Lezen

Pallieter

“En de prins doodde de boze draak. Hij mocht met de prinses trouwen en ze leefden nog lang en gelukkig.” Pallieter zucht. Hij vindt verhaaltjestijd het leukste deel van de dag, maar wat daarna komt vindt hij verschrikkelijk. “Neem allemaal jullie rekenboek.” De juf draait zich om en begint sommen op het bord te schrijven. Als Pallieter zijn ogen bijna helemaal toeknijpt, tot hij bijna niets meer kan zien lijkt het of de cijfers dansen. Hij moet lachen. “Pallieter, neem je rekenboek, je bent alweer als laatste klaar!” “Juf weet vast niet hoe dat moet, cijfers laten dansen” denkt de treuzelaar, “anders zou ze vast niet altijd zo boos zijn.”   Hij duikt snel in zijn boekentas en zoekt zijn rekenboek. Het zit helemaal onderin, onder zijn tekenblaadjes, zijn mondharmonica en de brief die hij daarstraks van Marieke kreeg. Hij heeft de brief nog niet gelezen, dat doet hij straks tijdens de speeltijd. Dan kan hij zich verstoppen onder de boom, zodat niemand ziet dat hij een brief heeft. De brief is van hem, en van hem alleen.  Pallieter grijpt zijn rekenboek en gooit hem op tafel. Op de kaft staan allemaal saaie sommen, maar over die sommen staat een groot, donkerbruin paard. Dat heeft hij gisteren zelf getekend. Het is hetzelfde paard als dat op de poster naast het bord.   De poster is eigenlijk een foto van hoe Lier, het stadje waar Pallieter woont, er heel erg lang geleden uitzag. Dat heeft de juf hen vorige week nog verteld. Er stonden nog niet zoveel huizen, maar de Nete, de rivier die ook langs hun school stroomt, die was er al wel. Op de poster staat ook een windmolen. Die gebruikten ze om graan te malen, en daar maakten ze dan weer brood mee. En onder de windmolen, in het gras staat een paard. Het paard dat Pallieter op zijn rekenboek getekend heeft. Hij heeft het een naam gegeven en die in grote, rode letters onder zijn tekening geschreven. Beiaard. Dat heeft hij opa ooit eens horen zeggen, en hij vond het zo’n mooi woord, dat hij besloot het paard op de poster zo te noemen.   Pallieter staart naar de rest van de poster. Hij vindt het een mooie foto. De zon staat hoog aan de hemel, de blaadjes van de bomen zijn felgroen en de wieken van de molen lijken zelfs bijna te draaien. Maar dat kan natuurlijk niet, want het is maar een foto. Pallieter knijpt zijn ogen een beetje verder dicht. Bewegen die wieken nu toch? Hij knijpt ze nog wat verder dicht, zodat hij alleen nog maar door een klein spleetje kan kijken. Ja hoor! De wieken van de molen draaien echt. Ze begonnen traag, maar gaan steeds sneller en sneller. Pallieter hoort nu ook de wind in zijn oren ruisen. Woeeessjjjjjj! Hij kan de wind zelfs voelen. Wat gaat die hard! Pallieter wil zich nog vasthouden aan zijn bank, maar het is te laat. De wind heeft hem meegenomen, en voor hij het weet zweeft hij de lucht in, recht naar de poster aan de muur.   Hij draait en tolt, ondersteboven, heen en weer, tot… de wind hem neer laat ploffen in het zachte gras. Waar is hij? Pallieter kijkt rond. Daar is een rivier, daarnaast staat een rij bomen, en ginder, ginder in de verte staat een windmolen! Is hij nu echt in die poster terecht gekomen? “Brrrr…” Pallieter voelt warme lucht in zijn nek. Hij schrikt. Achter hem staat een groot boerenpaard in zijn nek te ademen. “Beiaard?” Het paard duwt zijn natte neus tegen Pallieters gezicht.   “Wauw!” Pallieter kan het niet geloven. Hij is écht in het oude Lier van op die foto in de klas terecht gekomen, en het paard heet écht Beiaard. Die staat trouwens nog steeds tegen zijn schouders te duwen, alsof hij wat wil zeggen. Pallieter aait het dier over zijn hoofd, maar Beiaard blijft maar duwen. Tot Pallieter het begrijpt: het paard wil dat hij op zijn rug komt zitten! Hij heeft nog nooit paard gereden, maar als het paard zo lief is als het eruit ziet, dan zou hij dat wel kunnen. Pallieter klautert op het hek naast de wei. Beiaard blijft geduldig wachten, vlak bij het hek. Zo kan Pallieter makkelijk zijn manen vastgrijpen en op zijn rug klimmen. Hij heeft nog maar net zijn been naar de andere kant van de brede paardenrug gezwierd of Beiaard is al vertrokken.   En zo loopt het grote paard met de kleine jongen op zijn rug door de frisse, groene velden van Lier. Hier en daar komen ze voorbij een huisje. Een keer zien ze een meneertje dat een pijp staat te roken in de deuropening. “Dag Pallieter, dag Beiaard!” “Hoe kent die man mijn naam?” denkt Pallieter, maar dan wuift hij die gedachte weg en zwaait hij gewoon vrolijk terug. Na een tijdje rijden voelt de avonturier zijn buik rommelen. Beiaard blijft maar lopen, maar het is ondertussen al lang middag geworden.   Onder een grote appelboom probeert Pallieter het grote paard halt toe te roepen. Het dier luistert meteen als hij het kleine jongetje op zijn rug luid “Hooo!” hoort roepen. Het lijkt wel alsof het niet de eerste keer is dat die twee samen op pad zijn. Heel voorzichtig gaat Pallieter rechtstaan op de brede rug van het paard. Zo kan hij net bij de onderste appels van de boom. Hij kiest er een grote, rode uit voor zichzelf, en een andere voor het paard, en laat zich terug op de grond glijden.   En zo blijven ze daar een tijdje zitten. Het paard en de jongen, alletwee aan het genieten van een sappige appel in de zon. Tot Beiaard plots zijn oren spitst. Een paar seconden later hoort Pallieter het ook. Het lijkt wel alsof er een meisje aan het zingen is. Nu hoort hij het luid en duidelijk. Er komt iemand aan. Pallieter kijkt nieuwsgierig in het rond. Ja! Kijk daar, ginder, naast het water loopt een klein meisje in een witte jurk. Ze zingt luidkeels over de zon en de bloemen en in haar hand heeft ze een mandje vol felrode aardbeien. Pallieter springt recht en zwaait. “Hallo Pallieter!” Hé, ook het meisje kent zijn naam. Wat gek. Pallieter loopt naar haar toe. “Wie ben jij?” vraagt hij. “Herken je me niet dan? Ik ben het toch, Marieke!”. Nu ziet Pallieter het pas. Marieke lijkt als 2 druppels water op Marieke uit zijn klas, die Marieke die hem vanochtend nog een brief stuurde!   Hij wil vragen wat zij hier doet, maar dan bedenkt hij dat zij waarschijnlijk ook is meegenomen door de wind. Wat leuk, dat hij dit avontuur niet alleen meemaakt! “Marieke, dit is Beiaard, Beiaard, dit is Marieke. Mag ze nog mee op je rug?” Het boerenpaard gooit zijn hoofd in de lucht. Hij heeft lang genoeg stil gestaan. Pallieter hijst zich met behulp van wat laaghangende boomtakken terug op de paardenrug en reikt Marieke de hand. Even later draaft het drietal langs het water, verder het Lierse landschap in. Ze passeren bossen, velden en huisjes, en heel af en toe nog een windmolen. In de verte zien de twee kinderen een kerk opdoemen. “Zullen we daar een kijkje gaan nemen?” Beiaard versnelt zijn pas en nog geen tien minuten later glijden de twee kinderen van de paardenrug en kloppen ze uit alle macht op de grote, houten kerkdeur.   Het blijft even stil in het grote gebouw en Pallieter en Marieke willen al bijna weer vertrekken. Maar dan horen ze voetstappen galmen. Een paar seconden later gaat de grote houten deur piepend open. Meneer pastoor steekt nieuwsgierig zijn hoofd naar buiten. “Wie is daar?”, vraagt hij. Pas dan kijkt hij naar beneden, en ziet hij de twee kinderen staan. “Oh, kijk eens aan, Pallieter en Marieke, da’s lang geleden! Kom binnen, kom binnen.” Pallieter kijkt er al lang niet meer van op dat iedereen hem hier bij zijn naam kent.   Ze volgen meneer Pastoor, die op zijn korte dikke beentjes door het lange gangpad naar voren in de kerk waggelt. Pallieter doet zijn kleine, onhandige pasjes zo goed na dat Marieke het bijna uitproest, maar ze kan zich nog net inhouden. Lachen met een pastoor, stel je voor!   Langs een zijdeurtje laat meneer Pastoor hen binnen in de pastorie, waar hij woont. De twee kinderen kijken hun ogen uit. Elk vrij plekje staat vol met kleine beeldjes, lege flessen wijn en half volgeschreven papieren. Om Marieke nog eens aan het lachen te brengen neemt Pallieter een klein houten beeldje van een varken en zet het zo tegen een klein beeldje van Maria aan dat het lijkt of het beest Maria een kus geeft, recht op haar mond. Het werkt. Marieke moet snel haar zakdoek bovenhalen om niet luidop te lachen. Pallieter lacht ook. Hij vindt Marieke een mooi meisje, en als ze lacht krijgt ze kuiltjes in haar wangen die haar nog mooier maken.   Meneer Pastoor komt de keuken uit met een bord vol koek en twee glazen koude melk. “Hier kinders, laat het smaken, maar daarna terug naar buiten hoor, het is veel te mooi weer!” Dat laat het duo zich geen twee keer zeggen. Nog voor de pastoor zijn zin heeft afgemaakt is een bord vol kruimels, twee lege glazen en een liefdestafereel tussen onze lieve vrouw en een varken het enige dat nog overblijft van hun bezoekje.   Eenmaal buiten kunnen de twee grapjassen hun lach echt niet meer inhouden. Ze schateren en schateren, en nog lang nadat ze op de rug van Beiaard uit het zicht van de kerk en de pastoor zijn verdwenen klinkt hun lachbui na over de Lierse velden.   In de verte horen ze de klokkentoren nog rammelen. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Marieke schrikt. 6 uur al, dan staat het eten thuis op tafel! “Wat scheelt er, Marieke?” Pallieter heeft de schrik op het gezicht van zijn vriendinnetje zien verschijnen. “Moet jij ook niet naar huis?” vraagt ze, “Het is toch al lang etenstijd?” Pallieter haalt zijn schouders op. Hij heeft geen honger, en dus ook geen haast. Maar voor Marieke wil hij wel wat moeite doen. Hij pakt Mariekes armen en slaat ze stevig rond zijn middel. Dan geeft hij Beiaard de sporen en hop, daar gaan ze! Het lijkt wel of ze vliegen! Het paard springt over een omgevallen boomstronk, loopt recht door een laagstaande beek en slalomt door een wei vol koeien, terwijl de twee kinderen op zijn rug dicht bij elkaar genieten van de wind in hun haren en de zon op hun gezicht.   Nog geen vijf minuten later houdt Beiaard halt voor een kleine witte boerderij met schattige rode luikjes. Voor Marieke zich op de grond laat glijden geeft ze Pallieter een kus op zijn wang. “Bedankt voor de leuke middag, Pallieter! Gaan we morgen opnieuw op pad?” De kleine avonturier wordt op slag zo rood als de luikjes van het huis. “Ja…” kan hij nog net uitbrengen. Marieke staat ondertussen alweer met twee benen op de grond. Ze plukt een prachtige witte roos uit de voortuin en gaat op haar tenen staan om ze in het knoopsgat van Pallieters jasje te stoppen. “Tot morgen Pallieter!”. “Ja…” stottert Pallieter weer. Hij staart naar de bloem. Ze ruikt heerlijk. Nog lang nadat de deur achter Marieke in het slot is gevallen hoort hij haar stem. “Tot morgen Pallieter!” “…Pallieter!” “…Pallieter!”   “Pallieter!” Hij springt van het verschieten recht omhoog uit zijn stoel. Zijn knieën stoten tegen de tafel en zijn rekenboek, met daarop het paard valt met een klap op de grond. Wat? Waar is hij? Waar is Beiaard? Rondom hem hoort hij gelach. Als hij omkijkt kijkt hij recht in de blauwe ogen van Marieke. Marieke met de kuiltjes in haar wangen. Vlak naast hem staat de juf. Zij is de enige die niet lacht. “Pallieter, hoe vaak moet ik het je nog zeggen! Als je altijd zo zit te dromen geraken je sommen nooit af.” Ze wil nog verdergaan, maar de bel onderbreekt haar. Pallieter graait zijn boeken bij elkaar, mikt ze in zijn boekentas en glipt langs de juf de speelplaats op. Daar is hij maar op het nippertje aan ontsnapt. Maar wat een gekke droom was dat!   Als hij op de speelplaats bij zijn lievelingsboom aankomt laat hij zich tegen de stam zakken. Uit zijn boekentas haalt hij de brief van Marieke tevoorschijn.   “Pallieter,   Heb je zin om morgenmiddag mee aardbeien te gaan plukken? We spreken af aan het water achter de school, daar bij die wei waar dat boerenpaard staat.   Tot morgen! Marieke”   Pallieter is weer rood geworden. Hij kijkt naar zijn vest, waar een witte roos zit te blinken in het knoopsgat. Morgen kan hij terug de velden in. Met Marieke. “Ik kan niet wachten.” .

Lotte
0 0

Hoe vertel je een kind dat de dierentuin een leeuwin heeft doodgeschoten?

Zoals je weet werd er gisteren een leeuwin in de dierentuin doodgeschoten. Ze was uit haar kooi ontsnapt. Gewoon naar buiten gewandeld eigenlijk. Iemand van de verzorgers had de deur laten openstaan. Verstrooid zijn heet dat en dat kan iedereen overkomen. Een leeuwin is de mama leeuw. Maar deze leeuwin was pas twee jaar, dus nog niet echt mama. Om zelf welpjes te hebben moet je iets ouder zijn. Welpjes dat zijn de kleintjes van een leeuw en leeuwin, zoals in de Lion King. Iedereen in de dierentuin heeft geprobeerd om de ontsnapte leeuwin te vangen. Maar Rani, zo heette ze, was veel te snel en kon zich telkens verstoppen achter een boom. Je moet altijd voorzichtig zijn met een leeuwin, je kan niet zomaar op haar afstappen, een leeuwin is een groot en sterk dier. Soms helpt fluisteren of op een rustige manier vragen of ze terug naar haar kooi wil gaan, maar Rani was een dove leeuwin, dus hoorde ze niet wat er werd gevraagd. Daarom heeft de dierentuin een dierenarts gebeld. Die is zo snel hij kon gekomen. Iets te snel want hij was de batterijtjes voor het hoorapparaat van Rani thuis vergeten. Gelukkig had hij wel pijltjes mee om haar te verdoven. Zo'n pijltje steek je in een lange buis waar je dan zo hard als je kan op blaast. Pfffffffffffff tsjaka tsjaka. Twee keer heeft de dierenarts geblazen, maar de pijltjes vlogen de verkeerde kant op. Bijna in het oog van een baby in een kinderwagen en net naast de billen van een jongen met een truitje van de Rode Duivels. Ondertussen had Rani een treinwagon zien staan. Ze werd nieuwsgierig en wilde eens gaan kijken of die wagon ook kon rijden. Wat niet zo was. Het was er eentje zonder machinist, zoals in Harry Potter. Uiteindelijk is de politie erbij gekomen omdat er paniek in de dierentuin was ontstaan. Rani had 's morgens geen ontbijt gekregen en iedereen dacht dat ze de mensen in de trein wilde opeten. En toen heeft een agent gedaan wat hij moest doen. Driemaal geschoten. Wat er in het hoofd van Rani omging op de laatste seconde van haar leven weet niemand. Maar volgens een getuige had ze een Hakuna matata-blik in haar ogen.   RIP Rani 21 juni 2018          

