Lezen

Vier vissen (verhaaltje voor het slapengaan)

Vier vissen zwommen ze waren op weg naar de Noordzee goede zwemmers waren het niet met hun kleine vinnen kwamen ze maar traag vooruit   Bovendien had de Pladijs honger was de Kabeljauw moe verveelde de Pieterman zich en had de Zeebaars het koud   'Waarom zwemmen we niet achter elkaar' vroeg de Pieterman 'Zo naast elkaar vind ik maar saai'   'Goed idee' antwoordde de Kabeljauw 'Als we in elkaars staart happen kan ik wat rusten'   'Ik wil wel vooraan' zei de Zeebaars 'Dan krijg ik het warmer'   Vier vissen zwommen achter elkaar met hun kleine vinnen kwamen ze maar traag vooruit   Maar de Zeebaars had het nu wel warmer de Pieterman meer plezier en de Kabeljauw kon wat uitrusten   Behalve de Pladijs die nog steeds honger had vond achter elkaar zwemmen maar niks 'Kon ik maar iets eten' zuchtte hij en keek omhoog   Aan het wateroppervlak vloog een vlieg voorbij hij had ze gezien en dacht 'die lust ik wel'   Met zijn bek open zwom hij ernaartoe en hapte in de lucht      hapte in het water            hij hapte          hapte          hapte             maar de vlieg was te snel ze vloog telkens weer        op            en                neer          op            en               neer   Al dat happen deed het water bewegen door de golven raakten de andere vissen achterop Ze moesten elkaars staarten lossen want goede zwemmers waren het niet   Vier vissen zwommen terug naast elkaar met hun kleine vinnen kwamen ze maar traag vooruit en dankzij de vlieg waren ze nog steeds op weg naar de Noordzee

Sascha Beernaert
12 0

Hoe moeder stierf en dat dat eigenlijk mijn schuld was

  ‘Moeder, je zou me toch komen ophalen aan het station? Ik had gezegd om kwart voor twee. Half drie is het nu.’   ‘Moeder, het is drie uur. Waar blijf je? Bel je me?’   Maar moeder belde niet. En ook op de boerderij nam niemand op.     Om half vier kreeg ik de jongste broer aan de lijn. Ik zat op de rand van één van de grote bloembakken voor de stationsingang en keek verveeld rond. Na een weekend in Gent het dorp troostelozer dan ooit. Ik keek naar de bussen die af en aan kwam rijden. Naar de mensen die op en af stapten. De meesten beladen met zakken van de Aldi, er is een filiaal in de naburige gemeente. De Aldi is voor arme mensen, zei moeder altijd toen ik als kind vroeg waarom wij er nooit heen gingen. Arme mensen zonder auto.   De jongste broer ademde onregelmatig en probeerde zich goed te houden. ‘Ons moeder. Louiza, toch.’   Ik zocht tevergeefs houvast op de rand van de betonnen bloembak die, toen de jongste broer verderging, stroperig werd, als drijfzand. Ik dreigde weg te zinken. ‘Maarten. Met zijn tractor. En moeder, met de auto. Verblind door de zon, zeggen ze.’                                                                      *   In de keuken zaten de vier broers samen met vader aan tafel. Ze keken naar het tafelblad. Ze keken niet op toen ik ook ging zitten, maar bogen hun hoofd nog dieper. Hun neuzen raakten het tafelblad net niet. Wie niet beter wist, zou de aanblik komisch gevonden hebben.   De jongste broer richtte zich op. Hij keek me aan en ik dacht een veeg bloed op zijn T-shirt te zien. Dat hij er als eerste bij geweest was. Dat hij net het erf afgereden was, hij was de maaier komen halen, het gras op het stuk land aan de Wissel stond zo hoog. Daar, aan de Wissel, in de bocht… Moeders auto stak half in de gracht. De tractor van Maarten was er half over gegaan. Dat hij erbij was toen ze… Dat hij de deur eerst niet open kreeg. Hij had haar gordel losgemaakt, haar uit de auto gehaald. Ze had iets gezegd, maar hij begreep niet wat. Dat alles zo snel ging. Dat Maarten haar niet gezien had. Dat Maarten daar stond. Gewoon stond. Godverdomme, de klootzak.   Ik haastte me naar mijn kamer.                                                                   *   ‘Zusje, het is net zo druk nu. Kun je niet pas tegen de avond terugkeren? Ze komen materiaal leveren voor de nieuwe stal en vader is niet thuis. Ik ga me te erg moeten haasten. Kun je echt geen trein later nemen?’   ‘Nee, ma, dat kan ik niet. Ik vertrek nu naar het station. Ok?’                                                                        *     Maarten vraagt om langs te komen op de boerderij. Maar men wil Maarten niet zien. Men wijst hem met de vinger. Het is zijn schuld. De politie komt enkele keren langs en er passeert ook een verslaggever van de krant, maar niemand wil met hem praten behalve een loslippige buurvrouw.   In de krant heeft men het over een tragisch ongeval en over Maarten D. (39), een bekende van de familie, goed bevriend met de vier zonen van het slachtoffer. Dat hij mij om de twee weken de hersenen uit mijn kop neukt, heeft de verslaggever er niet bij vermeld.   Dat het niet de eerste keer is dat de jonge boer een ongeval veroorzaakt. Alleen niet eerder met zo’n tragische afloop. Het slachtoffer was een liefhebbende echtgenote en moeder van vier zonen en een dochter. Lid van de KVLV. Een hardwerkende boerin, die haar boerderij met trots bestierde.   Maar ik moet Maarten wel zien.   Ik klop op de achterdeur en vind zijn ouders in de keuken. Ze zitten aan tafel en veren op wanneer ik binnenkom. Een klamme hand, enkele woorden van medeleven en verder niets. Boeren zijn harde werkers, geen praatjesmakers. ‘Hij is bij de kalveren,’ zegt zijn vader ten slotte. Toonloos. Mijn tong plakt tegen mijn verhemelte. Ik trek de achterdeur geruisloos achter me dicht.   Hij staat werkloos naar de eerste kalverhut te staren, een emmer met melk in zijn rechterhand. Ik schuifel met mijn voeten in het stro, zodat hij wel moet omkijken. Hij ziet me, maar hij mijdt mijn blik. Hij zet de emmer neer en veegt zijn handen af aan zijn overall. ‘Louiza.’ Dan pakt hij de emmer weer op, gaat voor de tweede kalverhut staan en giet wat melk in het drinkbakje. Het kalfje begint meteen gulzig te drinken. ‘Ik heb haar niet zien komen,’ zegt hij. Hij gaat in de richting van de derde kalverhut. Het kalfje komt nieuwsgierig dichterbij, likt in afwachting aan de tralies. Ik sla mijn armen om zijn grote, logge bovenlijf. Hij houdt de emmer nog steeds in zijn hand. Zelfs wanneer zijn tranen in mijn hals beginnen te druppen.   Mannen huilen niet, wil ik zeggen.   De broers huilen niet. Vader ook niet.   Dus waar haal jij het recht?  

Valerie Tack
78 2

sep en saar, de trein doet raar

... Als Sep thuis komt, staat poes Miep aan de deur van zijn slaapkamer klagend te miauwen. Miep duwt met haar pootjes tegen de deur, alsof ze duidelijk wil maken dat ze naar binnen moet. Zodra Sep de deur opent, glipt Miep erdoor en schiet onder zijn bed. Verbijsterd staart Sep naar de trein die langzaam voorbij spoort.   dat is raar. wat is hier mis? de trein rijdt door. maar wie deed dat? de trein was uit en nu is de trein aan. waar zit poes miep? bij het bed. poes miep ligt op de loer. op de loer voor een muis? dat is gek! een muis die een trein aan zet? neen, dat kan toch niet! is het geen muis? maar wat dan wel? miep kijkt naar een gat in de muur. waar loer je naar, poes miep?   Sep kruipt ook onder het bed en gaat naast de poes liggen. ‘Jij weet wie of wat mijn trein gisteren kapot gemaakt heeft, lieve Miep. Sorry dat ik zo boos op je was. Het was niet jouw schuld,’ zegt Sep. Miep kijkt alsof ze hem begrepen heeft en laat Sep eventjes tussen haar oortjes kriebelen. Dan kijkt ze weer strak naar het gat in de muur. Ze ligt op de loer, klaar om toe te slaan als daar iets beweegt. Dat gat in de muur moet nader onderzocht worden. Detective Sep pakt zijn zaklamp en schijnt erin. Voorzichtig voelt hij met zijn vingers in het hol. Spannend.   ik zie niet veel. het is een gat met een buis. ik voel hier wat. het gat in de muur is niet diep. de buis gaat wel nog hoog, en ook nog laag.   Het gat in de muur lijkt niet de ingang van een echt hol, eerder een tunnel die naar boven en naar onder leidt. Maar een tunnel voor wie of wat en naar waar? Sep pijnigt zijn hersenen. Hoe diep hij ook nadenkt, het is en blijft een raadsel. Een muis kan het al zeker niet zijn. Een muis kan de knopjes van de trein toch niet bedienen. Maar wie of wat dan wel? Het moet iets heel kleins zijn want anders past het niet door het gat in de muur. Een kabouter? Kabouters bestaan toch niet. Zou ik het aan Saar durven vertellen? Of zou ze me uitlachen? Toch zou ik er het liefst met Saar over praten. Dan kunnen we samen een plan smeden. Maar Saar heeft vandaag zwemles dus kan ik niet meer naar haar toe. Eigenlijk zou ik me moeten verstoppen in mijn kamer en me heel stil houden, bedenkt Sep. Vanuit een hoekje bespieden wat er gebeurt. Maar morgen moet ik naar school. Ik kan niet de hele dag op wacht staan als een echte spion. Ik zou een camera moeten hebben, net zoals in de winkel. Dan kan ik camerabewaking in mijn kamer installeren en na school controleren wat er allemaal gebeurd is. Sep denkt lang na over het probleem maar een oplossing vindt hij niet. ’s Avonds in bed ligt hij nog te piekeren. Ineens schiet het hem te binnen: Natuurlijk, dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Saar heeft voor haar verjaardag een nieuw fototoestel gekregen. Daar kan je ook filmpjes mee maken. Bijna geruisloos kruipt Sep uit bed want mama en papa mogen niet merken dat hij opstaat. Sep gaat onmiddellijk aan het werk. Met de tong tussen de tanden schrijft hij in zijn mooiste schrijfletters een brief voor Saar.   dag saar kom je na school? de trein doet raar. neem dit mee: (tekening camera) dag sep   Nu nog dat briefje tot bij Saar krijgen. Maar hoe moet hij dat doen? De touwtjespost werkt alleen als Saar ermee begint, want die woont boven hem. Misschien moet hij haar aandacht proberen te trekken. Hij weet het al. Hij vouwt een papieren vliegtuigje, gaat voorzichtig een beetje uit zijn raam hangen, en mikt het in de richting van Saars raam. Er gebeurt niets, maar Sep geeft niet op. Hij vouwt een hele lading vliegtuigjes en mikt ze omhoog naar haar raam. De meeste vliegtuigjes gaan niet hoog genoeg, maar enkele hebben toch al tegen haar raam getikt. In het gras ligt al een berg vliegtuigjes. De onderbuurvrouw zal wel mopperen als ze dat ziet. Maar misschien kan hij de papieren vliegtuigjes morgenvroeg nog stiekem opruimen voor ze iets merkt.   Zijn voorraad vliegtuigjes is op, Sep zoekt nog papier en begint opnieuw te vouwen. Maar dan ziet hij een touw met een brief voor zijn open raam bengelen.   dag sep, er was een tik aan mijn raam. was jij dat? wat wil je? ik ben heel moe. ik lag al in bed. dag saar   Snel bindt Sep zijn brief aan het touw vast en trekt er drie keer zachtjes aan. Saar hijst het omhoog. Even later komt het antwoord van Saar al met de touwtjespost naar beneden.   goed ik kom. ik neem het mee. tot dan! dag saar   Tevreden kruipt Sep in bed en valt als een blok in slaap. ...   (fragment uit samenleesboek voor een beginnende lezer samen met een voorlezer)   www.isabellegielen.com

