en eet aan dezelfde tafel. En wanneer ge plots al die dingen alleen moet doen beseft ge waar het is fout gelopen en als simpele man natuurlijk zo’n vijf jaar te laat. 2: Was het vuur uit de relatie? 1: Dat is waar het bij jullie nog om draait eh, vuur. Het brandt snel op hoor, dat vuur. Maar ik neem het u niet kwalijk, voor mij is er ook vuur geweest. In het begin lagen we hele nachten te vrijen. Er was slechts één wereld en dat was degene wie wij creëerden. Dat kent ge waarschijnlijk wel. 2: Eigenlijk niet, ik heb nooit echt veel passie gekend. Een honger om te neuken dat wel. Ik neem dan het eerste de beste meisje dat ik tegenkom. Het is allemaal niet zo moeilijk hoor, je praat er wat mee en neemt ze mee naar je slaapkamer. De volgende dag bied je haar een boterham aan en daarna negeer je haar berichten. 1: Zo, zo. Meneer is toch van plan om stukje van zichzelf prijs te geven. Je bent me er wel eentje. Een broek vol goesting. 2: Goesting zou ik het niet noemen. Ik verveel me gewoon, dus neem ik wat ik kan om te vergeten dat ik me verveel. Een pint om door mijn keel te gieten een kutje om mijn piemel in te steken. Tot ik een vrouw leerde kennen die anders was dan alle andere. 1: Achter meisjes zitten dat kon ik niet. Ik was daar veel te beschaamd voor. Mijn vrouw is de enigste die ik ooit heb gehad, daar sta je scheef van te kijken hé. Ze keek me aan met haar prachtige bruine ogen en voor ik het goed en wel besefte zat ze vast in mijn hoofd. 2: Ik begin wat jaloers te worden, zoiets heb ik nog niet meegemaakt. 1: Wat was er dan met die vrouw waarover ge juist ging beginnen, was er geen passie? 2: Het was een oudere vrouw, ze was ongeveer jouw leeftijd, ze had zelfs ook bruine ogen. Ik zat met een paar vrienden op café en zij zat daar in een hoekje, moederziel alleen, ze oogde wat verslagen, maar ze straalde een soort ondefinieerbare schoonheid uit. Mijn vrienden grapten dat het een MILF was. 1: Wat is dat, een mielf? 2: (lacht) Dat is niet zo belangrijk, jongerentaal voor een rijpere dame die er wel goed uitziet. Punt is dat ik plotseling in een weddenschap zat met mijn vrienden. Ze zeiden dat ik haar niet kon krijgen en ik bewees hen het tegendeel. Maar er was iets waardoor ik smachtte naar meer, dus negeerde ik haar niet. We spraken zo veel als mogelijk af. 1: Amai zeg, ge zijt gij eigenlijk wel een propere jongen, zo vrouwen naar bed nemen om uzelf tegenover uw vrienden te bewijzen. Pfff, ik had daarmee moeten thuiskomen ik kreeg een draai rond m’n oren. En die vrouw, ze kon uw moeder zijn. 2: Ze was ook moeder, alleen niet de mijne. Een moeder van twee. 1: Ik heb zelf ook twee kinderen. Ik zie ze nu om de week. Dat is lastig. De week dat ze er zijn moet ge alles alleen bolwerken. Ge weet niet waar eerst te lopen en uiteindelijk zijt ge content dat ze weg zijn, maar een dag later tussen de eenzame muren van uw huis, vervloekt ge uzelf dat ge ze ooit weg wou. 2: Ik hoef geen kinderen. 1: Dan zijt ge dom. Het is een schande dat kinderen zo uit de mode zijn. Ze zijn het enigste wat overblijft. Werkt ge te traag, ze smijten u buiten. Zijt ge niet interessant meer, uw vrouw pakt hare zak. Maar kinderen blijven altijd van u. Bon, ik wil eigenlijk wel weten hoe het afloopt met uw rijpere -zo zei je het toch- (vrouw). 2: Dat rijpere was juist wat me aansprak. Ik kon met haar praten over dingen waar mijn leeftijdsgenoten zich te cool voor vinden. We praatten soms zo lang dat we vergaten te neuken. 1: En ge zegt dan, dat ge nooit passie hebt gevoeld? 2: Inderdaad, ik heb het nooit gevoeld, omdat ik het niet toeliet. Ze was 25 jaar ouder en daarbovenop getrouwd. Het mocht niet, het kon niet. Dus wimpelde ik haar net als de andere uiteindelijk ook af, stopte met afspreken en antwoorden op berichten. 1: Meneer de hartenbreker. 2: Ja, maar deze keer was mijn eigen hart ook gebroken. 1: Zie ons hier zitten allebei met een gebroken hart. 2: Het is zielig. 1: Ach, jongen toch. Zo speciaal zijn we niet. Wandelt verder tot het volgend bankje en ge zult een ander gebroken ziel vinden, want wie, buiten de gebroken mens, zet zich nu alleen op een bankje? Het probleem is dat we banken te kort komen. 2: Van alles wat uit je mond is gekomen, is dit misschien wel het enigste waarmee ik akkoord ga. 1: Ik kom wat zuur over, maar wacht nog twintig jaar tot de maatschappij u voorbijsteekt en ge zult dezelfde onzin uitkramen. Steek misschien toch iets op van dit gesprek. Dat ge beter rechtstaat voor ge hier vastroest.  Ge zijt nog jong en ge kan nog van alles. Die vrouw, daar had je toch geen toekomst mee. 2: Ik moet je weer gelijk geven. Hoewel ik het altijd onderdrukte, zag ik haar graag. Toch kan ik niet zeggen dat ik hier zit omwille van liefdesverdriet. Het is gewoon, als je een vrouw tegenkomt die al zoveel heeft gezien en gedaan, dat je jezelf begint in vraag te stellen. Al die pinten pakken, meisjes imponeren en pronken tegenover mijn vrienden. Waar leidt het me. Naar deze fucking(!) bank, naast een ouwe zak -excuseer- als jij, of toch tenminste iemand die zich voordoet als een ouwe zak. 1: Daar is het, er zit toch wat gretigheid in u. 2: Maar voor jou geldt eigenlijk hetzelfde, je stelt het gedrag van een zestigjarige en je praat als een tachtigjarige, maar ook jij hebt nog veel te beleven, al je zelfmedelijden het brengt jou ook nergens. 1: Misschien hebt ge wel gelijk… Ja, ge hebt gelijk. Het wordt tijd om te vertrekken en dit zielig bankje achter te laten. 2: Ja man, ga weer de wereld in. Neem nu die vrouw aan de overkant, wie weet wat zij allemaal heeft meegemaakt, maar ze wandelt vooruit en dat is wat telt. 1: Ik doe het. Ik sta op. Sterker nog, ik dank mijn vrouw om me te verlaten. Sinds ze weg is leef ik weer. Ik erger me weer aan dingen, zoals aan u toen u hier kwam zitten, alsof ge een indringer in mijn leven was. Ik voel terug. Bedankt vreemdeling, ik ga er nu vandoor. Ik ga u nog een hand geven. 2: Ik moet jou ook bedanken. Ik blijf nog even zitten, maar ik kom binnenkort ook recht en dan laat ik deze bank ook achter me. 1 & 2: Dag! (Pauze) 2: Wacht, wacht, wacht. Je bent iets vergeten. 1: Och, het is een foto van mijn vrouw, ik zal het niet meer nodig hebben. Jij mag het hebben, als je wil. 2: Is dit uw vrouw? Is dit echt UW vrouw? (verontwaardigd) 1: Ja, waarom doet u daar zo raar over. Kent u ze misschien? 2: (Aarzelend) Euh, nee, nooit gezien. Ik was euh gewoon verwonderd. Uw vrouw ziet er… erg bijzonder uit. 1: Bijzonder? 2: Ik bedoel euh dat ze knap is. 1: Wat is het? Heb je nu ook al zin om mijn vrouw te bespringen? 2: (lacht ongemakkelijk) Nee hoor, dat heb ik …euh Ik zou niet durven. Ga nu maar door, de wereld wacht.

