Teksten

DE OUDE DICHTER

Naar aanleiding van het verschijnen van zijn gebundelde dagboeken komt de oude, misschien wel, grootste nog levende dichter van ons land langs voor een voorstelling in onze boekhandel. Om aan zijn wensen te voldoen hebben we een hotel voor hem geboekt. Een van de medewerkers van het hotel is een goeie vriend van me die af en toe een kop koffie komt drinken in onze leeszaal annex koffiebar. Hij weet me te vertellen dat de vrouw van de oude dichter is meegekomen en om een aparte kamer heeft verzocht. Het is vrijdagavond en naast de harde kern zit er een heel divers publiek in de koffiebar. Onder de bewonderaars - variërend van soms vreemd uitgedoste jonge snuiters tot oude grijsaards met mutsen of hoeden waar haarplukken weerspannig onder uitsteken - herken ik enkele bibliothecarissen en een aantal al dan niet getalenteerde dichters en schrijvers waarvan tenminste een van hen zichzelf binnen enkele jaren, als in een droom, daar op die begeerde stoel ziet zitten, hoewel het gewoon dezelfde stoel is als alle andere stoelen hier.Iemand fluistert me toe dat de oude dichter het evenement op een haar na heeft afgezegd, wegens het overlijden van z'n broer. Maar ze hadden naar verluidt al jarenlang weinig of geen contact meer met elkaar. De oude dichter schrijdt binnen, vriendelijk maar gereserveerd - zijn vrouw is er niet bij. Hij kijkt eens rond, vraagt waar de poëzie staat en inspecteert de kast. Het is een kast waar we trots op zijn, er staan honderden gedichtenbundels in; ongeveer alles wat de moeite waard en te verkrijgen is, van aanstormende, gevestigde en verscheidden poëten, door de eeuwen heen.Van de oude dichter is dat niet enkel zijn meest recente werk maar ook wat nog steeds bij de uitgever in herdruk is, waardoor hij een behoorlijk stuk van deze kast inneemt.Tenslotte vraagt hij een glas wijn, gaat aan het tafeltje zitten dat daar speciaal voor hem werd neergezet en stalt zijn boeken en paperassen voor zich uit. We bevinden ons al voorbij het aanvangsuur en langzaam valt het publiek stil, weliswaar zonder de minste aanwijzing dat er iets op til is, als de oude dichter even kucht en de eerste zin leest. De lezing is officieel begonnen. Ofschoon nog maar net gestart, blijkt het - door de grote stiltes die de oude dichter laat vallen - vaak moeilijk om vast te stellen of de voordracht nog verder gaat of alweer afgelopen is. Soms doet het geritsel tussen de paperassen en het bladeren in een boek vermoeden dat er nog iets achter komt. Het is dan ook één van de kenmerken van de oude dichter. Dat hij zijn tijd neemt.Langzaamaan raakt hij op dreef en leest voor uit het boek vol gemoedsbewegingen, waarin hij zo rauw in zijn ziel laat kijken dat een recensent liet weten dat hij de blik tijdens het lezen geregeld af moest wenden. Maar het is een lovende recensie, het zijn allemaal lovende recensies, zeg maar onvervalste liefdesverklaringen voor de oude dichter en zijn meest recente, volumineuze boekdeel waarvan iedereen diep onder de indruk is, zowel vriend als vijand. Ik sta aan de bar toe te kijken, als last man standing, naar de bijna religieuze stilte bij het publiek, naar het onmiskenbare ontzag voor deze hogepriester van de woordkunst die hier op deze plaats en op dit moment een bijna goddelijke uitstraling bezit.In sterk contrast met dit alles wipt, telkens de stem helemaal stilvalt, de kleine hond driftig overeind door het losbarstende applaus waarvoor ze nooit enig begrip heeft kunnen opbrengen. Iedere keer stelt ze zich tot doel dit collectief aangedreven monster met man en macht te bestrijden, een gevecht dat ze aangaat in de vorm van hysterisch geblaf en pas staakt als het weer rustig wordt. Waarna ze opnieuw neerzijgt, genietend van haar overwinning op de recente vlaag van verstandsverbijstering. Merkwaardig genoeg ontlokt deze reactie keer op keer veel lachende gezichten bij de aanwezigen, deels opgelucht omdat de zwaarmoedige sfeer hiermee eventjes wordt doorbroken, maar ook omdat ze er een vorm van appreciatie vanwege mijn viervoeter in menen waar te nemen, want aangezien een teckel niet kan applaudisseren, moet ze haar enthousiasme wel uiten via geblaf. Wanneer het al geruime tijd weer stil is, begint de oude dichter aan een volgend relaas, een bijkomende of andere overpeinzing of beslommering die ooit eens in hem opkwam en die zich al dan niet enkel in zijn hoofd heeft afgespeeld.Af en toe steekt hij, zonder op te kijken of het lezen zelfs maar te onderbreken, een hand omhoog met daarin zijn lege wijnglas. Op zo'n moment kan ik mijn oude professie als cafébaas nog eens demonstreren en loop dan, ietwat overdreven plechtig - ik kan het niet verhelpen - met m'n linkerhand op mijn rug en met in de andere hand de fles, op de oude dichter af. De eerste keer vul ik z'n glas voor een derde bij, maar, luider verder lezend steekt hij z'n hand wat hoger, dus vul ik het glas nogmaals aan en opnieuw tilt hij z'n hand iets hoger, alsof zijn dorst werkelijk niet te stillen valt dus vul ik het glas dan maar tot aan de rand, dit alles tot grote hilariteit van het publiek dat daarna geamuseerd toekijkt hoe hij het glas voorzichtig, zonder te morsen, tot aan de lippen brengt en het lezen net zolang onderbreekt als het duurt om de volledige inhoud in één keer naar binnen te gieten. De oude dichter loodst ons doorheen de gedachtengangen van z'n dertigjarig labyrint en spendeert naar het einde toe ook nog enkele woorden aan zijn gestorven broer, om ons daarna te trakteren op enige neergeschreven bedenkingen hieromtrent en andere zaken en zichzelf met vaste regelmaat op een glas wijn vooraleer er tenslotte de brui aan te geven, tot opluchting van het overgrote deel van de aanwezigen die weliswaar heel erg genoten hebben maar nu ook dorst krijgen en uitkijken naar ietwat luchtiger vertier om hun vrijdagavond alsnog in te zetten, vrolijk nakletsend aan één of andere toog met een frisse pint of iets sterkers. Onze koffiebar loopt leeg, iedereen vertrekt en de oude dichter blijft achter met de obligate