Sascha Beernaert
0 0

Alpengloed

Alpengloed Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Maar dat ben ik niet. Ondanks alles wat Mila en ik hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend.Zoals te verwachten viel, zitten de Yua ons op de hielen. Ik moet ons hier zo snel mogelijk vandaan zien te krijgen, met of zonder behulp van lucide krachten. Maar hoe?Het is ondertussen bijna een jaar geleden sinds Mathis en Mila elkaar voor het eerst ontmoetten. Zij aan zij gingen ze de strijd aan met de Yua, vreselijke wezens die de droomwereld in hun macht hebben. Toen de Yua hun 'Ultieme Nachtmerrie' tegen Mathis inzetten, stierf hij in een droom en werd droomdood.Sindsdien zitten Mila en hij vast in de Grijze Zone, ergens tussen dromen en waken in. Slagen de twee erin om de Yua te verslaan en te ontsnappen uit de droomwereld? Of wordt alles één grote nachtmerrie?'Alpengloed' is het spannende vervolg op 'Maanziek' (2016) waar de lezer nog dieper doordringt in de duistere krochten van de droomwereld. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. Opgesloten   Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Begraven in de duisternis, in een geluidsdichte kist. Niemand die me komt zeggen dat het allemaal wel goed zal komen. Niemand die me vraagt om vol te houden, al is het maar voor even.Maar ik ben niet dood, of toch niet in die betekenis van het woord. Ondanks alles wat Mila en ik de afgelopen weken hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend. Bovendien liggen we niet in een doodskist, maar zitten we in de auto. De duisternis wordt doorbroken door twee stralende lichtbundels, de koplampen van het voertuig. Helemaal stil is het ook niet, het gezoem van de motor vormt een monotoon achtergrondgeluid voor deze autorit. De stemmen op de radio die net nog vrolijk aan het kwetteren waren over files en weersvoorspellingen, zijn al een tijdje geleden overgegaan in een nietszeggend geruis. We zijn hier buiten het bereik van de zendmasten, wat me enigszins zorgen baart. In de hele wijde omgeving is geen kat te zien. Niemand die ons kan helpen. Wat als ons iets overkomt?Mila zit naast me op de bank en dommelt stilaan weg, haar hoofd leunt tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel. Mila. Het Meisje van mijn Dromen. Degene die mij, Mathis Morris, heeft ingewijd in de wereld van lucide dromen. Die me liet zien hoe krachtig die kunnen zijn en tegelijkertijd zo angstaanjagend. Degene die me heeft gered van een gewelddadig einde. Die desondanks niet kon voorkomen dat ik me nu in een veel ergere nachtmerrie bevind. Zoals ik daarnet namelijk al aanhaalde, ben ik van top tot teen droomdood.Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe Mila’s oogleden voor de zevende keer dichtvallen en ik hoor hoe haar ademhaling dieper wordt. Ze is eindelijk in slaap aan het vallen, ik moet ervoor zorgen dat ze niet weer wakker schrikt. Ik focus me weer op het zwarte wegdek voor me en de gaten die in het asfalt zitten. Ik probeer ze te ontwijken en me niet te laten afleiden door de duisternis die ons omringt.De lariksbomen die in dit bos overheersen, zwiepen heen en weer dankzij de woeste wind. Ze werpen griezelige, lange schaduwen op het asfalt. Ik word een beetje misselijk door het zwaaien van de bomen en het hobbelige voortbewegen van de auto. Doordat ik constant moet bijsturen om de kuilen in de grond te ontwijken, lijkt het alsof ik voor de eerste keer met de auto rijd.Ik word niet snel wagenziek, maar deze situatie maakt me bang. Doodsbang. Ze doet me denken aan die nacht op het piratenschip, toen ik doodging in een droom. De boot deinde net zo hard op de metershoge golven van de zee als de bomen nu in de storm rondom mij doen. Maar gelukkig zijn er hier geen woeste piraten te bespeuren. Bijna moet ik lachen om die gedachte; ik beeld me in dat er een piraat over de ongelijke grond hobbelt, met zijn houten been in een gat blijft steken en met zijn gezicht in de modder belandt. Het lachen vergaat me al snel wanneer ik me hun zwaard tegen mijn keel herinner. Er zit nog steeds een snee. Nee, ze zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Met moeite slik ik de krop in mijn keel door en concentreer me weer op de weg.Een harde windstoot beukt tegen de rechterkant van de auto. Ik grijp het stuur wat steviger beet om te voorkomen dat we van de weg af raken. Het geloei van de voortrazende storm vaagt alle andere geluiden weg. Er valt een lang, hard voorwerp op de motorkap. Een tak? Ik werp een blik in de achteruitkijkspiegel en zie twee ogen die me aanstaren vanop de achterbank. Geschrokken maak ik een sprongetje en draai mijn hoofd vliegensvlug om te kijken wie er in de auto zit. Door die onverwachte beweging begint de zeurende pijn in mijn pols en elleboog opnieuw. Op de achterbank is niemand te zien, het was een illusie. Mijn pols en elleboog branden. Een herinnering aan de tijd dat ik nog in de realiteit leefde. Voordat we hier terechtkwamen, viel ik namelijk van een reuzenrad naar beneden, een paar meter hoog. Die val had mijn dood kunnen worden, maar op de een of andere manier hield ik er alleen een beschadigde arm aan over. De pijn is ondertussen minder geworden, maar nog steeds voel ik het op sommige momenten. Hetzelfde geldt voor mijn verzwikte voet en kapotgeschuurde knieën, ook die doen bijna geen pijn meer. Desondanks blijven de verwondingen zichtbaar zolang ik hier in de Grijze Zone opgesloten zit.Door al mijn gemijmer en het geloei van de wind hoor ik nu pas dat er vreemde geluiden uit de auto komen. Voor zover ik kan zien, is de buitenkant nog intact. Maar de binnenkant sputtert tegen, de dashboardlampjes knipperen zelfs. De motor maakt een grommend geluid en blijft daarna luid ronken. Met mijn handen om het stuur gevouwen, doe ik een schietgebedje dat we niet zullen stilvallen. Ik hoop maar dat er niets kapot is gegaan.Mijn blik dwaalt af naar de volle maan die recht voor ons aan de hemel staat te glimmen. Alsof ze ons de weg wil wijzen. De weg waarnaartoe? Als je ‘t mij vraagt, leidt ze ons alleen maar naar de andere kant. Naar de donkere zijde van de maan. Rotding. Misschien klinkt het absurd, maar ik heb nog een appeltje te schillen met de maan. Dankzij haar zit ik hier opgesloten in deze grijze droomwereld, tussen de andere droomdoden. Hoewel ik tot nu toe weinig beweging heb gezien, weet ik dat ze hier zijn en dat ik ons hier zo snel mogelijk vandaan moet zien te krijgen. De enige manier om dat te doen, is door terug te keren naar het moment waarop ik doodging – toen die spuuglelijke piraat me de keel oversneed dus – en dat ogenblik te veranderen. Hoe we dat gaan doen, weet ik nog niet. Mijn lucide krachten staan nog niet helemaal op punt, om het netjes te zeggen. Met wat meer oefening zou ik een heel krachtige dromer kunnen zijn, maar op dit moment ontbreekt het me aan ervaring. Daardoor zijn mijn lucide krachten erg onstabiel. Mila zou zeggen dat ik even goed ben in luciditeit als een versgelegde drol van Ewan. En dat is zelfs nog beter dan het niveau van mijn fysieke vechtkunsten, die Mila me met de moed der wanhoop probeert aan te leren. Nee, op mijn lucide krachten kunnen we niet rekenen. Zelfs als dat wel zo was, zou ik geen flauw idee hebben hoe we terug moeten keren naar dat ogenblik. Door in de tijd te reizen misschien? Dat klinkt zelfs in mijn oren absurd.Ik slaak een kreun van frustratie en sla met mijn hand op het stuur. Net op dat moment maakt de motor een angstaanjagend geluid en valt daarna helemaal stil. De koplampen gaan uit en de auto glijdt nog een paar meter verder door de duisternis. Het verroeste voertuig stopt uiteindelijk midden op het wegdek, in de complete duisternis.Mijn ademhaling versnelt, het koude zweet breekt me uit. Misschien liggen zíj op de loer. Wat moeten we nu doen?Ik probeer de wagen opnieuw aan de praat te krijgen. Met mijn vlakke hand sla ik op het dashboard en draai verwoed aan het contactsleuteltje. Tevergeefs. Het ding geeft geen krimp. Ik wist dat we met de auto van mijn ouders hadden moeten gaan. Nu zijn we gestrand in the middle of nowhere, compleet afgesneden van de rest van de wereld. Er klinkt gerommel in de verte. Het gaat onweren. We moeten hier weg zien te raken. Gelukkig zijn mijn ogen ondertussen getraind om in het donker te zien.Voorzichtig schud ik aan Mila’s schouder en fluister haar naam. Als het niet zo donker en dreigend om ons ons heen was geweest, had ik haar nog wel even laten slapen. Ze heeft de afgelopen dagen amper een seconde haar ogen dichtgedaan. Ze moet uitgeput zijn, want ze reageert niet op mijn fluistering. Voor de tweede keer schud ik zachtjes aan haar bovenarm. Dwars door de stof van haar t-shirt en trui voel ik haar spieren en botten. Ze schrikt wakker uit haar hazenslaapje en kijkt schichtig om zich heen. Ik heb gemerkt dat ze dat altijd doet wanneer ze niet uit zichzelf wakker wordt. Een goede gewoonte hier in de droomwereld, eentje die ik mezelf misschien ook eigen zou moeten maken omdat ik dan wellicht minder vaak in de problemen zou komen.Wanneer ze zich ervan verzekerd heeft dat er geen direct gevaar dreigt, schraapt ze haar keel. ‘Waar zijn we?’Haar stem klinkt als belletjes in de wind, ondanks de angstige ondertoon die erin zit. Iemand anders zou die waarschijnlijk niet opmerken, maar ik ken haar beter dan wie dan ook.Met stijf op elkaar geknepen lippen schud ik mijn hoofd. Zie ik eruit alsof ik een ingebouwd GPS-systeem heb?‘We zijn ergens in een bos,’ mompel ik. Dat heeft ze zelf ook wel gezien. Haar echte vraag is wáárom we precies op deze plek zijn, wat we hier doen. ‘De auto is stilgevallen,’ vul ik aan.Hoofdschuddend maakt ze haar gordel los en knijpt in mijn vingers. Mila is niet het soort meisje dat domme vragen stelt of domme antwoorden geeft. Ze wil niet weten hoe het komt dat haar derdehands wagen plots niet meer rijdt, of waarom we ons midden in een donker bos bevinden. Of waarom ík degene ben die achter het stuur zit, amper zeventien jaar oud en niet eens in het bezit van een geldig rijbewijs. In tegenstelling tot mijn beste vriend Ewan, heb ik nooit de moeite gedaan om te leren autorijden.Nee, Mila is dit soort vreemde situaties gewend. Ze kunnen allemaal voorkomen in een droom. En sinds ik droomdood ben, zit ik constant in een droom. Dat maakt de situatie echter niet minder gevaarlijk of eng. De angst die door mijn lichaam giert, voelt meer dan echt.‘Laten we uitstappen en op zoek gaan naar iemand die ons kan helpen,’ stelt ze voor. Ze oordeelt niet over het feit dat ik moeite heb om mijn trillende handen onder controle te houden. Ze houdt van me, dat weet ik wel zeker.‘Zullen we?’ Ik knik en geef een kneepje in haar hand. Mila glimlacht en buigt zich naar me toe, over de handrem heen. Haar mooie volle lippen komen dichterbij, ze drukt haar mond op de mijne en zoekt met haar tong een weg naar binnen. Gretig kus ik haar terug. Ik weet dat we ons niet in de realiteit bevinden, maar in de Grijze Zone, en dat dit niet echt is, maar het voelt wél zo. Net zoals de druk van haar mond op de mijne en haar heerlijke geur die me zoals altijd volledig overdondert. Waarom zou iets dat zo echt aanvoelt, niet echt kunnen zijn? We blijven zoenen tot ze achteroverleunt en even knippert. ‘Zullen we?’ herhaalt ze. Nog een kneepje, en daar gaan we.Buiten de beschutting van de auto voelt de snijdende wind ijskoud aan, alsof er ijspriemen in mijn wangen worden geduwd. Ik wrijf over mijn gezicht in een poging om de ergste kou te verdrijven. Heel even kijk ik naar Mila's truitje en denk ik aan het dunne shirtje dat ze daaronder draagt. Zonder aarzelen trek ik mijn jas met capuchon uit en drapeer die over haar schouders. Zonder iets te zeggen trekt ze het kledingstuk steviger om zich heen.Rillend kijk ik om me heen. Aan beide kanten van de weg liggen bergen sneeuw, die door een sneeuwruimer of iets dergelijks van de weg zijn afgeduwd. Dankbaarheid welt in me op. Nu hoeven we niet met onze toch al doorweekte gympen door een halve meter sneeuw te ploeteren.Een windvlaag rukt mijn kleren bijna van mijn lijf. Uit angst dat Mila door de wind gegrepen en weggeblazen zou worden, pak ik haar schouders stevig vast. Ze weegt amper zoveel als een veertje. Net als ik trouwens, maar over mezelf maak ik me geen zorgen. Ze legt haar arm rond mijn middel, automatisch of net heel bewust? Ik voel haar lichaamswarmte door mijn trui heen.  Voetje voor voetje schuifelen we over het gladde wegdek. Hoewel het dan sneeuwvrij mag zijn, is het nog steeds ontzettend glibberig. Overal om ons heen heerst de inktzwarte nacht. Dankzij het licht van de volle maan kunnen we vormen onderscheiden, maar de donkere lariksbomen die ons omringen benemen ons het zicht. Gelukkig markeert het asfalt de weg die we moeten volgen. De weg waarnaartoe? vraag ik me voor de tweede keer deze avond af.Eigenlijk is deze situatie wel heel erg benard. Alsof het een complot is... 'Is dit weer een test?' mompel ik. In het verleden ben ik meerdere keren door de Yua 'getest', zodat ze konden zien of ik in staat was om dit soort problemen op te lossen. Maar hoe ik hieruit moet zien te komen, weet ik niet.'Natuurlijk is dit een test, liefje. Alles wat we hier doen is een test.' In het donker klinkt Mila's stem geruststellend. Ik voel me weer een beetje op mijn gemak. Minutenlang schuifelen we verder door de duisternis, tot ik er genoeg van heb. 'Waarom komen de Yua me niet gewoon halen?' barst ik los. 'Zijn ze soms bang van ons? Durven ze zich niet te vertonen na alles wat ze ons hebben aangedaan?' Mila wrijft kalmerend over mijn armen en maakt ssh-geluiden. Toch laat ik me niet door haar de mond snoeren.'Heb jij misschien een idee hoe we hieruit moeten komen, mevrouwtje ik-ben-een-geweldige-lucide-dromer? Nou?' Geschrokken door mijn woede-uitbarsting sla ik een hand voor mijn mond. Mila laat mijn arm los. Van het ene op het andere moment ben ik helemaal alleen in het donker. Mijn verdiende loon.Sinds ik vastzit in deze grijze wereld heb ik het gevoel alsof ik mezelf niet meer kan beheersen. Soms barst ik uit in een tirade, om het moment daarna bijna te huilen van spijt. Ik weet bijna zeker dat mijn droomdood daar iets mee te maken heeft. Ik moet mijn boosheid niet aanwenden om ruzie te maken met het enige meisje dat nog over is. De enige die zich vrijwillig in deze Grijze Zone heeft gestort. De enige die ik kan vertrouwen. Ik bied mijn verontschuldigingen aan Mila aan.'Hoor eens, het spijt me. De laatste tijd weet ik soms niet wat me bezielt.''Het geeft niet, Mathis. Jij kan er niets aan doen dat... Hé, luister je wel?'Ik reageer niet op haar vraag omdat ik een stukje verderop een grote, donkere vorm zie die afsteekt tegen het zwart van de hemel. Een huis of een flatgebouw misschien? Daar kunnen we beschutting zoeken! Of beter nog, wat als dat het bolwerk van de Yua is! Dan kan ik er gelijk een einde aan maken. Het dringt nog steeds niet tot me door dat dit allemaal wel heel erg toevallig is. Alsof mijn geest het allemaal ter plekke verzint...'Kijk,' fluister ik tegen het Meisje van mijn Dromen. Ik knik naar het gebouw. Daarna besef ik dat het donker is en dat Mila mijn beweging waarschijnlijk niet gezien heeft. 'Aan de linkerkant van de weg, een stukje verderop,' instrueer ik haar. 'Daar is een gebouw ofzo.''Ja,' antwoordt ze. 'Ik had het al gezien. Laten we daarnaartoe gaan. Misschien kunnen we er schuilen.'Ze haakt haar arm in de mijne en trekt me weer dicht tegen zich aan. De ruzie van daarnet is alweer vergeten. De belofte van warmte en beschutting stemt ons hoopvol. Arm in arm schuifelen we naar het gebouw toe. Van dichtbij zie ik dat het een groot huis is, dat vroeger misschien een hotel of een bed and breakfast was. Hopelijk laten de bewoners ons erin.Maar de voordeur en de ramen die aan de voorkant zitten, zijn dichtgetimmerd met houten planken. Ze zitten vol verroeste spijkers en hier en daar hangt nog een likje verf. Met al mijn kracht probeer ik een stuk hout los te wrikken, maar het ding zit muurvast. Langs deze kant kunnen we niet naar binnen, tenzij Mila zichzelf in een flubber kan veranderen om door een van de kieren naar binnen te glibberen. Met één oog dichtgeknepen probeer ik door een spleet naar binnen te gluren. Verdraaid, achter het hout zit nog meer hout.'Misschien moeten we het eens aan de achterkant proberen?' stelt Mila voor. Ik geef nog een harde ruk aan het houtwerk en geef het dan op. Gedwee volg ik haar naar de achterkant van het gebouw. Als we erlangs lopen, zie ik al dat de ramen aan de zijkant ook zijn dichtgetimmerd. Alsof de bewoners niet willen dat er iemand binnenkomt. Of nog erger: misschien zit er iets in wat niet naar buiten mag.Een koude rilling loopt over mijn ruggengraat. Ondertussen weet ik maar al te goed wat voor monsters er in de droomwereld rondlopen. En hoewel mijn domme geest niet beseft dat we daar op dit moment ook zijn, kruipt een angstig gevoel over mijn ruggengraat omhoog. Ineens vind ik het niet meer zo'n goed idee om daar naar binnen te gaan.Het licht van de maan zorgt ervoor dat ik voldoende zie. Mijn pupillen hebben zich aan de duisternis aangepast, en de maan schijnt feller dan voorheen. Ik zie dat de ramen aan de achterkant van het huis zijn dichtgemaakt. Zelfs voor het kleine kelderraampje zitten planken.Kom op Mathis, breek die deur open. Ik blijf duwen en trekken. Zuchtend laat ik het hout los, dat er vermolmd uitziet maar desondanks heel stevig is. Dat is echt onbegonnen werk.'Mathis, hoor jij dat ook?' Mila houdt haar hoofd schuin en luistert aandachtig. Ze lijkt wel een kat die iets heeft gezien of gehoord, maar niet precies weet waar het vandaan kwam. Ik spits mijn oren en hoor een zwakke stem.'Hallo? Is daar iemand?' Daar is je monster. Het roept je met zijn kinderstemmetje.Ik frons. Mijn fantasie gaat met me op de loop. Monsters in vervallen gebouwen, hoe verzin ik het?'Hallo!' schreeuw ik terug. Door een van de kieren probeer ik een glimp op te vangen van degene die naar ons roept. Het enige wat ik zie, is duisternis.Binnen klinkt gestommel, alsof er mensen aan het vechten zijn ofzo. Na een paar seconden reageert de stem op mijn geroep.'We zitten hier opgesloten!' De paniekerige toon die in die zin doorklinkt ontgaat me niet. Maar er is nog iets anders.We? Wie is daar nog meer? Is het een list van de Yua? Of zijn zij, net als wij, gevangenen van die vreselijke monsters? Ik moet ze een kans geven. Net wanneer ik wil terugroepen dat ze de deur moeten openmaken, dat het hele huis langs de buitenkant is dichtgemaakt, gilt degene die binnen opgesloten zit.'Er zitten planken voor alle ramen en deuren!' De stem breekt bij het woord 'alle'. Er gaat een schok door me heen. Ik herken die stem. Ze is van mijn zusje Tarina.'Tar! Wat doen jullie daarbinnen? Zijn mama en papa hier ook? Wie heeft dit gedaan?'Ik werp me weer tegen de planken en begin eraan te trekken en tegenaan te duwen. Ik moet ze daar uit zien te krijgen. Mila reageert niet en blijft doodleuk op haar plek staan.Ondertussen is de snijdende wind nóg heviger geworden en rukt de kleren van mijn lijf. Een felle bliksemflits verlicht de hemel en slaat een eindje verderop ergens in.'Mathis, we kunnen je niet helpen,' zegt Tarina. Ze klinkt vermoeid en moedeloos.  Ze moet al hebben ingezien dat ontsnappen een verloren zaak is.'We hangen vast met kettingen. Het is hier pikdonker, ik zie zelfs mijn eigen voeten niet...' Een rilling loopt over mijn rug wanneer ik in gedachten zie in wat voor een benarde situatie mijn zusje en ouders zich bevinden.Een zachte, gemene lach klinkt door de lucht. Daardoor weet ik meteen hoe laat het is. Zíj zitten hierachter. De Yua. Had ik het niet gedacht.Woede borrelt in me op. Nieuwe krachten stromen door me heen. De vermoeidheid vergeet ik op slag, de pijnlijke plekken doen er niet meer toe. En nog steeds komt het niet in me op dat dit misschien ook een droom is.Ik raap een tak van de besneeuwde bosgrond op en ga daarmee het houtwerk te lijf. Verwoed probeer ik de aikido-grepen die Mila me heeft aangeleerd toe te passen.Een tweede bliksemschicht slaat vlakbij in een manshoge lariks. Ondanks de sneeuwlaag op de takken vat de boom onmiddellijk vlam en valt krakend om. Met een klap komt het ding neer op de natte bosgrond. Door de luchtverschuiving laaien de vlammen hoog op en versperren het pad dat naar de hoofdweg leidt. Nu zitten we echt vast. Voor de Yua het perfecte moment om een monster op ons af te sturen.Ik kijk over mijn schouder. Mila staat nog steeds naast de achterdeur, haar oogleden stevig dichtgeknepen. Ze ziet er kalm en geconcentreerd uit. Heeft ze niet door wat er om ons heen gebeurt? Heeft ze een paniekaanval? Of is ze misschien in shock?'Mila, wat doe je?' vraag ik ongerust.Ze schudt haar hoofd en mompelt een paar woorden die ik niet versta. Met de afgebroken tak stevig in mijn hand geklemd, loop ik naar haar toe. Zachtjes leg ik mijn andere hand op haar schouder. Ik probeer te liplezen, zodat ik weet wat ze zegt.Dan begint het geschreeuw.Het gegil van mijn zusje rijt mijn trommelvliezen aan flarden. Ze schreeuwt wel vaker de longen uit haar lijf, bijvoorbeeld wanneer een van haar vriendinnen een leuk nieuw jurkje aanheeft. Maar dit gegil is anders. Het klinkt alsof ze onmenselijk veel pijn lijdt.Ik laat Mila los, ren naar de achterdeur en wrik de planken ervoor weg. Houtsplinters boren zich in mijn vingers en handpalmen, scherpe hoeken veroorzaken snijwonden. Nadat ik een stuk of vier planken verwijderd heb, kleven mijn beide handen van het bloed.‘Tar! Ma! Pa!’ Ik moet hen helpen, ik moet hen daaruit zien te halen. Een vreemd, knetterend geluid dringt mijn oren binnen. Ik ruik vuur.Een brandend stuk hout valt vlak naast me naar beneden en schroeit mijn arm. De geur van verbrande haren stijgt op. Met een scherpe blik volg ik het houtje tot het op de grond valt. De vlammetjes doven uit in de laag sneeuw die zich gevormd heeft. Waar komt dat vuur vandaan? Met een ruk kijk ik omhoog. Een geluidloze schreeuw komt over mijn lippen wanneer ik zie dat de hele bovenverdieping in lichterlaaie staat.Paniek vlamt omhoog in mijn borstkas, maar ik probeer er niet aan toe te geven. Ik moet helder blijven denken als ik mijn familie wil redden.‘Mila, help me!’ schreeuw ik vertwijfeld. Ik kijk over mijn schouder. Waarom doet ze niets? Waarom probeert ze niet net als ik om hier een einde aan te maken? ‘Doe iets, in plaats van daar zo te staan!’ Ik spring van het terras naar beneden en schud haar door elkaar, dwing haar om te kijken naar het huis dat op instorten staat. Ze opent haar ogen, maar keurt het brandende huis geen blik waardig. In plaats daarvan kijkt ze me aan met haar prachtige, lichtblauwe kijkers. Heel even vergeet ik alle zorgen en problemen.‘Mathis, luister. Er is maar één oplossing,’ zegt ze kordaat. Een derde bliksemschicht slaat in de schoorsteen van het gebouw en zorgt ervoor dat de bakstenen in elkaar beginnen te storten. De brandende balken hielden elkaar omhoog, maar zijn hun wankele evenwicht verloren. Tergend traag zakt alles naar beneden.‘Brute kracht kan ons niet helpen,’ vervolgt Mila rustig, alsof alles om ons heen niet echt gebeurt. Alsof mijn familie niet op het punt staat om onder puin bedolven te worden. ‘We moeten dit op een slimme manier aanpakken. Met een lucide droom.’Ik besef dat ze gelijk heeft en kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Hoe is het mogelijk dat ik daar zelf niet op kwam? Soms ligt de oplossing zó voor de hand dat je haar over het hoofd ziet. Een droom in een droom in een droom, dat moet werken. Ik bal mijn vuisten en probeer wanhopig iets te bedenken wat ons kan helpen. Maar mijn hoofd is leeg. Misschien helpt het als het een peperkoeken huisje is? Of als Ewan hier is, met zijn brede lijf en sterke spieren? Ik heb het gevoel dat ik de meest voor de hand liggende oplossing over het hoofd zie. Natuurlijk, een stevige regenbui zou de vlammen moeten doven!Terwijl ik mijn oogleden stevig dichtknijp, wat het makkelijker maakt om lucide krachten te gebruiken,  besef ik dat het me niet zal lukken. Niet alleen omdat ik nog een groentje ben wat dit betreft, ook omdat we ons nu op het tweede level van de droomwereld bevinden. Hoe dieper we daarin wegzakken, hoe moeilijker het wordt om luciditeit te gebruiken. Het is hetzelfde principe als een sportwedstrijd: hoe hoger het niveau is waarop je speelt, hoe moeilijker het wordt om te winnen. De Yua denken vast dat ik hier weerloos ben, wat eigenlijk ook zo is als ik heel eerlijk ben.‘Mathis, help me,’ kreunt Mila. Ik open mijn oogleden een heel klein stukje en gluur naar haar. Ze staat een eindje verderop om een beter overzicht te hebben over de situatie en doet haar best om een reusachtige regenwolk op te roepen. Die zou de vlammen vast wel kunnen doven. Geniaal is ze, mijn meisje.Ik loop naar haar toe en ga naast haar staan. Opnieuw knijp ik mijn ogen dicht en ik probeer haar te helpen het vuur te blussen. Voordat we ook maar een druppel hebben laten vallen, is het al te laat. Het geschreeuw van mijn zusje wordt gesmoord wanneer het hele gebouw instort. Het geraas en gedonder van het instortende gebouw is oorverdovend. Stukken dakpannen en steen regenen op ons neer. Ik sla mijn armen over mijn hoofd om mezelf te beschermen.De wereld rondom mij begint hevig te schudden. Ik laat me op mijn knieën vallen, nog steeds met mijn armen boven mijn hoofd. Wat doet het er eigenlijk nog toe? Ik heb gefaald. Het beven neemt toe met de seconde, de hele aardbol dreigt uiteen te vallen.Dan is het stil. Of beter gezegd, mijn oren doen hun werk niet meer. ‘Tar! Mama! Papa!’ Wanhopig blijf ik schreeuwen, maar ik krijg geen reactie. Het enige wat ik hoor, is een soort gepiep. Verder hoor ik niets van de vallende brokstukken of het geknetter van het vuur. In mijn achterhoofd weet ik dat het nog steeds brandt, want ik voel de hitte op mijn huid. Maar iemand heeft het geluid uitgezet.Terwijl ik overeind krabbel, zie ik dat het gebouw in puin ligt. Er is niets van over, behalve de geblakerde restanten. Waar zijn ze? Ze zijn toch niet... Die gedachte is te erg om af te maken. Ik probeer naar het ingestorte gebouw te lopen, maar zak steeds door mijn knieën. Niet alleen door de pijn die door mijn lichaam giert, ook door het beven van de aarde dat onverminderd doorgaat. Een aardbeving? Mila en ik worden van links naar rechts geslingerd, het voelt alsof we door de lucht zweven. Alsof we in zo’n glazen bol zitten waarmee iemand schudt. De verse sneeuw stuift op en dwarrelt om ons heen. Mila en ik houden elkaar vast en proberen samen staande te blijven of toch op zijn minst niet op ons gezicht te belanden.‘Mathis!’ Haar stem klinkt alsof ze van heel ver komt, al staat ze vlak tegen me aan. Ik til mijn hoofd op en kijk haar aan. ‘Je moet hierheen komen!’ Ik hoor haar stem, maar haar mond beweegt niet mee. Het voelt alsof ze rechtstreeks in mijn gedachten spreekt.‘Kom naar me toe!’ herhaalt ze. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik ben toch vlak bij haar? Een verdwaald stuk dakpan raakt mijn slaap. Mijn hoofd klapt opzij en een pijnscheut trekt door mijn ruggengraat naar mijn tenen.Ik zak door mijn knieën en hoor hoe mijn meisje iets tegen me zegt. ‘Mathis, je zit midden in een nachtmerrie! Kom naar me toe!’Haar stem klinkt alsof ze zich in mijn hoofd heeft genesteld en me van daaruit instructies geeft. ‘Liefje, word wakker!’Mijn lichaam weigert mee te werken. Mijn ogen vallen dicht en de geuren van brandend hout en rook dringen mijn neus binnen.Het doet me een beetje denken aan twee jaar geleden in de winter, toen mijn vader de houtkachel in de woonkamer had aangemaakt. Heerlijk was het om daar zo te zitten, met een lekker kopje thee en marshmallows om te roosteren.Op dat moment had ik nog geen flauw idee over alles wat met dromen te maken heeft. Ik dacht dat het gewoon leuke beeldjes waren die we ‘s nachts zagen. Dat ze geen betekenis hadden. Er zijn natuurlijk mensen die geloven in horoscopen en droomvoorspellingen en al dat new age-gedoe. Maar ik hoorde niet bij die groep.Dat was allemaal vóórdat de lucide dromen – en Mila – in mijn leven kwamen. Zestien jaar van mijn leven heb ik in totale onwetendheid doorgebracht. Als een sukkel die geen idee had dat er nog iets méér is dan de realiteit. Dat er een hele parallelle wereld schuilgaat achter een droom. Of achter een nachtmerrie.Ondertussen weet ik hoe groot de invloed van zo’n nachtmerrie op de realiteit kan zijn. Ik droomde dat mijn hond Sam in een ravijn viel, een vreselijke droom was dat. Toen ik wakker werd bleek hij overreden te zijn door een auto. In een andere nachtmerrie werd mijn beste vriend Ewan de kop ingeslagen, zomaar in het openbaar. Nadat ik wakker werd, bleek hij een zwaar ongeval gehad te hebben. Toen besefte ik dat het geen toeval kon zijn, dat mijn dromen wel degelijk een effect hebben op de realiteit.Een woeste, dierlijk klinkende lach is het laatste wat ik hoor, voordat ik me door de duisternis laat omhelzen.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!