Ybe Terryn
6 1

Boelaerpark, 13u

Twee personages op een bank, één iemand komt erbij zitten, zegt niets in het begin. Oude man: Amai, dit zonnetje nemen ze ons in ieder geval al niet meer af. Meisje neemt één oortje uit haar oor. Jonge vrouw: Sorry, zei u iets? Oude man: Ja, dat het hier wel goed zitten is in ons park, als de zon van de partij is. Jonge vrouw: Het is inderdaad een mooie dag, na die regendagen van voorbije week. Oude man: Zeg, is dat niet lastig altijd die muziek in je oren? Jonge vrouw: Nee, waarom? Oude man: Ik vind het zo onnozel voor u dat je in plaats van de rustige natuur alleen maar doef doef doef lawaai hoort. Jonge vrouw: Dat is geen lawaai, dat is relaxerende zenmuziek. Ik kom speciaal hier mijn broodje opeten voor de rust. In de eetruimte van de hogeschool is er te veel volk. Die “doef doef doef” helpt mij dus. En daarbij, het geluid van auto’s daar op de weg, dat is ook niet bepaald rust hé. Oude man: Je hebt gelijk dat er nu wel wat meer auto’s rondrijden en dat ze niet echt stiller zijn geworden in vergelijking met vroeger. Jonge vrouw: Dat geluid, ça va dan nog het is vooral de CO2 die eruit komt. Oude man: CO2, CO2, ik heb schrik dat ze me aanrijden als ik oversteek.  Uitlaatgassen! Vroeger waren we daar allemaal niet zo mee bezig. Lucht is lucht. Jonge vrouw: Door die mentaliteit zitten we nu juist met het probleem. Lucht is niet zomaar lucht. Oude man: Jawel, lucht is lucht, en weer is weer. Koude zomers en warme winters, dat was er vroeger ook allemaal. Ik vind dat ze nogal overdrijven op dat Nieuws de laatste tijd. De mensen hebben geen historisch besef meer. Jonge vrouw: Maar enfin, het is niet omdat je oud bent, dat je de grote problemen van nu moet negeren. Oude man: Wie zit hier alles te negeren met die oortjes, juffrouw? Jonge vrouw: Juffrouw, juffrouw, ik ben geen 16 hé. Dat hokje van die ‘juffrouw’ moet dan betekenen dat ik naïef ben ofzo? Oude man: Dat heb ik niet gezegd! Jonge vrouw: …maar wel gedacht! Jullie oude mannen zeggen zogezegd nooit niets maar willen wel alles beslissen. Oude man: Ik denk dat ik niet veel beslis hier, in dit parkje of ergens anders. Jonge vrouw: Vroeger wel. Oude man: Hoe bedoel je? Jonge vrouw: Als jullie vroeger wat meer zonnepanelen ofzo hadden gelegd hadden we nu niet zo moeten stressen. Oude man: Denk jij dat de Oliecrisis of de jaren 80 simpel waren? Och, stress en problemen zijn er altijd al geweest. Denken jullie echt dat jullie de eerste generatie zijn met problemen? Jonge vrouw: De eerste misschien niet, maar misschien wel de laatste! Oude man: En nu beginnen we ineens met hyperbolen! Jonge vrouw: Hyperbolen? Oude man: Overdrijven om zo je gelijk maar te kunnen bewijzen. Jonge vrouw: Ik moet niet overdrijven want ik heb gewoon gelijk. Wij hebben er vakken over op de hogeschool, dat het niet goed gaat. En nu zou ik graag mijn broodje verder willen opeten. Ik moet direct weg. Oude man: Broodje met kip zie ik, dat is ook niet goed voor het klimaat hé. Jonge vrouw: Ja, nee, ok, dat weet ik. Ik moet van de dokter minstens een paar keer per week mager vlees eten. Oude man: Zo jong en al naar de artsen. Die zijn nergens goed voor. Het enige wat ze doen is pillen voorschrijven. Pillen om op te staan, pillen om te slapen en pillen om naar de wc te gaan. Oud worden is nergens goed voor. Ik ben al blij dat er nog eens iemand luistert. Stilte Jonge vrouw: Mag ik dan eens iets vragen? Oude man: Vragen staat vrij, juffrouw. Jonge vrouw: Heeft u dan geen kinderen waar u bang voor bent? En hun toekomst? Oude man: Och, kinderen, daar ben ik nooit aan begonnen. Ik wou wel, maar de juiste tegen komen was niet simpel, nog zo’n een probleem dat de wereld niet uit is denk ik. Jonge vrouw: Ok, maar er zijn toch wel jongere mensen die je graag ziet? Oude man: Met die corona zie ik niemand meer. Onze Jonas en Koen, de kinderen van mijn overleden zus, die hoorde ik soms nog wel. Maar nu, met al dat gezoom, dat is niets meer voor mij. Jonge vrouw: Maar die familie van u, die gaan toch al die problemen nog krijgen met de opwarming van het klimaat. Dat moet u toch iets kunnen schelen? Oude man: Waar ik mee bezig ben dat is hoe ze van Vlaanderen terug iets fatsoenlijks gaan maken. Iets waar je trots op kan zijn. Jonge vrouw: Je kan toch trots zijn op nieuwe windmolens of zo? Oude man: Je begrijpt me verkeerd, vroeger werden er echte projecten aangelegd. De autostrades waar wij met onze wagens over konden rijden, heel het land door tot in Echternach toe. Dat is toch iets heel anders dan van die mottige blauwe panelen op een dak laten leggen door Polen. En het is niet alleen de infrastructuur, het is ook wie in dat land leeft. En wie dat daar echt in thuishoort. Jonge vrouw: Dus eerst het klimaatprobleem ontkennen en nu ook al een racist. Ik ben blij dat ik mijn broodje op heb. Oude man: Ah, dat mag ook al niet meer gezegd worden dat alle grenzen openstaan. Jonge vrouw: Iets zeggen, wil niet zeggen dat het klopt. En nu moet ik echt vertrekken, meneer. Oude man: Allez, blijf nog even. Jij bent de eerste waar ik mee heb gepraat in een week. Jonge vrouw: Ik heb afgesproken met een vriendin, ik heb juist al een berichtje gestuurd dat ik ben vertrokken. Oude man: Typisch de jeugd: veel grote woorden maar als ze eens echt iemand kunnen helpen, dan kunnen ze niet rap genoeg weg zijn. Jonge vrouw: Meneer, ik ken u niets eens, ik heb hier alleen maar vijf minuten naast u gezeten omdat ik mijn broodje wou opeten. Ik vind dat ik al lang genoeg naar uw negativiteit heb geluisterd. Oude man: Wacht maar tot je mijn leeftijd hebt, voor elk probleem moet je bellen en hopen dat er iemand komt. Dat uw horizon zo klein is geworden dat je al gewoon blij bent dat je een zonnetje ziet. En dat ruziemaken met een juffrouw in het park het hoogtepunt is van uw dag. Jonge vrouw: Ik had niet zo moeten roepen meneer, ik vind het echt wel erg en zo voor u. Dag hé. Oude man: Ja, allez, prettige dag dan nog hé.

bartdg
43 4

Niki, ik mis je

                                                                    Het bankje   Titel: Niki, ik mis je     Rolverdeling:   Gerda: het hoofdpersonage, mama van Niki en oma van Alena en Yannis Conny: haar gesprekspartner Alena: de kleindochter van twaalf Yannis: de kleinzoon, een jaar jonger De verteller: de vetgedrukte bindteksten   Het eerste deel van de ontmoeting speelt zich af op een bank op de zeedijk.                            Het vervolg in tearoom ’t Bretoentje in Westende.   Het is ochtend, Gerda opent de gordijnen van haar appartementje aan zee.  Gerda: Het zonnetje komt al piepen, het belooft een heerlijke dag te worden. Yannis:  Eindelijk, mogen we dan straks een gocart huren, oma? Gerda:   Beloofd is beloofd! Alena:    De voorbije dagen heeft het genoeg geregend.  Ik ben de gezelschapsspellen beu. Bij fietsverhuur Babelou worden de gocarts door de kinderen gewikt en gewogen.  Yannis neemt een ligfiets, zijn zus verkiest een elektrisch model. Gerda:  Jullie hebben een klein uur de tijd om rond te crossen op de dijk, ik ga me ondertussen gezellig installeren op mijn vertrouwde plekje.           Gerda trekt vaak naar de witblauw gestreepte bank op de dijk in Westende.  Een dik kussen onder de arm, wat kruiswoordraadsels en een roman van Sally Read, in haar schoudertas.  De bank staat wat schuin, georiënteerd naar de middagzon.  Een kokette dame, van in de veertig, zit op de hoek van de bank.  Ze bladert in een toeristische brochure. Gerda:   Goeiemiddag, stoort het als ik plaatsneem? Conny:   Nee hoor, integendeel, het is hier zalig en er is gelukkig weinig wind vandaag. Gerda legt haar kussen op de bank en gaat zitten. Conny:   Dat is nog een goed idee, een kussen ga ik volgende keer ook meebrengen.  Want na een poosje lijkt de houten bank wel harder te worden.        De kinderen komen aangereden. Gerda: Yannis en Alena, er loopt veel volk op de dijk, wees maar voorzichtig, zorg dat jullie niemand aanrijden! Conny:  Zijn dat je kleinkinderen? Gerda knikt bevestigend. Conny:   Hun mooie voornamen klinken erg Grieks. Gerda:   Ja, hun papa is een Griek. Conny:  Oh ja, onze dochter vertrekt binnenkort voor één jaar naar Athene.  Ze gaat er stage doen in het kader van haar opleiding hotelmanagement.  Mijn man en ik zijn van plan haar in het voorjaar te bezoeken.  Vandaar dat ik aan het uitkijken ben naar een leuk hotelletje in de buurt.  Van waar is je schoonzoon afkomstig?   Met een krop in de keel antwoordt Gerda: Van Heraklion, op Kreta.  Mijn dochter, Niki, was vertaler-tolk: Engels-Nieuwgrieks.  Na haar studies is ze op Kreta gaan werken en zo heeft ze Kostas leren kennen. Haar gesprekspartner merkt op dat Gerda het moeilijk heeft wanneer ze over haar dochter praat.  Er valt een ongemakkelijke stilte. Na een poosje zegt Conny: Sorry, het was helemaal niet mijn bedoeling je van streek te brengen. Gerda:  Geen probleem hoor, maar mijn dochter is vier jaar geleden overleden aan borstkanker.  Over haar praten blijft moeilijk.  Ze was ons enig kind, mijn man heeft sindsdien nog geen minuut rust gekend.  Ik heb mijn handen vol met Alena en Yannis, waardoor ik weinig tijd heb om te piekeren. Haar buurvrouw wordt plots overvallen door een ongemakkelijk schuldgevoel. De kinderen wuiven in de verte, ze hebben van vehikel gewisseld. Gerda:  Dat was te verwachten, Yannis is een beetje lui, nu hoeft hij niet meer te trappen. Conny, nog altijd onder de indruk, neemt terug het woord. Ik heb erg met jou te doen.  Mijn naam is Conny, mijn man werkt als zelfstandige, ik ben in mijn eentje een week aan zee. Het is tijd om de gocarts terug binnen te brengen, Gerda wenkt haar kleinkinderen.  Die komen in volle vaart aangereden. Yannis:   Oma, krijgen we nu een ijsje?  Gerda:  Oké, maar dat is dan het laatste voor vandaag.  Daarna gaan jullie op het strand spelen, want morgen kan het misschien regenen. Gerda staat op en neemt afscheid. Conny, het was fijn met jou kennis te maken, geniet nog van het zonnetje en hopelijk tot ziens. De volgende dagen blijft het gelukkig mooi weer.  Gerda, haar man en de kinderen trekken er iedere dag op uit: naar het Sealife centrum, Plopsaland en Brugge.  Op vrijdag bekommert opa zich om de kleinkinderen, want oma wil het vandaag wat kalmpjes aan doen.  En hoewel ze de twee bengels niet lang kan missen, kijkt ze toch uit naar een paar uurtjes rust.  In tearoom ’t Bretoentje geniet Gerda van een heerlijke kop koffie met lekkere pannenkoeken Mikado.  Ze heeft plaats genomen aan een tafeltje met zicht op zee.  Zichzelf verwennen zou ze vaker moeten doen, dat beseft ze maar al te goed. Plots tikt er iemand tegen de ruit: Conny.  Gerda is zo geschrokken dat haar wangen rood aanlopen, ze doet teken naar binnen te komen.  Gerda:   Met twee koffie drinken, is nog zo gezellig.                                                                                     Conny:  Mijn laatste vrije dag, morgen zit mijn vakantieweek er al op…  Weet je… ik heb slecht  geslapen na onze eerste ontmoeting op de bank.  Het was me meteen duidelijk dat je je dochter heel erg mist, ik kon je pijn en verdriet voelen.  Bij thuiskomst heb ik onmiddellijk mijn dochter gebeld.    Gerda:   Een goed gesprek doet nochtans deugd, maar met mijn man lukt dat niet meer.  Wanneer ik over Niki begin, gaat hij onmiddellijk in de tuin werken.  In feite kan ik alleen bij mijn negentigjarige moeder terecht.  Maar ik wil haar niet extra belasten met mijn verdriet.  Zij mist haar kleindochter immers ook enorm.  Ik heb al vaak gedacht mijn verhaal eens op papier te zetten, een boek schrijven lijkt mij de ideale uitlaatklep. Maar met de kleinkinderen voortdurend in de buurt, heb ik daar geen tijd voor.                                   Conny:  Zijn ze dan nooit bij hun papa? Met waterige ogen antwoordt Gerda: Een maand na Niki’s overlijden, is Kostas teruggekeerd naar Kreta.  Sindsdien hebben we hem nooit meer gezien of gehoord.  In het begin vroegen de kinderen vaak naar hun papa.  Ondertussen zijn ze het gewoon, hij komt niet meer ter sprake. Haar tafelgenote kan haar oren niet geloven. Conny:   Hoe is het mogelijk, een vader die zijn bloedeigen kinderen in de steek laat.  Heeft die man dan geen hart?    Gerda: Je moet weten Conny, Kostas en ik zijn nooit beste maatjes geweest.  Eens ik besefte dat hij Niki voorgelogen had, was ik klaar met hem.  Dat vergeef ik hem nooit.  Het is allemaal heel pijnlijk geweest, vooral voor Niki.  Al dat verdriet is haar ziekte zeker niet ten goede gekomen.  Van mijn grote liefde voor het mooie Griekenland, blijft sindsdien niks meer over.                Gerda vertelt spontaan verder: Niki was een uiterst voorbeeldige leerling, ze was niet alleen intelligent, maar ook erg creatief.  Van jongs af had ze interesse in vreemde talen en geschiedenis.  Niet te verwonderen dat ze in het middelbaar koos voor de richting Latijn-Grieks.  Niki verdiepte zich in de Griekse cultuur: zowel de kunst, als de taal, het eten, de Griekse mythologie… het fascineerde haar allemaal.  Haar diploma vertaler-tolk behaalde ze met grote onderscheiding.  Ze was ondertussen tweeëntwintig en wou op haar eigen benen staan.  Bijdehandse Niki solliciteerde bij een grote touroperator.  Een jonge kracht die de Griekse taal perfect beheerste, was natuurlijk zeer welkom.  Haar eerste bestemming was dan ook logisch: Griekenland.  Het afscheid op de luchthaven viel ons erg zwaar.  Maar Niki hield zich sterk, ze had er dan ook heel veel zin in.  “Kreta ligt niet aan de andere kant van de wereld hé!”, riep ze nog van aan de incheckbalie. Conny:   Hoe heeft ze haar Griekse man dan leren kennen?       Gerda:   Niki begeleidde vaak toeristen, per scooter, tijdens hun verkenning van het mooie eiland.  Kostas verhuurde scooters.  Ze vertrouwde hem meteen, spijtig genoeg.        Conny:   Hoezo?         Gerda:    Hij heeft haar van bij het begin overladen met lieve woordjes en mooie praatjes.  Dat hij al een zoontje had, is pas veel later aan het licht gekomen.  Niki was op dat moment vijf maanden zwanger van Alena.                Conny:   Nee toch, dat moet bijzonder pijnlijk geweest zijn voor je dochter.  Gerda:    Dat is het minste wat je kunt zeggen.  Ze waren ondertussen samen teruggekeerd naar België.  Wij hadden onze spaarcenten in de aankoop van hun huis gestoken.  En mijn man had ervoor gezorgd dat Kostas aan de slag kon bij de verhuisfirma, waar hijzelf vele jaren werkzaam was.  Niki was in de zevende hemel in die periode, maar haar geluk was van korte duur.                Conny roept de ober en bestelt nog twee koffies.  Ondertussen haalt Gerda een foto van Niki uit haar portefeuille. Gerda:  Kijk dit is mijn dochter, een paar maanden voor haar dood.  Ze was zo geliefd.  Ze werd amper achtendertig.  Na de geboorte van Yannis zijn haar gezondheidsproblemen begonnen.  De melkkliertjes bleken niet zo onschuldig te zijn, zeven jaar is ze ziek geweest.  Wanneer Niki zich beter voelde, deed ze vooral leuke dingen met haar kinderen.  Dat Alena een broertje kreeg, bracht haar rust.  Ze wou absoluut niet dat haar dochtertje als enig kind zou opgroeien, dat had Niki immers zelf nooit leuk gevonden.               Conny:   Het moet voor Alena en Yannis ook een moeilijke periode geweest zijn. Gerda:   Yannis heeft zijn mama nooit anders gekend.  De kinderen wisten wat hen te wachten stond.  Niki had hen daar goed op voorbereid.  De laatste drie maanden van haar leven, woonde ze samen met de kinderen bij ons in.  Kostas was meer af- dan aanwezig.  Hij ging dag en nacht alleen op stap. Conny:   Wat een pijnlijk verhaal, je dochter moet zich vaak erg eenzaam gevoeld hebben. Gerda:   Het was ondraaglijk voor haar dat ze die misstap had gemaakt.  En vooral dat ze niet naar ons had geluisterd.  Maar ja, liefde is nu eenmaal blind.  Conny: Dat ze tot op het einde omringd was door jullie en haar kinderen, geeft toch een goed gevoel.               Terwijl Gerda haar tranen de vrije loop laat, beëindigt ze haar getuigenis. Aan Niki’s laatste woorden denk ik nog iedere dag: “Willen jullie voor mijn twee schatten zorgen?  Het spijt me dat het zo gelopen is, bedankt voor alles!”                                         