bewonderaars wiens boeken gesigneerd moeten worden en die hem bedanken door nog een glas wijn aan te bieden, een aanbod dat hij grootmoedig aanvaardt. Ondertussen raakt de oude dichter steeds meer in zichzelf gekeerd, wat maar goed is ook want aan de woorden die hij spreekt valt geen touw meer vast te knopen. Zijn bewonderaars daarentegen, die de tijdens de voorstelling opgelopen achterstand nu in een snel tempo met wijn en bier proberen weg te werken, hangen als vliegen om hem heen, remmingen vallen weg en ze ratelen erop los. Sommigen vertellen hun hele leven, bewieroken de oude dichter voor wat hij al die jaren voor hen betekende, bedanken hem nogmaals met een handdruk of zelfs al eens een schouderklopje en gedragen zich alsmaar familialer. Michael komt me vragen of de oude dichter binnen mag roken. Er zijn maar een handvol aanwezigen meer en het is tenslotte bijna winter, we kunnen de arme man toch niet naar buiten sturen? Maar ik wijs hem erop dat het rookverbod in publieke ruimtes ook voor oude dichters geldt. Even later merk ik dat de oude dichter iets voorovergebogen staat, een sigaret tussen de lippen, met zijn handen een kommetje vormend rond de aansteker alsof een felle wind ook hierbinnen zomaar toe kan slaan, terwijl Michael hem een vuurtje geeft, met een grote grijns opzij kijkend naar mij, benieuwd wat ik daaraan ga doen. Ik moet hem echter ontgoochelen, want ik doe niets, ik laat het allemaal voor wat het is en gun hem zijn pleziertje.Terwijl ook de laatste aanwezigen beneveld raken, getuige de mij onbekende, oude Vlaamse liederen die ze zingen waarbij hun interesse in de oude dichter begint af te nemen zodat deze mompelend verdwaalt tussen de boekenkasten, maak ik aanstalten om af te ronden. Mopperend verlaten ze het pand, met een brabbelende Michael als hekkensluiter, die, als ik zeg dat hij zijn glas niet mee kan nemen, nog snel het laatste restje van zijn inmiddels verschaalde pils achterover kapt. Ik help de oude dichter in zijn overjas, schuif de mouwen over zijn armen, knoop het kledingstuk vooraan dicht en zet zijn pet op z'n hoofd. Ik begeleid hem naar de wagen, mijn arm stevig in de zijne gehaakt hoewel het pas eind oktober is en de wegen nog verre van glad. Hij laat zich welwillend zakken in de passagierszetel van de oude Peugeot 309 die ik, toen iedereen nog in gesprek verkeerde, iets verderop ben gaan halen en met het oog op deze handeling hier voor de deur heb geparkeerd. Ik rol de veiligheidsgordel naar voor, ga ermee rond de buik van de oude dichter en klik de metalen plug in de houder. Daarna neem ik de kleine hond, zet die op de achterbank in z'n mandje, sluit ik de winkeldeur af en ga achter het stuur zitten waardoor het een beetje aanvoelt alsof ik mijn oude vader wegbreng. Ik draai de baan op en moet meteen naar rechts waardoor het hoofd van de oude dichter onverwacht op mijn schouder belandt en daar eventjes blijft liggen. Ik krijg hem pas weer overeind als ik linksaf moet zodat datzelfde hoofd nu tegen het raampje van de passagiersdeur slaat. Geschrokken hou ik de oude dichter daarna zo respectvol mogelijk met mijn rechterhand bij de kraag van z'n jas vast terwijl ik verder in de richting van het hotel stuur. Echt handig is dat niet, vooral niet als je moet schakelen, maar hierdoor verloopt de rest van de rit redelijk vlot en tenslotte parkeer ik de wagen voor het hotel. Ik stap uit, loop om de wagen heen en help de oude dichter met uitstappen.'Isss errr hierrrr misss-sschien nog een drankgeleeegennnheid waar we noggg een klei-niggg-heid kunnnnen nut-t-t-tiggen?' Hij doet zijn best om duidelijk te articuleren maar sommige letters blijven hangen in zijn mond en lettergrepen lijken bergen waar hij moeizaam over raakt. En hoewel er inderdaad nog veel zaken open zijn op dit tijdstip, het is pas iets na elven, heb ik weinig zin om zo'n kroeg met de oude dichter te betreden. Het is overduidelijk dat de man nu enkel nog baat heeft bij z'n bed. 'Er is ook een bar bij het hotel', opper ik voorzichtig, in de veronderstelling dat hij ook daar niets meer zal krijgen vanwege z'n benevelde toestand en hij zich dan tenminste al dichtbij z'n kamer bevindt.'Wiltt u mij dann verrr-ge-zel-lennn bij een laatsste glasssss?'Ik weet dat het onbeleefd is om dit aanbod af te slaan, want dat het een hele eer is meegevraagd te worden door de oude dichter maar de avonden dat ik mistige redeneringen en dronken gewauwel moest aanhoren toen ik nog in de horeca werkte, hebben voor een klein trauma gezorgd waar ik me in gewone omstandigheden niet van bewust ben maar die op zo'n moment opnieuw de kop opsteekt. Was ik zelf dronken geweest, dan was er nu natuurlijk niets aan de hand en zou ik vrolijk zijn meegetrokken om god weet waar te belanden. Een avondje met de oude dichter, wie weet, het zou een mooie anekdote kunnen opleveren. Ondertussen zijn we bij de deur van het hotel aangekomen.'Ik moet u helaas ontgoochelen, het is een lange dag geweest en morgen is de winkel opnieuw open en ik heb nog wat opruimingswerk. Maar ik ben heel blij dat u vandaag bij ons bent langs geweest en wil u graag nogmaals danken voor de boeiende lezing die u gaf.'Hoofdschuddend wuift hij mijn woorden met een verveelde uitdrukking op z'n gezicht weg, draait zich om en loopt mompelend en met onvaste tred naar de deur die leidt naar de bar van het hotel. Zo verdwijnt hij zonder verder om te zien. De volgende dag verneem ik via mijn vriend in het hotel dat ze de oude dichter midden in de nacht de bar hebben uitgezet. En dat er even later een ijselijke gil weerklonk die bij nader inzien afkomstig was van zijn vrouw die wakker werd toen hij bij haar in bed wou kruipen. Waarna ze hem naar zijn eigen kamer hebben gebracht.Ik blader door de aanbiedingen die de uitgeverijen voor het komende voorjaar in petto hebben, kijk wat er straks allemaal verschijnt en wie we nu eens voor een lezing kunnen vragen. Want je moet zo'n voorstelling toch geruime tijd van tevoren plannen. Zodat je voor niet meer verrassingen dan noodzakelijk komt te staan.