Isabelle Gielen
2 1

Wraak van de prinsessen

  De Prinsessen   Ergens te lande in een kasteeltuin in Sprookjesland.   'Kussen, kussen, kussen!' Ze blijft het horen. Wat moet ze dan toch kussen. Dan komt een lakei met een kussentje naar voor. 'Hmmm, misschien een lief klein katje' Dan is de lakei bij haar. 'Wat is dat?' brult ze verschrikt: 'Een kikker. Dat kus ik niet. Ik ben het beu om altijd van die vieze beesten te moeten kussen. Ik ben hier weg. Zoek maar een ander om die gladde, slijmerige dingen te kussen.'   Ergens anders te lande in een slaapkamer in Sprookjesland. 'Een kus. Dat terwijl ik zachtjes wakker word. Oh nee, een kus, toch niet weer. WACHTERS, WACHTERS!' Snel sprinten de koninklijke wachters binnen en blijven dan bedremmeld staan. ' Wat is dit? Wie heeft die rare snuiter in mijn slaapkamer binnen gelaten' 'Orders van de koningin.' stamelt er één verlegen. 'Waarom altijd van die wildvreemden? Weet je wat, leg jij je vanaf nu in mijn bed om gekust te worden door wildvreemde mannen. Deze had dan nog een snor. Ik ben hier weg. Zoek maar een ander om kussen van rare snuiters te krijgen. Salut.'   Nog ergens anders te lande in een reusachtige eetzaal in Sprookjesland. 'Lekker, mijn favoriete eten. Lamsboutjes met boontjes en lekkere kroketten. Een grote portie op mijn bord en smullen maar. Maar wat is dit, dit smaakt niet normaal! Bweurk, ik voel me niet zo goed. Het zal toch weer niet waar zijn hé. Alweer vergif. Nee hé, daar heb je het al, mijn maag draait en keert en,... aiaiai, het komt,... ik moet overgeven!' 'Papa, ze hebben weer geprobeerd mij te vergiftigen.' 'Ja liefje, dat weet ik. Dat moest van mij.' bromt de koning in zijn baard. 'Wat!! Dat moest van jou?' 'Ja liefje, dan kan je tegen al die giftige stoffen wanneer je echt vergiftigd wordt', antwoordt hij. 'Wie gaat mij nu vergiftigen, ik ben keilief. Ik ben het beu. Ik ben hier weg. Zoek maar iemand anders om te vergiftigen. Uw favoriet varken of zo. Salut'   Helemaal ergens anders te lande op een kruispunt in Sprookjesland.   'Dat is nu toch niet te geloven hé, kikkers.' 'Verdikke zeg, altijd die vreemde mannen die mij wakker komen kussen.' 'Grmbl, vergif vergif, ik moet daar altijd zo van die vies smakende boeren van laten.' Zo gaat het verder op drie wegen die naar ons bewuste kruispunt leiden wanneer plots, uiteraard. Boem patat, knal en botsing alom. In het rond vliegende armen en benen en ook nog ergens een hoofd. Nee hoor, zo erg was het niet. De prinsessen vallen allemaal recht op hun achterwerk, even stil geworden van het schrikken. Maar dan nemen de goede hofmanieren het over. 'Hallo,' zegt de een stem: 'ik ben de Kikkerprinses, ook wel Kikkie genaamd.' 'Aangenaam,' zegt een andere stem: ' ik ben de mannenkusprinses, maar jullie mogen Mannie zeggen.' 'Burps,' klinkt nog een andere: 'sorry daarvoor, mijn naam is gifprinses maar zeg maar Louise.'   Daarop vertellen ze hun verhaal. Ze blijken allemaal iets gemeenschappelijk te hebben. Allemaal moeten ze dingen doen die ze niet graag doen. Maar hoe zou dat komen? Wie zorgt daarvoor? Dat zouden onze drie prinsessen wel eens willen weten. Ze zitten kniezend in het gras wanneer Kikkie plots zegt:' Hey, ik weet misschien iets. Een verhaal dat ik lang geleden van een lakei gehoord heb. Die vertelde me dat onze levens geschreven worden door een schrijver. Dat die alles wat wij doen uitvindt en beschrijft. Misschien moeten we die wel eens een bezoekje brengen.' 'Akkoord!' brullen Mannie en Louise in koor: 'Op naar de schrijver!' 'Euhm, waar vinden we die?' vraagt Kikkie zich dan af. 'We gaan gewoon rechtdoor en altijd naar rechts als er een kruispunt is!' vindt Louise. 'Wat een enig plan!' kirt Mannie. Ze gaan op weg. Rechtdoor, dan rechts dan verder rechtdoor, nog eens rechts. Tot ze opeens bij een huisje komen waar 'Scriptus: schrijver' opstaat. 'Zou het hier zijn?' vragen de drie zich af. Tijd voor overleg.   De schrijver   'Wat een leuk beroep heb ik toch', denkt de schrijver bij zichzelf. 'Een kop thee, mijn schrijfveer, een blad papier en ik kan er weer tegenaan.' 'Wat zou ik de prinsessen nu eens laten doen, laten kussen door mannen, kikkers of nog een beetje vergif? Er zijn zoveel mogelijkheden.' 'Misschien moet ik het eens van een andere kant bekijken?', mijmert hij. Hij drinkt zacht slurpend van zijn thee. 'Misschien moet ik de prinsessen eens stoer laten zijn? Op jacht gaan, beren vangen en zomeer.' 'Nee, dat gaan de kindjes niet goed vinden hé. Wat kan ik die dekselse prinsessen toch laten doen?' “Klop klop klop” 'Nee, dat kan ik ze toch niet laten doen, kloppen.' “KLOP KLOP KLOP” Ohla, het is Rudolf de deurklopper.   De schrijver en de Prinsessen   De schrijver komt moeizaam uit zijn zetel en gaat naar de deur. Nadat hij die geopend heeft ziet hij een vreemd tafereel. Drie mooie meisjes die vol schrik naar zijn deurklopper kijken. ' D d d d d d d dd d d d die deurklopper praat,' zegt eentje met een wel heel bleke huid. 'Ja, dat is Rudolf de deurklopper, die heb ik van een tovenaar gekregen', zegt de schrijver. 'JAAA,' kraakt Rudolf: 'en hoe harder je met me klopt hoe liever ik het heb. Doe het nog eens, toe toe toe?' Waarop de prinses met de glibberige lippen; van kikkers kussen krijg je dat namelijk; een redelijk harde gil slaat zoals alleen prinsessen dat kunnen. De schrijver nodigt de drie uit in zijn woonkamer en vraagt hen wat het probleem is. 'Wel' begint Kikkie... 'Ik moet altijd' zegt mannie tegelijkertijd. 'Dat kan toch niet meer' lispelt Louise, ondertussen een boertje ophoudend. Zo gaat het een heel tijdje door en de schrijver raakt niet wijs uit die drie kwebbelende meisjes. Maar wacht, hij heeft de oplossing. Hij zoekt snel zijn cd met oceaangeluiden en steekt zijn oordopjes in. Wanneer hij de cd opzet vallen de drie prinsessen al snel in slaap. 'Ah eindelijk rust,' denkt de schrijver bij zichzelf en gaat rusten verder schrijven. 'Morgen kom ik wel te weten wat er scheelt, nu nog een beetje schrijven.'   De volgende dag   'Een goede morgen, beste dames. Een koffietje, boterhammetjes met choco?' De schrijver doet zijn best om beleefd te zijn. Ja een kopje koffie en een boterhammetje zou er wel ingaan bij Kikkie en Mannie. Lousie slaat groen uit bij het idee en vraagt om een thee en een beschuitje. Want die koffie ligt zo zwaar op de maaaaag en die boterhammen liggen ook zo zwaar op de maaaaaaag, zeuren kan ze wel een beetje. Bij het lekkere ontbijt leggen de prinsessen hun frustraties uit. Ze vinden het echt niet meer leuk om al die vuile dingen te doen. Zou de schrijver er niets aan kunnen doen? De schrijver snapt dit en belooft plechtig om er iets aan te doen. Waarop de prinsessen heel blij hun ontbijt verderzetten. De schrijver gaat aan zijn bureau zitten. 'Wat moet ik nu doen?' vraagt hij zich af. 'Ik weet niets anders wat die prinsessen kunnen doen, prinsessen doen toch altijd hetzelfde. Wat kan ik die laten doen? De was, de strijk, daar zullen ze niet mee akkoord zijn. Hij start dan maar zijn laptop op en begint te googelen. Wat een zoektocht. Maar plots ziet hij iets. 'ja, dat is het. Dat gaan de prinsessen fantastisch vinden.' Snel bestelt hij de spulletjes die hij gezien heeft en licht hij de meisjes in. Deze zijn natuurlijk heel nieuwsgierig maar de schrijver wil niets zeggen, ze moeten maar wachten op de koerier. Deze laat niet lang op zich wachten. Eerst horen ze een paard galopperen, dan zachtjes vertragen tot het stopt. Voetstappen naar de deur. “Klop Klop Klop.” 'Jaah jaah nog eens', een verschrikte gil, een plof, snelle voetstappen die zich verwijderen en een weg galopperend paard. De schrijver opent de deur en geeft Rudolf een veeg uit de pan. Hij mag de mensen zo niet laten schrikken. Rudolf bonkt van het lachen tegen de deur. 'Misschien moet ik me maar eens een nieuwe deurklopper aanschaffen,' denkt de schrijver nukkig, 'deze laat de mensen te hard schrikken.' Hij raapt het pakje op dat de koerier laten vallen heeft en gaat ermee naar de prinsessen. Benieuwd kijken de meisjes naar de kleurige kledingstukken die de schrijver uit het pakje haalt. 'Wat zijn dat?' vraagt Mannie. 'Zo kleurige kleren,'zegt Louise. 'Dit, lieve prinsessen,' zegt de schrijver: 'dit zijn voetbaluitrustingen. Ik ga jullie laten voetballen. Dat is eens iets anders dan altijd prinses te moeten zijn.' 'Dat klinkt leuk.' zegt Kikkie. De meisjes trekken de uitrustingen aan en gaan buiten op het veld spelen. De schrijver is de scheidsrechter. Hij legt de regels uit maar de drie dames begrijpen niets van strafschop, buitenspel, hoekschop,... 'Zou het dan toch geen goed idee geweest zijn?' mijmert Scriptus. Louise, die hem hoort, antwoordt: ' Nee, dat is geen goed idee geweest. Dat is hier veel te moeilijk.' 'Verdorie toch,' denkt de schrijver: ' wat moet ik nu doen? Die dekselse vrouwen eten al zijn koekjes op. Zeker die één die niet meer vergiftigd wordt. Het is net of ze haar schade moet inhalen.Zo een vreetmonster. 'Ah ik heb het.' denkt hij. 'Meisjes, kom eens bij mij? Wat zouden jullie ervan zeggen om op schattentocht in het bos te gaan?' 'Mja' zegt Kikkie:' wordt ge daar niet keivuil in dat bos? Al die beesten die daar zitten. Stel u voor, misschien zitten er zelfs kikkers.' 'Dan de boswachter tegenkomen zeker. Die gaat mij ook al willen kussen.' bibbert Mannie lichtelijk hysterisch. ' Zijn daar koekjes in het bos of heeft die boswachter misschien koekjes?' wil Louise verlekkerd weten. 'Waar staan de koekjes trouwens?' Nu is de schrijver ten einde raad. Hij weet het echt niet meer. Misschien moet hij een verhaal schrijven, speciaal voor de meisjes. Hij legt het plan voor. De meisjes gaan meteen akkoord, vooral als er koekjes in zitten.   Het verhaal   De schrijver zet zich aan zijn bureau en begint te brainstormen. 'Prinsen, draken, boswachter, gekke paters, abdij, schmink, queeste en ja koekskes.' De schrijver begint te schrijven. De prinsessen vinden het wel spannend dat ze op Queeste mogen, wat een spannend woord zeg. Helaas zitten er geen koekjes in Queeste.   “De meisjes zijn op weg naar de abdij. Onderweg komen ze een gekke pater tegen. ' D d d d d d d d' zegt hij 'Wat bedoelt hij?' vraagt Mannie zich af? Kikkie raadt ernaar:' dansen, duikboten, dreigbrieven, donderwolken, dakbedekkers,...?' De pater schudt de hele tijd van nee. ' Der zijn geen koekskes meer?', gokt Louise. 'DRAAAAAAK ' gilt de pater plots: ' er zit een draak aan de abdij. Hulp, help, SOS en grote paniek.'   De meisjes zien een confrontatie met een draak wel zitten en gaan op weg naar de abdij. Onderweg passeren de drie een blinkend gepoetst raam. Daar worden ze geconfronteerd met een vreselijke waarheid. Hun schmink is uitgelopen van het voetballen. Zo kunnen ze toch niet op queeste gaan. Stel dat ze de prins van hun dromen op zijn witte paard tegenkomen. Zo kunnen ze die toch niet tegemoet treden. Louise vraagt zich stiekem af of zo een paard lekker zou zijn. Ze nemen rustig de tijd om hun schmink in orde te brengen wanneer ze plots in de verte een verschrikkelijk gebrul horen. Maar echt een verschrikkelijk gebrul, hé. Geen leeuw die een beetje boos is. Dit is duidelijk een draak. Of iemand met een slechte maag, volgens Louise. Voorzichtig gaan ze verder op zoek naar de draak. Ze beginnen langzaam een verschrikkelijke stank te ruiken. Kikkie en Mannie kijken beschuldigend naar Louise maar die beweert dat ze geen boertje gelaten heeft. ‘Kom op meisjes’, zegt Kikkie. ‘Ja, we moeten bewijzen dat we sterk zijn, hup hup hup. Op naar de draak’, zegt Mannie vastberaden. Zo elkaar oppeppend gaan ze verder naar het nest van de draak. Nu komen ze wel heel dichtbij. Voorzichtig bereiken ze de abdij. Aan de verwoestingen te zien ligt de draak net achter de hoek. De drie prinsessen bereiden zich voor en springen dan tevoorschijn. ‘Kajaaaaaa!’ ‘Hoejaaaaaaa!’ ‘Kom maar op lelijk beest!’ dergelijke kreten uitstotend springen ze naar voor en.. …geen draak te zien. Teleurgesteld gaan ze op zoek. ‘Waar zou die nu toch zijn?’, vraagt Mannie zich af. ‘Ik denk dat hij gaan jagen is.’ zegt Kikkie. ‘Oooooooh, gaan jagen;’ bromt Louise: ‘dan krijgt die tenminste wel eten. Heeft er iemand koekjes mee? Toevallig? Nee? ‘ De prinsessen besluiten dan maar op de draak te wachten bij de paters in de abdij en ondertussen een tasje thee met een koekje te nuttigen. Opeens worden ze opgeschrikt door een felle windstoot. De draak is terug. ‘Kom op meiden, we pakken hem’, zegt Kikkie vastberaden. ‘Olaaaaa, eerst mijn thee met koekjes, dan drakenvangen,' mompelt Louise met een volle mond. Een half uur laten zijn ze dan eindelijk klaar en bespringen ze de draak. Ligt die knuppel toch wel te slapen, zeker! Die heeft zoveel gegeten dat hij ligt te dromen. Plots begint zijn neus te bewegen. Hij ruikt iets. Lui doet hij een oog open en ziet daar drie lekkere brokken staan. Hij komt overeind en brult loeihard terwijl er vlammen van wel 10 meter uit zijn bek schieten. Hij zwaait zijn grote kop in de richting van de drie verstijfde prinsessen en doet zijn bek al open om ze in één hap te verslinden. Wanneer plots, BUUUUUURPS. Louise heeft van schrik een enorme boer gelaten. De draak haalt diep adem om ze te braden, slaakt een piepje en valt om. Poef, draak dood. Dat was een giftig boertje. Al de vergiften in haar maag in combinatie met de thee en de koekjes blijken een giftig gas te produceren. De drie prinsessen zijn zo blij dat ze even de hofmanieren vergeten en een gat in de lucht springen. ‘Zou die draak eetbaar zijn?’ vraagt Louise zich af. De andere prinsessen willen dat toch liever niet proberen en overtuigen Louise ervan om terug naar de schrijver te gaan.”   ‘Hoe is het geweest, meisjes?’, vraagt de schrijver nieuwsgierig want die heeft natuurlijk het gebrul gehoord en de vlammen gezien. ‘Super’ ‘Fantastisch, geweldig’ ‘Lekkere koekjes bij de paters’, roepen ze door elkaar. ‘De draak is dood’, zegt Kikkie fier. ‘Zeg nu nog eens dat wij alleen maar kunnen gekust worden door vreemde mannen en al die dingen’, zegt Mannie triomfantelijk. ‘Ok meisjes, jullie hebben gelijk. Vanaf nu schrijf ik alleen nog maar verhalen over prinsessen die draken verslaan en prinsen gaan redden. Wat denken jullie daarvan?’ ‘Dat is heel goed’, beamen Kikkie en Mannie. ‘Wat vind jij ervan Louise?’ vraagt de schrijver. ‘Louise, waar ben je?’ ‘gggmmmkkllldddddddrrr’ klinkt het. ‘Louise, die cake was voor iedereen;’ zegt de schrijver verontwaardigd, ‘nu moet ik een nieuwe bakken.’ ‘Spforry.’murmelt ze met volle mond.   Einde    