Martine De Donder
3 0

Gesprek Vader - Zoon zaliger

Het Bankje   Gesprek Vader – Zoon zaliger   Z:        Moe, papa? V:        Nee, jongen, 5 kilometers wandelen kan nog best als je 54 bent. Z:        Omdat je zo neerplofte op het bankje… V:        Dat kwam omdat het bankje lager was dan ik had ingeschat. Z:        Pijn nu aan je poep, zeker? V:        Nee nee, die poep kan wel wat hebben als je 54 bent. Maak je maar geen zorgen. Z:        Wij maken ons hier nooit zorgen, papa…   Z:         Ging mama niet mee wandelen? V:        Nee, ze wandelt niet graag. Z:        Heb ik haar toen in de stad misschien de verkeerde wandelschoenen helpen kiezen? V:        Integendeel! Die schoenen zijn heilig voor haar. Z:        Ik begrijp het niet, papa: ze was toch blij met de schoenen die ik voor haar koos? V:        Absoluut, jongen. Mama is liever rustig thuis, alleen... Ze houdt niet van de drukte. Z:        En jij bent liever onder de mensen. Zo is dat altijd wel een beetje geweest, hé papa? V:        Da’s waar, jongen. Z:        Heeft mama dan geen hobby meer? V:        Eén grote hobby heeft ze zeker nog, een nieuwe hobby. Z:        Wat dan wel? V:        Bloemstukjes maken. Ze volgt zelfs les met 3 andere dames, in een klein         bloemenwinkeltje, één avond in de maand. Z:        Ik merk het wel: ik heb nooit zoveel bloemen gekregen…   Z:        Dans je nog veel, papa? V:        Dansen? Ik kan niet dansen… Z:        Alé, papa, dansen verleer je niet, net als fietsen en zwemmen: dat blijf je kunnen!             Op elk feestje stond je toch altijd als eerste op de dansvloer. V:        Da’s waar, jongen… Maar er zijn geen feestjes meer… Z:        Ben je dan gekwetst, papa? V:        Helemaal niet, anders zou ik ook geen 10 kilometers wandelen. Z:        5 kilometers was het, papa! V:        Ik moet ook nog eens terug, dat is nog eens 5 kilometers. Z:        Klopt! 5 plus 5 is nog altijd 10. Dat is hier ook zo… Maar nu weet ik nog niet waarom je niet meer kan dansen. Fysiek ben je in orde? V:        Mijn lichaam zou het nog kunnen… mijn hoofd kan het niet meer, jongen… Z:        Ik begrijp het niet, papa. V:        Niet erg, jongen.   Z:        Loop je nog steeds 3 keer in de week? V:        Nee, 3 keer per jaar, van de oprit naar de deur… als het hard regent. Z:        Dat is niet joggen, hé. V:        Da’s waar, jongen. Z:        Te oud geworden, papa? V:        Nee nee, mijn hoofd kan het niet meer… Z:        Weer je hoofd, papa! Ik begrijp het niet… V:        Niet erg, jongen.     Z:        Is daar bij u nu veel koude wind, papa? V:        Nee, waarom? Z:        Omdat ik bij jou een traantje naar beneden zie rollen. V:        Oh ja? Het was er maar ééntje, hoor. Z:        Maar het was wel een traan, hé papa! V:        Dat was er nog eentje van gisteren toen ik me prikte onder mijn nagel met die stomme tandenstoker. Z:        Het was een traan van nu, papa! Waarom?... Papa, waarom die traan? V:        …Ik zie ginds een fiere vader lopen naast zijn grote zoon… Z:        Ik begrijp het, papa…   V:         Zie je bompa veel? Z:        Elke dag! Hij is mijn beste maat hier. Hij vertelt veel over je… V:        Hoezo? Wat zegt hij dan? Z:        Bompa vertelt me alles over jou tienerjaren. Alle verhalen ken ik al… V:        Oei oei! Z:        …Je lijkt op mij, papa… V:        … Dat ontroert me… Z:        Ik zie het… V:        Hoezo? Z:        Meerdere tranen van gisteren, papa. V:        …Zotteke! Z:        Als bompa en ik naast mekaar wandelen, dan zegt hij altijd: “Er ontbreekt iemand tussen ons.” V:        Dat begrijp ik niet, jongen. Z:        Alé, papa, wie hoort er tussen bompa en mij? V:        Ik? Z:        Tuurlijk dat!... Dan troost ik bompa altijd en zeg hem: “Straks komt hij.” V:        Straks al? Z:        Zo zeggen wij dat hier: 25 jaar is “straks”, tijd telt hier niet… V:        Als ik dan kom, jongen, moet ik dan aanbellen? Z:        Hier is geen bel, papa. V:        Ga ik jou daar dan wel vinden? Z:        Ik wacht jou op aan de ingang! En ik breng bompa mee. V:        Dan kom ik straks… Z:        Tot straks, papa! V:        Tot straks, lieve jongen…