Rino Feys
4 0

WITTE TANDEN

‘Wel verdomme, wie dat er daar is!’In slow motion komt hij overeind.‘Wie is dat wel misschien?’‘Het is Rino,’ zeg ik snel, om deze keer de eerste te zijn, ‘de oudste zoon.’Mijn grootmoeder kijkt naar mijn vader.‘Is dat waar?’ vraagt ze nijdig, verstoord door wat er nu plots weer uitkomt.‘Ja moeder’, zegt mijn vader.‘Hoeveel kinderen heb jij zo?’ vraagt ze.‘Vier’, zegt mijn vader.‘En ik wist daar niets van’, zucht mijn grootmoeder hoofdschuddend.
‘Zie haar zitten,’ zegt mijn vader, ‘zesennegentig komt ze eind deze maand… En ze stapt nog steeds alleen in en uit haar bed!’Grootmoeder schopt met haar ene been in de lucht.
‘Ga je je trui uitdoen?’, vraagt ze.‘Ja,’ zeg ik terwijl ik de col over mijn hoofd trek, ‘zo warm dat het hier is…’‘Ja, en nochtans, de kachel is uit!’ Grootmoeder schudt haar hoofd.Ze schuift de hele tijd met haar ene voet over de grijze vinyl waarmee de vloer bekleed is, iets sneller dan het ritme van de muziek die stil maar schel uit het oude transistorradiootje komt, de ene Vlaamse schlager na de andere.‘Ze loopt tot het eind van de hal en weer terug zonder haar wandelstok en je moet zorgen dat je mee bent hoor!’ zegt mijn vader.‘Waarom loop je zo snel?’ vraag ik aan mijn grootmoeder.Ze kijkt naar haar voet die heen en weer schuift en zegt: ‘Ik zit zo graag in mijn zetel.’
Er komt een vrouw binnen met een looprek, ze wijst naar me en knikt. ‘IK KEN JE HOOR!’ roept ze. ‘MAAR IK WEET JE NAAM NIET MEER!’‘Rino’, zeg ik.‘Je gaat het een beetje luider moeten zeggen,’ zegt mijn vader, ‘ze hoort elke dag een beetje minder.’
‘RINO’, zeg ik, een heel stuk luider nu. Ze kijkt naar me met dichtgeknepen ogen, terwijl ze een hand rond haar oorschelp houdt.‘RINO’, roep ik, nog luider en ze nijpt nog meer met haar ogen.‘RINO! RINO! RI-‘‘RINO!’ roept ze plots en lacht, alsof ze er zelf opgekomen is. Mijn vader en mijn grootmoeder lachen mee. Overal beangstigend perfecte, veel te witte tanden.
Ze staat strak rechtop, het looprek met haar twee knokige handen vasthoudend.‘Het is bijna november en de kachel brandt niet’, zegt mijn grootmoeder en ze schudt opnieuw haar hoofd.‘HEEL DE WERELD IS VERDRAAID’, zegt de vrouw met het looprek. ‘HET WEER IS VERDRAAID, DE NATUUR IS VERDRAAID, DE BEESTEN ZIJN VERDRAAID, EN DE MENSEN ZIJN VERDRAAID.’ ‘DAT IS MIJN OUDSTE ZOON’, zegt mijn vader.‘HET IS GEEN WAAR HOOR!’ roept mijn grootmoeder.‘Maar moeder toch’, zucht mijn vader. Zijn stem klinkt vermoeid.Grootmoeder kijkt van de één naar de ander met verschrikte ogen. De vrouw met het looprek knipoogt naar me, wendt zich naar mijn grootmoeder en zegt: ‘MAAR JIJ KUNT TE MINSTE NOG LOPEN ZONDER LOOPREK!’Lachend haalt mijn grootmoeder haar schouders op.
‘WAT GA JE NU FORCEREN?’ roept de vrouw met haar looprek terwijl ze de hal in staart die zich net buiten mijn blikveld bevindt. ‘Man man man, ze gaat nog eens verongelukken!’ zucht mijn vader die zonet half overeind gekomen is om het beter te kunnen zien maar nu weer gaat zitten.‘ZE STEEKT WEER TOEREN UIT’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het is erg de laatste tijd’, zegt mijn vader.De vrouw met het looprek roept: ‘WACHTEN ZE ERGENS OP JE MISSCHIEN?’‘Wel merci,’ zegt mijn grootmoeder geschrokken terwijl ze naar me kijkt, en met haar hoofd knikt in de richting van de hal, ‘dat is nu de eerste keer dat ik dat van haar zie!’
‘JE HEBT DE KRANT MEEGEBRACHT!’ roept mijn vader naar de vrouw met het looprek en ze lachen naar elkaar, het betreft duidelijk een inside joke, zelfs mijn grootmoeder lacht mee.‘JA,’ zegt de vrouw met het looprek, ‘HOE MIN ZE HIER WETEN, HOE BETER ZE SLAPEN!’‘STAAT ER IETS IN MISSCHIEN?’ roep ik.‘HETZELFDE ALS GISTEREN’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het gaat haar niet om wat er in staat,’ zegt mijn vader, ‘het gaat om wat er in zit!’De vrouw met het looprek vouwt de krant open.‘KIJK EENS HIER!’ Ze tovert een koekje tevoorschijn, en draait zich naar me toe: ‘MOESTEN ZE ZIEN DAT IK MIJN KOEKJE AAN JE VADER GEEF, IK ZOU ER GEEN KRIJGEN, BEGRIJP JE? HOEWEL IK EVENVEEL RECHT OP EEN KOEKJE HEB ALS IEDER ANDER. IK BETAAL HIER OOK ELKE MAAND MIJN DEE-‘‘WE GAAN DAT MET PLEZIER OPETEN!’ roept mijn vader.
Mijn grootmoeder is ongemerkt opgestaan en naar het wc gegaan. ‘Ik ga toch maar eens kijken’, zegt mijn vader na een tijdje.‘Maar moeder toch,’ hoor ik hem zeggen, ‘je moet je haar niet kammen, het is nog maar geborsteld, het zal helemaal plat liggen’.Ze komen samen weer tevoorschijn terwijl mijn vader vruchteloos door haar haar woelt met zijn hand. Mijn grootmoeder blijft staan met haar ogen toe.
‘Hou je sterk hé broere,’ zegt hij, we staan op straat en zoals gewoonlijk geeft hij mij eerst een hand en dan een kruisje op mijn voorhoofd,‘God zegene en beware je, en altijd goed opletten onderweg.’Ik kijk in mijn spiegel terwijl ik weg rijd en als ik aan het eind van de straat kom staat hij er nog steeds, met zijn armen gekruist.