Stefan De Keyser
0 0

Het geloof van ons allemaal

Ik zit op een stoel in het eiland waar er verschillende mensen wonen. Er zijn verschillende soorten en verschillende geloven. Ik ben gewoon mij zelf die opzoek is naar mijn eigen geloof. Ik loop gewoon rond op het eiland tussen het volk met verschillende geloven.Elke dag is een gewone dag. Mensen die zaaien en eten op tafel zetten. Vrouwen die de was doen en heel erg veel koken. Kinderen die spelen op het land of helpen werken met hun ouders.Ik loop gewoon rond op het eiland met mijn hutje in het bos Mijn moeder die het huis verzorgt en mijn vader die tien jaar geleden is overleden. Nu ben ik gewoon op het strand kijken naar de mooie blauwe zee. Op het strand met de korrels en schelpen onder mijn voeten.De zon staan aan de hemel heel erg zonnige. Er is geen wolkje aan de lucht en dagen lang geeft niet geregend  op het eiland. Ik pak mijn zak weer om naar mijn moeder te gaan in het bos. Zijn schandalen liggen op de grond aan de rand van het zand.Hij pakt zijn schandalen en doet terug aan om naar zijn moeder te gaan. Hij stapt door het bos met zijn zwarte lange haren tot zijn schouders. Zijn naam is Kian een jongen van negentien die nogal gespierd is .                                Hij stapt verder naar de hut op het eiland bij zijn moeder.                                                Ze hebben kippen bij hun hut waar er veel eitjes worden gelegd.                              Er is een meer waar Kian heel erg veel gaat gaan vissen.                                                Zijn moeder geeft ook heel een moestuin waar ze veel groenten kweet.                      Ze kweet vaak aardappelen en andere groenten voor haar lekkere gerechten.                  Er zijn in de buurt van hun huis een haven.                                                               Er zijn heel erg veel schepen en bootjes die kunnen varen naar andere landen.             Kian droomt ervan om keer op een schip te zitten om naar andere landen te varen.       Liefst op een schip van ontdekking reizigers om de wereld beter te ontdekken.                                                                                         Enkel wordt hij vaak uitgelachen door de buurt bewoners voor zijn droom.                                     Hij stapt verder door het eiland naar zijn hutje met zijn moeder.                                   Zijn moeder noemt Caroline op het eiland en is gewoon huisvrouw.                               Als hij terug bij het houten hutje is staat zijn moeder buiten.                                                                                                     “Dag moeder” begroet  haar zoon. “Het eten staat binnen lieve schat” geeft zijn moeder een kusje. Kian gaat naar binnen voor het eten en gaat aan tafel zitten. Hij schuit de stoel naar achter en gaat gaan zitten op de stoel. Het is een groenten pap dat zijn moeder geeft klaar gemaakt. Hij pakt een lepel en stopt in het de pap om te eten. Terwijl zijn moeder bezig is en hij zelf met eten komt er plotseling lawaai uit de verte.    Het zijn inwoners van het eiland met de stamhoofd van het eiland.                   De moeder van Kian stopt even met werken.                                                                   Ze gaat naar de inwoners om te weten wat er aan de hand is. “Meneer de stamhoofd wat kan ik voor u doen” mompelt Caroline Caroline kijkt serieus naar de stamhoofd en de inwoners om haar zelf te kunnen beschermen. “Lieve Caroline, het is tijd dat je zoon de test gaar doen” kijkt de stamhoofd serieus. “Laat mijn zoon eruit” schreeuwt Caroline !!! “Je weet dat het de regels zijn” zegt de stamhoofd. Kian hoort lawaai buiten en gaat naar buiten om te kijken wat er aan de hand is. Er zijn inwoners die Kian zien en gaan vlug naar hem om hem te pakken. De moeder Kian probeert hem nog te redden maar, het lukt moeilijk. De stamhoofd nemen Kian mee naar een tempel omdat zijn beurt is voor de test. Een test bepaald welke geloof hij krijgt om de rest van zijn leven. Dat hij moet dragen op het eiland in de groepjes. De inwoners houden hemt vast met handboeien. Ze stappen in een tempel van steengebouw op het eiland. De hoofdtempel van het Eiland. In de tempel is er een priester die test gaat afleggen samen met Kian. Kian wordt losgelaten door de inwoners en wordt afgeleverd bij de priesters. De inwoners gaan terug naar buiten behalve de stamhoofd blijft nog binnen. “Waarom moet ik die stomme test doen” vraagt Kian boos.“Dat is een regel van deze eiland” antwoordt de stamhoofd. De stamhoofd gaat ook naar buiten daarna. Kian wordt alleen gelaten samen met de priester voor de test.                                                                         De priester is aan de altaar waar hij kaarsen aansteekt. Kian gaat recht opstaan van de grond. Hij staat helemaal recht van de koude grond die hij met zijn handen kon voelen. Als de priester klaar is met de kaarsen aan te steken. Draait hij zich om en gaat naar Kian die op de grond zit. “Kian is het vandaag jou beurt” vertelt de priester met vuur in zijn handen. “Ik wil niet meedoen” moppert Kian boos. “Het is jou taak nu omdat  het een regel is van deze eiland” De priester neemt Kian hand vast om hem ergens te brengen. Ze stappen samen door het tempel naar een grote zaal bij een open deur. De deur is helemaal van hout en voelt glad aan. De zaal is helemaal leeg met ramen die naar buiten wijzen. Buiten zijn er tuintjes met mooie bomen die helemaal groen zijn. De priester neemt kian mee naar binnen in de zaal. De priester doet zijn hand los van de zachte huid van Kian. Aan de einde van zaal is er een tafel met vijf boekenkasten tegen de muur. Overal zitten er boeken met waardevolle informatie over alle geloven. Kian moet de geloven test doen om te weten welke geloof voor hem is. De priester pakt een rol papier uit zijn zakken. Hij doet met zijn handen open en er staan vijf stappen om de test te doen. De priester stapt met zijn voeten in houten sandalen naar Kian. “Wat moet ik doen” klinkt Kian redelijk boos. “Je eerste test is gewoon je kennis over het gelooft” antwoordt de priester. De priester gaat een stoel halen terwijl Kian wacht in de zaal. Terwijl Kian wacht in de zaal gaat hij keer rondkijken in de boekenkast. Er zitten boeken over het Islam, Jodendom en andere soorten. Hij ziet allemaal boeken met dikke kaften tot hij plotseling een speciaal boek ziet. Het is een boek met een gele kaft en hij pakt met zijn hand de gladde kaft uit boekenkast. Er staat als titel het bron van het geloof op de voorkant van het boek. Hij doet het boek open en bladert er keer door. Er staan verschillende tekeningen en schilderijen in het boek.                                           Hij gaat keer lezen en hij leest dat één specefieke godsdienst niet bestaat. Het ware godsdienst is dat de wereld ontstaan is uit grote oppermacht dat wij niet kunnen zien. Het lichaam dat wij kregen van de natuur is niet zo sterk genoeg voor de echte kracht te zien. Als Kian bezig is met de bladzijden te lezen hoort hij voetstappen van de priester. Hij stopt vlug het boek weer in de boekenkast en gaat vlug naar de tafel. De priester is er met het materiaal voor de testen te laten doen. Een examens voor test één. Daarna proef leggen welke gebeden dat graag doet en nog anderen. De priester geeft een stoel voor aan tafel en Kian krijgt een halfuur om de examens te doen. De priester legt de blaadjes op tafel met een veer en inkt voor de examen. Kian gaat aan tafel zitten met terwijl de priester de zaal uit gaat. Een bewaker blijft in de zaal om Kian in het oog te houden. Kian pakt de veer met inkt en gaat keer kijken naar het examens. Er zijn een stuk of tweehonderd vragen waar hij moet op antwoorden. Zoals vraag één wat was jezus tijdens het laatste avondmaal met zijn leerlingen. In een half uur is Kian bezig met al de vragen in te vullen tot dat ze zandloper stop met lopen. De priester komt terug naar de zaal om te kijken hoe zijn examen was geweest. Kian stopt zijn veer terug in de inkt. Hij geeft de blaadjes aan de priester. “Nu is het tijd voor je tweede proef” zegt de priester. De priester neemt zijn koude handen aan de armen van Kian de helemaal zacht zijn. Hij neemt hem mee naar de andere kant van de zaal waar er spiegels staan en altaar. “Nu moet je een verklaring geven naar god” zegt  de priester. Kian staat in het midden van de spiegels en geeft geen idee hoe hij moet doen. Kian gelooft niet in god of in een andere godsdienst. Hij gaat net alsof doen om gewoon om van die stomme test af te komen. “Lieve god, ik bid dat jij mijn lichaam kan genezen” zegt hij. Hij blijft maar, door praten om van de stomme test af te komen. “Je bent klaar” zegt de priester. Kian moet nog drie andere testen afleggen op die dag. Hij doet de testen om er gewoon te kunnen van afkomen. Wanneer de avond komt en Kian na zijn testen iets te eten krijgt. Stapt hij in een koets om terug naar huis te gaan bij zijn moeder Caroline. Wanneer ze terug staan bij zijn huis. Kruipt hij uit de koets om naar zijn huis te gaan bij zijn moeder. De koetser rijder en de bewakers gaan terug naar de tempel. Kian klopt aan de deur dat zijn moeder kan open doen. Caroline doet de deur open en gaat naar buiten in de donkere avond. Waar er veel frisse en koude wind is buiten . Haar ogen worden helemaal groot als ze Kian weer ziet buiten. Ze doet haar armen open en gaat naar Kian om hem te knuffelen met veel vreugde. Caroline begint te huilen van vreugde omdat ze haar zoon weer ziet. Ze neemt hem naar binnen waar lekker warm is met de kachel. Ze legt warme kussens op de banken dat Kain er kan op gaan zitten op de banken.           “Hoe was de test ?” vraagt de moeder bezorgt. “Gewoon goed” antwoordt Kian. De moeder brengt wat warme dranken naar Kian. Een paar uurtjes later gaat Kian naar zijn bed om te gaan slapen. De maan staat heel erg hoog aan de hemel bij het eiland. Caroline en Kian gaan gaan slapen op hun riet bed in het hutje. Het is heel erg rustig en donker aan de hemel met mooie sterren. Terwijl ze slapen is de priester bezig in zijn bureau met de uitslag van Kian. “Dit kan niet waar zijn dit is echt onmogelijk”  zegt de priester verbaast. De priester doet zijn bril van zijn ogen en daarna zet hij zijn koude handen op zijn warme voorhoofd. De priester voelt zich onrustig omdat Kian gescoord geeft voor gouden krijger. Een gouden krijger is iemand die een knecht is voor god van aarde. De priester zit te zweten van onrustigheid want hij geeft geen idee  hoe hij moet uitleggen. De priester gaat van zijn bureau om te gaan slapen maar, plotseling staat de stamhoofd bij hem. “Wat is de uitslag van het jongen” vraagt de priester. De priester zit weer te zweten en weet niet hoe hij moet antwoorden. “Ga je nog antwoorden?” vraagt de stamhoofd. “Kian is een gouden krijger” antwoord de priester nerveus. De stamhoofd trekt zijn ogen heel erg groot open en vertrekt uit het tempel naar zijn kasteel. “Stamhoofd wat ga je doen?” vraagt een soldaat. “Zo snel mogelijk onkruid verwijderen” antwoord het stamhoofd. Ze gaan naar het kasteel om morgen naar Kian te gaan om hem op te ruimen. Wanneer de maan en de nacht door de uren langzaam voorbij gaan. Komt de zon langzaam naar boven. Kain wordt langzaam wakker en gaat naar buiten om de dieren te voederen. Zijn moeder is bezig met eten klaar te maken terwijl ze bezig zijn. Komt de stamhoofd met een leger om Kian te vermoorden. De moeder ziet door het raam het leger en gaat naar buiten om ze tegen te houden. “Wat is er aan de hand” vraagt Kain. “Wij gaan je weg ruimen” antwoord het stamhoofd. Als de soldaten hem willen aanvallen komt er een andere gouden krijger. Hij komt Kian halen voor naar de hemel te gaan om krijger te worden. De gouden krijger ziet wat het stamhoofd deed en pakt zijn zwaard om de stamhoofd te vermoorden. De gouden krijger legt alles uit aan Kian wat er aan de hand is. Kian gaat akkoord om een gouden krijger te worden en gaat met hem mee naar de hemel. Kian mag elke maand twee keer op bezoek komen om zijn moeder te zien. Alles is vrede verlopen Kian wordt een gouden krijger en het eiland leeft meer in vrede dan ooit.                

