Over -michA-

'Wispelturig, beschamend eerlijk en herkenbaar vaak,
ondermeer door z'n 'artiesme spectrum' geplaagd,
verrassend met ‘n oeuvre wars van stijl of vorm,
variërend tussen poëzie en proza,
over (zeer) korte verhalen naar songs of impro,
maar steeds gelaagd,
schrijft 'michA' vooral om uit z’n hoofd te kunnen breken.
Even moeilijk voor één gat te vangen als hij,
misschien het meest nog voor zichzelf is,
zo zijn zeker ook z’n pennenstreken.’

Teksten

Fietsketting en ducttape

Sinds m’n tiende had ik al erg veel last van m’n gewrichten. Reuma zo bleek. “Juveniele spondylo arthropatie.” Zoveel pijn in knieën, enkels, …, tja, gewrichten, hey. Vingers, handen en polsen ook. Aanvankelijk was ik eigenlijk zeer ‘athletisch’ aangelegd en presteerde in haast iedere sport die ik probeerde vanzelf bovengemiddeld goed of beter. Ietsje later ‘voor de sport’, "de thrills", voor de kick mocht ik in m’n tienerjaren graag af en toe stevig gaan knokken. In wederzijdse toestemming en doorgaans op ‘n afgesproken plaats en tijdstip, tenzij je bijvoorbeeld in park of steegje eens één of meer van ‘hen’ tegenkwam. In dat geval representeerde je dan je wijk en liet je gelden, of ging alleszins níet flauw, opgerold op de grond de schoppen en slagen liggen incasseren! Neen, in geval van plotse overmacht kon je er toch prat op gaan dat één of enkelen van de anderen zich zeker ook nog deze ‘ontmoeting’ ’n paar dagen zou herinneren… In plaats van inzien dat ’t park groot genoeg was en er alles voor had om er samen één groot feest van te maken, werd het park dus, en zéker de grot ín de berg aan de vijver, van ‘de winnaar’. “Territorial pissings”, zou je heel simpel en juist kunnen stellen.   Eigenlijk was het maar ’n spelletje, maar zeker níét één da ‘k aan mijn of úw kinderen zou aanraden! Zo sneden we wel, maar stáken niet, begrijp je?! Mooi en ’n goed voorbeeld van hoezeer het van inborst eerder ’n spel was, al waren de gevechten en wapens écht, werd het helemaal wanneer ’n enkele keer de politie dan het quasi volledig ommuurde parkje, in hun legendarisch klungelachtige stijl zéér opvallend en via één of alle van de drie- à viertal ingangen binnenviel. Hoe ze hun zaklampen trachtten richten op alles wat bewoog vanuit ’n naar alle kanten op, uitéén stuivende bende jonkies en hoe we, hoewel elkaar nét nog bekampend, plots broederlijk en met ’n gezamenlijk doel, om de domme politie lachend, de struiken door, bomen in en zo uiteindelijk over muurtjes heen hielpen, zodat de flikken toch maar weer níemand konden vatten. Enerzijds kon niemand zo namen gaan noemen en anderzijds genoten we uiteraard bovenal van het gegeven hen gezamenlijk weer eens te kakken gezet te hebben én weer maar eens het nakijken gegeven. Hoe geweld en hebzucht ook voor menig bordspel inspiratie zijn, had ik al vroeg in de smiezen en ik vond ze bovendien saai. Met “4 OP ‘N RIJ” echter, had ik nooit echt problemen, behalve dan hoe ‘Kans’ bepaalde wie eerst mocht beginnen én hoezeer wie al dan niet ‘rijker of armer bedeeld was’ in aanleg en inzicht zonder twijfel óók ’n bepalende invloed had! ’n Fundamentele ongelijkheid, waarin winnaar noch verliezer méér of minder waard was dan de ander, geloofde ik. Enfin, bij het gebruik van wapens zoals ik eerder noemde, moet u zich in een landelijk Vlaams dorp van 20 000 inwoners in de jaren negentig zeker geen grootstedelijke Amerikaanse toestanden met vuurwapens voorstellen, hoor! Daar kwam ik nog iets later pas voor het eerst mee in aanraking. Luchtbuksen wél, maar die werden niet gebruikt in gevechten, enkel vriendschappelijk om ‘soldaatje’ mee te spelen met platte loodjes. Denk ‘paintball’ maar zonder verfvlekken en een ietsje spannender toch! Yep…, géén vérfvlekken! Neen, de wapens waarmee we ons uitrustten waren hoogstens boksijzers, baseballbats, messen, loden pijpen, of ’n waaier aan huis-, tuin- en keukenmiddelen zoals aanstekers, sleutels of kurkentrekker om je vuisten mee te verstevigen of ‘veredelen’ tot wapen. Met enige schaamte toch moet ik toegeven nog stééds ‘n tikkeltje trots te zijn op de inventiviteit van m’n zelfverzonnen en -geknutselde wapen, maar tegelijk ook m’n spijt erkennen over hoe ik hiermee tevens de lelijkste, tot op heden zichtbare, schade aan ’n jongen z’n gezicht toebracht. Enkele onuitgesproken regels die gehanteerd werden, daar ’t vechten zoals gezegd, hetzij met risico’s, eerder ’n bepaald extreem sport- en spelgehalte had dan wel échte kwade bedoelingen, waren bijvoorbeeld ‘het níet op hoofden knuppelen, maar op lichamen wél’, ‘op elkanders muil boksen, maar geen ogen eruit wippen’, ‘wél snijden, NIET steken’, enzovoorts. We mikten en rekenden absoluut op blauwe plekken en dito ogen, bloedneuzen en -lippen, ’n snijwond hoogstens misschien, maar vooral niets onomkeerbaars dus eigenlijk… Soit! Ik benadruk graag  expliciet dat het stukje geheel misplaatste trots waarover ik me overigens schaam dus énkel, hoe verknipt ook, het bedénken en creëren van ‘mijn wapen’ betreft en dat ik zonder twijfel besef hoe ziek in ‘da coconut’ dit bijgevolg ook blijft. Verder rest enkel spijt, niet zozeer over het gebeurde feit, maar naar ‘Die Andere’ toe, ook al blijkt het uiteindelijk ’n enorm sexy litteken geworden te zijn, waarover hij zélf niet rouwig is achteraf bekeken, zo kwam ik te weten.   Oké. Dus…, ergens in een beek naast één van de vele weilanden waartussen ik in ’n daar neergepootte sociale woonwijk opgroeide, vond ik eens een danig verroeste fietsketting, waarmee we spontaan en duidelijk al een beetje ‘van ’t paadje’ ’n soortement van ‘twisted frisbee’ poogden en terzelfdertijd al de natuurlijke reflex ontdekten toch best weg te duiken wanneer dat ding jouw richting uitkwam. Zeker niet iedere worp was geslaagd, maar m’n eerste was echt uitmuntend mooi en waarschijnlijk daarom nam ik het ding mee, zonder specifieke bedoelingen, behalve waarschijnlijk oefenen op de worp. Aanvankelijk onschuldig dus. Totdat er naar aanleiding van weer ’n in het park afgesproken knokpartijtje tussen ons, ‘die van de Molenakker’ en ‘die van de Kerkhovenakker’, de schoffies van die éne andere sociale woningwijk in het dorp, het zieke plan ontsproot om iets met die oude fietsketting te zullen gaan doen. Het idee ermee te zullen gaan gooien werd, ondermeer door gebrek aan oefening, al snel gesoponeerd vanwege enorm ‘on-stoer’ indien je iets wanneer ’t erop aankomt keihard naast gooit én bovendien risico loopt het dan wél raak teruggeworpen te krijgen. Stel je voor, dat zou bepaald niet ‘cool’ zijn…!   Neen, ik moest ermee uit kunnen halen als ware het één of ander ninjatuig. Een verroestte fietsketting ga je niet met je blote poten vasthouden, dus leek één van m’n vaders werkhandschoenen wel ’n puik idee, tot op het moment dat in de garagekast pál bovenop ’t paar handschoenen ’n rol ducttape bleek te liggen. Dat was het!! ’n Ducttapen handvat…, met flink wat lagen tape werd het ideale handvat voor m’n gevaarlijke lus roestige metalen schakeltjes bewaarheid en ik genoot van de bewondering toen ik het uiteindelijk toonde aan m’n kompanen!! “Wow…, écht ziek!”, was in deze dan ook als ’n heus compliment bedoeld en ik nam het trots binnen. Op de bewuste avond zelf dan, begon het zoals gewoonlijk. In het wilde weg op elkaar afstevenen en ik met mijn wapen merkte pas toen hoe doeltreffend het eigenlijk wel bleek na de eerste meppen die ik, volgens de ongeschreven regels, op torso's, schouders, benen en armen uitdeelde en merkte hoezeer de ontvangers toch mooi maar eventjes ineenkrompen en je ze ’n trap, vuist of elleboog achterna kon geven en ik was in m’n nopjes.   