Rino Feys
17 0

VLIEG

  Een keer per jaar stofzuigen we de zolder. Ons huis is groot, te groot om eerlijk te zijn. We hebben voldoende plaats om al de spullen die we niet meer nodig hebben maar waar we geen afstand van kunnen doen te stockeren zodat we de zolder niet hoeven te gebruiken. Dat vergemakkelijkt het stofzuigen in hoge mate. Niets dat verplaatst moet worden. De hele oppervlakte in een vloeiende zigzagbeweging beroeren met de zuigmond die al het stof en vuil met een verrassende kracht katapulteert doorheen die schokkerig dansende stofzuigerslang.Vandaag was het zover, en ik had er zin in.Halverwege verving ik de stofzak. Het laatste deed ik de spinnenwebben in de hoeken en rond de ramen. Spinnen zoeken naar de meest winstgevende locaties om hun constructies te monteren, en waar vang je een prooi op een donkere zolder gemakkelijker dan aan een van die ramen, allebei met die typische barst in het glas? Spinnen sloven zich uit om zo'n vangnet onzichtbaar te maken en toch, ook al veranderen die webben na verloop van tijd in vormeloze stofnetten ontdaan van al hun finesse en subtiliteit en kun je ze van meters ver waarnemen, dan nog raken er vliegen in verstrikt.Je zou denken dat, wanneer een vlieg zich vast gevlogen heeft in zo'n web, dit voor de anderen qua waarschuwing kan tellen. Toch hebben hier op enkele vierkante centimeter tientallen vliegen een doodstrijd geleverd. Misschien zie ik het verkeerd, komen vliegen hier – aan het eind van hun Latijn – gewoon om te sterven, een laatste blik op die onbereikbare wereld achter glas. Ofwel wilden enkele stoutmoedige vliegen die ene bevrijden, zoals een naar de bakkerij fietsende liefhebber van een mooie zonsopgang achter een, het kanaal in duikelende wagen springt om nooit meer boven te komen.Wie weet wat er in de bovenkamer van een vlieg omgaat?Sinds ik, toen ik klein was, de vleugels uittrok van een vlieg, loop ik gebukt onder een last. Eerst negeerde ik het schuldgevoel en sloeg ’s zomers met een mepper honderden vliegen plat die de kat dan oppeuzelde. Tot ze er op een dag genoeg van had en daarna bleven de vliegen liggen wat mij de jacht deed staken. Het gebeurde, zoals ik al zei, lang geleden, toen ik de smaak van het stofzuigen nog niet te pakken had. Die kat heeft massa’s vliegen het leven gered. Kort daarna kantelde er iets in mijn hoofd, en kon ik geen vlieg meer kwaad doen.Ik moet bekennen dat vliegen me met het verstrijken der jaren steeds meer fascineren. Dat kleine wonder der natuur. Die verbluffende hoogstandjes in luchtacrobatiek gekoppeld aan ongekunstelde nederigheid, alsof het vanzelfsprekend is. Maar zelfs als ze gewoon stil zitten: het stretchen en roteren van die delicate vleugeltjes, het enthousiaste wrijven in die pootjes. Alsof ze grote plannen hebben. Want ook al leeft een vlieg slechts dertig tot veertig dagen, waarom zouden ze er niet van dromen om binnen die tijdspanne iets fundamenteels te veranderen? Iets te betekenen waardoor iedere vlieg hen nadien bedenkt in hun gebeden? Dat steentje te verleggen in die rivier op aarde?Want wat weten wij eigenlijk? Alles is mogelijk.In de jaren dat ik op deze wereld ben heb ik vooral geleerd dat veel van wat gezegd of beweerd wordt, uiteindelijk wordt weerlegd.Lang geleden stuitte ik in de bib op een boekje over de vlieg. Het stond vol merkwaardige feiten die ik om de een of andere reden nog steeds ken. Zoals dat vliegen over twee facetogen beschikken die elk uit een vierduizendtal kleine, zeshoekige ogen bestaan waarmee zij bewegingen detecteren waarvan de bron soms nog niet weet dat hij ze maakt. Of dat een vlieg per seconde tweehonderd keer met de vleugels fladdert en ondertussen alweer twee meter verder is. Of dat larven van vliegen gebruikt kunnen worden om wonden schoon te maken. Of dat ze 's nachts op je lippen komen zitten om te proeven van je speeksel.Ik las ergens dat spinnen daarentegen eerder toevallig in je mond belanden terwijl je slaapt. Mensen eten gemiddeld per jaar zo'n veertien spinnen op. Stel je voor dat zo'n spin helemaal niet toevallig in je mond terecht komt, maar dat zij daar gewoon zit te wachten in de hoop dat er een vlieg komt drinken. En dat ze toeslaat, even krachtig en verrassend als een krokodil die een jong hert vanuit het niets overvalt en het water in sleurt, en die kansloze vlieg – dronken van genot – met nijdige prikken verdooft en inpakt. En dat allemaal in de beschutte holte van je mond terwijl jij vredig verder slaapt. Je mag er niet aan denken.Ik had een verdund hulpstuk op de stofzuigerbuis gemonteerd waarin de achter elkaar aan wapperende, dikke slierten spinnenweb vol kadavers verdwenen. Sommigen vielen op de grond en ik haastte me ze op te zuigen. Een paar keer had ik de indruk dat er nog beweging in zat maar de zuigkracht was zo groot dat ik het nauwelijks kon zien. Het leek me ook onwaarschijnlijk, want het was hier zo koud en vliegen zoeken toch de warmte op? Ik was even uit het oog verloren dat hun vrijheid momenteel aan banden lag.Al stofzuigend herinnerde ik me dat sommige vliegen tot een maand als larve leefden voor ze ontpopten. Stel je voor dat je dan op je eerste dag als vlieg in zo’n web terecht kwam… En er was geen spin te bekennen om je uit je lijden te verlossen. Enkel afwachten tot je maandje erop zat, of tot je door ontbering omkwam.Op dat moment zag ik een vlieg houterig over de houten vloer kruipen. De spieren stram door de koude of te weinig beweging of verlamd van angst voor die stofzuigerslang. Ik kreeg medelijden met het schepsel. De toekomst zag er bar uit. Geboren in de ijstijd. Je leeft maar je zult nooit optimaal van dat leven genieten en geen god die met je bezig is. Of zou er een hemel voor vliegen bestaan?Toen ik ’s avonds naar tv zat te kijken dacht ik plots weer aan die vlieg die daar kroop over de oude houten plankenvloer van die eindeloze zolder. Het was dus meer dan waarschijnlijk dat ik dan toch levende vliegen opgezogen had. De ongelukkigen met de kracht van een orkaan mee geslingerd tot diep in die benauwde ruimte waar de storm nog een hele tijd woedde en waar je – hoe goed voorzien je ook was - geen vleugel voor je ogen zag. Om wakker te worden in die ondefinieerbare massa van vuil waar je nooit meer uit zou komen.Zouden er overlevenden zijn? Wat ging er in hen om? Zouden ze zich als het slachtoffer van een natuurramp beschouwen? Zouden ze er enig begrip voor kunnen opbrengen dat ik, de god van dit huis, het nodig vond te stofzuigen die dag?    