Evatjuh56
0 0

Andreas, de kleine duistere elf

Hij was mijn beste vriend, ik hield van hem. Hoe hij die duivel is geworden, ik zal het nooit begrijpen. Zijn ene verkeerde beslissing heeft ons allemaal gebroken. Ik, Ella zal als zijn beste vriendin die zelfs niet meer tot hem kon doordringen het mezelf nooit vergeven. Door mijn dwaasheid zijn wij allemaal gestorven en kleeft ons bloed aan zijn handen.   We leefden in het land van de elven, Elfendal. Van over heel de wereld kwamen er mensen naar onze scholen. En in dit hooggeschoolde land waren wij nog eens toegelaten in één van de exclusiefste scholen. We gingen schoolmaterialen gaan kopen. ‘Ella,’ riep de schattigaard, 'zijn deze zelf-vliegende pennen niets voor ons?’ ‘Die zijn niet toegelaten’, antwoordde ik. 'Je weet dat toch.’ Hij begreep het kennelijk toch niet aan die twee pennen in zijn mand te zien. Koppigheid was bij hem een familiekwaal. We gingen verder met winkelen, het enige dat we nodig hadden om te starten was een basis schoolpakket. Het bevatte heel wat poedertjes en dierenonderdelen (we zwijgen erover), maar het enige dat we echt nodig hadden, was een magisch oog. Als je zo’n oog voor je houdt, verandert de kleur. Afhankelijk van de kleurencombinatie wordt je lessenrooster bepaald. Daarom dat we voor de eerste dag niet veel nodig hadden.   Na ons winkelbezoek gingen we iets drinken. ‘Dit is het,’ zei Andreas, 'een nieuw begin.’ Dit was de eerste keer dat ik Andreas iets emotioneel hoorde zeggen. Ik was er eerlijk gezegd wat van geschrokken. ‘Het gaat geweldig zijn’, zei ik. ‘Ik hoop het', lachtte hij, 'We gaan elkaar er anders wel doorslepen.’ ‘Het zal wel zijn!’, zei ik terwijl ik hem een schouderklopje gaf.   Een paar dagen later was het zover. Ik was vol zenuwen naar Andreas z’n huis gegaan. Hij stond niet zoals afgesproken buiten te wachten, zoals altijd was ie te laat... Ik belde aan, z’n ma deed open, ze zei: ‘Hij doet weer lastig, je gaat nog een minuutje moeten wachten.’ Geïntimideerd besloot ik dan maar te wachten. ‘Ik ga zo niet naar school', horde ik van het bovenverdiep komen. ‘Ik heb een idee', zei de mama, 'We laten Ella keuren.’ Ze kwamen allebei naar beneden, Andreas had een mega schattig klassiek oufitje aan. ‘Het ziet er echt super lief uit.', zei ik. ‘Ze vinden me weer schattig', flipte Andreas, 'Ik ga zo dus niet gaan!’ Uiteindelijk zei z’n mama dan maar: ‘Het is goed, ga je maar omkleden.’ Hij kwam terug beneden in een casual oufit. ‘Kunnen we dan gaan', zei ik, want we waren al te laat. We vertrokken nadat Andreas de deur had dichtgeslaan. Ik wou niet tussen de ruzie komen, dus zweeg ik er maar over.   We stonden voor de poort van onze nieuwe school, een magisch moment. Letterlijk magisch, want we werden omhoog gezogen. ‘Hier vliegen we dan, een nieuw begin', zei ik. ‘Je hebt hem door, we gaan inderdaad naar een nieuwe school', spotte hij. Ik probeerde hem te slaan, maar hij wist snel genoeg buiten mijn bereik te zijn.   Onze eerste schooldag was super verlopen, we hadden al een heleboel vrienden gemaakt. De lessen zelf waren voornamelijk praktisch, helemaal anders dan de jaren ervoor. Wat ik persoonlijk wel leuk vond.   Een paar dagen erna gingen we op klasuitstap. We bezochten een begraafplaats, die van de Verschrikkelijke. Hij eerste ooit over ons rijk, volgens de oude geschriften zou hij duizenden levens hebben opgeofferd om een duistere spreuk te kunnen gebruiken. Hij was verleid door een duistere man, een afgevaardigde van de duivel. In zijn blinde liefde is hij hem in zijn kwade plannen gevolgd. Er is een rebellie ontstaan, zijn eigen leger had zich tegen hem gekeerd. Toen ze zijn kamer binnenkwamen, was hij al dood. Vermoedelijk was hij gedood door de duivel. Ze hebben hem in een stuk steen opgesloten, in de hoop dat zijn duivelse gedachten niet verspreid gingen worden.   We waren op het kerkhof, ik liep naast Andreas toen er plots een jongen naast hem kwam wandelen. ‘Aangenaam,’ zei de hij, 'jij bent toch Alexaner?’ ‘Inderdaad', antwoordde Andreas, 'En jij bent toch Basiliaan?’ ‘Je hebt m’n naam onthouden', glimlachte hij. Dat toonde al hoeveel zelfvertrouwen hij had, hij verwachtte dat niemand hem ging herinneren.   We waren toegekomen, onze leerkracht gaf ons wat bijkomende informatie, maar het was niet interessant. Totdat Andreas plots op z’n knieën viel. ‘De haat,’ kreunde hij, ‘het is gewoon te sterk.’ Toen viel hij levensloos neer, Basiliaan en ik vingen hem op. Iedereen kwam rond hem staan, maar niemand kwam dichtbij. Het was natuurlijk een enge situatie op een enge plaats. Het duurde niet snel voor onze leerkracht ook van de partij was. Hij nam hem op en liep weg. ‘Kom allemaal aan de poort staan', zei hij nog voor we hem niet meer konden zien. Ik liep hem achterna, maar kon hem niet vinden. Basiliaan was met me meegekomen, hij zei: ‘Ze kunnen toch niet nergens zijn.’ ‘Dat weet ik wel', snakte ik z’n neus af. Na een 20-tal minuten was onze docent terugkomen, hij had een verpleegster met zich meegenomen. ‘Dus jij bent Ella’, zei ze. 'Andreas z’n ouders zouden willen dat jij bij hem bent tot zij er zijn.’ ‘Natuurlijk ga ik dat doen!’, antwoordde ik. ‘Mag ik mee?’, vroeg Basiliaan. Ik twijfelde even, maar zei dan toch: ‘Ja, ga maar mee.’ De verpleegster gaf haar afkeur, ik reageerde erop: ‘Hij heeft hem geholpen, hij hoort erbij te zijn.’ Dit is mijn zonde in dit verhaal...   Andreas lag in de ziekenboeg, we gingen naast z’n bed gaan zitten. Een paar uur later wou ik naar m’n kamer gaan. Zijn ouders konden er pas de volgende dag zijn, ze waren op reis, maar ik was ongelofelijk moe, zo kon ik niet blijven. ‘Ga maar,’  zei Basiliaan. 'Ik blijf wel.’ ‘Zeker,’ vroeg ik, 'het is voor ons allebei een vermoeiende dag geweest, zou je niet ook even gaan rusten?’ ‘Maak je geen zorgen', zei hij. 'Ik wil hier zijn.’ Normaal zou ik iemand die ik pas ken nooit bij hem hebben actergelaten, maar ik had het gevoel dat ik hem kon vertrouwen. Wat een dwaas was ik toch...   De dag erna kwam ik terug. Ik zag dat Andreas ontwaakt was. Basiliaan lag met z’n hoofd op het bed te slapen. ‘Goedemorgen,’ zei de ontwaakte, 'sorry van het hele gedoe.’ ‘Verontschuldig je eens niet', reageerde ik. 'Dat mag hij gaan doen!’ Ik klopte Basiliaan wakker, hij schoot onmiddellijk recht en zei: ‘Het spijt me.’ ‘Dat mag ik hopen!’, riep ik. ‘Stop hier eens mee', flipte Andreas. 'Je slaat mensen toch zo niet.’ Andreas had z’n aandacht op Basiliaan gefocust, ik was kennelijk lucht geworden. Een paar tellen later zei hij: ‘Hij heeft hier heel de nacht gezeten, je hebt het recht niet om zo te doen.’ ‘Het recht,’ flipte ik dan zelf, 'enkel omdat ik m’n nek niet kapot heb geholpen.’ Ik ben dan furieus weggelopen, een paar uur later besefte ik dat ik fout zat. Ik ben dan uit goede wil teruggegaan wanneer hij terug naar huis mocht. Ik dacht dat ze wel nog samen gingen zijn, maar ik kon ze maar niet vinden. ‘Die kunnen toch niet verdwenen zijn', ergerde ik me. Ik ging ergens achter een hoekje kijken en daar zag ik iets wat ik nooit wou zien. De verschrikking in een nieuwe vorm, een liefde ontstaan tussen Andreas en Basiliaan. ‘Het is niet wat je denkt', riep Andreas me na toen ik wegliep. Ik wist niet wat te doen, volgens de legende is dit de eerste stap naar het duister. Ik ben dan maar naar het bureau van de directeur gelopen. ‘Er is een oplossing', zei hij. 'Een moet sterven, zodat de andere puur kan zijn.’   Op de dag van de executie, Andreas was vastgemaakt aan een stoel. Hij moest dit volgens het ritueel vanaf de eerste zetel zien. Basiliaan stond klaar onder de beul, luttele tellen voor zijn onthoofding. ‘Neem mij', riep Andreas. 'Laat hem gaan, alsjeblieft, neem mij!’ Andreas was van een hogere klasse, natuurlijk gingen ze hem niet laten sterven. Hij schreeuwde zijn hart uit, maar niemand luisterde. ‘Nog een laatste boodschap', zei de beul. ‘Slechts drie woorden,' zei hij, 'Andreas, ik hou’ Hij werd onderbroken, de beul liet zijn zwaard te vroeg vallen, hij zei: ‘Waardeloos kind, je had er al drie gezegd.' ‘Neen!!!!!’, riep Andreas met een kwaadheid in zijn stem die ik nog nooit gehoord had. ‘Hoe durven jullie’ zei hij, maar zijn moeder onderbrak hem met de woorden: ‘Maak je geen zorgen jongen, je bent terug puur.’ ‘Puur,’ explodeerde de haat, 'jullie zullen hier allemaal stuk voor stuk voor boeten, geen één van jullie zal ik laten leven, mannen, vrouwen en kinderen, ieder van jullie zal eindigen!.’ Waarop hij op een duistere, lachende toon zei: ‘Wacht, vooral de kinderen, ik denk dat ik zal beginnen met hun ledematen voor de ogen van de ouders te verwijderen en ze daarna nog in leven zal houden om de ouders de gedachte ‘Mijn kind zal het nu nog veel erger hebben dan mij mee te geven naar hun graf.’ Hij wist dat hij zo z’n eigen doodvonnis getekend had, iedereen wist dat hij toen doordrenkt was van het duistere. Toen gebeurde het, iedereen kon de stem horen, die van de verschrikkelijke, hij zei: ‘Prachtige jongeman, ik wil je de kracht geven om deze magnifieke wens te vervullen, het enige dat je moet doen is me je leven geven.’ ‘M’n leven,’ schreeuwde Andreas, 'm’n vorige levens, mijn toekomst en mijn ziel, neem het allemaal!’ ‘Natuurlijk mijn schat,’ lachtte de stem zo luid dat je het door heel het land kon horen, 'laten we beginnen.’ Er regende zwarte magie op Andreas neer, het veranderde hem, hij kreeg de vorm van de duivel. Niemand zou dit overleven, maar van al zijn slachtoffers was ik de eerste die moest vallen. Hij kwam naar me toe, greep m’n nek vast en zei: ‘Hoe durfde je me zo te verraden.’ ‘Ik wou je helpen', Probeerde ik te zeggen, maar hij had m’n nek al gebroken. Ik weet niet precies wat er daarna gebeurde, maar ik weet heel zeker dat niemand nog zou mogen leven...