Eva Linden
0 0

Maanziek

  Maanziek Het houten piratenschip is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht en boven op de mast wappert een rode vlag met een doodshoofd erop. 'Piraten,' mompel ik. Een ijskoude rilling kronkelt door mijn lichaam. 'Beste deelnemers,' zegt een krakende stem. 'In dit spel is er maar één regel, en dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint!' Op het schip valt een ijzige stilte. Het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, wordt steeds sterker. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten.   De zeventienjarige Mathis heeft het niet makkelijk. Naast de problemen met zijn vrienden en zijn liefje, heeft hij last van vreselijke, levensechte nachtmerries. Net op het moment dat hij niet meer weet wat echt is en wat niet, ontmoet hij een mysterieus meisje met een duister verleden. Ze vertelt hem over de gevaren die er zijn in de wereld van 'lucide dromen'. Ondertussen raken de twee steeds meer verstrikt in een spel tussen goed en kwaad, en verliezen ze hun grip op de werkelijkheid. Slagen ze er in om zichzelf te redden? Of is het allemaal maar...een droom?   Maanziek is een spannend avonturenverhaal, met een gezonde dosis fantasy en een vleugje horror. Lees hieronder het eerste hoofdstuk...   I. De stemmetjes in mijn hoofd   ‘Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo’n watje? Je doet me denken aan mijn grootmoeder... Man, die was pas bang toen ik haar meenam in de waterglijbaan!’ Mijn beste vriend slaat de spijker op zijn kop. Ja, ik ben echt zo’n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee? Het warme water van het bubbelbad prikt in mijn ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van mijn benen opwaarts bewegen doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in mijn neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan’s gedram.‘Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes aan mag doen.’ Met een zielige blik die maar al te nep is, probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.In tegenstelling tot mijn beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar mijn beste vriend is en me dus door en door kent, wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan.Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Zijn hoofd raakt telkens een van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit mijn zwarte haren en een rilling loopt over mijn rug. Ik hou niet van piraten.Ewan schopt speels met zijn voet in het water, en het opspattende water belandt in mijn gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen.‘Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,’ gaat hij verder. Hij probeert me nog steeds te overreden. ‘En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!’ luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen.‘Hé Mathis, we moeten voortmaken. Ik wil zo meteen nog naar de sportschool om mijn buikspieren te trainen,’ zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes, twee blondines en eentje met lichtbruin haar, doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien.‘Mathis?’ zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. ‘De glijbaan?’ herhaalt hij lachend.Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs mijn lichaam strijkt, doet mijn ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: ‘Goed, ik ga mee.’Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik mijn armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes die in de aangrenzende jacuzzi zitten. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun waarschijnlijk laatste vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die er dit schooljaar waarschijnlijk niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje, de stille, met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op zijn plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op...‘Mathis, please?’ Abrupt word ik uit mijn mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen: ons leven riskeren in een stomme glijbaan. Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit mijn gezicht veeg en mijn natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op mijn benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val.‘Hé, niet onderuitgaan,’ zegt hij. ‘Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.’ Gniffelend kijkt hij achterom.Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril op trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd.‘Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,’ verbeter ik.Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. ‘Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.’ Met mijn zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet en mijn beste vriend maakt daar constant grapjes over. ‘Wie doet nu zoiets?’Voorzichtig stap ik de paar treden af naar beneden. Mijn lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. ‘Kom op, het is tijd om ons te amuseren!’Hij port me in mijn zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe. Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is.Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood, twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig?Ewan’s stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. ‘Dit wordt leuk!’ Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken.‘Wacht op mij!’ schreeuw ik mijn vriend achterna. Ik leg mijn hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aan voelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap mijn intuïtie aan mijn laars en begin aan de beklimming. Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen, waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat.‘Pff, zo veel volk,’ kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken, de mensenmassa voorbij, om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. ‘Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,’ stelt hij vast. ‘Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is, hoe heet ze ook weer? Die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.’Ik negeer zijn flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig, wat waarschijnlijk komt doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in mijn zij. Breed lachend wijst hij naar boven.‘We zijn er bijna!’ joelt hij uitgelaten. Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me.‘Dat is fijn, zeg,’ mompel ik op een nogal bitsige toon. ‘Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!’ Toen we vanochtend een andere glijbaan uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen mijn arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog, waarop een gigantische blauwe plek zit, in zijn gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na... Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. ‘Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?’Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. ‘Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik mijn rij-examen voor de brommer deed... en tegen een boom knalde,’ belooft hij. ‘Het wordt vast heel erg leuk!’ Daar heb ik nog mijn twijfels over. Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het hele zwembadcomplex.‘Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.’ Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit.‘Er zijn mooie prijzen te winnen,’ vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. ‘Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!’ De stem lacht, een gemene lach die een siddering over mijn rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen? Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft.‘Wees niet zo’n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?’ Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt mijn schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem zijn gang gaan. ‘Denk jij wat ik denk?’ roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun. ‘Nee, maar ik heb wel zo’n vermoeden wat jij denkt.’ En ja hoor, daar gaan we weer.‘Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!’ Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan? Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen.‘Oké, we doen het,’ geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan.‘Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,’ zegt een van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter.Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft ervoor gekozen om geen verlichting aan te brengen, zogezegd om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker, ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt hier enkel maar versterkt. Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan. Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster dat tot nu toe onder mijn bed verstopt zat, ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen, er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in mijn nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met mijn ogen stijf dichtgeknepen, ook al heeft dat geen enkele zin, glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.Het water stroomt alsmaar sneller langs mijn lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo’n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aan durven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in mijn buik. Alles staat op zijn kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij.Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daarop zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik mijn hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit mijn oren.Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. ‘Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,’ bedenkt hij zich. ‘We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach...’ Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind, een poging om de beklemde sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen.‘Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,’ verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht zijn tanden bloot.   Meer lezen? Neem een kijkje op www.facebook.com/Maanziekhetboek en bestel jouw eigen exemplaar!  

Eva Linden
11 1

De kat uit het hondennest (2006)

Een verhaal waarbij een boer, ‘S avonds, op weg naar paard en stal, een zak bemerkte die in de Schelde voer. Hij werd curieus, klom lager wal.   Daar gekomen knakte hij een stengel riet, Hees de zak tot aan de kant, En wat hij vond geloof je niet, Een bundel bont hield hij in de hand.   Een pakketje jonge katten, In elkaar verstrengeld, ruw vermoord. Hij nam ze mee,stopte ze tussen watten, Tot opeens: een geluidje, klaaglijk,diep gesmoord.   Eén van de diertjes had niet opgegeven, Direct werd het voor de haard gelegd, Daar vocht het verder voor zijn leven, En tijd heeft de strijd beslecht.   Het dier overleefde, maar dat was nooit gelukt, Zonder de hulp van een pas bevallen teef, Die zich over het zielig beestje heeft gebukt, Het met veel liefde voedde en warm wreef.   De kat, Macty gedoopt, groeide op in een hondennest, Probeerde te zijn als haar broers en zussen, Maar al deed ze zo haar best, Haar kattennatuur zat er altijd tussen.   Ze voelde zich anders, begreep het niet, Waarom ze dat blaffen toch niet kon, Ze had daarover zoveel verdriet, Dat ze in plekke ook niet spon.   Ook met het slaafse gedrag kon ze niet om, Ze vond het allemaal maar onzin, Waarom deden de anderen toch zo stom, Zitten op commando, neen, zij wou haar eigen ding.   Op een dag zag ze in de weerschijn van haar kom, Geen trouwe hondenmuil met hangende oren, Maar een pienter snoetje met een rood bandje om, En 2 kleine spitse dingen om te horen.   Ze voelde zich buitengesloten, Zat steeds eenzaam in de hoek, Ook al nam moeder haar tussen de poten, Ze bleef droevig, haar echte aard was zoek.   De boer zag al haar getob, En besloot dat het niet kon blijven duren, Hij stond een dag veel vroeger vroeg op, En haalde een andere kat binnen de stadsmuren.   Bij het thuiskomen werd deze Macty toegewezen, Die herkende direct haar spiegelbeeld, En leerde bij dit nieuwe wezen, Hoe een kleine kat echt speelt.   Ze raakten bevriend, Haalden veel ‘kattenkwaad’ uit, Macty krijgt eindelijk wat ze verdiend, Ze is veel gelukkiger door deze nieuwe spruit. En daarmee is ons pijpje uit!