Rino Feys
0 0

BOY GEORGE

Ik ving een bliek. Later leerde ik dat dit een bijnaam was voor de kolblei. Hij was ongeveer dertig centimeter lang en daarmee met voorsprong de grootste vis die ik ooit gevangen had. Ik haalde het haakje uit z'n lip en keek vol verwondering naar de vele variaties aan rode en blauwachtige kleuren in die op het eerste zicht kleurloze schubben. Het werd daardoor ineens ook de mooiste vis die ik van mijn leven al had gezien. In plaats van hem terug te werpen zoals ik gewoonlijk met de vangst deed, nam ik de bliek mee naar huis. Mijn moeder had geen bezwaar. Later bekende ze dat ze niet geloofde dat een dergelijke vis in een aquarium kon overleven. Ze haalde een doorschijnend plastieken bakje van de zolder. Het was veertig centimeter lang. De bliek leek heel blij met zijn nieuwe thuis. Hij bleek niet te lijden onder het feit dat hij slechts een heel klein beetje voor- en achteruit kon zwemmen. Achteraf leerde ik dat je het met een vis eigenlijk nooit écht weet. Hij belandde zonder mopperen bovenop de keukenkast, net onder het plafond. Omdat de bliek er in een enthousiast ogenblik niet per ongeluk uit zou kunnen springen legde ik er een stukje volièregaas op. Telkens ik de visbak naar beneden haalde om te reinigen, viel me op hoe warm het op die hoogte was. Het was een wonder dat hij het uithield in die hitte. Om de een of andere reden moest ik altijd aan Boy George denken. Dat had waarschijnlijk met die kleurschakeringen te maken die zich openbaarden als je vanuit een bepaalde hoek naar hem opkeek. In het geschminkte gelaat van de zanger van Culture Club kon je, als je goed keek, ook wat blauw en rood onderscheiden. En dus noemde ik hem zo: Boy George. Ik weet niet of hij echt tevreden was met die naam. In dat bakje bovenop de kast overleefde hij nog vier jaar lang.Op een dag, toen ik zijn verblijf weer eens schoonmaakte, sprong hij zonder enige waarschuwing vanuit de emmer die op het aanrecht was geplaatst, in het afwaswater. Het succes van deze actie verraadde dat hij deze sprong al lang tevoren had gepland. Ik had er geen idee van dat hij zo ongelukkig was. De hele avond scheidde hij bellen af. ‘s Morgens stond er een laagje schuim bovenaan de bak. Mijn huisgenoten vonden het allemaal heel vermakelijk, maar voor mij was de grap er snel van af. Boy George ging voor- noch achteruit. Hij verroerde zelfs geen vin meer.

Rino Feys
0 0

OPA VOGEL

De vrouw keek me rustig aan. Ik wist zeker dat ik haar nog nooit gezien had, maar tegelijk kwam die blik me zo bekend voor dat het me uit evenwicht bracht. Het duurde even voor ik wist wat het was. Ze had de ogen van John Hurt.Dat onverzettelijke, maar ook het weemoedige. De wijsheid, maar ook het onredelijke. Die subtiel aanwezige maar loodzware zweem van ontgoocheling.'Mijn man is overleden. Hij was een groot liefhebber van vinken en duiven, en de kleinkinderen noemden hem opa vogel. En nu ben ik op zoek naar een kinderboek over een vogel die op een dag weg vliegt, en nooit terugkeert.'Ik vroeg me af of we hier zo'n boek hadden, maar kon me niets voor de geest halen.'Denkt u dat u zoiets heeft?' In haar stem klonk nieuwsgierigheid, maar in die ogen las ik dat haar wereld niet zou instorten als de uitkomst negatief was.We liepen naar de rouwboeken voor kinderen. Ik stak haar 'Een opa om nooit te vergeten' in handen.'Dat is te somber', zei ze. 'Daarbij, het moet over een vogel gaan. Een vogel die van hierboven toekijkt, en zorgt voor diegenen die beneden achtergebleven zijn.'Ik was onder de indruk. Dat iemand geloofde dat zo'n specifiek, zelf bedacht verhaal misschien bestond. We begaven ons naar de kinderboekenafdeling, maar in al de boeken die we vastpakten verdween nergens een vogel, als er al een in voor kwam.'Hebt u vooraan het tafeltje met de nieuwe aanbiedingen bekeken?' Het was eigenlijk meer een wanhoopsvraag, en nee, dat had ze niet.We liepen er naartoe en taxeerden het aanbod. Mooie boeken, daar niet van, maar iets met vogels zat er niet tussen. Ik deed nog een allerlaatste poging, hoewel ik wist dat die gedoemd was te mislukken.'Dit boekje gaat ook over iemand die verdwenen is', zei ik, en wees Martha aan, een recent verschenen boek van Mannetje Koek, door Pieter Gaudesaboos & Lorraine Francis.Ze las de eerste zin, 'Toen Martha stierf, waren haar vrienden heel verdrietig', en schudde traag het hoofd, haar blik op oneindig.Alsof doordrong dat dit niet het boek was dat ze zocht, en het duidelijk begon te worden dat dit ook niet de plaats was waar ze het boek zou vinden.Maar hoewel ik wist dat Martha Opa Vogel niet was, gaf ik nog niet op.'In het boek ruimen sheriff Suikerklont, Mannetje Koek, blokje IJs en nog andere vrienden van Martha haar huis op na haar dood. Terwijl ze daarmee bezig zijn vertellen ze elkaar om beurten iets dat ze met Martha hebben meegemaakt. Dan nemen ze iets uit haar huis mee als herinnering.''Nee!' zei ze, met vermoeid wegdraaiende ogen en ergernis in haar stem, 'er moet een vogel in voorkomen!'Strijdlustig keek ze me aan, al was er ook teleurstelling en mededogen in die blik. Ze schoof haar handen in wollen handschoenen en liep naar de deur. Daar draaide ze zich nog even om en knikte naar de tafel waar we zojuist gekeken hadden.'Ik kom nog wel eens langs, en misschien heb je tegen dan iets gevonden.' Maar ze keek alsof het haar eigenlijk niets meer kon schelen. Zij was die dag de klant waar ik nadien het langst aan dacht.