Simon
0 0

Een verhaal van troost

Auteur: Hadewijch Van Hove   Een verhaal van troost Geert schiet wakker. Hij kijkt naast zich. Inge ligt rustig te slapen. Een droomloze slaap. Het doosje pillen op haar nachtkastje doet zijn werk. De dokter had hem ook een voorschrift gegeven. “Om de eerste maanden door te komen.” Geert heeft ervoor bedankt. De pijn, het verdriet, de wanhoop, de leegte, de twijfel… Laat maar komen. Als ik er toch door moet, dan maar liever meteen.  “Ik kan het niet,” had Inge gezegd. “Als ik het verdriet toelaat, dan val ik uit elkaar. En Sofie is er ook nog. We moeten zo veel mogelijk doen alsof er niets gebeurd is. Voor Sofietje.” Geert had ermee ingestemd. Voor Sofietje. Maar hij was al lang niet meer zo zeker van zijn stuk. Het doen alsof maakte het niet gemakkelijker. Integendeel, hij had vooral het gevoel dat ze elkaar kwijt raakten. Eerst Thomas, en nu ook Inge en Sofie. Geert gaat rechtop zitten. Hij legt zijn hand op haar slapende schouder, op zoek naar warmte. Hij wil haar zo graag troosten. En getroost worden. Samen door deze moeilijke tijd.  Ze merkt niets. Geert stapt uit bed en kijkt nog een keer achterom. Geen reactie. Langzaam loopt hij naar de kamer op het einde van de gang. ‘Thomas’ staat op de deur, in grote kleurrijke letters. Eigenlijk staat er ‘Thowas’ en de S staat omgekeerd. Maar wat was hij fier vorig jaar toen hij zelf zijn naam kon schrijven. Geerts hand omknelt de deurklink. Zijn knokels worden wit. Hij is hier niet meer geweest sinds… Wat hoopt hij te vinden? Iets van warmte. Hij sluit zijn ogen en zacht doet hij de deur open. Het licht van de straatlantarens schijnt binnen door de open gordijnen. Net genoeg licht om de kamer in zich op te nemen. Geert kijkt voorzichtig. Alles staat nog zoals het hoort. De draak van lego, de stapel versleten strips, de verjaardagskroon met zes kaarsjes erop en de pantoffeltjes keurig naast het bed. Het is wel een beetje té opgeruimd om echt te zijn. Hij gaat op het bed zitten en streelt zacht over de lakens. Thomas’ lievelingslakens. Op het hoofdkussen, als een koning op zijn troon, zit Aap. Zijn versleten ogen lachen Geert toe. Hij neemt Aap op en drukt zijn gezicht ertegen. Hij ruikt. Herinnering. Maar de geur van Thomas wordt vager. Op een dag is hij weg. Maar nu nog niet. Aaps dunne armpje streelt over zijn wang. Het is een heel dun armpje van een heel klein aapje. Maar meer is er niet. Gestommel op de gang. Lichte voetjes komen Geerts kant op. De deur gaat een kiertje open en Sofie glipt de kamer binnen. “Dag papa, kom jij hier ook slapen?” fluistert ze. Zonder verder iets te zeggen schuift ze de lakens open en kruipt in Thomas’ bed. Alsof ze het wel vaker deed. “Mag ik straks Aap ook even?” Verbluft kijkt Geert naar zijn dochtertje. Hij geeft Aap door. Sofie drukt onmiddellijk haar gezichtje ertegen. “Weet je, papa, ik slaap graag met Aap. Thomas is daar nog.” Sofie kijkt bezorgd. Ze gaat terug rechtzitten en trekt een ernstig gezicht. “Gaat Thomas ooit helemaal weg?” Haar vragende ogen kijken Geert indringend aan. “Wat denk je zelf?” speelt Geert op veilig. Sofie kijkt naar Aap, dan naar Geert. Ze kruipt bij hem op schoot en trekt haar wijste gezicht. “Ik denk dat hij nooit helemaal weg gaat. Hij wordt alleen dunner. Nu kan ik hem nog zien als ik mijn ogen toe doe. Kan jij broer nog zien?” Geert knikt. Antwoorden lukt even niet. “Het wordt wel moeilijker,” gaat Sofie verder. “Jullie praten zo weinig over hem en ik durf het niet te vragen. Ik wil niet dat jullie wenen. Maar ik kan Thomas bijna niet meer horen. Alleen als hij hard lacht, lukt ik het nog.” Warme herinneringen spelen door Geerts hoofd. Als een scheutje badolie verspreiden ze zich en doen heel de kamer lekker ruiken. De lang verloren warmte doet deugd. “Ik hoor hem ook nog lachen.” Sofie brengt haar hoofd dicht bij dat van hem. “Zal ik je een geheimpje vertellen?” Haar ogen blinken. Ze houdt van geheimen. “Als ik hier slaap, dan is Thomas terug bij mij. Dan kriebelt bij weer aan mijn buik en hoor ik hem lachen. Ik slaap hier graag. Kom jij hier ook slapen? Ik vind het goed hoor. Dan doen we om de beurt.” Geert vindt geen woorden. Hij neemt Sofie zachtjes vast en knuffelt haar. Als een klein diertje verdwijnt ze bijna in zijn lange armen. Dan schrikt ze recht. “Maar niet aan mama zeggen. Ze wil niet dat we hier slapen.” “Weet mama dat je hier af en toe slaapt?” vraagt Geert. “De vorige keer was ik nog aan het slapen toen mama binnen kwam. Ze riep heel luid ‘Thomas, Thomas’ en toen ze zag dat ik het was, werd ze heel boos. Ze zei dat het Thomas’ kamer was en dat ik het nooit meer mocht doen. Ik wil gewoon bij hem zijn. Dat is toch niet stout?” Geert ziet tranen over haar wangen lopen. Hij voelt zijn ogen prikken. Hij verstopt zijn gezicht in haar krullen, op zoek naar woorden. “Ik denk dat mama niet zo boos was. Ze was alleen geschrokken. Ze dacht even dat het Thomas was die terug in zijn bedje lag.” Sofie kijkt verbaasd. “Thomas is toch dood, die kan hier niet meer zijn.” Geert schrikt van zoveel nuchterheid. Als Sofie de waarheid onder ogen kan zien, dan zal hij er zijn voor haar. Vanaf nu geen komedie meer. Hij raapt zijn moed bij elkaar. Je kan het verdriet niet doden. Het is het verdriet dat doodt. De enige weg is erdoor. “Sofie, vanaf nu mag je alles over broer vragen wat je wil. Het is niet erg als mama en ik wenen. Wie weent, kan getroost worden. En mama heeft nog veel troost nodig. Maar dat is voor morgen. Nu is het bedtijd.” “Oké. En mag ik deze nacht hier slapen?” Geert knikt. “Ik zal mama waarschuwen.” Sofie slaat haar armpjes rond papa’s nek. Het zijn dunne armpjes. Maar meer is niet nodig.

Hadewijch
9 0

Melanie

“De blaadjes vallen van de bomen. Blaadjes vallen van de bomen”, kirt Melanie terwijl ze met haar kleine rode laarsjes door de plassen huppelt. Haar blonde krulletjes dansen op en neer onder die grote punthoed op haar hoofd. De wind tilt het tipje van haar zwarte mantel een heel klein beetje op, alsof hij haar plechtig over het bospad tussen de bomen wil begeleiden. Maar Melanie merkt hem nieteens op. De rode dahlia’s in de tuin van de buurvrouw hebben haar aandacht al getrokken. Hmmm! Wat ruiken ze lekker. Melanie wil zoveel mogelijk van die heerlijke dahliageur door haar neusgaten laten passeren, dus buigt zich nog wat verder over het houten hek dat haar van de dahlia’s scheidt.   Hé, wat is dat daar? Tussen de dahliastruiken ziet ze plots groene tentakels opduiken. Het is een pompoenplant die zich met zijn grote bladeren en nog grotere vruchten een weg probeert te banen. Zonder aarzelen klimt Melanie over het tuinhek tussen de struiken. Ze trekt, en trekt… en knak! Een van de pompoenen breekt af en Melanie vliegt een stukje achteruit. Glunderend kijkt ze naar de pompoen in haar handen, alsof het een trofee is. Vervolgens plukt ze er nog één. En nog één… tot haar handjes elkaar nog maar amper kunnen raken om al die pompoenen heen.   “Mama zal blij zijn”, denkt ze. “En ik, ik ga heerlijke pompoenensoep mogen eten als ze ermee klaar is. Win-win!” Melanie glimlacht tevreden en loopt met een warm gevoel en flink wat pompoenen over het kille bospad, recht naar huis.