Aleyna
0 0

Bellatrix

Zie je daar dat meisje? Daar op het strand, met die roze knuffel in haar hand?   Dat is Bellatrix.   Bellatrix houdt van kralen, schelpen, sterren en van haar knuffel Bettelgeuze. Ze woont samen met haar papa, haar mama en haar broer in een klein vissershuisje op het strand. Haar papa bouwt er boten en haar mama schildert ze. In hun huisje ruikt het altijd naar houtsnippers en verf. En naar het zout van de zee. Niet alleen Bellatrix' huis is trouwens heel bijzonder. Nog specialer is haar naam. Toch? Ze kent niemand anders die zo heet. Behalve dan haar mama en haar oma natuurlijk. En de mama van haar oma. En de mama van de mama van haar oma. En de mama van… Tja, zo kunnen we nog wel even doorgaan. In Bellatrix’ familie heten alle oudste dochters Bellatrix. Al eeuwenlang. Bellatrix weet niet waarom. Als ze haar mama naar de reden vraagt, glimlacht die alleen maar geheimzinnig. Ze streelt over Bellatrix’ haren en ze zegt: ‘Een wonderlijke naam voor een wonderlijk meisje.’ En verder niets meer.   Elke avond, als alle anderen in huis naar dromenland zijn, kruipt Bellatrix uit haar bed en sluipt ze de ladder op naar de zolder. Samen met Bettelgeuze kijkt ze door de raampjes in het dak naar de sterren. Eerst zoekt ze de Grote Beer. Als ze die gevonden heeft (hij lijkt trouwens meer op een steelpan - je weet wel, zo eentje om eitjes in te koken, dan op een beer), telt ze verder omhoog tot aan de Poolster. Dat is de piepkleine ster waarrond alle andere sterren heen lijken te draaien. Soms kijkt ze nog even naar Cassiopeia. Die sterren vormen samen de letter W. En ze hebben ook al zo'n bijzondere naam. Cassiopeia. Prachtig, toch? Maar haar aller-aller-aller favorietste sterrenbeeld is Orion. De Jager. Naar hem kijkt ze in de winter elke avond net zo lang tot haar eigen adem de raampjes doet benevelen en de sterren verdwijnen. Ze kan zich nooit herinneren hoe ze van de zolder weer naar beneden is geraakt, maar elke ochtend wordt ze wakker in haar eigen bedje.   Op een avond sluipt ze net als steeds naar de zolder. Het is putje winter en het heeft zwaar gestormd. Dikke wolken in ontelbare tinten paars, wit en blauw zijn eerder die dag vanuit de zee over de duinen het land ingerold. Onder het licht van de zon kregen de groene duingrassen een gouden schijn. Tientallen blauwe bollen, groot en klein, speelden verstoppertje in het gele zand. De kleuren en de vormen waren heel anders dan in eender welke andere storm die Bellatrix al heeft meegemaakt. En dat zijn er heel wat. Ondanks de hevige wind en de dikke wolken heeft het bovendien niet geregend. De hele dag niet. Geen druppel. Heel erg vreemd allemaal.   Bellatrix kijkt door het eerste raampje. Alles is donker. Geen ster te zien. De wolken zijn te dik. Het zou kunnen dat ze die avond met haar ogen dicht naar de sterren zal moeten kijken. Ze draait zich om naar het andere raampje. Door een gat in de wolken komt Orion tevoorschijn. Gerustgesteld glimlacht Bellatrix naar Bettelgeuze. Opgetogen kijkt ze weer naar buiten. Maar… ziet ze dat nu goed? Er klopt iets niet. De linkerschouder van Orion lijkt wel verdwenen. Is ze misschien al aan het dromen? Ze knijpt stevig in haar eigen wang. Au. Neen, ze is wakker. Ze kijkt nog een keer. En ja hoor, ze heeft het goed gezien. Orion is stuk. De ster uit zijn schouder is weg. Bellatrix opent het raam en steekt haar hoofd naar buiten. Met haar ogen tot spleetjes geknepen speurt ze de hemel af op zoek naar de verdwenen ster. Plots hoort ze iets achter zich. In een flits ziet ze een blauwe schijn achter de schouw van het huisje verdwijnen. ‘Is daar iemand?’ fluistert ze. Eerst blijft alles donker en stil. Tot plots een klein blauw handje en een klein blauw voetje vanachter de schouw komen piepen. En al snel de rest van een klein blauw wezentje volgt.   ‘Euh… Dag mevrouw. Ik ben Bellatrix.’ zegt het vreemde blauwe schepseltje een beetje aarzelend. ‘Hé, heet jij Bellatrix? Ik heet ook Bellatrix. Zo grappig. En ik ben helemaal geen mevrouw, hoor.’ antwoordt Bellatrix. ‘Waar kom jij vandaan?’ Het wezentje wijst naar boven, precies naar het zwarte gat in de schouder van Orion. Bellatrix kijkt van het blauwe wezen naar het zwarte gat en terug. ‘Je bent een ster? Een echte ster?’ Bellatrix de ster knikt. Gerustgesteld door de vriendelijke reactie van Bellatrix het meisje, begint de ster te vertellen. ‘Vanuit mijn plek aan de sterrenhemel kijk ik elke avond naar hier. Ook al ben ik hier – voor vandaag dan – nog nooit geweest, ik ken de Aarde goed. Van de verhalen van mijn mama. Heel lang geleden heeft zij - zij is ook een ster - hier op Aarde een klein meisje gered dat aan het verdrinken was. Uit dankbaarheid heeft de mama van dat meisje - ze was de dochter van een beroemde kapitein - hun schip geschonken aan mijn mama. Een echt schip! En ik zou er zo graag eens mee varen. Al duizenden jaren droom ik daarvan. Maar bij ons is er geen water. Daarom ben ik naar hier gekomen. Wil jij me misschien helpen?’   De ster wijst naar beneden, naar de zee. Aan de waterlijn ligt een houten zeilschip. Er zijn allerlei wonderlijke wezens op afgebeeld en de twee grote masten steken hoog de hemel in. Bellatrix de ster kijkt Bellatrix het meisje hoopvol aan. ‘Wat denk je, Bellatrix? Wil jij met me meevaren?’ vraagt de ster. Varen met een ster van Orion? Daar moet Bellatrix niet lang over nadenken. Ze propt Bettelgeuze onder de bloes van haar pyjama en wenkt de ster om haar te volgen. Langs de regenpijp glijden ze naar beneden. Zo snel als ze kunnen rennen ze over het strand tot aan de zee. Daar klimmen ze aan boord van het schip. De zeilen plooien vanzelf open. Al gauw zijn ze op open zee. De kabbelende golfjes van de net nog woeste maar nu weer kalme zee klotsen zachtjes tegen de buik van het schip. De wolken breken open en ontelbaar veel fonkelende sterren verschijnen aan de hemel. Vooraan doet de maan het water oplichten van aan de boeg tot aan de horizon.   Dolfijnen springen op uit het water. Ze spelen verstoppertje met het flikkerende licht van de maan op de golven van de zee. De bodem van het schip is doorzichtig. Een donkere schaduw glijdt onder het schip. Bellatrix de ster kijkt met open mond toe. Wanneer de walvis bovenkomt, spuit hij een fontein van water over hen heen. Bellatrix de ster danst door de waterval. Ze giert het uit. Na de dolfijnen en de walvis volgen nog vele andere dieren. Duizenden glinsterende vissen, kwallen en zeesterren zwemmen onder en om hen heen. Bellatrix de ster en Bellatrix het meisje kijken samen toe tot hun adem de glazen bodem doet benevelen en de dieren verdwijnen. Als Bellatrix de volgende ochtend wakker wordt, ligt ze niet in haar bed. Ze ligt nog steeds op zolder, in haar deken gewikkeld, netjes tussen de twee raampjes in. Heeft ze dan toch alles gedroomd?   Ze kijkt naar buiten, op zoek naar een sprankeltje blauw of de masten van het schip, maar ze ziet geen spoor meer van het avontuur dat ze die nacht beleefde. Het schip is weg en de zon staat al hoog aan de hemel. Versuft loopt ze naar beneden. Haar mama is aan het schilderen in de keuken en haar papa leest de krant. ‘Goedemorgen Bellatrix. Je bent zo laat. Heb je weer naar de sterren liggen staren deze nacht?’ vraagt hij. ‘Weet je trouwens dat er een ster is die net zo heet als jij? Bellatrix. In Orion. Kijk, ik lees het hier net in de krant.’ Bellatrix leest de eerste zinnen van het hoofdartikel op pagina één. ‘Bellatrix, de blauwe ster uit het sterrenbeeld Orion was vannacht enkele uren onzichtbaar. Wetenschappers staan voor een raadsel.’ ‘Een verdwenen ster. Waar halen ze het toch?’ zegt haar papa lachend. Bellatrix’ ogen worden groot. Plots voelt ze de hand van haar mama op haar arm.   ‘Bellatrix, een wonderlijke naam, voor een wonderlijk meisje.’ Haar mama knipoogt. Bellatrix, een wonderlijke naam voor een wonderlijk meisje. Ja, ze begrijpt het nu. Die avond kijkt ze samen met haar mama naar de sterren. En terwijl ze naar de machtige Orion kijken, is ze er bijna zeker van dat ze de kleine blauwe ster in de schouder van de Jager heel even kan zien knipogen.   Kijk zelf ook maar eens vanavond. Misschien, als je heel goed kijkt, zie jij het ook.

Bregtje Van Bockstaele
0 0

De slak die haar huis niet uit wilde komen (Deel II)

"Maak het kort alsjeblief, ik heb wel wat anders te doen dan die bende van jullie bezig te houden" sprak Regenworm geërgerd toen hij zijn kale kop boven de grond stak. "Nou, nou meneer Worm, ik zou bijna denken dat u vanmorgen met het verkeerde been uit bed bent gestapt, maar dat kan natuurlijk helemaal niet."  Dat was de onmiskenbare zacht zoemende stem van juffrouw Bij.  Zij werd door iedereen graag gezien. Had je problemen met je wintervoorraad dan kon je bij haar wat honing lenen en als je een probleem had met de buren dan kwam ze graag even bemiddelen. Kortom, juffrouw Bij had voor zichzelf een bepaalde status verworven. "O, juffrouw Bij " sprak Regenworm duidelijk geschrokken " U hier. Is er iets? Heb ik misschien iemand voor het hoofd gestoten?" vroeg Regenworm met plots teruggevonden nederigheid. "Meneer Worm we hebben een groot probleem en we hebben uw hulp nodig" stak juffrouw Bij meteen van wal.   Vlieg was langsgeweest. Hij kwam uit het oude huis waar de  Tweepoters wonen. Hij had er opgevangen dat de tuin vanaf morgen grondig aangepakt zou worden. Niets zou nog hetzelfde blijven. Een Tweepoter zou zelfs gezegd hebben dat alles dan maar weg moest. Nu hadden de medebewoners tot op vandaag nog niet veel last gehad van de Tweepoters. Sinds zij het oude huis hadden ingenomen waren ze amper in de tuin geweest. De enige die niet te spreken was over de Tweepoters was mevrouw Spin. Niet alleen hadden ze al haar webben vernield maar ze was ook nog eens het huis uitgezet.  Ze was verbannen naar het gammele schuurtje. Als de Tweepoters naast het oude huis nu ook de tuin zouden gaan inpalmen dan zouden ze allemaal dakloos worden. Juffrouw Bij was alvast langsgeweest bij de oude Spin om te bemiddelen. In ruil voor kostbare vlierbloesemhoning kreeg iedereen een plekje in het gammele schuurtje. Net zolang tot ze een nieuwe woonst hadden gevonden. “Nou “ zei Regenworm “ dat hebt u mooi opgelost. Dank voor het verwittigen, ik kom er zo aan”. “Niet zo snel,” zoemde juffrouw Bij “we hebben nog een probleem”.

Henri
0 0

De slak die haar huis niet uit wilde komen (Deel I)

Niet zo ver van de tuinbank, onder het dichte struikgewas, stond er een slakkenhuis. Zo een mooie bruinbeigeachtige. Het slakkenhuis prikkelde eenieders nieuwsgierigheid maar wie er ook kwam aankloppen, Slak kwam nooit uit haar huis. De enige die haar ooit had gezien was Regenworm. Nu ja, zien is dan weer veel gezegd. Regenworm is namelijk zo goed als blind. Eigenlijk had hij haar, heel toevallig, betrapt. Het was tijdens die ene warme zomer, toen er na een lange droogte, eindelijk malse regen uit de wolken viel. Genietend van de regendruppels op zijn kale hoofd, had Regenworm "Eindelijk" gezucht. Hij schrok zich rot wanneer een mooie zachte stem antwoordde "Ja, eindelijk". Toen hij besefte waar hij was en wie er naast hem zat, was Slak alweer in haar huisje verdwenen. Het feit dat Regenworm de enige was die Slak ooit had gesproken maakte van hem een VM, een "Veelbevraagd Medebewoner". Regenworm liet zich die aandacht wel bevallen. En wanneer het hem dan toch allemaal teveel werd, trok hij zich terug in zijn lange donkere gang. Die ochtend bij het ontbijt, voelde Regenworm dat er bovengronds heel wat gaande was.  "Wat een drukte daarboven" knorde hij een beetje ontdaan. Hij bedacht zich dat een worm nu ook nooit eens rustig kan genieten van een sappig rot lindeblad.  "Oy, wormpie! ...ormpie ...mpie" echode er plots door zijn gang. "Kom je effe naar boven?! ".  Regenworm zuchtte verveeld  "Daar heb je hen weer". Het was de familie Vuurwants. Een wel héél vervelende familie, of beter, een vervelende bende want wat waren ze toch altijd met veel. Volhardend ook. Ze geven nooit op, gaan door tot ze hun zin krijgen en ze hebben ook zo’n ontzettende lijfgeur. Maar Regenworm wist uit ervaring dat er hem niets anders te doen stond dan naar boven te kruipen. En dat deed hij dan ook, zij het met héél veel tegenzin

Henri
0 0

Het sollicitatiegesprek

  De man was verrassend lelijk. Of misschien niet lelijk, eerder enorm onaangenaam om naar te kijken. Zijn gezicht had teveel weg van een porseleinen pop. Zijn wangen stonden bol, maar zijn huid leek zodanig strak getrokken dat het leek alsof die achter zijn oren was vastgeniet. Zijn overdreven kleine mond leek vastgeroest in iets wat hij waarschijnlijk thuis in de spiegel oefende als glimlach. Ella bedacht zich dat wanneer die fijn geperste lippen op hun plaats zouden komen, de nietjes misschien zouden springen. En dat dat wel eens de reden kon zijn achter zijn onnatuurlijke grimas. “Wilt u iets drinken? “ klonk het plots, waardoor voor Ella duidelijk werd dat ze al enige tijd niet had opgelet wat de man had zitten zeggen. “euhm.. ““Geeft niets hoor, zo doen we dat hier wel vaker na calltime..” Hij pauzeerde na ‘calltime’ alsof hij indruk wou maken, met wat ogenschijnlijk zelf bedacht vakjargon bleek, en hij hoopte misschien dat ze zou vragen wat dat was, maar voor een callcenter was dat iets te vanzelfsprekend. De man wachtte niet op antwoord maar veerde recht uit zijn draaistoel en nam uit zijn rechterlade twee glazen, alsof hij geïnspireerd door één of andere film, blind was geworden voor hoe zoiets hopeloos dronken overkomt. Hij hield de glazen vast met een deskundigheid die verried dat hij eerder als garcon of elders in horeca had gewerkt, maar wellicht was dat niet de bedoeling. Het leek allemaal deel uit te maken van de zonet begonnen show die hij op wilde voeren, en waar nog niet direct een einde aan kwam.Het deed Ella denken aan een felgkleurde vogel die een dansje maakt voor een vrouwtje van een totaal andere soort. Uit de archiefkast rechts van zijn kantoor nam hij een halve fles rode martini. De gehele namiddag had Ella halsrijkend uitgekeken naar het moment waarop de aan het plafond bevestigde digitale klok in de belzaal, half vijf zou aangeven, en er een einde kwam aan de proefdag bij Sellpoint. Nu zou ze maar al te graag terug in die cubicle zitten. De glazen waren standaard glazen, het soort dofgewassen stapelglazen dat je ook in ziekenhuizen en rusthuizen terugvindt, en vertelden net zoals het door sellpoint uitgekozen interieur dat in alle kantoren hetzelfde bleek, niets persoonlijks over de man voor haar. Maar de rode martini deed dat wel. Ella amuseerde zich met het fantaseren van achtergronden bij mensen en dacht dat zijn vreselijk uitgesproken slechte smaak waarschijnlijk nog uitgesprokener zou zijn in zijn living, waar kitsch en duur uitziende maar lelijke spullen zijn karikatuur compleet maakten, en waar hij op Arabische muziek stond te dansen met blauwe glaasjes met een gouden randje, gevuld met rode martini. Een soort van niet-pianospelende Liberace, met wandtapijten en ivoren beeldjes.Tevreden over het zonet gecreëerde beeld, hervond ze een gevoel van persoonlijke tegengewicht en besloot ze om zich te focussen op de indruk die ze zelf wou maken. “ik drink niet, toch bedankt” Antwoorde Ella glimlachend. “Ik moet zo ook mijn zusje ophalen.. “ loog ze verder, in de hoop het alles in een speltempo achter de rug te hebben. De man leek te begrijpen dat wat hij ook van plan was, niet uitvoerbaar was in de tijd die zonet beperkt werd, en begon daarom sneller te praten. De fles zette hij haastig terug, terwijl hij Ella geruststelde, dat hij respect had voor iemands keuze niet te drinken, alsof dat een vreemde eigenschap van haar was, in plaats van andersom. Hij zette zich terug achter zijn desk en keek haar opnieuw met dezelfde grijns aan, terwijl hij zijn handen in elkaar vouwde om zich een nieuwe houding te geven. “Vandaag ging goed, je hebt geloof ik twee Ctp’s verkocht. En dat op minder dan een halve dag..” Haar ergernis voor het tweede gebruik van nutteloos jargon verbergend, knikte ze bevestigend. CTP was niet meer dan de afkorting voor contract particulier, wat nergens op sloeg omdat Sellpoint op het eerste zicht niets aan bedrijven aanbood. “Wel..” ging de man verder “Gelet op die score, en het feit dat je je zusje op moet halen, houd ik het kort; Mijn naam is Raoul Saeer, ik ben de floormanager, en zolang je hier werkt ben ik de GO-TO-man zeg maar, voor alle vragen of zaken die het werk aangaan.” Opnieuw die grijns..“Welkom bij Sellpoint” Wat volgde was een opsomming van behaalde realisaties die Raoul tot floormanager hadden gemaakt, de vermelding van de (blijkbaar toch niet zo heel erg bereikbare) optie om zelf misschien ook ooit zo ver te geraken en een uiteenzetting van wat daarvoor nodig zou zijn. Vervolgens tekenden ze beide een tijdelijk contract waarin werd opgenomen dat Ella geen van de bedrijfsgebruiken mocht doorgeven aan concurrerende bedrijven, alsook een tabel met vooropgestelde targets die bij het niet behalen, enkel uitkomst gaven op een job bij één van die concurrerende bedrijven. Sellpoint was, aldus Raoul, het neusje van de zalm. Ella die als geen ander wist hoezeer callcenters en hun medewerkers door de massa worden gehaat en uitgekotst, maakte zich een visuele voorstelling van tegen de stromende kots inzwemmende zalmen, met op kop de dikste Sellpoint-vis en bedacht dat er geen treffender vergelijking was dan degene die haar zonet was gegeven. Tot slot ontving ze inlogcodes voor het computersysteem waar de CTP’s in werden ingegeven, een tikbadge en de cijfercombinatie om toegang te krijgen tot de lift van het gebouw dat zeven op zeven, van 07.00 ’s morgens tot 23.00 ’s avonds volcontinue sales en service uitademde. Na de vreselijk geklede porseleinen poppenkop de hand geschud te hebben, was er geen weg meet terug. Ella zou maandag starten als Sellpointer.

Esje Volter
76 0
Tip

Hoe het begon...

Mijn leven is best wel saai en ik heb de dagelijkse routine naar school gaan , leren , eten , tv kijken en slapen. Ik was wat aan het wegdromen in het 4de lesuur geschiedenis toen de bel ging ik schrok hierdoor uit mijn dagdroom van mijn mooie fantasie naar de bittere werkelijkheid.  Ik stond op de speelplaats toen er twee meisjes naar me toe kwamen en me vroegen: ‘ dus Cerès we hebben gehoord dat je een feestje geeft ?’ Ik zei tegen hun: ‘ feestje? Ik weet van geen feestje?! ‘ Dat is spijtig we hadden gehoord dat Finn zou komen ach ja als jij dan toch geen feestje geeft…’ Finn is een jongen waar ik wel iets voor voel en ik antwoordde dan ook  direct ‘ Ah ja dat feestje ja het begint zaterdag om 20u’ ‘oké dan zien we je dan, doei Cerès’ en ze liepen gniffelend weg. School was gedaan en ik liep naar huis denkend waar heb je jezelf nu weer ingewerkt je gaat nooit een feest mogen houden! Wat ga je nu doen? Ik kwam thuis smeet men boekentas in de hoek en liep naar boven, klopte op mijn broers kamerdeur en ging binnen ‘ ‘broertje ik heb je hulp dringend nodig’ zei ik ‘ wat is er zusje ?’ ‘ wel ik heb misschien gezegd tegen een paar meisjes gezegd dat ik zaterdag een feest hou om cool te zijn’ rammelde ik in één keer er uit. Mijn broer keek me verbaasd aan. Waarom wist ik niet…misschien het feit dat hij nooit gedacht had dat ik zoiets zou doen of misschien het feit dat ik nooit zijn hulp vroeg. Het duurde even voor hij antwoorden tot dat hij een diepe zucht liet en zei: ‘ Zusje, zusje, zusje toch…waar heb jij jezelf in gewerkt?’ ‘Ik weet het’ zei ik een beetje in paniek. Maar gelukkig voor jou begon hij zijn zin..maar nee dat zou jij nooit doen.. zei hij verder. Wat vroeg ik bijna schreeuwend, onze ouders zijn dit weekend wel op uitstap naar een of andere beurs. Ik kalmeerde en zei “ help je me?” met wat vroeg mijn broer. Een feest te geven. Zei ik vastberaden tegen hem en liep zijn kamer uit. Ik ging terug naar beneden en zette me aan mijn bergen huiswerk die ik nog moest doen, daar zat ik aan tafel voor me uit starend ik dacht en dacht “ hoe ga ik een feest geven? Ik ben zelfs nog nooit uitgenodigd..”  Na een lange zware week school brak het weekend aan, mijn broer had gelijk mijn ouders gingen naar een wetenschapsbeurs voor papa zijn werk. Mijn papa heeft speciaal werk, hij is namelijk een echte wetenschapper. Niet eentje die naar wat sterretjes zit te kijken of een beetje bloed rond draait, nee mijn papa vind dingen uit. In ons huis zelf heeft hij ook een van zijn uitvindingen staan, misschien wel de grootste en beste van ze allemaal.. het is de tijdmachine. Al sinds ik klein was vond ik dit erg fascinerend want niet elke 4-jarige heeft een tijdmachine in huis. Maar zoals je wel kon denken ik mocht niemand er ooit iets over  vertellen. De machine werd ook nooit gebruikt hij stond daar maar in het opberghok of eigenlijk was dat ons opberghok, het kon zich aanpassen aan zijn omgeving zodat je niet ziet dat het een tijdmachine is. Maar genoeg over mijn papa. Terug naar het heden waar mijn ouders op het punt stonden te vertrekken naar de beurs en ik zoals gewoonlijk beloofde ik om heel erg braaf te zijn, de deuren op tijd op slot te doen, enzoverder. Toen ze eindelijk de deur uitwaren was het tijd om te beginnen met mensen te bellen voor mijn feest, waarvan ik tot deze week niks van wist dat ik het gaf. De eerste persoon die ik belde zou sowieso Finn zijn, ik had je al verteld dat Finn een jongen is van mijn school. Hij hoort bij de populaire mensen bij ons op school, maar dat verbaasd me niets. Hij is grappig, spontaan en niet te vergeten ongelofelijk knap! Hij heeft bruine ogen, waarin in uren zou kunnen kijken, bruin haar dat lang vanboven is en kort aan de zij en- achterkanten het krult een beetje aan de uiteindes. Endan het beste van alles, hij is niet je typische sportman zoals je misschien zou verwachten van een jongen zoals Finn, nee hij speelt gitaar en zingt nog eens keigoed ook. Hij is alles wat ik me bij een droomjongen kan voorstellen maar ik denk dat nu wel genoeg voorbeelden heb gegeven waarom dat hij bij de populaire hoort. Ik belde hem op..