Rino Feys
10 0

HOUVAST

Ik parkeerde mijn wagen en liep in gedachten verzonken naar de hoofdweg. Sinds de kapster een briefje tussen mijn ruitenwissers stak met het verzoek de ruimte voor het kapsalon aan haar klanten over te laten, zette ik mijn wagen iets verder. Maar eerlijk gezegd begreep ik het niet goed. Er stonden acht of negen huizen, fermettes en kleine villa’s, meestal half-open bebouwingen. De parkeerstrook liep door zover de huizenrij strekte, was openbaar en hierdoor beschikbaar voor iedereen. Voor of naast het kapsalon; eigenlijk maakte het niet zoveel verschil uit waar ik stond.Maar ik vermoedde dat de kapster onder het knippen graag naar buiten keek.Het was nog halfduister. De korte wandeling was het enige wat me nog scheidde van een reeks handelingen waarmee mijn dagtaak begon. De poort ontgrendelen. De verschillende toegangsdeuren ontsluiten. Het alarm uitschakelen. De verwarming hoger draaien. De lichten aansteken. Maar eerst nog in het donker kiezen op welk kanaal de radio vandaag de stilte van het ontwakende gebouw mocht verbreken.De wandeling duurde ongeveer drie minuten. Wanneer ik de hoofdweg bereikte restte nog een kleine tweehonderd meter. Het was een drukke straat, het verkeer denderde voorbij en enkel de lichten even verderop zorgden voor een korte onderbreking. Auto’s, bestelwagens en bussen, maar vooral veel vrachtverkeer.Ik had het uitgerekend. Ongeveer een op de drie keren dat ik het traject aflegde was er een vrachtwagen die vertraagde en de parking van het slachthuis opdraaide, aan de overzijde van de straat, ongeveer halverwege mijn wandeling langs de hoofdweg.In de uitsparingen in de zijkanten zag je op verschillende niveaus wit-roze ruggen, onbeschermd en bloot. Stevige, ongehavende ruggen die niet begrepen wat er gebeurde, verstomd afwachtend. Ze voerden een scherpe, doordringende geur met zich mee.Ik had deze week al twee dergelijke vrachtwagens gezien en ik bedacht dat, statistisch gezien, de kans klein was dat ik er vandaag nog een zag. Ik keek naar de lucht in de verte, naar het trage, onmerkbare wijken van de duisternis. Ik was nog enkele tientallen meters verwijderd van de hoofdstraat.Het duurde even voor ik begreep wat er gebeurde. Het leek op het jankende knarsen van remmen, maar luider. Een gigantische vrachtwagen die aan het eind van de straat in de opening tussen de huizen tevoorschijn kwam. De gekromde ruggen in de uitsparingen. Het alles overstemmende gekrijs en gehuil, waarna de gebouwen het gevaarte met bijhorende geluid bijna ogenblikkelijk weer opslorpten.Ik bereikte de hoofdstraat en zag hoe de gillende vrachtwagen de parking van het slachthuis opreed. In mijn hand hield ik m'n sleutelbos, de sleutel van de poort tussen duim en wijsvinger geklemd.

Rino Feys
4 0

VERTROUWEN

Ze is wakker. Hij zegt het met een glimlach, alsof hij me daarmee gerust kan stellen. En verder: dat de operatie goed verlopen is en dat er geen verwikkelingen waren. Dat ze de wonde zowel van buiten als van binnen hebben gehecht. Dat je er achteraf nauwelijks iets van zult merken, en ze eigenlijk alweer gewoon rond kan lopen. Dat wij als mensen een week het bed zouden moeten houden, maar dat een hond taai is, en van zoiets weinig of geen hinder ondervindt. Hij neemt me mee, naar een aanpalende kamer. Ik sta voor de kooi waarin ze ligt. Ze kijkt me aan. Geen blijdschap in die ogen. Geen gekwispel met die staart. Geen aanstalten om naderbij te komen. Niets.Het is dan ook erg, héél erg, ik weet het.Maar wat moesten we dan? Het minste dat je kunt zeggen is dat ze nogal lusteloos was. Dat er melk uit haar tepels spoot als je er per ongeluk over wreef, was natuurlijk ook wel vreemd, maar nieuw was dat niet. Wat ons echt zorgen baarde, was haar gebrek aan eetlust de jongste weken. Het was niet de eerste keer, en ik had het al eens opgezocht. We waren teveel met haar bezig. Maar het is dan ook zo'n aanhankelijk hondje. Je kunt toch moeilijk boos zijn als ze je dol van vreugde komt begroeten. Als één van ons afwezig is, ligt ze te wachten, de deur in het vizier. En als we er beiden zijn, verdeelt ze haar tijd over ons twee. Van de ene schoot naar de andere. Dan fluisteren we woordjes in haar oor, waar zij gebiologeerd naar luistert, of doet alsof.Ik heb haar nog nooit met iets zien spelen. Balletjes of speelgoed zijn niet aan haar besteed. Heel uitzonderlijk ligt ze dromerig op een steentje te kauwen, of op een takje. Dan brengt ze zo'n ding ook wel eens in huis en koestert het een tijdlang in haar mandje. Verder volgt ze iedere beweging die we maken. Werpt ons verliefde blikken toe. We noemen het de fluwelen blik. Haar liefde voor ons bleek uiteindelijk zo groot dat ze ervan in verwachting raakte. Een beetje zoals de heilige maagd Maria overkwam. Maar dat was toch nog een ander soort wonder. In dit geval sprak men van een schijndracht. Dat verklaarde de putten die ze graafde. De nesten die ze maakte. Dat ze zich soms stilletjes en in zichzelf gekeerd in een hoekje terugtrok. De aanvallen van neerslachtigheid. De agressieve uitvallen naar vreemden. Verder was het niet ondenkbaar dat die langdurig gezwollen melklieren leidden tot een tumor. De kans was dus reëel dat we haar gingen verliezen. De woorden stokten in onze kelen. De dierenarts bevestigde ons vermoeden. Op anderhalf jaar tijd was dit de derde keer. Hij schreef haar opnieuw pilletjes voor, maar na een paar weken was er nog niets veranderd. Hij wreef zich in de handen toen hij ons opnieuw in zijn wachtzaal aantrof. Zei dat hij het had verwacht. Dat er, alles welbeschouwd, maar één oplossing was voor dit probleem. En dat we niet mochten schrikken, want het was nogal drastisch. Het kwam neer op een sterilisatie. Baarmoeder en eierstokken moesten eruit.Dit ging toch iets te ver voor ons. Dat we een, nou ja, gezonde hond moesten laten opereren zat ons dwars. Dat we haar de kans om leven voort te brengen moesten ontnemen, het hamerde op ons geweten. Een tijdlang beheerste het ons leven. Ze is hier dan ook een volwaardig lid in huis. We spraken erover met vrienden. Zij die geen hond hadden vonden het fel overdreven en banaal ten opzichte van het echte lijden op deze wereld. Zij die wel een hond hadden drukten ons op het hart de ingreep niet langer uit te stellen. Doorslaggevend bleek het relaas van een bevriend koppel dat met een snik in de keel verhaalde hoe zij hun hond hierdoor op jonge leeftijd waren verloren. De volgende dag maakten we een afspraak. Ze richt zich op en kijkt me onderzoekend aan. Lijkt zich een en ander af te vragen. Wist jij hiervan? Zat jij ook in het complot?Plots komt ze overeind en loopt een beetje beverig, onzeker naar me toe. Ik help haar uit de kooi, zet haar op de grond. In een grote boog loopt ze om de dierenarts heen, gehaast, snuffelend op zoek naar iets.Zie je wel, zegt de man in de lange witte stofjas, je zou haast denken dat ze het alweer vergeten is. Wanneer ik in het bezit ben van haar riem en halsband, ga ik haar achterna. Ze wacht aan de deur naast een grote, gele plas. Dus daarom moest ze zo snel de kamer uit.Ik draag haar naar huis. Haar buik is over de hele lengte dichtgenaaid; een warme thuis van zijn inboedel beroofd. Zo zie je maar: ook al heb je niets, dan nog weten ze wel iets te vinden. Ze ziet er moe, angstig en gekwetst uit. Die blik vol vertrouwen is verdwenen. Ik leg haar neer in de zetel. Ze draait zich van me weg. Wat ik ook zeg, ze doet net alsof ze me niet hoort.Ik fluister haar lievelingswoordjes, maar het haalt niets uit.Slechts bij haar gratie ben ik een hondenfluisteraar.