Johaneke
28 3

De clown die geen clown wilde zijn

De clown die geen clown wilde zijn   Anna: ‘Goedemiddag, vind u het goed als ik even naast u kom zitten?’ Clown: ‘Doe wat u niet laten kunt.’ Anna: ‘Wat een heerlijke dag vandaag, vind u ook niet?’ Clown: ‘Ach, het is net zo’n dag als gister en waarschijnlijk ook als morgen.’ Anna: ‘Op zulke dagen krijg ik altijd zin om mensen te bekijken, met een heerlijk glaasje wijn erbij. En laat ik dat nu nét toevallig bij me hebben. Drinkt u een glaasje met mij mee?’ Clown: ‘Nee dank u. Drank neemt even je zorgen weg, maar die zorgen komen dubbel zo hard terug.’ Anna: ‘Zorgen? Ik heb geen zorgen hoor, ik vind het gewoon lekker, zo in het zonnetje.’ Clown: ‘Doe vooral wat u niet laten kunt.’ Anna: ‘Ja, dat zei u net ook al. En wat brengt u hier? Pauze?’ Clown: ‘Nee hoor, hoezo dat?’ Anna: ‘Nou, ik liep net langs die grote tent verderop in het park. Ik neem aan dat u daar werkt?’ Clown: ‘Omdat ik er zo uitzie bedoelt u? Rode neus, rode haren, schmink op. Die zal dan wel in het circus werken, dat is wat u bedoelt? Anna: ‘Is het dan zo gek dat ik u dat vraag?’ Clown: ‘Dat vind ik gek ja. Kan ik niet gewoon op een kantoor werken? Of voor de klas staan? Is het enige wat ik kan, gek doen?’ Anna: ‘Sorry, ik wilde u niet beledigen.’ Clown: ‘Dat doet u ook niet.’ Anna: ‘Zo klinkt het anders wel.’ Clown: ‘Maar u heeft gelijk hoor. Een gek…zo zien de mensen mij.’ Anna: ‘Gek? Welnee, ik word juist altijd vrolijk van jullie.’ Clown: ‘Vrolijk ja, dat is nu juist het probleem. Iedereen denkt dat wij altijd maar vrolijk zijn en nooit verdrietig.’ Anna: ‘Bent u dat dan weleens?’ Clown: ‘Verdrietig? Natuurlijk! Clowns hebben ook gevoel hoor!’ Anna: ‘Waarom dan? Het is toch juist leuk om mensen aan het lachen te maken?’ Clown: ‘Ik wil ook weleens huilen, of boos zijn. Maar dat kan nooit. En dat maakt me juist zo verdrietig.’ Anna: ‘U mag best eens verdrietig zijn, of boos. U mag zelfs huilen als u dat wilt.’ Clown: ‘Nee dat mag ik niet. Mensen verwachten dat je ze aan het lachen maakt. Neem nou bijvoorbeeld mijn best vriend Alex.’ Anna: ‘Wat is er met Alex?’ Clown: ‘Hij was net als ik een clown. Elke avond stond hij met een grote glimlach in de piste. Tot aan die ene avond, een maand geleden. Voor de show sprak ik hem nog. Hij vertelde me dat zijn hond ziek was en niet meer lang te leven had. Eigenlijk wilde hij niet optreden, maar hij moest wel.’ Anna: ‘Niemand moet iets. Hij had dat toch tegen jullie baas kunnen zeggen?’ Clown: ‘Tegen Marcello? Niemand gaat tegen Marcello in. Geen zin of niet, de show moet altijd doorgaan.’ Anna: ‘Er zijn toch genoeg andere acts?’ Clown: ‘Ha, bent u weleens in een circus geweest? Een circus zonder clown kan gewoon niet!’ Anna: ‘U bent toch ook clown? Waarom viel u niet voor Alex in?’ Clown: ‘Nee dat kon niet. Alex en ik waren een duo. We stonden ook aangekondigd op de affiches in de stad. Mensen verwachtten twee clowns, niet een.’ Anna: ‘En wat gebeurde er toen met Alex? Heeft hij toch opgetreden?’ Clown: ‘Dat probeerde hij wel ja. Maar al snel merkte ik dat het mis ging. Hij kon zijn tranen niet meer bedwingen. Ik deed nog een poging om de show te redden, door hem belachelijk te maken. Ik dacht dan de mensen dan wel hard zouden moeten lachen. Aan Alex’ gevoelens dacht ik niet.' Anna: ‘Wat deed u dan?’ Clown: ‘Ik trok zijn broek naar beneden. Stond hij daar, in zijn bloemetjesonderbroek. Het publiek begon steeds harder te lachen, maar Alex begon steeds harder te huilen. Iedereen dacht dat het bij de show hoorde. Na afloop kwam Marcello naar ons toe. Hij vond het geweldig!' Anna: ‘En Alex?’ Clown: ‘Hij niet. Hij voelde zich door mij in de steek gelaten. Nog diezelfde avond is hij weggegaan. Hij zei dat hij dit leven niet langer wilde. Een leven waarin je nooit verdrietig mag zijn. Anna: ‘Heeft u hem daarna nog gesproken of gezien?’ Clown: ‘Nee. Ik heb ook geen idee waar hij nu is. Het heeft me wel aan het denken gezet. Ik wil dit ook niet meer, altijd maar vrolijk zijn.’ Anna: ‘Dat kan toch ook niet? Niemand is toch altijd vrolijk?’ Clown: ‘Vertel dat maar eens aan Marcello. Hij zegt altijd: ‘een echte clown huilt niet.’ Misschien ben ik dan wel geen echte clown…’ Anna: ‘Oh dat is zeker niet waar! Als ik naar u kijk, word ik vrolijk. Zelfs zonder die glimlach.’ Clown: ‘Ik wil niet meer terug naar het circus. Niet als dat betekent dat ik nooit verdriet mag hebben.’ Anna: ‘Er zijn ook andere manieren om mensen aan het lachen te krijgen.’ Clown: ‘Wie zegt dat ik mensen aan het lachen wil hebben? Ik zou graag mensen willen helpen, soms met een lach, maar soms ook met een traan.’ Anna: ‘Dat kan, er zijn genoeg mogelijkheden. Maar ik vind wel dat u een clown moet blijven. Het staat u goed, weet u dat?’ Clown: ‘Hoe bedoelt u dat?’ Anna: ‘De rode neus, het oranje piekende haar. En het zonnetje op de wangen. U heeft er een goede kop voor.’ Clown: Nou zeg, bedankt!’ Anna: Nee, ik meen het, het is een compliment. Mijn dochtertje zou u fantastisch hebben gevonden. Ze was altijd gek op clowns.' Clown: ‘Was? Bedoelt u dat ze…’ Anna: ‘Ja, ze leeft helaas niet meer. Slechts zes jaar mocht ze worden.’ Clown: ‘Dat spijt me om te horen. Waaraan is ze overleden?’ Anna: ‘Ze was ernstig ziek. In haar jeugd heeft ze heel wat ziekenhuizen van binnen gezien. De laatste maanden was ze thuis. We probeerden nog een paar mooie herinneringen te maken. Tot op het laatste moment was ze vrolijk. Ons lieve meisje…Weet u wat ze later wilde worden? Geen prinses of ballerina, zoals de meeste meisjes. Nee, zij wilde een clown worden.’ Clown: ‘Echt waar? Of zegt u dit er nu om?’ Anna: ‘Over mijn dochter maak ik geen grappen. En weet u waarom ze clown wilde worden? Om verdrietige mensen weer vrolijk te maken. Op het laatst zei ze tegen me: ‘Mama, ik hoop dat er een clown komt die jou en papa weer vrolijk laat zijn.’ Clown: ‘Een wijs meisje, die dochter van u. Jammer dat ik haar nooit heb ontmoet. Hoe heet ze?’ Anna: ‘Vlinder.’ Clown: ‘Dat is een mooie naam. Ook voor een clown trouwens. Ik zie haar al voor me: Een clowntje met rode vlechtjes en vlinders op haar wangen getekend. En iedereen zou om haar lachen.’ Anna: ‘Dat zouden ze zeker ja. Daarom ben ik ook altijd graag hier, in het park. Vooral in de zomer, met alle vlinders die hier rond fladderen. Dan beeld ik me in dat Vlinder bij me is. Ze zou elke vlinder kunnen zijn. Het geeft me een fijn gevoel.’ Clown: ‘Dat is een mooie gedachte.’ Anna: ‘Laatst zat ik op een bankje iets verderop. Ik zat te lezen en opeens zat er een vlinder op de rand van het boek. Muisstil om haar niet weg te jagen, heb ik minutenlang naar haar zitten kijken. Of misschien waren het wel secondes…Toen vloog ze weer weg. Die hele dag heb ik lopen glimlachen.’ Clown: ‘Niet alleen clowns kunnen dus mensen blij maken.’ Anna: ‘Weet u wat nou het bijzonderste was? De vlinder had de mooiste en felste kleuren die ik ooit had gezien. De kleuren van een clown.’ Clown: ‘Dat is zeker bijzonder.’ Anna: ‘Ik heb opeens een idee! Dan hoeft u niet meer in het circus te werken, maar kunt u toch mensen, en dan vooral kinderen, blij maken.’ Clown: ‘En dat is?’ Anna: ‘U zou thuis moeten komen bij kinderen die ziek zijn, als clown. Zieke kinderen hebben nog weinig om te lachen. Een clown aan hun bed zou ze weer even kind laten zijn. En ook voor de ouders zal het fijn zijn om een glimlach op het gezicht van hun kind te zien. Dat is het mooiste wat er is. Ze even hun ziekte te laten vergeten. Ja, dat moet u echt gaan doen!' Clown: ‘Daar heb ik nooit over nagedacht. Maar het klinkt als een goed idee…een fantastisch idee zelfs!' Anna: ‘Kijk, daar! Ziet u dat, die vlinder? Het is dezelfde als die op mijn boek ging zitten! Als dat geen teken is! Zij vind het ook een goed idee!’ Clown: ‘Weet u wat? Doe mij toch maar een wijntje.’

mira1981
58 0

Poppenkast

FADE IN C.J. GaiusToen ik klein was wou ik veel.Ik wou brandweerman worden of astronaut.Dokter, bakker, voetballer, mummie ofgroot en sterk zoals mijn vader. PsychologeMhm C.J. GaiusWanneer ik wakker lig in de nachthoor ik zijn zware stem brommen.Een stem die verdween na vijftien lentes,maar me tot op heden achtervolgd. PsychologeMhm C.J. GaiusHij geeft me raad en kraakt me af.Betrapt, berispt en bespeelt me. PsychologeEn wat voelt u daarbij? C.J. GaiusFrustratie… irritatie… .Het is als het lopenvan een of andere marathonvoor het goede doelom dan op 200 meter van de finishmet een appelflauwtetegen de grond knallen.Ik kan de overwinning ruiken,maar nooit proeven. (aarzeling) PsychologeVertel verder. C.J. GaiusHet is alsof ik een kleine beet van de appeluit het hof van eden kan nemen om danbruusk eruit gezwierd te worden dooreen of andere charlatandie meer en beter denkt te weten.Ik dácht dat het leven een eerlijk verloop kent,maar ik had het goed mis. (lichte frustratie dringt door in zijn stem)Het leven kent vooral omkoperij… vriendjespolitiek. PsychologeKlinkt als een harde wereld… C.J. GaiusHet ís dan ook een harde wereld.Het is een poppenkast vol schijnbaar perfecte figuren.Regels en vuil spel hebben de bovenhand.Het is spartelen of verzuipen.Het is spelen of bespeeld worden.Het is een gevecht, elke dag.Het is op het juiste momentde juiste snaar raken bij de juiste schakelaar.Het is zo fucking vermoeiend.Het is zo fucking oneerlijk. PsychologeU vertelde dat uw vader aanzien had,hoe komt het dat u daar geen baat bij hebt? C.J. GaiusOmdat hij dood is.Omdat mijn zus dat niet is. Psychologe(zwijgt, wachtend op een vervolg) C.J. GaiusZo lang zij dat niet is stel ikgodverdomme niets vooren blijf ik dwalen in haar schaduw.Blijf ik op 200 meter van de finish.Staar ik vanuit god weet waarnaar die verrotte hof van eden.Zij plukt de vruchten van mijn vaders’ succes.Zijn eeuwige lieveling.Ook nu hij in de grond ligt te rottenals een stuk vergeten fruituit een fruitmand die je liever niet had gekregen. PsychologeIk heb u nog nooit eerder over een zus horen spreken? C.J. GaiusMijn zus dat is...Mijn zus dat is de nagel aan mijn doodskist.Zij is altijd overal beter in geweest dan mij.Twee luttele minuten eerder kwam zijop deze wereld en toch leek ze er meteen over te heersen.Zelfs wanneer er tijdens de turnlessen groepjes werden gevormdwerd zij eerder gekozen. Haar punten waren steeds net wat beter.Haar krullen zaten mooier.Haar tekeningen volmaakter.Haar presentaties uitmuntender.Haar intenties zuiverder.Hij zag haar eerder.Hij zag haar liever.Nu heeft zij alles en heb ik niets.Zij geeft bevelen, ik voer ze uit.Zij drinkt koffie, ik schenk hem.Zij maakt afspraken, ik noteer ze.  PsychologeDat moet niet makkelijk zijn voor u.C.J. GaiusVoor vrouwen is het eigenlijkwel gewoon heel erg simpel allemaal.Die poepen zich een weg omhoog.Mannen kunnen dat niet,dat is een privilege dat enkel vrouwen kennen.Ze smeken er zelfs om,wanneer ze kortgerokt en met uitpuilende borstenaan de kopieermachine staan.Ze willen niets liever.Ze weten dat ze zo hun zin krijgen.Zodra ze die hebben gekregen verdwijnen ze. PsychologeZoals ook uw moeder verdween? C.J. GaiusMijn moeder heeft hierabsoluut niets mee te maken. PsychologeExcuseer... (kijkt vrij onsubtiel op haar horloge)Onze tijd zit er helaas op voor vandaag.Zullen we het er volgende week verder over hebben, meneer Gaius?   FADE OUT       Inzending voor: Shakespeare is dead