Tien
33 0

Fleur en het lichtje

Pagina 1 Helemaal niet zo lang geleden was er eens een lichtje. Het lichtje heeft geen naam, geen ogen of oren en zelfs geen neus om te ruiken. Het bestaat gewoon en het blinkt prachtig aan de sterrenhemel. Het is omringd door honderden, miljoenen, zelfs triljoenen andere witte lichtjes. Het is daar een heel gezellige boel.  Pagina 2 Weet jij trouwens dat niet alle lichtjes even groot zijn? Je hebt kleine, gemiddelde tot hele grote joekels van witte lichten. Ze zouden je verblinden wanneer je er lang naar zou staren.  Pagina 3 De kleine lichtjes, die zijn dan wel klein, maar ook heel bijzonder. Wanneer zo’n lichtje er klaar voor is, dan maakt het een mooie, magische reis. Met een duidelijk plan. Om te groeien, zó groot, om zelf een stralend groot licht te worden. Pagina 4 Vandaag is de dag dat ons lichtje helemaal klaar is om de grote stap te wagen.  Het vertrekt naar de aarde. Oh wat is dat spannend! Nog even kijkt het boven zich. Het ziet het schitterende licht en voelt de liefde stralen. De warmte neemt het kleine witte lichtje met zich mee. 'Dit kan ik wel aan, stoere rakker dat ik ben' zegt het vol trots tegen zichzelf en weg is ‘ie. Pagina 5 Het lichtje nestelt zich in het hart van een kindje dat nog niet geboren is. Het is een plek die lekker warm aanvoelt, veilig en geborgen. Het lichtje geniet. Al heel snel maakt het een nieuwe stap op zijn reis. Het wordt geboren. Pagina 6 Whoops, wat is me dat even schrikken! Dit licht is niet het licht van boven, het voelt helemaal anders. Het lichtje schrikt van de harde geluiden die voor de eerste keer zijn oortjes bereiken. Ja, nu zijn er ogen om te zien, een neusje om te ruiken, handjes om te grijpen en voetjes om te stappen.  Pagina 7 Het lichtje kiest om zich te nestelen in het hart van een meisje dat van haar mama en papa de naam Fleur krijgt. Pagina 8 Samen met Fleur, warm in haar hartje, zet het lichtje dapper zijn reis voort. Ze werken heerlijk samen. Fleur voelt de liefde van de mensen rondom haar. Ze groeit stilaan op, leert kruipen en stappen, praten en zingen. Fleur geniet van het leven.  Pagina 9 De kleine Fleur praat vaak in gedachten met het lichtje. Hierdoor weet ze perfect waar ze vandaan komt, wie ze is en wat ze hier op deze wereld komt doen. Ze voelt zich helemaal OK.  Pagina 10 Maar Fleur wordt groter. Het wordt drukker in haar leventje en stilaan vergeet ze met haar lichtje te praten. Pagina 11 Ze leert gevoelens als jaloezie, verdriet, boosheid en onzekerheid kennen. Ze gelooft stilaan dat geluk afhangt van hoe anderen met haar omgaan, hoe anderen tegen haar praten en of anderen haar graag zien. Pagina 12 Haar hoofd maakt haar blaasjes wijs. Haar hoofd vertelt zoveel verhaaltjes die niet waar zijn dat ze er droevig van wordt. Pagina 13 En dan vergeet ze. Dat ze zelf zó krachtig is. Dat ze door naar haar hart te luisteren en leuke gedachten in haar hoofd te stoppen, zo gelukkig kan zijn! Pagina 14 Het lichtje vergeet nooit. Het probeert zo hard te stralen en op het huisje van Fleur te kloppen. “Fleur, doe je deurtje terug open…”, fluistert het, “je bent niet alleen, we zijn hier samen èn je bent helemaal perfect”. Maar Fleur hoort het niet meer. Pagina 15 Fleur wordt nog groter. Binnenin voelt ze soms een wringend gevoel. Waar komt dat toch vandaan? Ze begint zichzelf vragen te stellen. Waar is ze nu weer goed in, waar gaat haar hart sneller van slaan? Pagina 16 Haar hoofd tolt, ze blijft maar denken en een antwoord zoeken op al haar vragen. In haar hoofd vindt ze het antwoord niet. Pagina 17 “Stop” zegt ze op een dag tegen haar ratelende hoofd. “Stop, het is genoeg”. Pagina 18 Ze stapt de deur van haar huis uit en komt aan in het bos waar ze als kind zo graag kwam. Wat is het hier stil. Pagina 19 Ze gaat zitten en luistert naar het fluiten van de vogels. Ze ruikt het bos. Ze voelt zich helemaal goed hier. En wat is het hier stil. Pagina 20 En plots hoort ze het weer: een heel licht gefluister. “Hoor ik dit wel goed? Wat is dat? Ben ik niet alleen?” Pagina 21 Ze doet haar ogen dicht en maakt het nog stiller. Het gefluister wordt helderder. Pagina 22 “Zo, eindelijk krijg je het stil zodat je me opnieuw kan horen”, zegt het lichtje met een klein lachje. Pagina 23 Fleur hoort nu duidelijk de stem die klinkt vanuit haar hart. Ze wordt helemaal warm vanbinnen. Tranen van ontroering en geluk stromen over haar gezicht. Pagina 24 Op dat moment, beslist Fleur om het licht in zichzelf altijd te laten branden. Haar hart wijst haar de weg en haar hoofd helpt haar hierbij. Wat een prachtige samenwerking tussen deze twee! Pagina 25 En het lichtje? Het is zo gegroeid dat het straalt als een grote zon in het hart van Fleur. Zijn stralen reiken uit naar al de mensen over de hele wereld . Iedereen geniet mee van de vreugde, geluk, blijheid,  liefde en vrede die zij samen uitstralen.   Samen maken ze de wereld zoveel mooier.

Saartje
0 0

Het bos van Dachtiketnie

HET BOS VAN DACHTIKETNIE   In het bos van Dachtiketnie wonen mier, spin, specht en eekhoorn met zijn allen samen. Maar er is iets vreemds aan de hand in het bos. Je weet wel, dat mieren hopen bouwen, spinnen webben maken, spechten gaten timmeren en eekhoorns eikels verzamelen. Mier echter, die krijgt geen zandkorrel meer versleept. Het is net alsof haar smalle rugje en haar dunne pootjes al hun kracht verloren hebben. Spin, die krijgt geen rechte draad meer gesponnen. Haar web lijkt eerder op een doolhof dan op een mooi blinkend spinnenweb. Het is net alsof haar kunstige draadtalenten allemaal verdwenen zijn. Specht, die kan alleen nog minigaatjes kloppen, zijn bekje zegt niet meer ‘rikketikketik’, zijn bonte kleuren zijn grijs en grauw, het is niet mooi om aan te zien. En eekhoorn, die vindt zelfs geen eikels meer! Is zijn zicht verslechtert? Of zijn alle eikels uit het bos verdwenen? Wat is er toch aan de hand met hen? Als ik het mij goed herinner, was het bos vroeger mooi, groen en gevuld met bonte dierengeluiden, kleurig en fleurig gebouwde nesten en gelukkige dieren. Maar vandaag… en zelfs gisteren ook al… is het stil in het bos, en ziet het er erg sip en donker uit. Zelfs de bomen weten niet meer wat er aan de hand is! Zij zijn bang om hun blaadjes te laten vallen, uit schrik dat ze in de lente niet meer zouden terug groeien! Dus ze houden ze angstvallig bij, waardoor er alleen nog maar dorre bruine bomen te vinden zijn in Dachtiketnie. De zon heeft geen zin meer om haar stralen te laten schijnen op het bos, het haalt volgens haar niets meer uit, want niets groeit er nog. Dit kan zo niet meer verder. En er is maar één iemand die raad weet. Welgedacht de kabouter. Welgedacht is de enige in het ganse bos die nog steeds gelukkig is. Hoe doet hij dat toch? Hoe blijft hij zo stralend rondlopen en met zijn kleine sterke handen het bos – of dat wat er nog van over is – verzorgen? Hoe houdt hij steeds die stralende glimlach op zijn lippen en loopt hij vrolijk fluitend op het mos? Hoe staat hij elke ochtend moeiteloos op om de bloemen en planten te gaan verzorgen? Voor de dieren en bomen is hij hun laatste hoop. Hij moet hen leren hoe hij dat doet. Zodat het bos zijn stralende groene glans weer terugkrijgt en de dieren hun kracht. Dus maken ze een afspraak met hem, aan de Grote Eik met de holle tak, vlak aan de waterbron. Er zijn wel 10 000 mieren, 578 spinnen, 122 eekhoorns en 12 spechten aanwezig. De Grote Eik spreidt met zijn laatste kracht zijn takken zodat iedereen een zitplaatje heeft. Kabouter Welgedacht is, net als alle 10 712 dieren, stipt op tijd aanwezig. Vol spanning en met ingehouden adem (of toch voor een tijdje) kijkt iedereen de wijze kabouter aan. Het is muisstil in het bos. Je hoort geen blaadje vallen en geen takje breken. En dan begint Kabouter Welgedacht met zijn verhaal. Lieve mieren. Jullie zijn vergeten. Doordat jullie vonden dat de spinnen sneller waren en de spechten grotere gaten konden maken, waren jullie vooral bezig met hen. Plots vonden jullie de draagkracht van jullie sterke rug en lenige armen niet meer zo bijzonder en stilletjes aan verloren jullie het geloof in jullie ware talent, namelijk prachtige mierenhopen bouwen, en als echte werkpaarden zeulen en sleuren met allerlei bosmateriaal. Als jullie terug geloven in jezelf, en terug weten waar jullie goed in zijn, dan kunnen jullie morgen zelfs al weer aan de slag. En ik ben er zeker van dat jullie terug super mega gelukkige mieren zullen zijn. Prachtige spinnen. Ook jullie zijn vergeten. Jullie keken zoveel naar de eekhoorns die moeiteloos door de takken van de bomen zwierden met een snelheid die jullie niet haalden, dat jullie vergaten wat een ongelooflijk perfecte spinnenwebben jullie kunnen maken. Niemand anders kan dit zo goed als jullie. Maar jullie vonden dit plots niet meer zo bijzonder. Jullie dachten dat jullie ook moesten kunnen zwieren, maar jullie hoeven enkel de beste webbenbouwers van het bos te zijn. Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. Stop met vergelijken met anderen en kijk naar waar jullie zèlf zo ongelooflijk goed in zijn. En jullie zullen terug gelukkige spinnen zijn en mooie webben maken. Krachtige eekhoorns. Jullie vonden de minuscuul opgebouwde hopen van jullie mierenvrienden zo fantastisch, en de samenwerking van hun ganse familie om die ene perfecte mierenhoop te bouwen, dat jullie je soms eenzaam voelden. Omdat jullie je nestje alleen moesten vullen met eikels. Jullie gaven op. Jullie voelden zich wat in de steek gelaten, terwijl heit nu eenmaal jullie taak is om alleen op pad te gaan en eikels te verzamelen! Jullie mogen gerust mee genieten van al het moois dat de mieren bouwen, maar je hoeft hier helemaal niet jaloers om te zijn. Jullie zijn zo krachtig, lenig en snel, dat jullie dit alleen kunnen! Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. Er liggen tonnen eikels in het bos, te wachten op jullie snelle vingers om ze te verzamelen voor de winter. Bonte gekleurde spechten. Jullie keken zo op naar de Grote Krachtige Eik waarin jullie je nest bouwden, dat jullie je erg klein gingen voelen. De eik die weer en wind doorstond, die zijn takken ter bescherming bood en jullie een veilige haven bood. De eik die aan wel honderd dieren een thuis kon geven, terwijl jullie voor slechts eentje een huisje bouwden. Hierdoor verloren jullie het geloof in jezelf. Jullie vonden dat wat jullie deden minderwaardig aan wat de Eik bood. Maar niets is minder waar(d). Iedereen hier in het bos heeft zijn eigenste taak èn zijn eigenste talent. En dat van jullie is schitteren met pracht en praal en het bos levendig houden met jullie geklop. En jullie bieden een warme thuis aan jullie eigen gezin. Als jullie terug in jezelf geloven, en terug weten waar jullie de beste in zijn, dan kunnen jullie morgen ook alweer aan de slag. De Grote Krachtige Eik had ook naar het verhaal van Welgedacht geluisterd. Stilaan begon hij te beseffen dat wat hij deed, namelijk zijn bladeren bijhouden, ook niet echt één van zijn talenten was. Dit was niet de reden dat hij in het bos stond. Hij moest zijn bladeren herfst na herfst laten vallen, zodat deze de grond zouden voeden en de nieuwe planten en dieren in de lente konden eten van de gevoede grond. Dit was de enige manier waarop het bos kon groeien. Waarop hij kon groeien. Waarop de planten en dieren konden groeien. Loslaten van het oude en plaats maken voor het nieuwe. Stilletjes aan begon iedereen te snappen wat Welgedacht zei. Als ze gewoon waren wie ze hoorden te zijn (en dat wisten ze, diep vanbinnen) en deden waar hun grootste talent lag, dan lag niets hen in de weg om gelukkig te zijn. Wanneer ze dicht bij zichzelf bleven in plaats van zich te vergelijken met anderen (je kan appelen en peren toch ook niet vergelijken???) Wanneer ze deden waar ze goed in waren en wat ze graag deden (in plaats van tegen hun zin iets uit te proberen dat eigenlijk niet echt bij hen paste, zoals Specht een keertje probeerde om zandkorrels te verplaatsen met zijn snavel, wat géén succes bleek te zijn!). Wanneer ze trots waren op zichzelf, en zichzelf graag zagen, nèt zoals ze waren, niet meer of niet minder. Wanneer ze geloofden en vertrouwden dat wat ze deden in het bos, ervoor zorgde dat het bos er op zijn allermooiste uitzag. En ze moesten er gewoon maar aan beginnen! Morgen al! Dan… zouden zij net als Welgedacht, weer gelukkig zijn. En wie zou er nu niet kiezen om gelukkig te zijn? De dieren juichten! Ze waren zo blij en opgetogen met deze boodschap en voelden zich enorm opgelucht. Met zijn alles beslisten ze om vanaf morgen weer aan de slag te gaan en de woorden van Welgedacht mee te nemen naar hun huisjes.   En zoals je al kan raden… zag het bos van Dachtiketnie er binnen de kortste keren weer blinkend en stralend groen uit, de zon scheen er haar mooiste stralen, hoorde je dagelijks het kloppen van de bonte specht, liep je als je niet uitkeek tegen zilvergrijze spinnenwebben aan, trippelden de eekhoorns vrolijk van tak tot tak en vond je als je wat beter keek magnifiek gebouwde mierenhopen met ijverig werkende mieren à volonté. En elk jaar in de herfst kwamen alle dieren samen aan de Grote Krachtige Eik, die trots zijn takken spreidde voor al zijn bezoekers, wachtend op de volgende groene knoppen die zouden groeien ergens in de lente. En met een grote DANKUWEL bedankten ze kabouter Welgedacht voor de meest wijze les uit hun leven, bedankten ze ook elkaar, voor de mooie samenwerking in het bos en bedankten ze zichzelf, gewoon omdat ze het waard waren. Gelukkig zijn. Ze wisten nu allemaal hoe het zat. In het bos van Dachtiketnie (wat trouwens een jaar later van naam veranderde en Dachtiketwel ging noemen).          