Rino Feys
4 0

ZEVEN SFEREN

De magere vrouw leunde met haar linkerhand op de winkeltoog. Een deel van de huid tussen wijs en middenvinger kleurde okergeel. Ze had een pijnlijke grimas op het gezicht alsof ze aan die kant last had van haar heup. Jaarringen die afklokten ver voorbij de tachtig. 'Zeg jong luister eens, heb je hier ook occasieboeken?' Een stem die kraakte als antiek parket en een gelaatsuitdrukking waar niet mee te spotten viel, maar terwijl ze sprak kwam er een wulps, ironisch trekje om haar mond. Ik zette in op een gepensionneerde, kettingrokende actrice en wees naar de trap. 'Op het eerste verdiep', zei ik. Ze blaasde verontwaardigd, en draaide haar lichaam heen en weer, nog steeds op die hand steunend terwijl ze met haar andere hand mijn woorden wegsloeg.'Maar jong toch... Dat zal niet meer gaan hoor!' Ze dacht even na, en boog zich toen iets verder naar me toe.'Maar misschien kun je zien of je het in je stock hebt? Het boek dat ik zoek heet 'zeven sferen'. Een vriendin leende het ooit eens aan me uit, een machtig boek!' Door dat 'machtig' ging een stuk van haar waardigheid verloren, maar ze verkreeg er iets rebels voor in de plaats, en het werkte ook een beetje als verjongingskuur. Bijna alsof ze 'keigoed' had gezegd.Ik wist dat we het hier niet in voorraad hadden, nieuw noch tweedehands. Maar via het bestelsysteem verscheen een gelijknamig boek van F. Visser. Helaas was het momenteel niet verkrijgbaar. Toen googelde ik 'zeven sferen'. Het leverde me enkele tienduizenden hits met verschillende bewustzijnsniveau's op. De bijhorende afbeeldingen lieten er geen twijfel over bestaan dat we ons in spirituele en paranormale wateren begaven.'Weet u de naam van de schrijver?' 'De schrijver? 't Was ergens in de jaren negentig dat ik het boek leende... Zolang kan ik niet onthouden hoor! Maar 't was een groen boek... Of een blauw...''Misschien kun je nog eens bij die vriendin informeren?''Maar haar naam weet ik ook niet meer! Zelfs niet of ze nog leeft! Ik weet alleen maar dat het een fantastisch boek was, en dat ik het sindsdien altijd wilde hebben.'De stoere achteloosheid waarmee ze sprak met die doorrookte stem had iets grotesks. De monotone, verveelde bijklank deed denken aan de hoogdagen van de film noir, en heel even zag ik Bette Davis, of nee, Humphrey Bogart voor me staan.'De zeven sferen', herhaalde ik met de moed der wanhoop, terwijl ik over het scherm scrolde.'Jamaar, jong, ik zeg zeven, maar het kunnen er ook meer geweest zijn hoor! Luister eens, als je iets vindt, leg het dan opzij voor me. En wie de schrijver is doet er niet toe!' Ik noteerde de vermoedelijke titel, haar telefoonnummer, en zei dat ik eens uit zou kijken. Even later, ik was nog steeds aan het zoeken, kwam ik opnieuw bij het gelijknamige boek van Frank Visser uit. Het dateerde uit 1995 en was verschenen bij Uitgeverij der Theosofische Vereniging in Nederland. Ik toetste het nummer van de uitgever in. De enthousiaste man aan de andere kant van de lijn vond het heel vreemd en bijzonder jammer dat ik het niet kon bestellen. Maar hij had het boek nog steeds in voorraad en weet je wat? Hij was al een exemplaar aan het inpakken om op te sturen! Of wenste ik er twee?'s Avonds, nadat ik de reclameborden binnengenomen had, sloot ik de winkel af en liep naar het Polenplein.Steunend op een wandelstok stond ze tussen geparkeerde wagens. Ik hoorde haar praten, maar het was te veraf om te begrijpen wat ze zei. Soms gingen haar stem en wijsvinger tegelijk de hoogte in, alsof ze een monoloog opvoerde. Af en toe zweeg ze even, tergend traag een lange haal van haar sigaret nemend - zo afgekeken van Mae West. Maar misschien was het wel andersom. Ik besloot te wachten om haar het goeie nieuws te melden. Want hoewel in zichzelf pratende mensen niet meer zo vreemd zijn als pakweg vijftien jaar geleden, leek ze me het type niet dat draadloos telefoneerde. Nee, dit was gewoon een verdwaalde diva, die midden op een plein haar tekst doornam.