ElinaLYTN
20 0

Georgette & Amélie

Intro: Oudere vrouw zit te breien op een bankje in het park, vlakbij de speeltuin. Er komt een meisje van een jaar of zes aangelopen. Achtergrondgeluid: park- en speeltuingeluiden / af en toe onderbreking in het getik van de breinaalden. V = vrouwM = meisje _________________________________________________________________________________ V            Dag lieve kind, wil je ook graag op het bankje zitten? M           Ja, mijn mama wil liever dat ik stilzit als ik een ijsje eet, anders hangen mijn kleren helemaal vol. V            En dat willen we niet he?! Kom er maar bij, ik schuif mijn tas wat op. (geritsel van tas die verplaatst wordt en bonk van kind dat plaats neemt) V            Waar is je mama juist? M           Daar, met die rare oranje rok, ze duwt mijn broertje op de schommel. V            O ja, ik zie hen. En wilde je broertje geen ijsje? M           Hij mag niet. Hij is lasose inlowant of zoiets. (gegniffel) V            Lactose-intolerant? Dat ken ik, dat had mijn dochter ook. Dan mag hij niks met melk he? M           Nee. En ook geen ijs, want het ijs hier is gemaakt van melk. (geslurp aan het ijs) M           Thuis hebben we waterijs. Mijn lievelingsijs is aardbei. V            Oh lekker! En welk merk kopen jullie? M           We kopen ze niet, we maken ze zelf! Dat is veel beter voor het miljoe zegt mama. Want al die verpakkingen belanden anders in de zee. En dan gaan de vissen dood. En dat wil ik niet… V            Nou, het lijkt me dat jij een hele slimme mama hebt! M           Hoe heet jouw dochter? (lange stilte) V            Mijn dochter is gestorven… Ze heette Karolien… (opnieuw stilte en wat geknabbel aan de koek van het ijsje) M           Ik heet Amélie. Ik ken niemand die Karolien heet. Kent u iemand die Amélie heet? V            Neen, tot daarnet niet. Maar nu wel natuurlijk. M           O ja? V            Ah ja, jij heet toch Amélie? M           Juist! En hoe heet u, mevrouw? V            Laat dat mevrouw maar vallen. Ik ben Georgette, aangenaam. M           Mevrouw Georgette, ik ga mijn servetje in die vuilbak daar gooien. Vindt u het goed als ik nog even bij u kom zitten daarna? V            Maar natuurlijk lieve kind! (geluid van dichtklappend deksel van de vuilnisbak + geren terug)(intussen is de dame naarstig aan het tikken met de naalden) M           Wat doe je eigenlijk? V            Dit? Dit heet breien. Ken je dat? M           Nee, nog nooit gezien. En waarvoor dient dat, zo breien? V            Je kan er iets mee maken, een sjaal ofzo. Dit wordt een trui. (luid getik van de breinaalden) V            Wil je het ook eens proberen? M           Mag dat dan? Ik ben nog maar zes! V            Oh, maar toen ik zo oud was als jij, had ik al zeker vijf sjaals gebreid! M           Echt? V            Ja hoor. Wacht, ik toon het even. Kijk, er zitten een heleboel soorten knoopjes om de naald, en wij gaan er eentje bij maken. Ik neem het touw dat aan de bol vast zit tussen mijn duim en wijsvinger en maak er een lusje mee. Dan steek ik het uiteinde van de naald eronderdoor in dat lusje. Zo. En nu laat ik voorzichtig mijn duim los en trek de draad aan om de naald. En klaar is Kees! M           Kees? Heeft deze trui een naam dan? V            Nee joh, dat is een uitdrukking, gewoon om te zeggen dat je dan klaar bent. M           Maar ik heet niet Kees, ik heet Amélie. V            Ja dat weet ik toch. M           Maar waarom zeg je dan dat Kees klaar is? Ik begrijp het niet… Heeft Kees die trui dan gemaakt? Of maak je die trui voor Kees? V            Nee, deze is voor mijn vriendin. Ik wil hem haar geven voor haar verjaardag. Vergeet maar wat ik zei over Kees. Wil je eens proberen? M           Ja, graag! V            Zo. M           Dus eerst moest ik een lusje maken. V            Ja, en dan met de naald eronder, zo, ja. En erdoor. Hop. M           En nu zachtjes loslaten. Spannend he?! V            Je doet het prima! En nu aantrekken op de naald. Voilà, perfect! M           Joehoe!!! V            Wil je nog eentje? M           Als dat mag? V            Doe maar. M           Lusje. Eronder, erdoor. Loslaten, aantrekken. Zo? V            Helemaal juist! Je hebt talent! M           Echt? Misschien moet ik mama ook om breinaalden vragen. Waar kan je die kopen? V            Oh, op veel plekken. Je hebt speciale naaigarenwinkels, maar sommige supermarkten verkopen ze ook. M           Wij gaan altijd naar die om de hoek. Hebben ze die daar ook? V            Ja, ik geloof het wel! En heb je al een idee welke kleuren wol je wil? M           Mag je die dan ook kiezen? V            Natuurlijk! Je begint best met één kleur, maar als je het een beetje in de vingers hebt, kan je wel eens proberen met twee kleuren. M           Maar hoe dan? V            Dan kom je nog maar eens hier. Ik zit hier meestal op woensdagnamiddag. M           En kan je ook een rok maken? V            Dat kan, maar een wollen rok wordt niet zo vaak gedragen. Maar het kan zeker. M           Hm, dan wil ik dat wel eens proberen. Vindt u ook dat mijn mama beter een andere rok had aangedaan? V            Neen, niet echt… Vind jij van wel dan? M           Ik had gezegd dat ze de rode moest kiezen, die past veel beter bij dat zwarte truitje.               Maar mama zei dat ze zich beter voelde in die oranje. V            En is dát niet belangrijker dan, denk je? M           Zij is toch niet degene die ernaar kijkt? Wij wel, en ik vind de andere mooier. V            En hoe voel jij je als je iets leuks hebt aangetrokken en je mama zegt dat ze het niet mooi vindt? M           Dat doet ze niet, dat heeft ze al geleerd, want dan word ik heel boos. V            Echt? Voor kleren? M           Mama zegt soms dat ik een kleine driftkikker kan zijn, dat vind ik wel grappig. Maar natuurlijk niet op het moment dat ik boos ben. Dan roep ik en stamp ik met mijn voeten. V            O. En ben je vaak boos? M           Niet zo vaak. Om de andere dag ofzo. V            Oei, dat vind ik wel vaak. En weet je waarom je boos wordt dan? M           Meestal gebeurt het als ik van school kom. Er zitten veel jongens in onze klas, en die onderbreken de juf altijd, en willen altijd vanalles weten en zeggen soms onbeleefde dingen.Dan lijkt mijn hoofd te ontploffen, en kan ik niet meer goed volgen en word ik verdrietig. V            En als je dan thuis komt, dan verandert dat verdriet in boosheid? M           Ja, zoiets. Heeft u dat ook soms? V            Nou, ik ga niet meer naar school, maar wij hadden ook kinderen op school die best vervelend konden zijn, dus ik kan er mij wel iets bij voorstellen. (gesnuif van optrekkende loopneus) V            Wil je een zakdoekje? (geritsel van zakdoek die uit pakje gehaald wordt / gesnuit) M           De dokter zegt dat ik hoogsensitief ben. Dat als ik thuis kom ik alle prikkels die ik overdag heb proberen wegstoppen, loslaat op de persoon waar ik me veilig bij voel. V            Je mama dus. En lucht dat dan op? M           Soms wel, soms niet. Maar dan stuurt mama me naar mijn trampoline, en daarna gaat het wel beter meestal. V            Gelukkig, maar! M           Maar ik ben dan wel nog verdrietig. Omdat ik zo boos deed tegen mama. Mama doet zo goed haar best, ze heeft de handen vol met eten maken en poetsen enzo. En ik wil niet dat ze ongelukkig wordt door mij. V            Dat is wel mooi. Je houdt veel van je mama he? (op de achtergrond roept iemand om Amélie) M           Ja!! Ze is mijn allerbeste vriendin. Maar ze heeft een slechte smaak van kleren. Daaaag! V            Daaaag, fijn je te ontmoeten Amélie.

Vlechtenmeisje
14 1

De oude man en het bankje

A is een tachtig jarige Antwerps sprekende man B is een veertig jarige vrouw die voor het eerst op dat bankje gaat zitten.   A: Stoort het als ik er eventjes bij komen zitten, mevrouw? B: Natuurlijk niet mijnheer, plaats genoeg. ’t Is mijn bank niet, he. A: Nee, da’s waar, maar ik vraag dat altijd. Er zijn mensen die liever alleen zitten. B: Echt? A: Ja, dat gebeurt wel. B: Straf. A: Wat een dag, he! B: ’t Zonnetje doet deugd na die lange winter. A: Ja, ’t is goed nu. Ik kom elke dag efkes op deze bank zitten, weer of geen weer. B: Dan moet dit voor u wel een speciale bank zijn. A: Dat is ze wel zeker, ja. Hier op deze bank heb ik zestig jaar geleden mijn vrouw leren kennen. B: Echt? A: Ja, ongelofelijk, he? Zestig jaar geleden. Ik zag ze zitten en we zijn beginnen babbelen. B: Letterlijk en figuurlijk dan. A: Hoe bedoelt u? B: Zien zitten? A: Haha, ja, just! Goed gezien! Een beeld van een meiske was dat toen. Met grote blauwe ogen en van dat lang blond haar dat over haar schouders krulde. Ik was op slag verkocht. Stoort het dat ik erbij kom zitten, heb ik gevraagd. Nee mijnheer, natuurlijk niet, zei ze. En van het een kwam het ander … B: Amai, dat is romantisch. A: Het was alsof wij elkaar al heel ons leven kenden. Uren hebben wij gebabbeld. B: Dat moest zo zijn dan, dat kan niet anders A: Pas op! Gemakkelijk was dat niet in die tijd, he! Ze kwam uit een heel katholiek gezin en haar vader heeft lang tegen gewrongen. B: Mijn grootmoeder heeft mij daar ook verhalen over verteld. Mensen konden in die tijd niet altijd doen wat ze graag wilden doen, he? A: Nee, dat is zo. Maar pas op. Nu zijn er weer andere dingen die niet juist zijn. B: Ook waar. A: In elk geval, we waren smoorverliefd. Waar zij ging, ging ik. We waren niet te stoppen. En dat is altijd zo gebleven. B: Dat is prachtig. A: Hier se! Hier hebben we toen een hartje gekerfd, ziet ge het? Hier vanachter op de bank, L & E. B: Ik zie het. Wat een schoon verhaal, mijnheer. Dat is toch wel heel speciaal, zo lang samen zijn. A: Leo, zeg maar Leo. En u heb ik hier nog nooit gezien, denk ik. B: Nee, dit is de eerste keer dat ik hier eens kom zitten. A: Dat ontspant een mens. Ge moet dat meer doen. B: En uw vrouw, komt die soms mee? A: Mijn vrouw is overleden. B: Oh, excuseer, dat is heel erg. A: Maar ze is hier nog altijd. Ge moet me niet verkeerd verstaan. B: Uw vrouw? A: Elke avond rond deze tijd staat ze daar, se. Ziet ge ’t? Tussen die rododendron en die ouwe eik. Recht voor ons. B: Ik zie niks. A: Seffens is ze daar en dan zwaait ze naar mij. Met een grote lach op haar gezicht. B: Dat is straf. A: Ik heb al geprobeerd om tot daar te gaan om ze eens goed vast te pakken, maar op ’t moment dat ik rechtsta, draait ze zich om en is ze weg. Nu blijf ik zitten en ik zwaai. Nog een minuut, sè. Ik kan er mijn klok gelijk op zetten. B: Hoe lang geleden is uw vrouw overleden? A: Zeven jaar. Zeven jaar geleden al. We waren bijna vierenvijftig jaar samen. Dat begint, he! Maar ge kent dat wel … Wacht! Voilà, daar is ze, sè. Ons Emma! B: Waar? A: Daar, recht voor ons! Zie ze zwaaien! Hallo, Emma! Allez, zwaait efkes mee, dat zal haar plezier doen. B: Naar waar? A: Vlak voor ons, ziet ge’ t niet? B: Niet echt. A: Jawel, jawel, zie eens goed. Daar, waar mijne vinger naar wijst, just neffe die vuilbak. B: Daar naast het prieel? A: G’ hebt het. Wat lacht ze toch schoon! Ziedis! Die oogskes die zo schitteren, pure saffier. Dag schat! Ge ziet er goed uit! B: Is ze er nog? A: Ja, ze vind dat tof zenne, dat gij hier mee zit te zwaaien. Z’ heeft nog nooit zo ne smile op haar gezicht gehad. Tot morgen, schat! B: Ze is weg, denk ik. A: Ja, z’ is weg. ’ t Duurt nooit lang, maar ‘k heb ze toch maar weeral gezien vandaag. Merci madame, g’ hebt een ouwe man gelukkig gemaakt. B: Zeg maar Laura, Leo. A: Laura? Schone naam, eentje om te onthouden. Het was me een waar genoegen. Misschien zie ik u nog wel eens terug op deze bank. B: Misschien wel, Leo. Dan kom ik goeiendag zeggen aan Emma. A: Dat zou tof zijn! ’t Is een schoneke, he, mijn Emma. En een goeike! Die vergeet da ni zenne! Allez, na zen ik weg … een stukske eten. Dag Laura.