Saartje
0 0

HET MANNEKE OP DE MAAN

Er was eens een meisje dat héél erg nieuwsgierig was. Ze overdonderde haar mama en papa met vragen, de hele dag door, over van alles en nog wat: “Waarom hebben auto’s vier wielen?”, “Hoe ver is het naar de zon?”, “Waarom heeft een kameel twee bulten?”, “Waar wonen de Eskimo’s?”, “Wie is de slimste mens ter wereld?”, “Waarom kan je door een venster wél kijken en door een muur niet?”, enzovoort… Gelukkig waren de papa en de mama van het meisje erg slim, en zo konden ze op alle vragen van het meisje een antwoord geven. Al moesten ze soms toch eerst diep nadenken, want de vragen waren af en toe wel héél moeilijk!   Op een mooie avond keek het meisje naar de hemel, en zag de volle maan heel fel schijnen. En ze ontdekte duidelijk een gezicht met twee ogen en een neus en een mond: iemand was op de maan naar hen aan het kijken! En ze vroeg aan haar mama: “Mama, hoe heet dat manneke op de maan?” “Maar kleintje toch,” zei de mama, “er woont toch niemand op de maan!”. Het meisje hield vol: ze kon het toch immers met haar eigen ogen zien! En ze vroeg het ook aan de papa… maar die antwoordde precies hetzelfde. Hoewel het meisje meestal alles geloofde wat haar mama en papa haar vertelden, had ze nu toch haar twijfels: iedereen kon toch de ogen zien! En de neus! En de mond! Ja toch? Dus vroeg ze het ook aan de juffrouw op school. Maar die zei ook al precies hetzelfde, en het meisje was helemaal in de war. En ’s nacht kon ze de slaap niet goed vatten, en droomde over het manneke op de maan. De volgende dag vroeg ze het voor alle zekerheid nog eens… maar met het zelfde antwoord. Ze voelde zich meer en meer verward, en kon ’s nachts niet goed slapen. En ze bleef maar dromen over het manneke op de maan.   Op een nacht werd ze opeens wakker van lawaai in haar kamer. Ze opende haar ogen en zag een vreemd mannetje bij haar bed staan, gekleed in een glanzend plastieken ruimtepak, en met zijn hoofd in een soort omgekeerde visbokaal! Ze kon zijn gezicht niet goed zien, maar zag wel dat hij hele grote oren had, die een beetje verkreukeld opgevouwen zaten in zijn bokaal. “Wie ben jij?”, vroeg ze, “En waar kom je vandaan?”. “Ik heet ietie, en je hebt mij geroepen”, zei het mannetje. Het meisje begreep er niets van: “Heb ik je geroepen?” “Ik kom van het land van de dromenluisteraars”, verklaarde het mannetje. “Wij luisteren de hele tijd naar de dromen van de mensen. En als iemand héél dikwijls van hetzelfde droomt, dan worden wij geroepen om te komen helpen…” “Kan jij mijn dromen horen?”, vroeg het meisje verbaasd. “Natuurlijk!”, zei het mannetje. En ja, eigenlijk… met zo’n oren moest iemand wel héél goed kunnen horen! “En kan jij mij helpen?”, vroeg het meisje verder. “Natuurlijk!”, zei het mannetje. “Weet jij dan hoe het manneke op de maan heet?”, vroeg het meisje. “Nee,”, moest het ventje toegeven, “dat weet ik niet…” “Maar hoe kan je mij dan helpen?”, reageerde het meisje een beetje teleurgesteld. “Ik kan je ernaar toe brengen.”, antwoordde de dromenluisteraar, “En dan kan je het hem zélf vragen!” “Maar mijn mama en papa zeggen dat het manneke op de maan niet bestaat!”, zei het meisje een beetje beteuterd. “Oeps!”, reageerde het ventje onthutst. Maar hij herstelde zich snel: “Dan gaan we toch gewoon kijken! Als er geen manneke bestaat, dan weet je het. En als hij wel bestaat, dan vraag je zijn naam! Simpel toch?”   Het meisje vond dat een schitterend plan. Ze vroeg zich wel af hoe ze daar zouden geraken? Maar het ventje stelde haar gerust: “Mijn droom-mobiel staat buiten.” En hij zei dat ze zich dan maar gereed moest maken. Het meisje wist niet goed hoe ze zich moest klaarmaken voor een reis naar de maan. Zoiets had ze nog nooit gedaan. Naar de Gavers was ze al geweest, ja.. maar naar de maan? “Je moet vooral zorgen dat je genoeg eten mee hebt voor onderweg”, zei het mannetje, “want het is toch een eindje vliegen!” Dus ging het meisje naar de keuken, en pakte daar het verse brood dat mama pas gebakken had, en sneed er met het broodmes dikke boterhammen af. En uit de kast haalde ze de pot met chocopasta, en smeerde die in dikke lagen op haar boterhammen. En toen wikkelde ze haar boterhammen in aluminiumfolie, en stak het pak in haar Hello-Kitty rugzakje. “Ik ben klaar!”, zei ze. En samen met het mannetje stapte ze naar buiten. “Waar is je droom-mobiel?”, vroeg ze. “Hier!”, antwoordde de dromenluisteraar… en hij wees naar haar kinderfietsje. Hij ging op het stuur zitten, en zei haar om op het zadel van haar fietsje te gaan zitten.  “Houd je maar stevig vast!”, waarschuwde hij haar. Toen maakte hij enkele vreemde krullende gebaren met zijn handen, en opeens waren ze weg… de lucht in! Ze schoten met een reuze vaart omhoog, en het meisje vond het fantastisch: het was precies als op de kermis, maar nog véél leuker en véél spannender. Onderweg maakte het meisje het zich gemakkelijk, en af en toe at ze een boterham. En het mannetje keek haar elke keer een beetje jaloers aan. Hij had ook wel zo’n vers gebakken boterham gewild. Maar met je hoofd in zo’n visbokaal, is het moeilijk om te eten. Het is nu wel zo dat dromenluisteraars eigenlijk niet hoeven te eten, maar… het zag er zo lekker uit!   Na enige tijd waren ze bij de maan aangekomen. Ze vlogen de hele maan rond, heel dichtbij de bodem, over de putten en de bergen. En nergens was er een manneke te zien. Af en toe zette de dromenluisteraar zijn droom-mobiel op de maan neer… maar er was geen teken van leven te bespeuren. “Wat denk je?”, vroeg hij aan het meisje, dat er ondertussen al lang van overtuigd was dat er helemaal niemand op de maan woonde. Aan de ene kant voelde ze zich een beetje teleurgesteld, want ze was er zo zeker van geweest. Maar aan de andere kant was ze ook wel heel blij, want nu wist ze héél zeker dat haar papa en mama op al haar vragen het juiste antwoord kennen. “Laten we dan maar terugkeren.”, stelde het mannetje voor. Maar eerst raapte hij nog een klompje steen van de maan op. Het zag er een beetje uit als een stuk glas ofzo. “Als souvenir”, verklaarde hij. Ze stak het klompje in de zak van haar pyjamavest, en stapte weer op haar fietsje. “Hou je ogen maar stijf dicht", raadde het mannetje haar aan, “Want dit keer zal het heel erg snel gaan, en het zou pijn doen aan je ogen!” En het meisje kneep haar oogjes dicht, en voelde hoe ze pijlsnel van de maan weg vlogen.   Opeens hoorde ze een stem haar naam roepen, en toen ze haar ogen open deed, zag ze haar mama staan. Ze keek om zich heen, en merkte dat ze in haar bedje lag, in haar kamer. Had ze het allemaal maar gedroomd? “Opstaan, kleintje!”, zei de mama, “Je moet naar school, hee…” Het meisje maakte zich klaar voor de school, en ging toen naar de keuken voor het ontbijt. Daar zag ze haar mama ontsteld voor de keukenkast staan. “Het brood is allemaal op!”, stelde de mama geschrokken vast… “Ik had gisteren nog maar pas een vers gebakken?” Het meisje liep vlug terug naar haar slaapkamer, en tastte in de zak van haar pyjamajasje… en ze vond daar een blinkend klompje. Ze hield het omhoog, en zag hoe het schitterde in alle kleuren van de regenboog. Nu wist ze wel heel zeker dat ze niet gedroomd had!   Die avond zaten ze buiten op het terras te genieten van een mooie zomeravond bij volle maan. De papa keek omhoog naar de heldere maan, en merkte plagerig op: “Zie eens naar boven! Janneke-Maan kijkt naar ons…” Maar het meisje keek haar papa heel serieus aan, en zei toen streng: “Maar papa toch! Er woont helemaal niemand op de maan!” En de volgende nacht sliep ze als een roos… en droomde gewoon dat ze een prinsesje was.

Eric Kerkhove
113 0

De Merel

De zwarte merel fluit zijn lied op de tak van een dikke beukenboom. De zwarte merel hoopt dat er een vrouwtje op af komt. Maar hoe hard hij ook zijn best doet met fluiten, het maakt niet uit. Er komt geen vrouwtje naar zijn zangtalent luisteren. Alle andere vogels in het bos zijn al een nest aan het bouwen. Nog enkele dagen en de vrouwtjes leggen een ei dat ze dan samen, om de beurt uitbroeden. Merel wil het nog één keer proberen. Hij haalt heel diep adem en begint uit volle borst te zingen. -'Stop! Stop!' Roept opeens iemand naast merel. In de stam van de dikke boom naast merel is een holletje waaruit het rossig kopje van een eekhoorn tevoorschijn komt.   -'Stop eens met dat kattengejank. Dat hoor ik nu al bijna de hele dag. Nu ben ik het beu.' -'Fluit ik niet mooi misschien?' Vraagt de merel. -'Merels als wij zijn de beste zangvogels van heel het bos en ver daarbuiten,' probeert hij de eekhoorn uit te leggen. Eekhoorn zet zich naast merel op de tak en biedt hem een verse eikel aan. Merel schud zijn kopje: -'Neen, dank je. Ik hou meer van zaadjes of een sappige worm.' Eekhoorn haalt zijn neusje op en knabbelt aan de harde vrucht. -'Zing ik dan zo slecht?' Vraagt merel nogmaals en begint ongevraagd te fluiten. Eekhoorn slaat zijn beide pootjes tegen zijn oren en brult: -'Stop ermee merel! Het verwondert mij niet dat er geen vrouwtje op afkomt. Waar heb jij zo slecht leren zingen?' -'Bij de rand van het bos staat een klein huisje. In de dikke eik ernaast ben ik geboren. Steeds hoorde ik daar viool spelen. Toen ik wat later leerde vliegen zag ik door het raam van het huisje dat een klein meisje leerde viool spelen. Samen met haar heb ik muzieknoten geleerd en fluit ik nu de mooiste melodiën.'   Eekhoorn begint te lachen. -'Mooiste melodiën? Je fluit als een kraai met keelpijn! Van dat meisje met viool, dat wil ik wel eens zien en horen', zegt hij. Merel vliegt voorop terwijl de eekhoorn van tak tot tak en van boom tot boom springt tot aan de rand van het bos. Het kleine huis heeft een rieten dak en door de schoorsteen komt de geur van vers gebakken brood onze twee vrienden tegemoet. Het moet er warm en knus zijn. Merel en eekhoorn zetten zich op een tak dicht bij het open raam. Net op tijd want langs het bospad komt een jong meisje naar het huisje gestapt. -'Dat is ze.' Fluistert merel. -'Maar, wat is ze gegroeid! Ik herken haar haast niet meer.' Het meisje gaat het huisje binnen en opeens wordt het doodstil in het bos. Alsof elk dier de adem inhoud. Zelfs de wind is gaan liggen. Allemaal weten ze wat er nu gaat komen. Vanuit het open raam komt de klank van een viool naar buiten. Zo mooi. Dit is niet wat merel gehoord heeft toen hij klein was. De muziek die hij nu hoort is warm en zacht. Een stuk van een groot wereldberoemde componist wordt bespeeld op de viool. Al snel opent merel zijn bekje, haalt diep adem en begint de melodie mee te fluiten. Eekhoorn wil weer zijn oortjes afschermen, maar deze keer kijkt hij vol bewondering op naar merel. Samen met het meisje horen de dieren een hemelse muziek. Het lijkt alsof het bos mooier wordt. De zon schijnt door de takken van de bomen en geeft meer warmte. Bloemen steken hun kopje in de hoogte alsof ze nu beter kunnen horen. Dieren koppeltjes leggen hun hoofdje verliefd tegen elkaar aan. Merel kan gewoon niet meer stoppen met fluiten. Meteen komt een vrouwtjesmerel naast hem zitten. Zo'n mooi geluid heeft zij nog nooit gehoord.   Een paar maanden later zitten merel en eekhoorn terug op de tak van de dikke eik bij het boshuisje. De bladeren van de bomen in het bos beginnen stilaan geel en rood te kleuren. De herfst staat voor de deur. Het raam van het huisje staat op een kier en gespannen wachten onze twee vrienden op de klanken van de viool. Merel is zenuwachtig. Meermaals kijkt hij achterom of tuurt hij in de lucht. -'Verwacht je soms iemand?' Vraagt eekhoorn. Plots zien ze allebei een vrouwtjes merel met drie jongen achter haar aan op hun toekomen. Ze zetten zich alle drie naast pappa merel. Hij kijkt trots naar zijn drie jongens die net hebben leren vliegen. Verliefd kijkt hij naar zijn vrouwtje. Dan wordt het ijzig stil in het bos. Elk dier voelt wat er staat te gebeuren. Voor het raam verschijnt een jong meisje, dat ondertussen een jonge dame is geworden, met haar viool. Ze plaatst het instrument onder haar kin en met de strijkstok raakt ze enkele snaren aan. Het is prachtig en tevens ontroerend om te zien hoe zo'n jonge vrouw met zoveel talent en overgave voor heel het bos staat muziek te spelen. Samen met zijn gezin en zijn beste vriend eekhoorn wil merel naar het concert luisteren. Zo leren zijn jongens muzieknoten en kunnen ze heel mooi fluiten als ze wat ouder zijn.

Luc Verschooten
5 0
Tip

Roodkapje

Moeders argwaan werd gewekt door een pak boterkoekjes dat ze vooraan in de provisiekast ontdekte. “Roodkapje?” Geen antwoord. “Roodkapje!” “Jahaa,” klonk het met tegenzin vanuit de woonkamer. Moeder stormde het huis door en vond haar dochter languit op de sofa. Als een musketier chargeerde ze met het pak koekjes in de richting van het meisje. “Ben jij naar oma geweest?” “Mja,” mompelde de tiener. “Niet liegen, jongedame! Dit zijn de koekjes die ik exact twee uur geleden heb ingepakt. En nu vind ik ze hier weer doodleuk in mijn eigen kast!” Roodkapje kwam zuchtend overeind. Ze trok een rieten mandje vanonder een bijzettafeltje vandaan en wees op de barkast. “Daar staat de wijn. En de melk heb ik weer in de koelkast gezet.” Moeder snoof verontwaardigd, trok het mandje uit Roodkapje´s handen en liep naar de keuken. Even later kwam ze weer de woonkamer in met een volle mand, en viste in het voorbijgaan een fles wijn uit de barkast. Voorzichtig maar gedecideerd zette ze de mand op de salontafel. “En nu ga je wél.” Roodkapje keek haar kwaad aan. “Ik wil niet.” “Je gaat.” “Waarom moet ik het altijd doen? Waarom ga je zelf niet?” Het klonk behoorlijk uitdagend en moeder moest haar best doen om kalm te blijven. “Ik moet de was nog ophangen,” antwoordde ze. “Jij wilt het ook niet doen!” riep haar dochter. “Geef het maar toe!” Maar moeder rechtte haar rug en stuurde Roodkapje de deur uit.   Met boze passen beende het meisje even later door de straten. Ze sloeg het bospad in en stampte verder tussen de bomen. In een recordtempo bereikte ze het huisje van haar grootmoeder, dat zich aan de andere kant van het bos bevond. Bij de voordeur gekomen, bleef ze even staan en probeerde zichzelf te kalmeren. Ze ademde diep in en uit. “Rustig blijven,” fluisterde ze. “Het is een oud mens, ze kan er zelf ook niks aan doen.” Toen klopte ze op de deur. Tot haar verbazing zwaaide die onder de druk van haar vuist vanzelf open. “Oma?” riep ze, terwijl ze voorzichtig naar binnen stapte. “Oma, waarom heb je de voordeur opengelaten?” Er kwam geen antwoord. Roodkapje sloot de deur achter zich en keek de kamer rond. Oma´s huisje was in feite een boshut: één grote ruimte, volledig opgetrokken uit hout, en in de hoogte opgedeeld door een mezzanine. Toen oma last begon te krijgen met het beklimmen van de trap, hadden ze haar bed van de mezzanine naar beneden gehaald. Het stond nu op de benedenverdieping achter een groot kamerscherm. Dat scherm was een prachtig zijden exemplaar met Japanse motieven dat geweldig vloekte met de Zwitserse koekoeksklok die ernaast hing en de enorme eettafel uit eikenhout die zo ongeveer de rest van de kamer innam. Vanachter het kamerscherm klonk onderdrukt gegiechel. “Oma, lig jij nog steeds in bed?” Roodkapje zette haar mand op de tafel en loerde achter het scherm. In het bed zag ze, verstopt onder de dekens, een grote bult die hikkende pretgeluidjes produceerde. Het meisje zuchtte weer en kwam dichterbij. “Oma, wil je iets eten?” vroeg ze, en legde haar hand op de bult. “Ik ga JOU opeten!” krijste oma en ze veerde op vanonder de dekens als een duivel uit een doosje, haar oude handen klauwend in de lucht en haar mond wijdopen gesperd. Roodkapje gilde. Ze kon net op tijd wegduiken om aan de grijpende nagels te ontsnappen, maar toen lanceerde grootmoeder zich vanaf het bed, wierp zich op haar kleindochter en plantte vampierengewijs haar vals gebit in Roodkapjes nek. Het meisje schreeuwde het uit en verloor haar evenwicht. In haar val trok ze het tafellaken mee, zodat de mand met zijn volledige inhoud op de grond terecht kwam. Roodkapje greep de fles wijn en sloeg oma ermee op het hoofd. Toen kroop ze zo snel ze kon onder het oude mens vandaan en rende naar de deur. Ergens onderweg kletterde het vals gebit op de grond.   Even later stormde Roodkapje haar eigen huis binnen, vond moeder in de woonkamer, en brulde haar in het gezicht: “Volgende keer ga je zélf!” Daarna liep ze bonkend de trap op en liet zich voor de rest van de dag niet meer zien.             (voor wie meer wil: sprookjeszoalszeechtgebeurdzijn.wordpress.com)