Toen plots was het daar…, dat moment waarop je je er in ’n oogwenk bewust van wordt dat je ’n hallucinant belangrijke grens over bent gegaan en schrikt van wat enkel jij zélf hebt aangericht en ’t voelt gebeuren dat je van nét nog deugniet nu plots ‘dader’ geworden bent en iemand levenslang en onomkeerbaar hebt verminkt in ‘t aangezicht. Alsof de tijd in die paar seconden even helemaal stil stond tussen het moment van duizelingwekkend akelige stilte, tijdens onze uitgewisselde blikken en de oerkreet die pas volgde nadat hij notie kreeg van wat ik voor me zag! Tijdens mijn zwaai richting ergens op lichaamshoogte, bukte hij zich net en kreeg hierbij ’n jaap vol in z’n gezicht. De eeuwigheid die het leek te duren waarin ik zag hoe z’n wang van net onder z’n jukbeen, letterlijk als ’n lap vlees naar beneden flapte, ’n biefstukje, totdat pas zoveel later, leek het toen, z’n bloed als ’n waterval, zonder echter te gutsen en met ’n héél klein boogje langs ‘het flapje” écht begon te strómen.  Versuft en in een waas werd ik bij de arm getrokken en we maakten ons uit de voeten. “We hebben gewonnen!”, werd er geroepen, maar al lopend voelde ik me, neen, wíst ik mezelf verloren en bang! Niet om de gevolgen voor mezelf, m’n oude ‘jonge ik’ was er immers al niet meer, maar bang in zijn plaats! De hoeveelheid bloed enkel in die luttele seconden, of half minuutje misschien, alleen al én dat specifieke moment waarop ik in zijn ogen zag hoe hij besefte wat er eigenlijk net gebeurd was, maakten zich van me meester en liet me niet meer los.  Niets! We hadden hélemáál NIETS gewonnen, maar waren allemáál verloren nu!  Dit was menens en ik verwachtte me alvast aan politie thuis die avond en zou geen smoezen zoeken en de gevolgen wel dragen. Arme mams en paps…, beide van hun twee zonen in ’n instelling. Deze shit was écht! Pas de volgende dag, vernam ik dat de kerel in het ziekenhuis lag en dat het nog afwachten was hoe kaak en wang herstellen zouden. Bovendien werd er naar een kale dertiger of veertiger in zwart joggingspak gezocht, die hem uit het niets en zonder aanleiding had aangevallen wanneer hij even ging plassen, toen ie met z’n vrienden wat in het park rondhing.  Oh, die heilige Omerta!  Ook dát was één van de ongeschreven regels... Ik heb hem nooit bedankt, noch mijn excuses aangeboden. Slechts ’n aantal keren nog kwamen we elkaar van op ‘n afstandje, dat we beiden toch automatisch behielden, tegen.    Ik probeerde met m’n ogen m’n excuses uit te stralen, maar hij gaf me telkens ’n knipoog en met ’n mondhoek nét niet glimlachend ’n knikje waarmee hij leek te willen zeggen: “Het is oké, kereltje!” Hij was enkele jaren ouder dan me, bewoog in andere kringen en reed al met de auto, terwijl ik nog gewoon vaak niet naar school ging.  Ik had z’n respect blijkbaar verdiend. Zijn respect, verdomme…?! Niet zo erg veel later verhuisden wij naar ’n ander dorp en zag ik hem nooit nog terug. Ik kan niet anders dan me diep schamen en hem voor eeuwig dankbaar zijn, want m’n leven had ’n heel andere wending kunnen nemen! Door z’n zwijgen vrijwaarde hij mij, nam me in bescherming en hield me de handen boven ’t hoofd…, behoedde me zo voor erger en dát vergeet ik dankbaar nooit!                                                                                                 -Micha Milants-                      