Kristin Huyghe
19 1

Narcissen

NARCISSEN A         Euh, goede middag mevrouw            …            Dag mevrouw...            Hallo B         Oh hallo, dag meneer, mooie dag, is het niet? A         Ja het is een mooie dag.            Ik vroeg me af of u soms een chocolaatje wenst, hier, neem maar. B         Oh, oh ja, leuk, dank u wel.            U bent al helemaal in de paassfeer zie ik. A         Hoe bedoelt u?            Oh ja, natuurlijk, paaseieren. B         Ja, inderdaad.            ...            Oei, is er iets? A         Neen neen, het gaat wel, ik… B         Wenst u soms een zakdoekje? A         Neen dank u vriendelijk.            ...            De narcissen bloeien vroeg dit jaar. B         Ja inderdaad ze bloeien vroeg.            Ik hou enorm van narcissen.            Als hun bloemen ontluiken, hoor je de vogels terug zingen en de zon                           schijnt ook meer.            Mijn tuin staat er vol van.            Ik vind ze zo mooi, ze bloeien heel lang en ruiken zo heerlijk en...            Sorry meneer dat ik zo doordraaf over narcissen, bent u zeker dat u geen zakdoek               wenst? A         Neen neen dank u, let u maar niet op mij.            … B         Komt u hier vaak? A         Neen, dit is mijn eerste keer sinds…            Wenst u soms nog een chocolaatje? B         U bent werkelijk te vriendelijk meneer. A         Ik deel ze graag met u, toe, neem maar.            …            Komt u hier vaak? B         Wel, ik kom hier dagelijks op dit bankje zitten in dit park.            Al vele jaren.            Iedere middag kijk ik met plezier naar Jeanette en haar trolley vol met broodzakken.            Kijk daar in de verte, daar komt ze aan.            A         Is dat die oude vrouw waarvan men zegt dat zij met de dieren kan praten? B         Ja, dat is ze, ze voert ganse gesprekken met de eenden.            Ik denk dat ze een soort dierenfluisteraar is of zo.            Alhoewel, dieren worden onderschat, misschien zijn ze wel slimmer zijn dan mensen.            Kijk, ziet u? De eenden komen al aangevlogen.            Ze weten dat Jeanette hier dagelijks op dit uur komt.            A         Ze ziet er mij in ieder geval een kwiek eendje uit die Jeanette. B         Haha u bent grappig meneer, ja ze is inderdaad een flink eendje. A         Wat weet u nog meer over het vrouwtje? B         Eerlijk gezegd weet ik niet zo veel over haar, ik ken haar niet persoonlijk.            Ik weet dat alle bakkers in de stad de kruimels van de snijmachine in zakken            bewaren voor haar.            Daar hoor ik vertellen dat ze veel tegenslagen kende.            Ze is het meest getekend door het verlies van haar grote jeugdliefde. A         Ja, narcissen ruiken inderdaad lekker.            Kon ze maar...            Kon ik ze maar...            Sorry, u zei? B         Wel, toen Jeanette weduwe werd, kwam ze dagelijks zien naar de eenden.            En het lijkt alsof zij haar verdriet aanvoelen.            De eenden zijn voor haar de kinderen die ze nooit had. A         Wij hebben ook geen kinderen.            Wij hadden geen kinderen.            Ik... B         Ik heb ook geen kinderen…            A         Mevrouw, gaat het? B         Ja hoor, dank u.            Ik moet straks terug naar het werk. A         Wat doet u van werk? B         Ik ben onthaalbediende op de dienst oncologie in het ziekenhuis hier achterom.            Ik hou van mijn job maar ik lunch niet zo graag samen met mijn collega’s. A         Oh, hoe toevallig, ik werk in de school aan de overkant als sportleraar.            Weet u, ik kwam vaak in het ziekenhuis.            Voor mijn vrouw, toen ze nog leefde            ...            Wat spijtig dat u niet graag uw pauze doorbrengt met de collega’s. B         Ja, het is niet dat mijn collega’s niet meevallen hoor, helemaal niet.            Maar ik heb het soms moeilijk met de gesprekken.            Vooral als ze stoom afblazen over de stress met de kinderen.            Mijn man en ik, …            Ziet u, we hebben jaren geprobeerd.            En toen verloor ik hem, de vader van mijn toekomstige kinderen. A         Het spijt me te horen wat u meemaakte.            Ik voel met u mee, ik ben mijn vrouw vorige herfst verloren aan een slepende ziekte.            Kijk, dit is haar ring om mijn pink, zo blijft ze voor eeuwig bij me. B         Ik draag de ring van mijn man rond mijn nek, dichtbij mijn hart.            Ik zal altijd van hem blijven houden, hij is altijd aanwezig. A         Zo voelt het bij mij ook, ze kijkt altijd toe, ook nu op dit moment.            Ze was zo... ja ze was mijn alles.            Ik zal altijd van mijn Rosie blijven houden. B         Heet uw vrouw Rosie? A         Ja inderdaad, mijn vrouw heet Rosie. B         Het zal wel toeval zijn, maar mijn man had op de palliatieve afdeling veel steun             aan een Rosie.            Ik weet niet of dat haar echte naam was, Rosie is niet echt een naam die je veel             hoort.             MIjn man had het dikwijls over haar, hij was er vol lof over.            Hoe zij met haar kale kop gekscheerde over haar vroegere zwarte krullen.            Hoe groot haar liefde voor haar man was en hoe zij zich nog steeds zijn prinses             voelde. Hoe hij haar bleef herhalen dat haar glinstering vele harten verwarmde, maar             vooral het zijne.            Ik was stiekem jaloers op zo’n grote liefde. A         Rosie…            Rosie mijn prinses…             Weet u, ze heeft me nooit verteld dat zij dit deelde met anderen.            Zij sprak me wel dikwijls over iemand op de afdeling, een zekere Hugo, een man             vol liefde voor zijn vrouw.            Hoe hij haar beschreef als een ster aan de hemel, die fonkelt als een diamant die             iedereen om zijn vinger wil dragen. B         Hugo            …            Maar dan bent u Dirk. A         Ja, ik ben Dirk.            U bent de vrouw van Hugo? B         Ja, ik heet Katleen.            ...             De narcissen bloeien écht vroeg dit jaar.