S. Gielis
5 0

Maanziek, hoofdstuk I en II

De stemmetjes in m'n hoofd I 'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje? Je doet me denken aan m'n grootmoeder – man, die was pas bang toen ik haar mee nam in de waterglijbaan!' Mijn beste vriend slaat de spijker op z'n kop. Ja, ik ben echt zo'n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee? Het warme water van het bubbelbad prikt in m'n ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van m'n benen opwaarts bewegen doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in m'n neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan's gedram. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes mag aan doen.' Met een zielige blik – die maar al te nep is – probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.   In tegenstelling tot m'n beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar m'n beste vriend is – en me dus door en door kent – wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Z'n hoofd raakt telkens één van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit m'n zwarte haren en een rilling loopt over m'n rug. Ik hou niet van piraten.   Ewan schopt speels met z'n voet in het water, en het opspattende water belandt in m'n gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen. 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,' gaat hij verder – hij probeert me nog steeds te overreden. 'En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.   Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Hé Mathis, we moeten voortmaken – ik wil zometeen nog naar de sportschool om m'n buikspieren te trainen,' zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes – twee blonde en eentje met lichtbruin haar – doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes één voor één te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien. 'Mathis?' zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. 'De glijbaan?' herhaalt hij lachend. Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.   Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs m'n lichaam strijkt, doet m'n ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: 'Goed, ik ga mee.' Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik m'n armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes die in de aangrenzende jacuzzi zitten. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun – waarschijnlijk laatste – vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die er dit schooljaar waarschijnlijk niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje – de stille – met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op z'n plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op... 'Mathis, please?' Abrupt word ik uit m'n mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen – ons leven riskeren in een stomme glijbaan.   Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit m'n gezicht veeg en m'n natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op m'n benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val. 'Hé, niet onderuit gaan,' zegt hij. 'Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.' Gniffelend kijkt hij achterom. Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril op trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd. 'Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,' verbeter ik. Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. 'Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.' Met m'n zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet – m'n beste vriend maakt daar constant grapjes over. 'Wie doet nu zoiets?' Voorzichtig stap ik de paar treden af naar beneden. M'n lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. 'Kom op, het is tijd om ons te amuseren!' Hij port me in m'n zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe.   Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is. Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood – twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig? Ewan's stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. 'Dit wordt leuk!' Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken. 'Wacht op mij!' schreeuw ik m'n vriend achterna. Ik leg m'n hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aan voelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap m'n intuïtie aan m'n laars en begin aan de beklimming.   II Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen – waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat. 'Pff, zo veel volk,' kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken – de mensenmassa voorbij – om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. 'Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,' stelt hij vast. 'Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is – hoe heet ze ook weer – die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.' Ik negeer z'n flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig – wat waarschijnlijk komt doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in m'n zij. Breed lachend wijst hij naar boven. 'We zijn er bijna!' joelt hij uitgelaten.   Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me. 'Dat is fijn, zeg,' mompel ik op een nogal bitsige toon. 'Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!' Toen we vanochtend één van de andere glijbanen uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen m'n arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog – waarop een gigantische blauwe plek zit – in z'n gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na... Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. 'Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?' Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. 'Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik m'n rij-examen voor de brommer deed – en tegen een boom knalde,' belooft hij. 'Het wordt vast heel erg leuk!' Daar heb ik nog mijn twijfels over.   Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het hele zwembadcomplex. 'Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.' Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit. 'Er zijn mooie prijzen te winnen,' vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. 'Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!' De stem lacht, een gemene lach die een siddering over m'n rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen?   Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft. 'Wees niet zo'n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?' Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt m'n schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem z'n gang gaan. 'Denk jij wat ik denk?' roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun. Nee, maar ik heb wel zo'n vermoeden wat jij denkt. Desondanks schud ik m'n hoofd en ja hoor, daar gaan we weer. 'Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!' Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan?   Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen. 'Oké, we doen het,' geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan. 'Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,' zegt één van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.   III Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter. Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft er voor gekozen om geen verlichting aan te brengen, zogezegd om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker – ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt hier enkel maar versterkt. Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan.   Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster – dat tot nu toe onder m'n bed verstopt zat – ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen – er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in m'n nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met m'n ogen stijf dichtgeknepen – ook al heeft dat geen enkele zin – glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.   Het water stroomt alsmaar sneller langs m'n lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo'n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aan durven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in m'n buik. Alles staat op z'n kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij. Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daar op zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik m'n hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit m'n oren.   Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. 'Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,' bedenkt hij zich. 'We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach...' Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind – een poging om de beklemde sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen. 'Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,' verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht z'n tanden bloot.   De beste overlever I In het midden van het golfslagbad ligt een gigantisch houten piratenschip. Het is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. In het midden staat een torenhoge mast waarvan de top alleen bereikbaar is via stevige touwnetten. Hij is zó hoog dat hij bijna tot het koepelvormige plafond van het zwembad reikt. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht. Wauw, dat is echt vakwerk, analyseert m'n brein. Met een creatieve moeder als de mijne, ben ik getraind om het werk van een kunstenaar te herkennen. En wat we ook gaan doen, dit is gemaakt door een rasechte artiest. We blijven even staan aan de rand van het zwembad om beter te kunnen kijken. Boven op de mast wappert een zwarte vlag met een doodshoofd erop. Piraten. Een ijskoude gewaarwording kronkelt door m'n lichaam. Mijn ogen fixeren zich op het doodshoofd, ik zie voor me hoe piraten... 'Heb je die lianen daar al gezien?' Ik scheur m'n blik los van het doodshoofd en kijk in de richting die Ewan aanwijst. 'Hoor jij ook papegaaiengeluiden? Het lijkt wel een theekransje van m'n moeder – al dat gekakel.' Ook deze keer is m'n vriend niet te stuiten en blijft maar door ratelen over hoe geweldig alles is. Ondertussen focus ik me op de details van het schip – een wankel uitziend kraaiennest, houten kratten op het bovendek, verschillende kanonnen die net echt lijken. Hoewel het er allemaal prachtig uitziet, wordt het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, steeds sterker. Niet flauw doen, Mathis!   'Hup, er in jij!' Ewan duwt me het koude water in en springt er dan zelf achteraan. Met een luide plons belandt hij vlak naast me in het golfslagbad. 'Wie het eerst bij de boot is!' roept hij, en zwemt met krachtige slagen bij me weg. Ik zet me af tegen de grond en dankzij m'n trainingen bij de zwemclub vroeger, haal ik hem moeiteloos in. Bijna raak ik de wand van het schip, ik hoor de golven klotsen tegen het hout. Op het laatste moment besluit ik om Ewan te laten winnen. Ik houd in en hij slaat als eerste met zijn vuist tegen het houtwerk. 'Yes, gewonnen!' Triomfantelijk klimt hij via een touwladder omhoog en hijst zich op het dek. Lachend probeer ik mezelf ook aan de touwen omhoog te trekken, maar ik zwaai hulpeloos van links naar rechts. Ewan ziet dat ik in moeilijkheden zit en buigt zich over de reling van het schip om me een helpende hand toe te steken. Zijn vingers sluiten zich om mijn pols. Dankbaar grijp ik hem vast en laat me dankbaar naar boven hijsen.   