Rino Feys
3 0

ONZE HOOP IN BANGE DAGEN

Het is op zijn minst zes jaar geleden dat we hier nog zoveel post kregen! Grote witte briefomslagen, maar ook gele, blauwe, oranje, rode, groene, bruine, paarse... Geen betalingen, aanmaningen, reclamedrukwerk maar voor de verandering vriendelijk opgestelde geschriften gericht tot de degenen - op de envelop soms afgekort tot 'fam.' ook al zijn we helemaal geen 'fam.' - wonend op dit adres. En onnodig te wachten op de postbode, de brieven dwarrelen de hele dag door in onze bus, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, zoals het de goeie voorvader van onze mailbox betaamt. Als een oude papieren sneeuwdroom die bewaarheid wordt.Plots weerklinkt dat metalige tjinngg, en een golf van vreugde schreeuwt het uit in onze borstkassen terwijl het piepend schuiven van de brievenbusklep over de naar binnen draaiende geleiders hoorbaar is, en daarna het zachte getokkel van - weeral! - een deinend schrijven die deze benauwde brievenbus niet kent en de zijkanten raakt terwijl het ons leven geruisloos probeerde binnen te dringen. Goed nieuws voor meneer de postbode: de hond veert niet eens meer op! Daarna: het optrekken van een wagen, het snauwende, verwijderende brullen van een scooter, het vage gerinkel van een fietsbel, of helemaal niets: misschien een gehaaste jogger, onder die kap luisterend naar de selectie op z'n iPod, of een zich van deur naar deur slepende bejaarde?Soms is er enkel een visitekaartje te vinden. Een flard van ontgoocheling die door het hart trekt - heel kortstondig - want wij begrijpen het maar al te goed: niet iedereen heeft tijd om de hele dag brieven te schrijven, en zo'n naamkaartje is nog altijd beter dan niets! Meewarig schudden we het hoofd of grinniken vol verbazing als we de beroepen van de briefschrijvers zien: een uitbater van een elektronicazaak, een gepensioneerd politiecommissaris, een maatschappelijk werkster bij het ziekenfonds, een leraar wiskunde, een verpleegkundige, een huisvrouw, een bediende, landbouwster, houtbewerker, tuinbouwer, opvoedster... Gewone menschen dus, goed volk, zoals jullie, zij en wij! Nu en dan schrikken we op, bij een oude klasgenoot, een ver familielid, of een oude vriend of vriendin. Ook veel gezichten die we reeds kenden, maar waar we geen naam op konden plakken, een buur, iemand die we tegenkomen in de krantenwinkel, waarmee we staan aan te schuiven in de supermarkt, of gewoon op straat passeren terwijl we naar de bakker lopen. Nu hoeven we er ons niet langer vanaf te maken met een schichtig knikje, maar kunnen we vrolijk, schalks knipogend roepen: Dag Guido! Hallo Luc! Fijne dag Amelie! Alles goed Ugur?

Rino Feys
9 0
Tip

DONDERSLAG

We zaten met z'n allen rond de keukentafel en plooiden gigantische tabaksbladeren open wiens bestemming het was dikke sigaren te worden. Ondertussen luisterden we naar 'Tineke met haar geheimzinnig dingetje' op radio Tornado. Tineke was de vrouw van Tony Lenko, en samen runden ze het radiostation waarvan de naam voluit 'Totale Ontspannings Radio Naast Alle Dagelijkse Onderrichtingen' betekende. In haar programma liet Tineke (toen ik haar voor het eerst in werkelijkheid zag was ik geschokt door haar omvang) een geluid horen waarvan de luisteraars de oorsprong moesten raden. Mijn broer veerde recht en vroeg moeder om te mogen bellen. Verrast keken we hem enkele seconden aan. Moeder verbrak de betovering. 'Allez!', zei ze, 'Voor één keer. Maar eerst je handen wassen!' De vochtig gehouden, bruin geworden tabaksbladeren scheiden een bruine smurrie af die eerst aan je vingers en daarna hardnekkig aan alles wat ze aanraakten bleef zitten. Mijn broer waste z'n handen, liep naar de telefoon en draaide het nummer dat tijdens het programma zo vaak herhaald werd dat we het jaren later nog van buiten kenden. 'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Dag Andy' (nu liet Tineke een korte stilte vallen en probeerde de spanning op te bouwen) 'Weet jij misschien (stilte) naar welk geluid (stilte) wij luisteren?' 'Ja', zei Andy, 'dat is het geluid van een krakende balk'. 'Ai', zei Tineke terwijl er op de achtergrond een donderslag te horen was, 'jammer genoeg is het geen krakende balk Andy... Toch bedankt om mee te spelen en de volgende keer meer geluk!'. Ontgoocheld legde mijn broer de hoorn neer, en kwam weer bij ons aan tafel zitten. Stilzwijgend gingen we verder met het van elkaar losmaken en openvouwen van tabaksbladeren. Ondertussen luisterden we naar andere deelnemers aan het spel die zelfverzekerd klonken maar er uiteindelijk ook niet in slaagden het raadsel op te lossen. Tenslotte stond mijn broer opnieuw recht en keek moeder vragend aan. 'Allez', zei ze, 'maar eerst je handen wassen en 't is wel de laatste keer vandaag.'Hallo', zei Tineke, 'met wie spreek ik?' 'Met Andy', zei mijn broer. 'Ah Andy', zei Tineke, 'ga je het nog eens proberen?' 'Ja', zei Andy en vergaarde moed. 'Is het echt geen krakende balk?' Even bleef het stil, maar toen donderde het in de verte. 'Nee Andy', zei Tineke, het is helaas nog steeds geen krakende balk.' Verbluft staarden we met z'n allen naar Andy die met een ernstige frons inhaakte en toen opnieuw aan tafel kwam zitten. In gedachten verzonken luisterden we verder naar de andere deelnemers. Het regende donderslagen. Mijn broer mompelde iets. 'Wat?', vroeg mijn zus. Hij zweeg. 'Als je mokt, mag je nooit meer bellen', dreigde mijn moeder. 'Dat het toch een krakende balk is', siste Andy koppig.

Rino Feys
37 0

Opleiding

Publicaties

A Shadowgraphic History 1 & 2, stopcomics (eigen beheer)
Altijd Ergens Oorlog, tekenaar Jimmy Hostens, scenario Rino Feys
Kruimels, Op zoek naar een toekomst (eigen beheer)
Microkosmos, Verhalen uit de kringloopwinkel (Mammoet/Epo)

Prijzen