-michA-
0 0

Rosa

Ik herinner me het dorp nog goed, waar ik ooit kind was en daarna nooit meer. Toen de Carrefours nog gewoon GB's waren waar ge, na sluitingstijd onder het afdak op de parking, voor 20 frank nog een winkelkarreke kon kopen en fantaseren over hoeveel meer plezier ge daar mee zou kunnen hebben als 't platte land niet zo plat was. Hoe ge toen en ginder nog vertelde thuis dat ge ‘n neger had zien zitten vanachter op de bus en hoe ge ni wist dat ge daar iets kéí fout mee had gezegd en geen benul had van wat voor beladen connotaties dit droeg en draagt. En da toen ons kernijn ontsnapte, dat de buren efkes later vertelden da ze een kernijn gevangen hadden op hun tennisvelden achter onzen hof en dat dan maar bij de hunne zette. En hoe ge dat direct terugkreeg, zonder veel meer uitleg verder. De cavia…, die begon van puur geluk, voor 't eerst sinds de ontsnapping, terug te eten en te drinken bij de reünie, na eerst 'n aantal rondjes het hok rond te crossen, het konijn achterna. Alles slijt, bedenk ik me, terwijl ik me de namen probeer te herinneren van de twee speelkameraadjes die dood brandden in de schapenstal in één van de velden waartussen onze woonwijk gebouwd werd.  Vermoedelijk na een kampvuurtje dat ze probeerden maken in ons kamp dat we daar met enkele buurjongens, allen ergens rond de tien jaar oud, van hooibalen maakten. De paniek in de straten toen de jongens kwijt bleken en hoe de zoekende gemeenschap toen, ongeveer iedereen op het zelfde ogenblik de link legde tussen de brandweer die de schapenstal kwam blussen en het kwijt zijn van…,  hoe heetten die jongens nou ook weer??? Hmmh…  En hoe dezelfde gemeenschap toen machteloos het moment aanschouwde wanneer de paniek van de zoekende moeders omsloeg in iets anders, iets dat hen deed stoppen met zoeken en deed instorten. Hoe het roepen van de namen van de jongens (Was het nou ‘Davy’, misschien…, één van de twee?) overging in het krijsen van onverstaanbare oergeluiden. “Niet…, neeje, NEE!!!”, als ik het me juist herinner, was het enige dat ik meende te kunnen verstaan. Zulke dingen gebeuren, leerde ik. En ook dat het leven verder gaat, terwijl er met buurjongens kampen gebouwd worden, maar niet meer met hooibalen…, want die lagen in de schapenstal. Ik leerde dat de hoeven van Rosa, de ezel in de wei ergens achter onzen hof, náást die tennisvelden, naar verbrand haar roken, wanneer ze een hoefbeurt kreeg, of heet dat 'pedicure' bij ezelinnen? Ze schroeien dan de hoeven aan de randjes, of zoiets, denk ik. Pas nog later leerde ik dat haar en nagels, snavels en veren, en hoeven dus ook, eigenlijk allen hetzelfde materiaal, ‘keratine’ bevatten en dacht ik terug aan toen en aan fantastische koppige Rosa, die ook stierf. Haar weide en het bergje daar middenin bleken uiteindelijk een ideaal parcours om met onze fietsen te crossen.  Winkelkarretjes rijden niet goed op gras! Curieus eigenlijk hoe herinneringen zich zo willekeurig aandienen en andere niet. Of bestaat een herinnering pas vanaf wanneer ze zich opdringt?! En alles was een  spelleke, of een wedstrijd. Pissen op de schrikdraad…, of om ter verst, bellekentrek of vanalles tegen gevels of door ruiten mikken, maïsrijden, snoepkes stelen en niet veel later sigaretten en seksboekskes. Die sigaretten oproken in 't park of op school in de kelder onder 't podium van de turnzaal en zo 't brandalarm laten afgaan, hetgeen ons bevestigde in ons gangster-zijn, met de daarbij horende Omerta toen de meesters Jef, Stef en Jan uit onmacht, en juf Lieve ook, praktijken gebruikten die kinderen stimuleerden om te klikken zodoende zelf geen straf te krijgen. Grappig en triest eigenlijk dat zulke jeugdherinneringen opduiken wanneer je bijvoorbeeld een film over een concentratiekamp zit te kijken! Ik las eens dat we volwassen zouden worden wanneer we het spelen afleren, maar ik denk dat mijn kindertijd eindigde toen ik begon de dingen te proberen begrijpen.                        Maar het spelen afleren?!  Ik zou niet weten hoe… En volwassen worden al helemaal niet!                                                                                                                                                                                                            -michA-  

-michA-
0 0