christinebogaert
21 1

Het Bankje

A= Een man die ernstig ziek is geweest. Hij is recent ontslagen uit het ziekenhuis en is nu eindelijk aan de beterhand. Hij heeft op deze manier geleerd dat je moet leven in het moment.  Daarom spreekt hij erg veel een erg rechtuit. B= Een ‘gewone’ vrouw, een beetje een grijs en terughoudend persoon die normaal nooit zomaar een gesprek zou aanknopen.  Ze is het niet gewend een compliment te krijgen en weet niet goed hoe ze hier mee om moet gaan.  Ze slalomt het hele gesprek tussen meegaan in het gesprek en afwerend reageren.    B zit al op de bank. A komt iets later aan en zet zich naast haar.                                                      --------------------------------   A:        Prachtig weertje.  Nee? B:         Mmm. A:        Helderblauwe lucht, de zon die eerder verlegen schijnt vandaag.  En dat heerlijke briesje dat flirt met de dualiteit van:  ‘Doe ik nu die jas uit en verdraag ik het kippenvel?’ of  ‘Hou ik die jas aan en verdraag ik de zweetparel die over mijn flank naar beneden baant?’  Als u begrijpt wat ik bedoel? B:         (afwezig) Mmm, ja. A:        Maar als ik echt eerlijk ben, en vanaf heden ben ik dat permanent, vind ik u nog veel prachtiger dan heel dat zomers zonnetje en briesje bij elkaar. B:         Excuseer, spreekt u tegen mij mijnheer? A:        Ziet u nog iemand anders hier zitten misschien? B:         Nee, ik dacht dat u met iemand aan het bellen was. A:        Zie ik eruit als iemand die de hele dag in het publiek loopt te bellen? B:         Euh …, eigenlijk wel ja. A:        Wel, dat raadt u dan mis. B:         Dat zou kunnen.  Ik ben wel eens meer mis. A:        Ik gaf u net een compliment.  Heeft u het gehoord? B:         Ja. A:        Maar u verkiest om niet te reageren? B:         Dat klopt. A:        Waarom? Als ik zo vrij mag zijn. B:         Omdat ik niet helemaal zeker ben of u het wel meent. A:        Mevrouw, ik ben recent tot het inzien gekomen dat mijn tijd op deze zanderige  aardkluit veel te kort is om onwaarheden te spuien.  Daar kom je werkelijk nergens mee. B:         Hoe bedoelt u ‘recent’? A:        (zucht) Nu u het toch vraagt, ik was ziek, heel ziek. B:         Maar nu niet meer? A:        Ik heb gevochten, ben neergeslagen, door het stof gesleept en terug opgestaan. En na een eindeloos aantal dergelijke rondes heb ik uiteindelijk nipt gewonnen. B:        Goed voor u. A:        En u?  U ziet er, vergeef me m’n rechtdoorzeese tred, een beetje … ja ... verdrietig uit. B:         Dat is ook zo. A:        Mevrouw, geloof me, het leven is te kort om verdrietig te zijn. B:         Heeft u dat ook recent ingezien of komt dat van een keukentegel? A:        Ai, touché. B:         Sorry, ik wou u niet … .  (zucht)  Als u het dan toch moet weten.  Ik ben eigenlijk al verdrietig zo lang ik het me kan herinneren. A:        Maar dat is vreselijk.  Dat houdt toch geen mens vol? B:         Voor mij is het … normaal, denk ik. A:        Maar mevrouw, waarom bent u dan toch zo verdrietig? B:         Mijnheer luister, ik zit hier gewoon op een bank en u stelt me allerlei vragen.  Wat moet ik daar … A:        (onderbreekt)  Als u liever niet met me spreekt is dat ook goed hoor.  Dan draai ik me gewoon terug naar het verlegen zonnetje en laat ik u in u verdriet berusten.  Zegt u het maar. B:         In mijn verdriet berusten?  Bent u psychiater misschien?  Krijg ik zo dadelijk uw kaartje?  En een rekening?  Of is de eerste consultatie op kosten van het huis? A:        U beledigt mij.  Ik ben gewoon … begaan. B:         (zucht) Sorry, nogmaals. Ik wou u niet zo …  Vergeef me, ik ben een beetje moe. A:        Niet nodig.  Het is uw verdriet dat spreekt.  U moet het aanpakken mevrouw, bij de wortels vastgrijpen en uit de grond trekken. B:         Mijn verdriet heeft geen duidelijke reden, het is er gewoon.  Net zoals u eerlijkheid: permanent. A:        Ik weet zeker dat, als u mij de kans geeft, ik u … B:         (onderbreekt hem) Zegt u dit tegen alle vrouwen die u op een bankje tegen komt? A:        Nee, helemaal niet.  Dit is trouwens de eerste keer in meer dan een jaar tijd dat ik nog eens op een bankje zit. B:         Sorry. A:        U hoeft zich niet de hele tijd te excuseren. Het is uw schuld niet.  Het is gewoon, in een ziekenhuisbed kom je moeilijker mensen tegen om een doordeweeks praatje mee te slaan.  Laat staan zo een prachtige vrouw als u. B:         Dit praatje is alles behalve doordeweeks mijnheer.  En u, als u dan echt geen psychiater bent, dan moet u zo ongeveer het prototype van een charmeur zijn. A:        Ik?  Een charmeur?!  (lacht) Helemaal niet, ik observeer gewoon en ik benoem de dingen zoals ze zijn. B:         Ah?  Een wetenschapper dus? A:        Nee, eerder een realist met de ziel van een eeuwige romanticus. B:         (lacht voorzichtig)  U weet het wel mooi te stellen. A:        Mijn woorden zijn misschien mooi, maar u … ik val in herhaling: ‘U bent prachtig.’ B:         Ja, dat zei u inderdaad al.  En ik dank u.  Ik zou bijna geloven dat u het meent.  Maar vergis u niet, ik ben niet naïef. A:        Hoe bedoelt u? B:         U komt net uit het ziekenhuis.  Ik ben waarschijnlijk één van de eerste vrouwen die sindsdien uw pad kruist.  Natuurlijk vindt u mij prachtig.  U zou momenteel zelfs een gebochelde heks met het jicht in haar benen en een snor onder haar met steenpuisten geteisterde haakneus, prachtig noemen. A:        (lacht) U weet het wel mooi te stellen. B:         (lacht ook) Het zal weer het verdriet zijn dat spreekt zeker? A:        Ik zeg u niets, maar euh, mijn observatievermogen maakt momenteel een vette aantekening met rode bic. B:         Ah ja?  En wat noteert u dan misschien? A:        Ik citeer;  Feit, dubbelpunt,  steller dezes heeft op vijf minuten tijd twee maal met overdonderend succes een elegante lach ontlokt uit de prachtige mond van zijn huidige gesprekspartner. B:         (lacht) A:        Doorhaling, backspace, correctie:  drie maal. B:         Ja, ik geef het toe.  U bent hier goed in.  Ik ken u niet, maar u lijkt oprecht te zijn. A:        Nogmaals, ik heb geen tijd en geen boodschap aan onwaarheden. B:         Klopt, dat zei u al.  Sorry. A:        Waarom zegt u eigenlijk de hele tijd ‘sorry’?  Is dat ook een aspect van uw permanente verdriet? B:         Ik weet het niet.  Zou kunnen. A:        Mijn moeder zei altijd:  ‘Sorry is een duur woord.  Ge moet u alleen excuseren als ge echt iets hebt misdaan. Anders gaan we failliet voor dat ge het weet.’ B:         Zei ze dat echt of hebt ge dat hier ter plaatse verzonnen? A:        Euh …een beetje van allebei geloof ik. B:         (lacht) Betrap ik u hier op een onwaarheid? A:        Ja lap … nu zit ik vast.   Om een … euh …  lach op uw gezicht te krijgen, wil ik mijn heilige principes voor één keertje een beetje buigen. B:         Ik voel me vereerd. A:        Terecht.   Eventjes stil.   B:         Ik moet gaan nu. A:        Nu al? B:         Ik wil u bedanken voor deze niet alledaagse babbel.  Het was inderdaad te lang geleden dat ik nog eens elegant gelachen heb. A:        Nu voel ik me op mijn beurt vereerd. B:         (lacht) A:        Wat brengt de dag u verder? Tenminste, als ik nogmaals rechtdoorzee mag zijn. B:         Dat mag u.  Ik ga de kinderen van school halen. En ik moet nog langs de kramiek. A:        Om dagelijks brood te kopen en die eeuwig hongerige monden te voeden? B:         Zoiets ja. A:        Gaat u door het park? B:         Ja. A:        Vindt u het ok als ik u vergezel? B:         Dat kan.  Moet u ook die richting uit? A:        Nee, helemaal niet.  Maar ik moet of wil momenteel nergens anders zijn. B:         Dat is de realist of de romanticus die spreekt? A:        Het park doorkruisen, dat moet zo een 10 minuutje wandelen zijn, niet? B:         Euh ja, zoiets. A:        Ik waag mij, met uw goedkeuring uiteraard, aan een nobele poging om binnen die 10 minuten de spreekwoordelijke badstop van uw verdriet te vinden, die vervolgens met een ferme ruk uit te trekken zodat de tranenvloed kan wegvloeien om zo meer ruimte te gunnen aan die prachtige, elegante lach van u. B:         Dat gaat niet gemakkelijk zijn.  U bent gewaarschuwd. A:        Mag ik desondanks toch proberen? B:         (zucht) Ik weet het niet. A:        Ik meen het hoor. B:         Dat merk ik. … Ok dan, maar ik moet echt door nu. A:        10 minuten en counting.  Mag ik u mijn ondersteunende arm aanbieden? B:         Biedt u die aan elke vrouw aan? A:        Als u nog veel dergelijke vragen gaat stellen, ga ik kostbare tijd verliezen hè.  Trouwens de kramiek gaat subiet sluiten en uw kinderen wachten. B:         Sorry.   A en B staan recht en vertrekken door het park. Het bankje blijft verlaten, maar tevreden achter.

Wim Dufraing
7 0
Tip

Het Bankje

Op het bankje ziten een oudere man (A) en een jonge dame (B). Zitten naast elkaar, voor zich uit kijkend. Er vallen regelmatig rustige stiltes. … A – Interessant, heel interessant. B – Wat vindt u interessant? A – Die beelden. Het lijkt wel of ze ’s nachts theekransjes en dansfeesten houden. Wie weet wat nog meer. B – Hoezo dan? A – Ze zijn stil de hele dag. Schone schijn voor al die bezoekers. Ze moesten eens weten, die toeristen. …. A – Kijk, zag u dat beeld van die vrouw als u terug wandelt. Schijnbaar altijd in dezelfde houding maar als u goed keek, kon u zien dat ze zweette. B – Dat is de ochtenddauw die er nog op zit. A – Neen hoor, ze heeft vast een zwoele nacht gehad, daarvan zweet ze. B – Zwoel van dat kransje? Was de thee te heet misschien? A – Fantasie, juffrouw, een béétje fantasie, dat maakt het makkelijker. B – U houdt van hete thee dan? A – Ja natuurlijk wel. Alleen wordt die, net zoals soep, nooit zo heet gedronken als die wordt opgediend. B – (lacht)  Mijnheer heeft ervaring. A - (lacht terug) Wel ja, juffrouw. En u bent dan tóch een grapjas. B – U maakte toch ook een grapje, mag ik hopen? A – Ja hoor. Maakt u zich geen zorgen. Trouwens, ik ben toch al ingenomen. B – Nu maakt u mij nieuwsgierig! (B bekijkt A even) A – De allermooiste vrouw en ze wil mij hebben. Hoeveel geluk kan een man hebben? U lijkt wat op haar. (A kijkt vluchtig naar B) B – Is dat dan een compliment voor mij? A – Ja zeker! B – Oh! Dank u wel. … A – Dat beeld, dat daar schuin links voor ons staat, dat is prachtig. De zee. Die vrouw is er helemaal de verpersoonlijking van. Dat heeft de beeldhouwer goed gedaan. B – Daar kwam ik gisteren langs. Hoezo ziet u dat erin? A – De zee, de ene keer onstuimig, de andere keer koppig stil, of glad en gehoorzaam… B – Is dat uw idee over ‘de vrouw’? (half schertsend) A – Dat is de natuur en daar houd ik het meest van. … B – Komt u hier eigenlijk vaak? A – Bijna elke dag. Mijn Annie komt soms mee. B – Mag ik u wat vragen? A – Ja hoor. Wat wil je weten? Mag ik ‘je’ zeggen? B – U mag ‘je’ zeggen. Wat ik vragen wilde, hebt u kinderen? A – Ja, ik heb een jongen en een meisje. B – Werken uw zoon en dochter? A – Hoezo!? Ze gaan nog naar school. Ik moet wél op tijd weer weg om ze op te halen. B – Oh, neemt u me niet kwalijk. A – Geeft niets hoor. Vandaag ben ik vrij van mijn werk en dan kom ik graag overdag naar het park. B – Welk werk doet u? A – Ik was ooit zeeman, matroos. Mensenlief, wat heb ik veel van de wereld gezien. Maar ja, toen trouwde ik, ik was al dertig en toen er kinderen kwamen wilde ik zelf veel bij hen zijn. Nu werk ik… uhm, hoe zal ik dat uitleggen… tja. Weet je, het doet er ook niet toe. Vandaag ben ik in elk geval vrij. B – Inderdaad. Nu zit u hier. Ik ben blij dat ik u hier zie. A – Hoezo? Waarom dan? B – Uhm… Ja, normaal fiets ik gewoon recht door het park op weg naar de stad of naar huis. Maar ik wilde even nog wat buiten blijven, en ik hoor u praten over die beelden. A – Jij kent dit park dus? B – Ja, ik ben in Antwerpen geboren en opgegroeid. Ik woon hier nog steeds. A – Mooi! Ken jij het park goed? B – Tja, het is te zeggen, ik ken mijn weg hier, maar ik ken niet al die kunst hoor. Alleen enkele beelden. En in de zomer kom ik wel eens naar Jazz Middelheim luisteren. A – Wat fijn! Dat doe ik ook wel graag, als het niet te druk is tenminste. B – Helemaal zoals ik het ook graag heb. Niet te druk. … B – Kent u álle beelden en andere kunstwerken hier? A – Ik ken dit park als mijn broekzak en zeker de permanente beelden. Al sinds ik hier woon, lang geleden, toen ik met Annie trouwde. Ja, ik ben de liefde gevolgd en zij heeft geleid. B – Dat lijkt alsof u… A – (weer licht verward) Langs welke ingang kwam je binnen? B – Langs het bootje. A – Oh, de Misconceivable. Het bootje doet me mijmeren. B – Waar denkt u dan aan? A – De eeuwige twijfel. Steeds over andere dingen die het leven me gratis gaf. B – Dat klinkt minstens zo interessant als een beeldenverhaal. A – Wil je dat echt horen? B – Alleen als u echt wil vertellen. Ik heb wel even tijd. A – (meer in zichzelf pratend) Jonge mensen die tijd hebben, waar gaan we dat schrijven? De gebeurtenissen des levens. Ik was heel lang zeeman, heb de zeven zeeën bevaren. Woeste baren en glad stil water. De liters zoutwater die ik per ongeluk ingeslikt heb… B – Hoe lang was u zeeman? A – (glimlacht) Dat was toen ik piepjong was. In elke stad een ander liefje. In elke stad andere geuren en smaken. Overal was het anders. Andere kleuren, zelfs andere geluiden. B – Zoals? A – Zoals wat? B – Welke geluiden zoal? A – Van de santouri, de conga’s, percussie, de luit en de lier en … B – Leerde u zelf ooit een instrument bespelen? A – Ik kocht ooit een lier, het was een koopje in Griekenland, Kreta. Kijk, zoals dit beeld van Orpheus, waarvan ik met mijn gsm een foto nam. B – Dat is wel mooi. Ik ken iemand die… A – Kan je de muziek al horen? Zo’n mooi geluid! … A – Probeer alstublieft. B – Ja, jaja! Heel zuiver, één klank, er komt steeds een klank bij, de muziek zweept op en… A – Je hebt het helemaal begrepen! Je ziet wat je voelt. … B – Voorzichtig nu maar. Zo opspringen van de bank. A – Ik sta nog recht. Ik heb zin om te wandelen langs die beelden. Vergezel mij alsjeblieft. B – Het zou voor mij een hele eer zijn, om de verhalen uit uw mond te horen. (staat op en draait zich helemaal naar A toe) … A – Leentje! Jou had ik hier niet verwacht. Ik wandelde en … B – Dag opa, was u weer aan het gidsen voor toevallige passanten? A – Ja, maar ze is weg. Ik praatte hier met een jonge dame… Ik zie haar niet meer. … B – Kom, we wandelen langzaam terug naar oma. Ze zal wel ongerust zijn nu. Het wordt ook frisser. Ik was toch net op weg naar uw thuis. A – Ja, die oma. Altijd voor anderen bezig. Jij lijkt zo hard op haar. Ze zou warme hutsepot maken vanmiddag. Je blijft toch lunchen? B – Ja hoor. Vertelt u dan aan tafel verder? A – Verder vertellen? Waarover dan? Vertel jij eens over je school? Waarom zit je nu niet in de les? (stappen arm in arm het park uit, het bankje blijft achter)