Ewan geeft een laatste onzachte ruk aan mijn arm. Ik rol pardoes over de reling en beland op de houten plankenvloer van het schip. M'n knieën vangen de klap op en drie dunne streepjes bloed verschijnen. Heel erg fijn. Ik rol op m'n zij en vloek binnensmonds. Het is Ewan niet eens opgevallen dat hij me op de grond heeft geflikkerd – hij is veel te druk aan het rondkijken. 'Whoa, kijk daar, een kist vol levende krabben! Zouden ze die gebruiken voor de broodjes met krabsalade die je hier kan bestellen?' Snel krabbel ik overeind en word bijna opnieuw omver gelopen. Wie deed dat?! Een stukje verderop zie ik een lichtbruine dot in de menigte verdwijnen. Oh, was dat het meisje uit het bubbelbad? Heeft zij me geduwd? Verdwaasd loop ik achter haar aan om te vragen of er iets aan de hand is, of ik iets verkeerd gedaan heb. Ik schrik van een stevige greep om mijn arm. Ewan trekt me bruusk achteruit. 'Kom op Mathis, laten we uitzoeken hoe we in dat kraaiennest daarboven kunnen raken. Vanaf daar hebben we vast een prima zicht op wat er onder ons gebeurt.'   Zo gezegd, zo gedaan. Even later zitten we in de nok van de mast. Het wiebelt nogal, maar ik weet absoluut zeker dat we het allerbeste plaatsje van het hele schip hebben. Zelfvoldaan – door onze vernuftige inval om hierboven plaats te nemen – hijs ik mezelf nog wat verder omhoog. Dat had ik beter niet gedaan – ik verlies mijn grip op de houten reling en m'n hand schuift weg. 'Auw! Verdomme!' Een houtsplinter heeft zich in m'n linkerduim geboord. Vloekend laat ik me terug in het kraaiennest zakken, tot ik me naast Ewan bevind. We zitten op elkaar gepropt als sardientjes in een blik. 'Ga eens een beetje opzij, ik heb niet...' Op dat moment gaat het lianengordijn dicht en worden we afgesloten van de rest van het zwembad. Het enige geluid dat ik nog hoor is het klotsende gemurmel van het water. Het licht wordt gedempt tot een dof schemerduister waarin ik Ewan nog amper kan onderscheiden. Het gaat beginnen.   Terwijl mijn ogen stilaan wennen aan de duisternis, klinkt dezelfde krakende stem als daarnet door de luidsprekers. 'Beste deelnemers, welkom op onze spannende piratenwedstrijd!' Iedereen is zachtjes aan het fluisteren over wat de opdracht zou kunnen zijn. En wie uiteindelijk die prijs zou krijgen natuurlijk. Beneden rollen de golven meedogenloos tegen de zijkant van het schip. 'Voor al jullie dappere dekknechten is er maar één voorwaarde die jullie moeten naleven,' vervolgt de stem. 'En die regel is dat degene die zich het langst weet staande te houden, de wedstrijd wint.' Bij die laatste woorden klinkt er gegrinnik over de intercom. Waarom vindt die kerel dat toch zo grappig? 'Moge de beste overlever winnen!' Nog een krakend geluid en dan niets meer. Een koude windvlaag doet me rillen en zorgt voor een doodse stilte op het schip. Uit het niets komen er hoge golven opzetten.   II Ik schrik me een ongeluk wanneer Ewan in het duister vlak naast me begint te fluisteren. 'Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?' Zijn stem sterft weg en het enige wat ik nog hoor zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip beuken – en mijn bonzende hartslag die in m'n oren ruist. Voor de zoveelste keer vandaag vertellen de stemmetjes me dat dit niet helemaal in de haak is. Het voelt alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Boven ons pakken donkere, dreigende wolken zich samen. Wolken? We zijn toch binnen? Verontrust klamp ik me vast aan de houten reling en probeer mezelf te kalmeren. Op het dek onder ons begint iemand te gillen. Ik kijk naar beneden en zie hoe de beukende golven hoger en hoger worden – en over de rand van het schip slaan. Ijskoude golven doorweken alle tieners die daar op een kluitje staan. Ze rennen schreeuwend door elkaar en proberen een schuilplaats te vinden om zich te beschermen tegen het genadeloze water.   Opkomende paniek klinkt door in Ewan's stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te verbergen. 'Mathis, wat moeten we nu doen?' Ik weet dat hij – ondanks zijn uiterlijke kalmte – ongerust is. Ik herken de toon van zijn stem, waarin ik de subtiele angst – die ik zelf altijd zo goed weet te verbergen – kan horen. Ik weet niet wat we moeten doen. De hele situatie waar we ons in bevinden is zo surrealistisch dat m'n hersenen weigeren mee te werken. 'Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?' stelt hij voor. 'Ik dacht dat het een léúk spel zou zijn – dit is meer iets voor kleine kinderen. Piraten, kom op zeg,' probeert hij z'n ongerustheid te verbergen. 'We hóéven niet mee te doen met deze schattenjacht...' Een woeste stormwind blaast m'n haren voor m'n ogen en laat het kraaiennest vervaarlijk wankelen. Het zwembad onder het schip is veranderd in een kolkende zwarte massa – als een woeste zee bij stormweer. Hier komen we niet meer weg, zegt het irritant rationele stemmetje in mijn hoofd. Ik schraap m'n keel. 'Ja, dat lijkt me een goed...' Een bliksemflits doorklieft de lucht en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Angstig klamp ik me vast aan het wankele kraaiennest, een schuilplaats die achteraf gezien toch niet zo perfect was. Als de bliksem nu inslaat...   Een tweede donderslag rolt door de lucht. 'We moeten hier weg!' Zijn woorden in daden omzettend, kruipt Ewan over de balustrade heen en laat zich naar beneden zakken. Ik doe zo goed mogelijk m'n best om hem te volgen, maar op dat moment boort een derde bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een oorverdovende knal wordt gevolgd door een verblindende lichtflits. De houten kratten die her en der op het schip stonden, vliegen in de fik en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. We zitten vast, registreert mijn brein. Door de hoog oplaaiende vlammen kunnen we niet meer terug naar beneden. We zijn gedwongen om hierboven te blijven zitten. Ewan klautert terug naar boven en knijpt hard in mijn bovenarm. 'Mathis, we zinken!' schreeuwt hij. Mijn woest bonkende hart blijft een hele seconde stil staan, de adem giert door m'n keel. Ik kijk naar het donkere water en mijn hersenen proberen te bevatten wat er gebeurt, hoe het onverbiddelijk dichterbij komt. De bliksem heeft een gat geslagen in de zijkant van het schip en het ijskoude sop loopt razendsnel naar binnen. De ondoordringbare zwarte massa komt recht op ons af.   De vierde blikseminslag treft een houten ton op het dek – die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit terwijl ze haar handen voor haar gezicht houdt, dat helemaal verbrand is. Het meisje struikelt en valt over de reling van het schip. Haar uitzinnige gekrijs stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt – ze is net zo snel tussen de golven verdwenen als een zak chips in Ewan's buurt. 'Shit, we raken hier nooit meer weg,' panikeer ik. 'Het komt wel goed,' verzekert Ewan me. Het lijkt alsof hij het meer tegen zichzelf heeft dan tegen mij.   Een oorverdovend gebulder sleurt me brutaal weer naar het hier en nu. Het klinkt als een mengeling van een tank die een speeltuin met de grond gelijk maakt en een kudde olifanten die een dorp vol hutjes vertrappelt. Maar wat ik voor me zie gebeuren, is nog veel en veel surrealistischer dan dat. Het is zo absurd dat ik m'n ogen niet geloof. Dit is een droom. Hemeltergend traag gaan ik en Ewan de hoogte in, zittend op het kraaiennest. De zware lucht om ons heen is gevuld met krakende klanken – en af en toe het martelende geluid van een donderslag. We gaan steeds hoger en hoger. Kan de boot deze druk wel aan? Mijn gedachte is nog niet voltooid wanneer mijn angst bewaarheid wordt. Het schip breekt in twee stukken, zomaar, alsof het een luciferhoutje is.   Het kolkende water gutst nu razendsnel naar binnen. Het dek loopt helemaal onder – de mensen die zich op lager gelegen oorden bevonden worden meegesleurd door de stroming. Dit is onmogelijk, flitst er door mijn hoofd. We zijn in de filmopname van een tweede Titanic beland. Of eerder in een nachtmerrie. Heel langzaam begint het schip te zakken. Het voordek staat helemaal onder water en trekt het achterdek met zich mee de diepte in. Ewan zorgt er voor dat mijn catastrofale gedachten in één klap naar een ander probleem verlegd worden. 'Mathis, doe iets!' schreeuwt hij.   III Zijn geroep trekt mijn aandacht en in een glimp zie ik zijn hoofd verdwijnen onder de rand van het platform waarop ik zit. Vermoedelijk verloor hij door de klap z'n evenwicht – en nu klampt hij zich zo goed en zo kwaad mogelijk vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich op het wiebelende kraaiennest te hijsen. Doe iets! Ik strek m'n arm over de reling naar hem uit. 'Snel, grijp m'n hand!' schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar sneller het water in. 'Het lukt me niet!' Ik strek mijn vingers nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter...   Terwijl ik me focus op de vingers van Ewan, zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek zwemt in rondjes onder ons. Het is een haaienvin – recht onder Ewan. Mijn hart slaat een slag over. 'Klim erop!' gil ik naar m'n beste vriend. Door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu ongeveer een meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door m'n hoofd. De bliksemflitsen en donderslagen volgen elkaar nu in hoog tempo op.   Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend rond zwemmen en ons hongerig begluren met hun kraaloogjes. Ondertussen is Ewan nog verder weggegleden. 'Help me!' schreeuwt hij. Hoe wanhopig graag ik dat ook wil, het lukt me niet om hem vast te grijpen. Het is onmogelijk om mijn arm verder uit te steken dan dit. Zijn trappelende voeten bungelen anderhalve meter boven het kolkende water. Paniekerig kijk ik om me heen, in een poging iets te vinden waarmee ik hem kan redden.   In een flits zie ik haar – het meisje van het bubbelbad. Ze staat boven op het andere platform, dat zich meer vooraan op het schip bevond, en houdt zich dapper staande op het wiebelende schip. Zelfs vanaf hier kan ik zien dat ze een bloedende schram boven haar linkeroog heeft. Maar dat is niet hetgene wat me het meest opvalt. Wat me verrast, is het feit dat ze doodstil staat en me aan kijkt met haar strakke blik. Ze kijkt niet naar het kolkende water, ze staart naar míj. Dan hoor ik een afschuwelijk scheurend geluid en een door merg en been gaand gekrijs. Vlug kijk ik naar beneden en zie hoe Ewan vecht voor z'n leven – terwijl het bloed uit de diepe wonden in z'n been stroomt. Kwetsuren die zonder twijfel zijn toegebracht door één van de haaien.   Een luide schreeuw breidt zich uit vanuit m'n keel, maar ik weet dat het niet mogelijk is om hem te helpen. Het enige wat ik kan doen is toekijken en hopen dat het allemaal een nachtmerrie is. Hoe ben ik hier toch in beland?! We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. We hadden niet naar het zwembad moeten komen. We hadden... Eén van de haaien springt op uit het water. Z'n reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpen Ewan bij z'n middel en trekken hem mee de diepte in. Een finale donderslag geselt mijn trommelvliezen. Terwijl het geluid van de knal langzaam wegsterft, vallen de haai en Ewan samen omlaag – recht in een plas felrood bloed die de zwarte kolkende watermassa wat kleur geeft.  