Kathleen Verbiest
194 14

Het Lied Van De Zee

38 643 tekens, inclusief spaties   Het lied van de Zee   1.   Het water klotste zacht tegen de dijken aan. Het was redelijk kalm vanavond. Er was geen enkel schip meer te zien aan de horizon. Enkel de donkerblauwe zee en de bloedrode zonsondergang. Dit was hoe Mara, een doodgewoon 12-jarig meisje, het liefst haar tijd doorbracht: kijkend naar de zee. Maar toch vooral luisterend, want zij, dit heel gewone meisje, hoorde iets wat niemand anders horen kon. Als zij zich afsloot van alle drukte om haar heen, kon ze de zee horen. Niet alleen de golven die tegen de dijken beuken, of het frisse briesje dat vrolijk zijn deuntje fluit op het strand. Nee, dit was iets helemaal anders. De eerste keer dat Mara het gehoord had, had ze haar oren niet kunnen geloven. Het klonk alsof er duizenden stemmen zachtjes meedeinden op de golven. En het stopte nooit. Meestal was het vrolijk en zacht. Maar soms, op hele donkere en regenachtige dagen, was het gezang wat somberder. Toch liet de zee zich enkel voor haar horen. De mensen keken haar dus maar met vreemde blikken aan als ze met haar ogen dicht en met haar tenen in het zand woelend stond te genieten van de prachtige melodie. Soms fluisterde de zee haar zelfs een paar van haar kostbare geheimen toe, in ruil voor één van de hare. Dus, bij nader inzien was ze eigenlijk helemaal nog zo gewoontjes niet. Integendeel. In de ogen van de mensen was zij maar een beetje raar, want iedere avond stond ze daar, op het strand, gewoon te staan. Niemand wist wat ze daar deed. Maar daar trok zij zich niets van aan. Ze dachten van haar maar wat ze wilden. De zee was haar enige, en beste, vriend.   Mara zuchtte. Een zacht briesje waaide door haar lange bruine haren. Het begon langzaamaan te schemeren en ze bedacht dat ze nog op tijd thuis moest zijn. Met tegenzin slofte ze terug naar de kade. Ze ging zitten op het bankje waar haar fiets naast stond. Snel wreef ze het zand van tussen haar tenen en trok haar kousen en schoenen weer aan. Ze keek nog eens naar de zee en fluisterde zacht:   “Tot morgen…”   Toen sprong ze op haar fiets en ging op weg naar huis. Enkele koppig overgebleven zandkorreltjes schuurden nog steeds tussen haar tenen. Ze zoefde door de straten en eenmaal thuisgekomen viste ze haar sleutels uit haar broekzak. Met veel moeite kreeg ze het slot open.   “Ik ben thuis!” riep ze de gang in.   “Hé schat! Ik zit boven, ik kom zo!” klonk het bovenaan de trap.    Mama zal wel weer aan het werken zijn, dacht Mara en met een plof zette ze haar boekentas neer onder de kapstok. Ze pakte haar boeken bijeen en ging aan de keukentafel zitten om haar huiswerk te maken. Wiskunde… Jakkes. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor ze die verdomde oefeningen af had gekregen. Ze hoorde gestommel op de trap en even later ging de deur in de woonkamer krakend open. Mama kwam met de laptop onder haar ene arm en een tas koffie in haar hand de keuken binnen. De laptop belandde op de keukentafel en de tas was binnen de kortste keren alweer leeg.   “Hoe was je dag?” vroeg mama, over Mara’s bol aaiend.   “Euh… Goed”, mompelde die, “en de jouwe?”   “Oh... Ook wel ok…” mama zette zich met een zucht neer op de stoel tegenover haar.   “Het boek komt goed op gang… Nu hopen dat dat zo zal blijven”, ze glimlachte flauwtjes en veranderde snel van onderwerp.   Mama wist wel dat Mara haar anders weer zou bekritiseren om haar ‘werk’. Ze had immers nog nooit een boek echt uitgebracht. De uitgevers zagen er gewoon niets in. Misschien lag het aan de stress… Doordat haar man hen enkele maanden geleden had verlaten, zaten ze al snel in de schulden, al deed ze nog zo hard haar best. Ze wist ook wel dat Mara haar de schuld gaf, en terecht ook… Ze hadden moeten verhuizen naar een klein huisje aan de kust, dat haar ouders normaal verhuurden aan vakantiegangers. Maar tot haar verbazing was Mara dolblij geweest. Ach, wat hield die toch van de zee! Iedere avond stond ze daar op het strand. Soms maakte ze zich er een beetje zorgen over, maar ze liet haar maar doen. Ze deed immers niets verkeerd.     2.   De zon scheen zachtjes door het raam naar binnen. Weer een nieuwe dag… Mara trok zichzelf met grote moeite haar bed uit en slofte naar de badkamer. Ze kleedde zich sloom aan en friste zich even op. Ah! Dat was beter! Ze liep snel de trap af en ging rechtstreeks naar de keuken.   “Goedemorgen!” zei ze vrolijk, toen ze zag dat haar mama in de keuken al koffie stond te maken.   “Wauw, jij bent goedgezind vandaag zeg!”   “We gaan met de klas op uitstap, weet je nog?” vroeg Mara, nog steeds met een brede glimlach op haar gezicht.   “Ach, ja… Dat was vandaag.”   Niet moeilijk dat ze zo blij was. Ze gingen met z’n allen in de voormiddag naar het zeemuseum en dan naar de garnalenvissers kijken. Dat vond ze waarschijnlijk echt te gek. Nu hoefde ze niet te wachten tot ‘s avonds om naar de zee te gaan. Mara grabbelde snel enkele sneetjes brood uit de zak en smeerde ze vol confituur. Eén ervan at ze nu al op en de rest ging de brooddoos in. Ze keek vlug op haar horloge. Was het al zo laat? Ze had waarschijnlijk door haar eerste wekker heen geslapen… Snel trok ze haar jas en schoenen aan en gaf haar mama een kus op de wang.   “Tot straks!”   “Tot straks, mijn kleine zeemeermin! Veel plezier!”   Mara stak haar duim op en zwaaide nog eens. Ze pakte haar fiets uit de schuur, en weg was ze.   °°°   Middag… Nu zouden ze eindelijk naar de zee vertrekken… Het zeemuseum was best leuk en zo, maar toch kon het niet op tegen alle schoonheid van de echte zee. Om eerlijk te zijn had ze zich zelfs een beetje verveeld hier… Behalve bij de roggen. Die waren fantastisch! Ze waren ongeveer zo groot als een frisbee - misschien iets groter - en zaten in een tank op heuphoogte. Er zat bovendien geen bovenkant op, dus als je wilde kon je hen gewoon aanraken. Al hing er aan de muur duidelijk een bord met de boodschap dat dat absoluut niet mocht. Alsof dat nodig was! Mara zou nooit durven om die beesten aan te raken! Sommigen waren wat heviger dan de anderen en draaiden constant in het rond, maar een iets kalmere volgde Mara het hele aquarium rond. Als ze haar hand boven hem uit stak deed hij zelfs een soort van koprol. Dat vond ze geweldig.   Wel een kwartier lang had ze bij de roggen gestaan. Ze waren zo mooi… Ze leken haast door het water te vliegen. Jammer genoeg had ze hen maar gezien toen het bijna tijd was, dus kon ze niet lang blijven. Nu verveelde ze zich nog erger dan eerder…   Uiteindelijk hadden ze nog een uur en een half de tijd voor de rondleiding met de garnalenvisser. Ze gingen met zijn allen naar een klein hutje op het strand. Daar borg de visser al zijn spullen op. De man zelf kwam er even later ook bij staan. Hij begon uitbundig te vertellen over zijn beroep:   “Wist je dat garnalen…”   De rest hoorde Mara al niet meer. Waarom zou zij nu ook maar iets geven om die stomme garnalen… In plaats van te luisteren naar hun gids, luisterde ze naar de zee. Ze was prachtig aan het zingen, net als altijd. Mara genoot er dan ook met volle teugen van. Maar toen merkte ze pas iets. Het gezang… Het had een soort van droevige ondertoon. Het was nochtans een prachtige dag vandaag. Bezorgd luisterde ze wat beter. Misschien had ze het verkeerd gehoord… Maar nee, daar was het weer! Een bijna wanhopig stemmetje tussen alle anderen. Vreemd, dacht Mara, dit is nog nooit gebeurd… Ze was zo in gedachten verzonken, dat ze niet doorhad dat alle ogen op haar gericht waren.   “Wat?“ vroeg ze onthutst.   De kinderen van haar klas barstten in lachen uit. Ze lagen allemaal in een deuk, behalve Niels, die alleen een beetje flauw grijnsde.   “Voor jou is het ‘wablieft?’ jongedame!” zei de juf streng. Ze had er in de klas nog zo op gehamerd dat ze moesten opletten tijdens de rondleiding!   “S… Sorry…” mompelde Mara.   Ze werd zo rood als een tomaat. De kinderen waren nog steeds aan het lachen maar werden al snel de mond gesnoerd door de juf. De rest van de tijd lette Mara terug heel aandachtig op, om te voorkomen dat dit weer zou gebeuren. Maar met haar ene oor bleef ze nog steeds luisteren naar de zee. Ze vroeg zich af wat er in godsnaam kon zijn dat het lied zo verstoorde.   °°°   Het begon al een beetje donker te worden. Mara zat op de veranda haar huiswerk te maken. Het was toch warm genoeg, waarom dan binnen zitten? Ze keek haar taak nog eens vlug na en stak ze toen in haar kaft.   De uitstap was best meegevallen vandaag, behalve dan dat ze door haar hele klas was uitgelachen... Na het uitje had ze ook besloten om niet meer te stoppen aan de kade. Ze wou het trieste lied dat de zee vandaag zong niet nog een keer horen. Ze dacht dus maar af te wachten tot morgen om te kijken of het was gebeterd.     3.   Het was niet bepaald verbeterd… Het was nog erger geworden. Mara was de volgende dag weer terug gegaan naar de zee, maar het lied was nu niet enkel verdrietig, nee, het klonk bijna wanhopig! Als een roep om hulp. Mara was uiterst bezorgd. Wat was er aan de hand met haar geliefde zee? Sindsdien was het ook alleen nog maar verergerd, vandaag zag het meisje er zelfs een beetje tegenop om naar het strand te gaan. Toch besloot ze om te gaan, hopend dat alles weer normaal zou zijn… Maar nee. Ze hoorde de zee al van heel ver nu, bijna schreeuwend. Het geluid deed haar angstig ineenkrimpen. Toen ze op het strand aankwam, zag ze dat zelfs de golven onrustig waren. Wat was er gaande dat zo erg was dat zelfs de zee er onrustig van werd? Ze trok haar sokken en haar schoenen uit en stapte het strand op. Naargelang ze dichter bij het water kwam, werd het lied steeds luider, en dus ook de roep  om hulp. Toen ze dicht genoeg was, stak ze puur instinctief haar hand in het koude water.   “HELP!” klonk het opeens, gigantisch luid, overal om haar heen.   Geschrokken trok Mara haar hand terug en viel met haar achterste in het natte zand. Wat was dat? Ze haalde zwaar adem. Haar oren suisden. Was dat de zee die zo had geschreeuwd? Onmogelijk! Heel behoedzaam stak ze haar hand weer in het water, zich schrap zettend voor wat misschien komen zou.   “Help mij!” klonk het weer, iets zachter weliswaar.   “Wie… Wie zegt daar iets?...”   “Ik ben de zee! Alstublieft! Help mij!”   Mara kon haar oren niet geloven… Kon ze nu ook al met de zee praten?   “Hoe kan ik jou dan wel helpen? Je bent een zee!” zei ze, nog steeds niet zeker van haar stuk.   “Alstublieft…” jammerde de stem zachtjes in haar hoofd.   “Oké, oké! Wat moet ik doen?”   “Kom dichterbij...”   Mara keek vertwijfeld om zich heen. Als de mensen haar nu zo zouden zien praten tegen… nou ja, niets, in hun ogen, zouden ze pas echt denken dat ze gek was! Even nog leek ze te twijfelen maar toen stond ze op en liep met kleine pasjes het zoute water in. Ze zat nu zo diep als ze maar durfde en keek om zich heen. Ze peddelde en kwam met haar kin nog net boven water. Moest er nu iets gebeuren? Een poosje bleef ze maar wat trappelen, wachtend. Net toen ze het wou opgeven en terug naar het strand zwemmen, voelde ze iets aan haar been… Het trok haar naar beneden! Ze spartelde hevig tegen, maar toen greep nog iets haar andere been. Met veel geweld werd ze onder water getrokken…     4.   Wanhopig spartelde Mara nog steeds in het rond. Ze zou niet veel langer haar adem kunnen inhouden! Krampachtig had ze haar ogen dichtgeknepen. Ze lachte even in zichzelf. Ironisch toch? Ze zou sterven in de zee waar ze heel haar leven al zo van had gehouden… Ze voelde dat haar voeten inmiddels al de bodem raakten. Ze was verloren… Opeens klonk een diepe, zuivere stem overal om haar heen.   “Ho, maar! Ik zal je heus niet pijn doen! Je kunt gewoon ademen hoor!”   Een kristalheldere lach golfde door het water. Wat bedoelde de stem? Zij, ademen onder water?! Ze stond bijna op knappen. Als ze nu niet snel kon ademen… Paarse vlekken dansten voor haar ogen. Ze kon het niet meer tegenhouden. Met grote teugen ademde ze de lucht binnen. Wacht eens even… Lucht! Ze kon dus wel ademen! Nu ze wat gekalmeerd was, kon ze zien dat er zich een gigantische luchtbel rond haar hoofd had gevormd. Verbaasd keek ze om zich heen. Ze zag het typische groenige water van de zee en de oppervlakte boven haar hoofd. En… een hele hoop afval op de bodem overal rondom haar. De zee was ziek…   “Aha... Al een beetje gekalmeerd?” vroeg de stem nu.   “Euh… Ja?...” zei Mara aarzelend.   Ze keek gefascineerd toe hoe kleine luchtbelletjes zich losmaakten van haar ‘bellenhelm’ en omhoog zweefden naar de oppervlakte. Dat gebeurde iedere keer als ze uitademde.   De zee schoot weer in de lach. Wat klonk dat mooi! Ze kon het niet laten om zelf ook mee te lachen en een wolk van belletjes zweefde omhoog. Toen ze beiden weer een beetje waren bijgekomen, begon de zee terug te praten.   “Fijn om je eens van dichtbij te zien, je staat altijd zo ver weg op het strand!”   “Tja, ik kan ook niet iedere dag met een nat pak thuiskomen…”   “Dat is dan ook weer waar”, grinnikte de zee.   “Ik heb eigenlijk ook een vraagje voor u…”, stamelde Mara.   “Waarom is uw lied de laatste tijd zo triest?”   “Daarom heb ik je naar hier gebracht, lieverd. Ik zit in de problemen.”   “Hoezo?”   “Wel… Een paar weken geleden kwam er een nieuw schip aan de kust en ik dacht dat het gewoon weer een van die vissersboten was… Maar nee... Het schip kwam midden in de nacht weer terug, echter deze keer had het iets bij. De kapitein heeft gewoon al zijn afval en vuiligheid gedumpt! Sindsdien komt hij om de paar dagen terug. Al mijn vissen en plantjes gaan dood! Ik ben ten einde raad… En aangezien jij de enige bent die mij kan horen…”   “Maar… Hoe kan ik nou helpen? Ik ben nog maar een meisje! Net 12 geworden vorige zomer!”   “Ik weet het… Ik vraag je alleen om het te proberen…’’   De stem van de zee klonk nu echt wanhopig, smekend bijna, en Mara kon het niet over haar hart krijgen om te weigeren. De zee had haar immers al heel haar leven lang naar haar wonderschone lied laten luisteren... Zij was er altijd voor haar geweest…   “Ik zal mijn uiterste best doen”, zei ze dus, dapperder dan ze zich eigenlijk voelde.   Hoe zou zij, gekke Mara die iedere avond naar de zee luisterde, ooit die boot kunnen tegenhouden? De zee zelf echter was heel gelukkig.   “Dankjewel! Ik beloof dat ik mijn mooiste lied voor je zal zingen als het je lukt! Veel succes Mara!”   Zonder verdere discussie voelde Mara de greep op haar benen wegvallen, en meteen ging ze de wolk van belletjes achterna, naar de oppervlakte. Toen ze boven kwam plofte de bel rond haar hoofd en ze zwom snel terug naar het strand. Uitgeput van het zwemmen sleepte ze zichzelf het zand op. Maar toen ze zich recht zette, merkte ze dat ze niet eens nat was. Ze schudde haar hoofd. Vreemd…         5.   De vragen bleven malen in Mara’s hoofd… Hoe kon het dat de zee kon praten? Hoe kon ze überhaupt droog zijn, na zo’n eind gezwommen te hebben? En waarom kon alleen zij de zee horen? Maar ook, hoe zou ze die boot stoppen? Op geen van die vragen wist zij het antwoord. Was ze gek aan het worden? Wat moest ze nu doen? Ze had echt geen flauw idee… Na een hele tijd te piekeren, besloot ze dat het beter was om er even niet aan te denken en er gewoon een nachtje over te slapen. Ze ademde eens diep in. Alles zou wel weer goed komen. Ze zou morgen weer naar school gaan en de zee zou weer zingen zoals ze altijd had gezongen. Het was allemaal gewoon een droom geweest… Toch?   Die nacht kon ze de slaap  niet vatten. Haar plan om niet over de vreemde gebeurtenissen van de afgelopen dag te denken, viel compleet in het water. Net zoals eerder vlogen de gedachten rond in haar hoofd. Ze stelde zich nu al voor hoe ze daar als een zombie in de klas zou zitten… Toch trok ze zich die ochtend weer met veel moeite haar bed uit. Het was woensdag, wat betekende dat het maar een halve dag was. Ze klaarde al een beetje op. Ze zou dus geen hele dag in die suffe klas moeten zitten.   °°°   Sneller dan ze had verwacht ging de laatste bel. En nog sneller zat ze op de fiets, op weg naar huis. Toen ze de straat door moest die het dichtste bij het strand lag merkte ze iets op. Het was stil. Te stil. De zee.... Nu zong ze al helemaal niet meer! Ze nam snel een afslag en bleef op de kade staan. De golven bewogen amper en het water leek meer teruggetrokken dan anders. Ook lag er meer afval op het strand dan normaal. Haar hart sloeg op hol… Was ze te laat gekomen? Die boot was vannacht vast weer langsgekomen… Haar zee… Hoe durfden die hufters haar te kwetsen! Ze werd woedend. Nu was het genoeg geweest! Ze zou hen laten boeten! Hoe ze het ging doen maakte haar niets uit, maar zo kon dit niet blijven doorgaan! Ze balde haar vuisten.   “Ik ga je helpen…” mompelde ze in de richting van de zee.       6.   Heel die verdere namiddag zat ze te broeden op een plan en na een tijdje was ze eindelijk op een idee gekomen. Aangezien afval storten in de zee toch illegaal is, moest zij eigenlijk niet veel doen. Ze moest enkel de sluikstorters betrappen en de politie bellen! Die zouden hen dan wel inrekenen. Maar achteraf gezien zou het misschien toch iets moeilijker kunnen worden… De boot kwam immers maar om de paar dagen en steeds ‘s nachts. Hoe ging ze ooit midden in de nacht het huis uit kunnen sluipen? Haar moeder zou het meteen doorhebben! Die zat namelijk iedere avond tot middernacht te werken aan dat verdomde boek… En als ze dan eindelijk klaar was voor die dag, kwam ze altijd nog eens door het kiertje tussen de deur kijken. Dan zuchtte ze altijd heel diep en slofte terug naar haar eigen kamer. Mama had veel te veel zorgen… Ze dacht waarschijnlijk zelfs dat zij haar de schuld gaf van alles. Papa die wegging, de verhuis… Mara wou dat ze haar kon helpen. Ze schudde haar hoofd even. Ze was aan het afdwalen. Hoe ging ze mama omzeilen zodat ze nog naar het strand kon ‘s avonds?     De hele avond had ze erover gedaan om haar plan tot in de puntjes uit te werken. Morgen zou ze het al in gang zetten. Er was geen tijd te verliezen. Ze ging haar mama vertellen dat ze bij Line ging slapen, en Line zou dat wel bevestigen. In ruil voor een paar weken geen huiswerk dan toch. Dat zou Mara dan in haar plaats doen. Zo kon ze ongemerkt ’s nachts naar het strand. Toch… Mara vond het verschrikkelijk om zo tegen haar moeder te liegen… Maar het was voor de zee, haar zee.   Ze sloot uitgeput haar ogen en viel bijna onmiddellijk in slaap.         7.   Vanavond zou Mara de eerste keer naar de duinen gaan om te proberen om die sluikstorters te betrappen… Puur door de zenuwen was ze die ochtend maar liefst een kwartier te vroeg klaar. Maar door diezelfde zenuwen wou ze ook niet blijven stilzitten. Ze stond op en grabbelde haar spullen bijeen. Ze had besloten om maar eens naar het strand te gaan, om een goede plek uit te zoeken om over de zee te waken. Ze had toch tijd over! Ze sprong de fiets op en ging op weg.   Toen ze daar aankwam was de zee muisstil… Mara kreeg het er benauwd van. Ze schudde het van zich af en speurde zorgvuldig de duinen en het strand af. Waar zou ze zich vannacht kunnen verstoppen? Aha! Daar! Een kleine verhoging in het gras! Dat was meer dan voldoende om zich achter te verstoppen. Ze zou afgeschermd zijn van de wind en ze had een goed zicht op de zee. Perfect! Maar nu was het echt wel tijd om naar school te vertrekken… Ze gooide snel haar boekentas weer over haar schouder en ging op weg.   School duurde net een eeuwigheid… Mara’s gedachten waren constant elders, piekerend over vanavond. Ze besloot om na school eerst naar huis te gaan. Zee of geen zee, zij moest nog steeds haar huiswerk maken. Plus, ze moest nog een paar spulletjes ophalen bij haar thuis...       8.   