Anemos
144 4
Tip

Bankgeheim

A: Lies! Ben jij dat?  B: An! Hoe lang is dat geleden?  A: Even denken, dat moet zeker een jaar of acht zijn, schat ik … minstens. B: Wat een toeval! Kom, ga toch zitten. A: Oké, waarom niet? B: Hoe gaat het met u? A: Interesseert jou dat dan na al die jaren? B: Ja natuurlijk, ik heb vaak aan u gedacht. A: Echt, Lies? Waarom? B: Ik weet het niet, af en toe flitst ge door mijn hoofd.   A: Ah ja?  B: Ik wou dat het vroeger allemaal anders was gelopen, geloof me. A: Tja ... Is het eigenlijk nog wat geworden tussen jou en Jan? B: Nee, niet echt. We zijn, denk ik, een maand of vier samen geweest. A: Jullie waren niet echt voor elkaar geschapen, zeg maar. Dat dacht ik toen al. B: Dat is iets wat ik nooit zal weten, spijtig genoeg. Op een morgen lag hij in zijn huis beneden in de gang, onderaan de trap. Met een gebroken nek. A: Gebroken nek? Dood? Wat is er dan gebeurd? B: Geen idee, niemand weet het. Hij is waarschijnlijk over iets gestruikeld en naar beneden gevallen. Dat beeld, An, dat beeld van hem daar in die gang, dat krijg ik nooit meer uit mijn hoofd.  A: Verschrikkelijk!  B: Ik was er kapot van. En daarna was er het gerechtelijk onderzoek. Alsof iemand van ons hem iets had aangedaan.  A: Djeezes. B: Het was de hel. Vooral de dagen nadien. Eerst was er de lijkschouwing en daarna werd iedereen verhoord, vrienden en familie. Allemaal. A: En, hebben ze iets gevonden? B: Nee, er was niks te vinden natuurlijk. Een ongelukkige val, dat kan iedereen overkomen. A: Ik mag er niet aan denken, zo alleen sterven. B: Heel erg. Ik had achteraf zoveel schuldgevoelens. Als ik die nacht bij hem was blijven slapen, leefde hij nog. A: Als, als, het heeft geen zin om daarover na te denken, Lies. Het is gebeurd. B: Waarschijnlijk wel, ja. Doet dat nieuws u dan niks? A: Jawel, natuurlijk wel. Maar het leven gaat verder.  B: Ik ben toch een lange tijd niet mezelf geweest. A: Ik ook niet, Lies. B: Nee … natuurlijk niet.  A: Gelukkig heb ik niet lang na heel het gedoe met Jan de man van mijn leven leren kennen.  We zijn hals over kop getrouwd en we hebben een zoon van zeven en een dochter van zes. B: Dat doet me deugd, An. Ik ben blij voor u. A: Waarschijnlijk was dat nooit gebeurd als Jan en ik samen waren gebleven. Eigenlijk heb je me geholpen als je het zo bekijkt. B: Gij zijt niet veel veranderd. Altijd het positieve zien in alles. A: Zo goed ken je me niet. B: Genoeg over het verleden. Kijk! A: Wat een mooie ring.  B: Ik moet er zelf nog aan wennen. Mijn vriend heeft me gisteren gevraagd of ik met hem wil trouwen. A: Proficiat. Zijn dat diamanten? B: Ja! Echte diamanten! A: Die hebben zeker een fortuin gekost. B: Ik denk het ook, het mag wel. Ik heb er zes jaar op gewacht. Ik heb hem wat moeten aanmoedigen, maar gisteren zat hij ineens voor mij op zijn knieën. A: Zes jaar is een hele tijd. B: Er was altijd wat anders. Of hij had het te druk of hij was er nog niet aan toe … A: Mannen hebben altijd zwakke uitvluchten. B: Op een dag heb ik hem gewoon gezegd: manneke, het is nu of nooit en als het nooit is, zijt ge me voor altijd kwijt. A: Dat moet indruk gemaakt hebben. Erg subtiel was je nooit.  B: Subtiel? Daar komt ge nergens mee. Mannen hebben duidelijke taal nodig! A: Daar kan je wel eens gelijk in hebben. B: Kent ge dat, een man die u zot maakt van verlangen? Zo een vent waarop ge niet kunt wachten tot hij naar huis komt en die dan de kleren van uw lijf sleurt? En gij die van hem? A: Ja, dat ken ik wel, ja. Dat blijft niet duren. B: Hij is dan nog knap ook met zijn donkere krullenkop en zijn wijze ogen. Zie, ik word weer helemaal week. En ik moet hem drie dagen missen. Ik hoop dat ik het overleef. A: Je hebt het wel flink te pakken. B: Vorige week hebben we onze zesde verjaardag met ons tweeën uitgebreid gevierd, alles erop en eraan. Hij had een kamer gehuurd in een gezellig hotelletje aan zee. Niet zomaar aan de Belgische kust, hè. Nee nee! Aan de Franse kust. Hij verwent me rot, An. En zo romantisch! Dinertje, lekkere wijn, een filmpje en de zaligste seks. Hij is écht goed in bed. Onze lijven zijn gewoonweg gemaakt voor elkaar, dat kan niet anders. A: Je bent nog altijd dezelfde flapuit, Lies.  B: Ik heb geen geheimen, hè An. Hoe zit dat bij u? A: Ik ben gelukkig getrouwd, echt. Ik heb een lieve, zorgzame man die altijd voor me klaarstaat. Ook voor de kinderen. Een zakenman in hart en nieren, dat wel. Maar dat houdt de spanning in onze relatie. De vonken vliegen er bij ons ook nog regelmatig af. Ik zie hem doodgraag. B: Dat is tof voor u An. Ik heb u altijd zo een man toegewenst! Misschien gelooft ge dat niet, maar het is zo. A: Daar twijfel ik wel wat aan, eerlijk gezegd. B: Kom zeg, het verleden is het verleden. Daar gaan we nu toch niet meer onnozel over doen. We zijn allebei gelukkig. A: Ja, dat ben ik. Vanmorgen kreeg ik ontbijt op bed. Niet zomaar vlug, vlug een half gesmeerde boterham met wat kaas en een kop lauwe koffie. Nee! Een uitgebreid ontbijt met vers sinaasappelsap, heerlijke broodjes, een zachtgekookt eitje, een glaasje cava en een rode roos op mijn bord. Zalig! Zomaar … alsof hij iets goed te maken had. B: Ziet ge! Dat is wat ik bedoel! Geweldig, zoiets. Dat zijn pas echte venten. A: Ja, dat vind ik ook. Nadien hebben we een halve dag in bed liggen vrijen. Niet te stoppen. Hij niet en ik niet. We hebben gevrijd alsof ons leven ervan afhing. Elke hoek van de kamer hebben we gezien. B: Zalig, An! Gij verdient dat echt. A: Ja … dat mag je wel zeggen. B: Als ik iets heb geleerd is het wel dat ge geluk moet vasthouden. A: Wijs gesproken, Lies. Daar denk ik hetzelfde over.  B: Wij zijn het met elkaar eens. Dat vind ik nu echt wel tof na al die miserie van vroeger. A: Wie had dat ooit kunnen denken, hè Lies? B: In mijn wildste dromen niet. Eerlijk! Ik heb altijd gedacht dat je me voor eeuwig haatte. A: Hoe was le Crotoy, Lies? B: Wat bedoel je? A: les Tourelles?  B: Waar hebt ge het over? A: Ik heb iets voor jou. Hier … kijk. B: Een factuur? A: Bekijk het maar eens goed. Het is de rekening van een hotel. B: Wat? A: De rekening van het hotel in le Crotoy. Le Crotoy! Ik kan het nog niet geloven. B: Hoe komt gij hieraan? A: Deze morgen stond mijn man in de douche te zingen. Zijn telefoon lag naast ons bed en hij kreeg een sms.  B: En? A: Ik heb het bericht gelezen natuurlijk. En daarna heb ik door alle berichten gescrold. Het was niet moeilijk om alles samen te puzzelen. B: Ik weet niet goed wat ge bedoelt. A: Die sms kwam van jou, Lies.  B: Wat? A: Lies Cottenjé. Hoeveel Liesen Cottenjés ken ik, denk je?  B: Maar … A: Peter Torres? Misschien zegt die naam jou iets? B: Peter? Ja, natuurlijk. Dat is mijn verloofde. A: Peter is mijn man, Lies. MIJN man. B: Wacht twee minuten. Wat is dat voor een verhaal? A: De grote zakenman reist wat af! Van jou naar mij en van mij naar jou.  B: Alstublieft An! Zijt gij nu ineens zot geworden? A: Eén keer googelen en ik had jouw adres. Ik heb vanmorgen tegenover jouw huis gewacht tot je naar buiten kwam en ben je naar hier gevolgd.  B: Mij gevolgd? Maar enfin! A: Hoe je het weer voor elkaar hebt gekregen of wat hier speelt, weet ik niet, maar ik laat het niet gebeuren, Lies. B: Gebeuren, gebeuren, wat gebeuren? A: Als ik jou nog één keer zie, doe ik je wat aan. Knoop het in je oren. Ik meen het. En Peter is geen haar beter. Zo gemakkelijk komt hij er niet vanaf. B: Wat bedoelt ge? Waar is Peter? A: Thuis, in bed. Hij is gisteren in al zijn onstuimigheid van de trap gevallen. Maar geen schrik, hij krijgt de beste zorgen. Die van mij. Jullie zien elkaar nooit meer. B: An? A: Blijf uit mijn vaarwater, lelijke onderkruiper. Of wil je dat er nog meer ongelukken gebeuren? Je bent verwittigd. Nog een fijne dag.

Kristin Huyghe
175 1