Eva Linden
1 0
Tip

Leo de kameleon

Leo was een kleine kameleon. Diep onder zijn vel zaten felle oranje, rode, gele, blauwe, groene en paarse tinten. Kleuren zijn gevaarlijk, zeiden zijn mama en papa. Je moet de kleur worden van de plek waar je bent. Je moet je vel aanpassen aan andere dieren. Zo blijf je goed verstopt. En kan niemand je pijn doen. Dat is ons geheim. Als Leo in het bos was, werd hij dus groen en bruin. Bij Lieveheersbeestje werd hij oranjerood en zwart. In bad werd hij zo wit als het schuim. Flink jongen, zei mama. Je bent een kanjer, zei papa. Leo voelde zich geen kanjer. Onder zijn vel voelde hij het oranje, rood, geel, blauw, groen en paars tintelen. Eén keer had Leo stiekem zijn kleurenpalet uitgeprobeerd. Alle kleuren die in hem zaten, waren er in één keer uitgekomen. Leo keek naar zichzelf in het grote meer aan het bos. Hij sprong van opwinding en bleef maar lachen van geluk. Dit wilde hij aan iedereen laten zien. Maar buurman Kameleon had hem al gezien en vertelde alles aan zijn ouders. Je blijft twee maanden binnen, zei papa. En geen computer, zei mama. Maar, zei Leo, jullie hebben geeneens mijn kleuren gezien. Ze zijn mooi. Mijn oranje is nog meer oranje dan de zonsondergang. Mijn rood is roder dan bloed. Mijn blauw is blauwer dan de lucht op een zomerdag. Mijn groen is groener dan pas gemaaid gras. Mijn paars is paarser dan violet en purper tezamen. Het is gevaarlijk. Punt uit, zeiden mama en papa. En dus bleef Leo binnen en werd grijs : de kleur van zijn saaie bestaan. Zijn huid jeukte. Zijn lijf spande. Hij kneep zijn ogen dicht en beet op zijn lippen. Hij rolde zich op als een pasgeboren kameleon. Zo hard deed Leo zijn best om niet te veranderen in een regenboog. Hij voelde zich klein, heel heel klein. Op een dag gebeurde het toch : Leo's kleuren ontploften als een bom uit zijn vel. Daar stond hij : kleuriger dan tienduizend regenbogen. Hij was bang en blij tegelijk. Blij omdat alle kleuren er nog waren. Bang omdat dit verboden was. Grijs, grijs, grijs, dacht Leo, ik MOET terug grijs worden. Maar de kleuren vlamden harder dan ooit. En daar hoorde hij de sleutel in het slot. Mama en papa waren thuis. Leo spurtte naar de badkamer, draaide de kraan open en goot de hele fles badschuim in het water. Leo, waar ben je, hoorde hij mama roepen. In bad, piepte hij. Wit, wit, wit, dacht Leo, ik MOET wit worden. Mama en papa lachten toen ze Leo’s ogen zagen blinken in een grote wolk schuim. Gekkerd, zei mama, waarom huil je ? Toen zagen mama en papa het vage kleurenpalet onder de zeepvlokken. Het gaat vanzelf, huilde Leo. Mama tilde hem uit bad. Haar stem trilde : ik…ik…ik wist niet dat jij zo’n wondermooie kleuren had. Ongelofelijk, stamelde papa. Ik wil ze zo graag laten zien, fluisterde de kleine kameleon. Zal je dan voorzichtig zijn ? , vroeg mama zacht. Altijd, riep Leo. Je bent een kanjer, lachte papa. En zo voelde Leo zich ook : een echte kanjer.                      

DqM
44 1
Tip

Florence en de feeks (een modern sprookske)

  De feeks vroeg aan de spiegel aan de wand Spiegel o spiegel wie is de schoonste van ’t land De spiegel zei ’t is dat ge ’t nu vraagt aan mij Maar d’er is eigenlijk iemand anders dan gij Haar naam is Florence , z’is vurig en gewoon En daarom zo echt en door en door schoon De feeks werd zot en trok haar haar uit hare kop Ze dacht : dat zal wel zijn; dat geluk dat moet op   Ik heb hier nog nen agenda degelijk verstopt ‘k Zorg dat dat contentement stillekes aan flopt ik vermeng heimelijk wat gif met venijn Ik doe er wat nijd bij en massa’s chagrijn En toen de wereld draaide gelijk de Sinksenfoor Had die Florence nog altijd niks door Alles werd zwart en haar lijf trilde gelijk zot Ze viel omlaag en haar hart scheurde kapot   Een knaagdier vrat haar van binnenuit op Er zat een slang in hare nek, een schroef op hare kop 100 kilo lood duwde op haar middenrif De dokter zei : maar ge zit gij vol gif En de feeks die danste een Polonaise alleen Hip hip hoera ze ligt in frennen vaneen Pardon, zei de spiegel, ‘t is wat ambetant Maar ze blijft toch nog de schoonste van ‘t land   Haar hart is gebroken maar ‘t vuur is nie weg Ik kan er nie aandoen,’ t is gelijk ik het u zeg De feeks werd koleirig van de weeromstuit En zei als’ t zo zit, awel, dan ruk ik haar hart eruit Florence sliep en plengde ondanks het cliché Zoute tranen in haar eigenste zee Om haar hart dat brutaal leeg werd geroofd Om het vuur in haar dat bijna werd gedoofd   Toen de feeks graaide met haar gelakte nagels in't zwart greep Florence naar haar nasmeulend hart Ze was bang maar tufte in de feeks haar gezicht Zei : als gij denkt dat ge mij hebt ontwricht Denkt dan maar rap iets anders, serpent Ik heb nog nooit iemand zo zielig gekend Daarop ontblootte Florence haren decolleté Haar hart vatte vuur en trof de feeks. O nee!   Het serpent dook krijsend in Florence haar zee Bij nader inzien was dat een vrij fout idee Het zout vrat zo waanzinnig diep in haar huid Dat ze niet meer wist wat ze deed en naar verluidt Is zij daarna gestruikeld en gevallen van nen berg Ze verdween onrustwekkend. O ja dat is…erg ;-) En Florence ? Awel, haar hart is terug vol En 't vuur in haar brandt gelijk de costa del sol   Florence floreert,  ze staat parmantig weer recht Misschien komt u haar wel ns tegen in ‘ t echt.      

DqM
42 1

Knor en de chocopot

Knor en de chocopot Het is vakantie. Knor hoeft lekker niet naar school. Iedereen is thuis. Het is mooi weer. Papa Knor werkt in de tuin. Mama Knor hangt de was op. Knor is fijn aan het spelen. Mama komt even binnen om nog een wasmand te halen, ze kijkt vertederd hoe Knor bezig is met spelen. Knor hoort mama niet eens. Hij speelt duchtig met zijn autootjes. De autootjes staan in een hele lange rij in de woonkamer.Ze staan in de file. Van al dat spelen krijgt Knor trek. en ziet dat mama en papa druk bezig zijn... Knor heeft zin in iets lekkers.. hij denkt even na. In de keuken neemt Knor een stoel en zet die bij de kast. Heel voorzichtig klimt hij op de stoel. Zijn tongetje steekt uit zijn mondje, eerst zijn linkerknietje, dan zijn rechterknietje, dan zijn linkervoetje en dan zijn rechtervoetje. Net als Knor wil rechtstaan, hoort hij een klop! Knor schrikt hevig, wat was dat?! Er slaat een deur dicht. Knor kruipt bliksemsnel de stoel af, rent naar zijn autootjes en valt op zijn kontje.. Ai, dat deed pijn... Knor staat moeizaam op, wrijft over zijn pijntje, kijkt even uit het raam... Mama en papa zijn nog steeds in de tuin. Mama maakt een praatje met de buurvrouw. Wat gek, het zal de wind geweest zijn... Knors buikje grolt nog steeds, hij sluipt weer naar de keuken en kruipt behendig de stoel op. Hij is vastbesloten iets lekkers uit de kast te halen! Hij opent de kast, wat ziet hij daar ....? Een grote pot choco. Zo'n grote pot heeft Knor nog nooit gezien. Daar wil Knor echt wel eens van proeven.Heel voorzichtig neemt hij de pot beet.Bijna glijdt de pot uit zijn armpjes.Hij klemt de pot stevig tegen zijn lijfje en kruipt van de stoel. Knor zet de pot op tafel, wat een kanjer! Na wat trekken en wringen slaagt Knor er toch in de pot te openen! Knor is sterk. 'Ha-ha-ha-haaa,' roept Knor trots uit 'ik ben de Koning der Machten, ha-ha-ha-haaa'. De heerlijke chocogeur dringt zijn neusje binnen. Net als hij zijn vingertje in de pot wil steken, aarzelt hij even. 'Wat zal mama zeggen? Zou ze boos zijn?' Knor denkt even na. 'Ach nee, een paar hapjes kunnen heus geen kwaad,' zegt een stemmetje in zijn hoofd. 'Je zult buikpijn krijgen en mama wil niet dat je iets pakt zonder het te vragen,' zegt een ander stemmetje. 'Flauwerik,' zegt het ene stemmetje dan weer, ‘ze ziet het heus niet, je vingertjes zijn veel te klein!' 'Och,' besluit Knor, ‘mama en papa zijn zo druk bezig, ik zal ze maar niet storen.' Knors vingertjes glijden in de chocopot. 1 keer, 2 keer, 3 keer ... ja, zelfs nog enkele keren.Wat een smulpartij!!! Knor geniet volop, zo'n lekkere choco heeft hij nog nooit gegeten. Dan sluit Knor de pot en plaatst hem netjes terug in de kast. Hij zet de stoel snel weg en wast zijn handjes en snuitje. Mama komt net binnen om het eten klaar te maken. Dat heeft Knor niet gehoord. 'Wat doe je, Knor?' vraagt mama. .........   Wie wil weten hoe dit verhaaltje verder gaat? Wie is geïnteresseerd in de andere avonturen van Knor, het kleine varkentje?!

Mieke
0 0