Na een paar minuutjes fietsen kwam ze thuis aan. Ze maakte eerst haar huiswerk, maar duwde al snel triomfantelijk de boeken van zich af. Ze zette zich recht en liep de bureaukamer binnen. Daar lag ongelofelijk veel rommel en meteen begon Mara enkele schuiven open te trekken. Nu hopen dat het niet in een van de verhuisdozen zit…, dacht ze. Maar na even zoeken vond ze het dan toch. Een kleine verrekijker. Die zou heel goed van pas komen straks. Verder nam ze nog een klein rugzakje met een zaklamp en wat eten mee. Snel deed ze haar dikke winterjas aan, het kon nu eenmaal heel koud worden aan zee, zeker ‘s nachts. Ze ging nog snel gedag zeggen tegen haar mama en vertrok.   Even later kwam ze op de kade aan. Het was nog redelijk vroeg maar toch begon het al stevig af te koelen. Ze zette haar fiets op slot naast een bankje en klom de duinen op. Toen ze het plekje terug had gevonden dat ze daarnet had uitgekozen, plofte ze zich neer. Ondertussen was het al bijna vijf uur. Haar maag gromde luid in protest. Ze had door al dat gedoe nog niet gegeten… Maar ze was voorbereid. Ze viste snel een goed dichtgeknoopt boterhammenzakje tevoorschijn. Niet ideaal als avondeten, maar ja… Ze had het er zeker voor over. Nadat ze haar boterhammetjes met kaas op had, grabbelde ze ook de verrekijker uit haar rugzak. Ze maakte het zich gemakkelijk, of toch zo goed als, en maakte zich klaar voor een wel heel lange nacht… ze moest immers wel wakker blijven natuurlijk, anders zou die boot haar misschien ontgaan. Toch verwachtte ze niet dat er veel ging gebeuren vannacht. De kans was namelijk heel klein dat het schip zich vandaag al zou vertonen. Haar geliefde zee had haar immers al verteld dat ze maar om de paar dagen van zich lieten zien. Maar, rond zeven uur ’s avonds zag ze iemand over het strand kuieren. Wat kwam die hier nog doen? Nieuwsgierig keek ze eens door haar verrekijker. Het was Niels! Ze herkende hem direct aan zijn korte, donkerblonde piekhaar dat alle kanten op stak. Niels was een beetje de buitenstaander van de klas. Plus, hij was ongeveer een halve kop kleiner dan haar… Waggelend liep hij verder over het strand, met een reusachtige camera… Blijkbaar lukte het niet zo goed om die op te zetten. Ze hoorde hem nog tot in de duinen vloeken. Ze besloot om eens een kijkje te gaan nemen.   “Hé, wat doe jij hier nog zo laat?” vroeg Mara dus toen ze dichterbij was gekomen.   Niels schrok zich een hoedje. Hij draaide zich bruusk om en hield zijn hand tegen zijn zwaar kloppende hart, dat zelfs nog harder begon te kloppen toen hij zag dat Mara daar voor hem stond.   “Wauw… Jij kunt een mens laten schrikken zeg… Ik ben gewoon een paar foto’s aan het trekken…”   “Oh… Waarom?” vroeg Mara nieuwsgierig.   “Gewoon… Omdat ik dat leuk vind, denk ik… Wat doe jij hier eigenlijk?” kaatste hij de bal terug. Hij hield tussen het praten in krampachtig zijn adem in van de zenuwen. Verpest het nu niet… Dacht hij in zichzelf.   “Euh… Niets! Ik, euhm…” wat nu gezegd, dacht Mara. Zou ze hem vertellen dat ze op wacht stond?   “Ik ben de zee aan het bewaken”, flapte ze er ineens uit. Ze beet op haar lip. Waarom zei ze dat nou?!   “Oh…” Niels trok een gezicht. Het leek wel of hij elk moment in lachen kon uitbarsten.   Mara maakte een flauw handgebaar en draaide zich om.   “Laat ook maar…” ze liep sloffend weg, terug naar haar schuilplaatsje. Niels kon zich wel voor zijn kop slaan. Hij had het weer gedaan…   “Wacht!” hoorde Mara opeens achter haar.   Wat nu weer? Ze draaide zich geërgerd om.   “Ik… Ik zal wel helpen met de wacht houden… Als je wilt?”   Mara keek hem een beetje raar aan. Meende hij dat nu? Toch, het zou veel gemakkelijker zijn met twee…   “Oké dan, als je belooft om me niet uit te lachen!”   “Beloofd!” zei Niels, met een brede grijns op zijn gezicht.   “Maar… Waarom bewaak je eigenlijk de zee?”   “Omdat er sluikstorters aan het werk zijn, en ik wil die stoppen”, zei Mara droogjes.   Niels knikte maar wat.   Samen liepen ze terug naar haar schuilplaats. Ze besloten om beurten de wacht te houden. Niels had dan weer voorgesteld om de eerste shift op hem te nemen. Zo kon hij onopgemerkt toekijken hoe Mara sliep. Haar bruine krullen lagen verspreid over het zand, en haar normaal zeegroene ogen waren vredig gesloten. Hij zuchtte diep.   “Slaapwel…” fluisterde hij haar zacht toe, al wist hij dat ze hem allang niet meer kon horen.       9.   Een hel… dat was de schooldag die volgde. Ze moesten gigantisch moeite doen om zelfs hun ogen nog maar open te houden, laat staan om ook maar een greintje aandacht te besteden aan de lessen… Al hadden ze met beurten gewerkt, nog steeds waren ze doodop. Hoe dan ook… Vandaag zou Mara terug naar het strand moeten, met of zonder Niels’s hulp. Hoe ze dat ging doen wist ze nog niet, want ze kon het excuus dat ze bij iemand ging slapen niet nog eens gebruiken… Maar ze kon ook niet het risico lopen om de sluikstorters te missen. Dan zou het haar nooit meer lukken om hen op heterdaad te betrappen…   Toen eindelijk de bel ging na het laatste lesuur was Mara al bijna in slaap gevallen. Ze schudde zich zo goed als ze kon een beetje wakker en strompelde de klas uit. Toen ze na wat een urenlange fietstocht leek dan toch thuiskwam, vond ze nog maar amper het slot op de voordeur. Na een poosje geraakte ze dan toch binnen. Ze schopte haar schoenen uit en hing haar jas over de kapstok, strompelde de living binnen en liet zich zonder verder nadenken neervallen in de zetel. Binnen luttele seconden was ze al in dromenland.   °°°   Suf opende Mara haar ogen weer. Hoe laat was het? Ze keek zuchtend naar de klok aan de muur. Zeven uur! Ze had wel minstens drie uur geslapen! Ze wreef geeuwend haar ogen uit.  Er stonden rode strepen in haar wangen van op het ruwe kussen te liggen. Ook golfde een zeurende pijn door haar hoofd. Dat dutje had haar echt geen goed gedaan… Ze was nog steeds verschrikkelijk moe, misschien zelfs nog meer dan eerder. Dat plan van haar zou nog moeilijker worden dan ze had gedacht… Toch moest ze vandaag weer naar het strand. Ze duwde zich recht van de zetel en woelde door haar haar, rekte zich eens uit en pakte toen haar spullen bijeen. Ze liep nog vlug de trap op naar haar kamer om daar een paar kussens onder het donsdeken te steken. Op de tippen van haar tenen liep ze weer naar beneden. Mama zat immers in de bureaukamer te werken en mocht haar niet horen. Ze wist niet of dat cliché met de kussens onder haar deken zou werken, maar ze hoopte vurig van wel. Voor de zekerheid schreef Mara ook nog een kattebelletje dat ze op de eettafel legde: “Sorry mama, ben vroeg gaan slapen. Slaapwel, XXX – Mara.” Snel stak ze ook nog enkele boterhammen in de rugzak als avondeten. Ze kon vertrekken.   °°°   Haar fiets stond al terug bij het bankje op de kade en sloom liep Mara naar haar uitkijkpostje in de duinen. Ze groef een klein putje in het zand, net groot genoeg om in te zitten, en zette haar rugzak naast zich neer. Ze at stilletjes haar boterhammen op en probeerde om niet te luisteren naar de oorverdovende stilte van de zee. Het maakte haar zo ontzettend verdrietig om haar zo te zien… Hoe konden mensen haar zoiets aandoen?! Ze zuchtte diep. Nog een vraag waarop ze het antwoord niet wist… Toen ze haar ‘avondeten’ op had, groef ze haar putje nog wat dieper zodat ze half neer lag. Als ze hier toch een hele nacht ging zitten, kon ze het zich beter een beter een beetje gemakkelijk maken, dacht ze. Ze leunde met een zucht achterover maar voelde zichzelf na een poosje al uitgeput wegzakken in het zand. Ze opende haar ogen weer, maar dat op zich al was een heel karwei. Ze deed haar jas uit en begon meteen te bibberen van de kou. Zo zou ze zeker niet in slaap vallen. Haar ogen vielen na een poosje toch weer terug dicht… Maar slapen deed ze niet.   “Vertrekken we bijna?” vroeg kleine Mara opgewonden aan haar mama.  Het was namelijk een heel spannende dag vandaag. Ze zou voor het eerst de zee te zien krijgen!  Al haar vriendjes zeiden dat hij gigantisch was!  Ze sprong opgewonden in het rond. “Kom mama!  We gaan naar de zee! “ jubelde ze enthousiast. Wat konden peutertjes toch blij zijn over zo’n kleine dingen, dacht haar mama dan weer vrolijk. Ze kneep even zachtjes in haar dochters wangetjes en tikte vrolijk met haar wijsvinger op haar neus.   “Nog even geduld lieve schat.  De zee loopt heus niet weg hoor!”   Haar mama gaf haar een klein kusje op het voorhoofd en liep toen weg. Ze pakte een grote rugzak en begon daar van alles in te steken. Handdoeken, speelgoed om mee in het zand te spelen… Alleen de zonnecrème ontbrak nog…   “Schat! “ riep ze naar de badkamer “wil je de zonnecrème eens meebrengen?”   “Tuurlijk! “ klonk het toen gedempt vanuit de badkamer. Even later kwam ook papa de living binnen. “Voilà!” zei hij vrolijk toen hij de tube aan mama gaf. Toen wendde  hij zich tot Mara. “En?  Is mijn kleine prinses blij dat we naar de zee gaan?” Mara knikte hevig op en neer. “Ja! Ja! Vertrekken we nu bijna? “ Papa grinnikte. “Als we klaar zijn met alles in te pakken, zoetje. Je wilt toch niet in je blootje rondlopen op het strand zeker?  Of rood als een kreeft terug thuis komen?” zei hij gespeeld serieus. Mara keek hem benauwd aan. “Nee… Ik wil geen kreeft zijn! Kreeften zijn eng!” Papa kneep speels in haar neus. “Dan zal je toch nog even moeten wachten tot mama klaar is met inpakken!” Toen mama, na wat een eeuwigheid leek voor Mara, dan toch eindelijk klaar was met de rugzak vol te proppen, laadden ze alles in in de auto. De koffer zat bomvol. Mara schaterlachte. “We gaan naar de zee!” Ze wist echter niet hoe lang ze zouden moeten rijden om daar te geraken… En dat was toch redelijk lang…   Na een uur of twee gereden te hebben was al het enthousiasme van Mara al lang weggeëbd. Maar toen ze haar mama hoorde zeggen dat ze er bijna waren, sprong ze haast uit haar stoel van opwinding. Eindelijk! Even later vonden ze dan ook een parkeerplaats vlakbij de duinen en begonnen de koffer leeg te halen. Trots liep Mara  met haar schepjes en potjes de trappen op naar de duinen. Haar mama riep haar nog bezorgd toe om voorzichtig te zijn op de trappen. Straks viel ze nog! Maar dat hoorde kleine Mara al niet meer. Ze had de zee in het oog gekregen. En haar vriendjes hadden niet gelogen toen ze zeiden dat hij gigantisch was… Hij was echt wel heel groot! Zover ze maar zien kon was er zee… Daar stond ze dan maar, naar het water te kijken, bovenaan de trappen. Ze was doodstil, bewoog niet. Wat was dat geluid? Was haar mama aan het zingen? Nee toch, dat deed ze alleen als het bedtijd was… Mara had altijd gedacht dat er niemand was die zo mooi kon zingen als haar mama. Maar toch… Dit gezang klonk nóg zuiverder en nóg mooier dan dat van haar… Van waar kwam het dan?   Mara wachtte ongeduldig af tot haar ouders de trappen op waren gekomen. Haar mama pakte haar op en zette haar op haar schouders. Nog steeds zei ze geen woord. Ze was aan het luisteren waar het liedje vandaan kwam… Ze begonnen af te dalen naar het strand, over de duinen en door het mulle zand. Mama keek een beetje verbaasd naar boven. Waarom was ze nu opeens zo stil? Ze had verwacht dat haar dochtertje, de wildebras die ze was, als een bezetene rond zou beginnen lopen! Maar Mara was nog steeds aan het luisteren… En toen drong het tot haar door! Ze trok zachtjes aan mama’s haar. Die keek weer verbaasd op. “Hoor eens mama! De zee zingt ook liedjes, net als jij!”     Dat was zo lang geleden… Toch was het haar meest gekoesterde herinnering. Zij en mama en papa, samen aan zee… Mara veegde vlug een traan van haar wang. Dat was de eerste keer dat ze de zee had horen zingen…   Ze voelde dat iemand van achter haar op haar schouder tikte.   “Huh? Wat?” snel draaide ze zich om.   Voor haar stond Niels met een brede grijns haar aan te kijken. Zijn grote bruine ogen keken haar ongeduldig aan. Ze was zo in gedachten verzonken geweest dat ze hem niet eens had horen aankomen…   “Kijk eens!” zei hij enthousiast. Hij stond haast te springen van enthousiasme. Hij haalde een groot ding vanachter zijn rug. Een drone? Wat moest hij daar nu weer mee? Mara fronste verbaasd.   “Ik heb hem van mijn broer gepikt.” Zei hij stoer. Hij begon meteen in detail te vertellen over het ding. Hij wist immers alles, maar dan ook echt alles over camera’s… En dat liet hij merken ook.   Toen hij na een poosje alle coole snufjes van de drone had opgesomd, en dus ook van diens camera, legde hij eindelijk uit waarom hij nou eigenlijk het ding had meegebracht.   “Ik heb hem meegenomen zodat we makkelijker de zee kunnen bewaken!”   Mara keek hem opnieuw verbaasd aan. Was hij echt helemaal tot aan het strand gekomen met dat ding om haar te helpen?   “Als dat mag natuurlijk…” voegde hij er nog snel bij.   “Tuurlijk!” zei Mara, nu moest ze toch geen hele nacht alleen doorbrengen!   °°°   Na ongeveer een halfuur de wacht te houden verbrak Niels aarzelend de stilte.   “Waarom wil je eigenlijk zo graag die sluikstorters te pakken krijgen?”   “Omdat… Ik van de zee hou. Ze mogen haar geen kwaad doen.” zei Mara behoedzaam.   “Maar… Waarom hou je zo veel van de zee?”   “Hoor jij het dan niet? Ze is veel te stil… Normaal zingt ze zo mooi, maar nu is ze stil…”   Niels keek haar verbaasd aan. Hij opende zijn mond en sloot hem weer.   “Hoezo?” vroeg hij uiteindelijk. “Kan de zee dan zingen?”   Mara had al snel door dat ze hier niet snel van onderuit zou komen, dus besloot ze om ineens gewoon heel haar verhaal op te biechten.   “Ja… Het is echt prachtig. Het klinkt een beetje als een koor…” mompelde ze.   Niels luisterde aandachtig.   “En jij hoort dat dan?” vroeg hij ongelovig.   Mara knikte een beetje verlegen.   “En ik niet? Jammer… Ik zou dat ook wel eens willen horen…”   Mara wist niet goed of hij haar nu geloofde of niet, alleszins liet hij toch niets merken. Niels zelf had ondertussen besloten dat als de zee zo belangrijk voor haar was, hij haar met plezier zou helpen om die sluikstorters te pakken te krijgen. Lied of geen lied.   Dus plofte hij zich naast Mara neer en liet de drone de lucht in. De uren tikten langzaam weg. Het was nu iets na negenen en Mara was ondertussen al in slaap gesukkeld. Maar dat duurde niet lang. Niels schudde bruusk aan haar arm toen hij in de verte een motor hoorde ronken. Toen ze suf één oog opende toonde hij haar het scherm van de drone. Een boot! Mara was meteen klaarwakker. Ook zagen ze een man van op het dek afvalzakken in zee gooien. Mara sprong op van blijdschap, maar liet zich snel weer vallen. Ze mochten haar niet zien! Ze zouden kunnen wegvluchten… Met trillende vingers toetste ze het nummer van de politie in terwijl Niels de drone terug liet komen.   “Wacht maar…” mompelde ze.   Eindelijk ging de telefoon over.   “Met de politie. Waarmee kan ik u helpen?” Vroeg een vriendelijke vrouwenstem.   Opgewonden deed ze haar verhaal. Nog even en dan zouden enkele agenten hier aankomen. Mara liet zich voldaan achterover zakken. Ze had het voor elkaar gekregen! Maar toen stormde opeens een meeuw recht op hen af. Die had namelijk de korstjes van Mara’s boterhammen in het vizier gekregen… Toen Mara het beest op haar af zag komen schreeuwde ze het uit. Ze sloeg wild om haar heen en rende de duinen af. Niet echt zo’n slim idee…   De man op het schip had haar gezien. Ze hoorde hem schreeuwen van op het dek en zag een kleine sloep het water ingaan. O, nee… Ze rende terug de duinen op, maar zoals iedereen weet is het niet bepaald makkelijk om in mul zand te rennen… Niels gebaarde haar zenuwachtig om sneller te lopen. Net op tijd slaagde ze erin om hun schuilplaats te bereiken. Snel liet ze zich in het zand vallen. De man die in de sloep had gezeten kwam nu het strand op gelopen. Ze volgde zijn blik en… zag haar rugzak vlak voor zijn neus in het zand liggen… Ze kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Hoe stom van haar! Ze had haar rugzak gewoon midden op het strand laten liggen! Die was vast naar beneden getuimeld toen zij met zoveel geweld naar beneden was gespurt… Zenuwachtig beet ze op haar nagels… Hij had inmiddels de rugzak al gezien en liep er wantrouwig naartoe. Tot haar ergernis had het ding ook nog een heel duidelijk spoor nagelaten naar hun schuilplaats… De man keek nu hun richting uit. Beiden Mara en Niels lieten zich snel op hun buik vallen. Mara hield haar adem in. Alsjeblief, kom niet kijken… Alsjeblief, kom niet kijken! Dacht ze wanhopig. Ach wat, hij kwam kijken… Met een stevige tred en een brede grijns kwam hij op hun schuilplaats af. Nog maar tien meter… Met een forse duw zette Mara zich af en begon te rennen. In mul zand. ‘s Nachts. Ze zag bijna niet waar haar voeten neerkwamen, maar ze rende zo snel ze kon. O jee... ze hoorde hem al dichterbij komen! Ook Niels koos het hazenpad en liep nu schuin achter haar. Het laatste stukje van de duin moesten ze op handen en knieën over. Ze wist dat erachter een stuk beton was, waarop ze makkelijker zouden kunnen rennen, maar de man dus ook… Ze waagde het om nog eens achterom te kijken. Hij was vlakbij! Ze duwde zich nog harder af op het zand, wat ervoor zorgde dat de man een hele hoop ervan in zijn gezicht kreeg. Hij proestte het uit en wreef grommend in zijn ogen. Ondertussen had Mara bijna de kade bereikt. Ze keek nog eens achterom en zag dat de man weer op haar afkwam. Nog sneller nu, met een woedende grimas op zijn gezicht. Ze duwde zich nog een laatste keer af en sprong de kade op. Nog steeds achteruit kijkend zette ze het op een rennen, maar botste al snel tegen iets op. Verbaasd keek ze weer voor zich uit. Er stond een lange man voor haar, die lachend op haar neer keek. Een agent! Ze was gered!   “Nou, nou, kalm aan maar!” zei hij lachend.   Mara lachte opgelucht terug. Ook Niels kwam even later de kade op, met de man op z’n hielen. De agent arresteerde hem en Mara stak treiterend haar tong naar hem uit. Hij gromde, maar was totaal machteloos. Even later keek ze ook toe hoe de rest van de bemanning van het schip werd ingerekend. Nu had ze het echt voor echt voor elkaar gekregen! De lange agent gaf haar glimlachend een klein schouderklopje.   “Goed gedaan meid.”     10.   Mara was dolblij. Het was haar gelukt! Haar mama was wel woedend geweest toen ze thuiskwam, ze had immers al snel doorgehad dat Mara er van tussenuit was geknepen. Ze was doodongerust geweest. Toch vergaf haar mama haar vrij snel. Ze was gewoon al blij dat haar dochter ongedeerd was.   Doordat Mara ervoor had gezorgd dat de sluikstorters waren opgepakt had de een of de andere organisatie haar en haar mama ook een beloning gegeven. Het was genoeg om wel een maand van te leven. Zo kon mama een beetje relaxen en aan haar boek verder werken. Ze kreeg het zelfs af binnen die maand en het werd meteen uitgegeven. Zo goed was het. Wat een beetje rust toch kan doen…   Nu stond Mara, samen met Niels op het strand. Alles was weer goed. De zee zong weer, en net zoals ze had beloofd, zong ze haar mooiste lied ooit. Mara kreeg er bijna tranen van in de ogen.   “Zingt ze weer?” vroeg Niels nieuwsgierig.   “Ja…” zei Mara, nog maar half fluisterend.   Nu ze hem wat beter had leren kennen, vond ze Niels eigenlijk best wel tof. Wie weet… Na een poosje schuifelde Niels ‘onopvallend’ naar haar toe en pakte zachtjes haar hand vast. Nou, voor die ene keer dan… Dacht Mara glimlachend.   Maar toen werd Niels opeens heel stil. Mara keek hem een beetje verbaasd van opzij aan. Dat was niet zijn gewoonte… Ze zag zijn ogen waterig worden. Was hij nou aan het wenen? Het was een mooie zonsondergang en al, maar daar moet je  toch niet voor beginnen huilen?... Maar nog voor Mara hem kon vragen wat er scheelde beantwoorde hij al haar vraag. Hij kneep wat harder in haar hand.   “Ik hoor het ook…”, fluisterde hij, “Ik hoor het lied van de zee…”

Tavaril Avari
111 0