Lezen

Felidi: hoofdstuk 3

Rustig blijven, rustig blijven. Dacht Thijs in zichzelf. Het is toch niet zo moeilijk? Even snel een meisje ontvoeren. Wat klets ik nou! Oké, nu is het moment. Thijs sprong op en hield zijn hand voor het meisje. “Wees stil en volg mij!” probeerde Thijs nog te zeggen. Alleen had het meisje wat sterke tanden. Ze probeerde te vluchten. Zijn hart sloeg een slag over. Mijn zweep! Hij nam zijn zweep en probeerde zo goed mogelijk te richten. Hij hield meer van dolken. Daar kon hij beter mee richten. Met zijn zweep was hij altijd slecht geweest. Het lange touw wikkelde zich rond het meisje haar voeten. Een blauw licht verlichte heel de gang. Dit kon nooit goed zijn. De transformatie was al bijna begonnen! Er was iets vreemd aan het meisje. Ze was op de één of andere manier speciaal. Meestal kreeg je de transformatie na de aanraking van de diamant. Maar nu was die al bezig. Hij zag dat ze bewusteloos was gevallen. Nog even en ze kreeg haar tijgervorm. Hij moest snel zijn en de dokter raadplegen. Tijd om terug naar de basis te gaan. Lieze probeerde haar ogen te beschermen tegen het licht. Ze wreef in haar ogen en probeerde recht te kruipen. Haar gevoel in haar handen en benen kwam terug. Behalve in haar linkervoet. Ze probeerde hem te bewegen maar ze voelde alleen pijn. Rond haar stonden overal lege ziekenbedden. De lakens lagen perfect geplooid en leken nooit aangeraakt. Naast haar stond een nachtkastje. Roze bloemen fleurde de boel wat op maar veel hielp het niet. Een glas water stond klaar voor als ze dorst zou hebben. Maar het enige waar ze aan dacht was ontsnappen. Ze zocht naar open ramen maar voor elk raam stonden tralies. Met een zucht liet ze zich terug op haar kussen vallen. Ze voelde zich machteloos. Een tweede ontsnappingspoging ging nooit lukken. En bovendien was haar voet waarschijnlijk gebroken. Ze voelde een traan over haar wang lopen. Ze miste Tina, Thomas en zelfs Hannes. Als er maar iemand was die ze kende. Die haar kon komen redden. Tot haar verbazing werd haar oproep beantwoord. Op de gang hoorde ze voetstappen. Ze begon te panikeren. Wat als ze haar echt wilden gaan vermoorden of experimenten op haar gingen uitvoeren? Ze mocht er niet aan denken. Ze sloot haar ogen en deed alsof ze sliep. Het enige wat ze nog hoorde was een piepende deur die open ging. 'Wees stil, ze slaapt nog.' hoorde ze een oude mannenstem zeggen. 'Wacht eens even? Je had nooit gezegd dat het Lieze was?' hoorde ze een bekende stem zeggen. 'Ja, Lieze Ceulemans. Leerling van de Sint-Jonathan school en dochter van Erik Ceulemans en Sarah Van Den Dries.' Ze herkende de namen van haar ouders. Wat wilde zo graag dat haar moeder of haar vader bij haar was. Haar moeder was zes jaar geleden overleden bij een auto-ongeluk. Ze wachtte aan de spoorweg maar de trein kwam maar niet. Ze moest dringend naar een vergadering en haar geduld raakte op. Ze stak over net wanneer de trein kwam. Lieze herinnerde nog hoe ze bij het lege, uitgegraven gat in de aarde stond. De witte doodskist glanzend in de zon. Ze zag hoe de kist in de kuil werd gedragen en zijn glans verloor. Elke maand ging ze wel eens een kijkje nemen. Samen met haar vader. Nu ging dat niet meer. Haar vader moest vaak op zakenreis. Daarom dat ze met wat vrienden ging alleen wonen. Zo kon haar vader gerust zijn en was ze niet altijd alleen. 'Ik denk dat ze wakker word.' zei de jonge stem. 'Ze zal wel honger hebben na wat er allemaal gebeurd was.' antwoordde de oude stem. 'Ik maak later wel een broodje.' 'Thijs had haar nooit mogen ontvoeren. Zeker niet tijdens haar onverwachte transformatie. Gelukkig dat we haar ketting hadden meegegeven. Spijtig dat hij brak midden op de weg. Heb je iedereen zijn geheugen al gewist?' 'Ja, behalve van Tina. Het roodharige meisje. Die is spoorloos verdwenen. Als we haar niet op tijd te pakken krijgen komen we in de problemen.' Lieze hoorde hoe de oude man de zaal uit liep. In welke situatie was ze toch beland? Niets had daar toch aanleiding toegegeven? Ze probeerde haar ogen lichtjes open te doen. Voor haar stond een jongen met bruine haren. Zijn groene ogen herkende ze meteen. 'Thomas? Wat doe jij hier?' mompelde ze. Thomas zijn mondhoeken gingen omhoog. 'Waarom ben ik hier?' 'Een auto had je aangereden. Maar je bent veilig nu. Welkom in Felidi.' Felidi. Het weergalmde door haar hoofd. Het woord bleef zich duizend keer herhalen. Felidi. Ze herinnerde het zich nog goed. Thijs die het vreemde woord fluisterde in de dokter zijn oor. De diamant die glinsterde in het licht. Maar het kon haar niets schelen. Thomas had haar verraden. Hij had haar opgesloten hier. Hij deed niet eens de moeite om haar te helpen. Hij hield al zijn hele leven een geheim vast. Hij wist dat het ooit aan Lieze was maar dat vertelde hij haar niet. Hij wist alles van Felidi maar niemand wist het. Ze voelde zich verontwaardigd. Ze voelde de pijn in haar hart. Ze voelde hoe ze vervreemd was van hem in enkele seconden. Ze voelde hoe een gebroken hart voelde. Het was kapotgeslagen met een hamer in duizenden kleine stukjes. 'Waarom ben je gevlucht?' vroeg hij koeltjes precies of het dagelijks gebeurde. 'Omdat jullie me steeds ontvoeren.' antwoordde Lieze bot. 'Lieze, luister goed naar mij. Je hebt een gave. Een cadeau. Je bent een halftijger. Net zoals ik. Je bent uniek. Je medeagent heeft je nodig. Wie het moge zijn, maar de wereld heeft je nodig.' Zijn woorden botsten hard tegen de hare. 'Geef Felidi een kans. Bovendien moet je voorlopig verplicht hier blijven. Want de ketting rond je nek is gebroken. Dus kan je ieder moment transformeren.' Haar mond viel open. De manier waarop hij deed alsof het niets was deed haar pijn. De manier waarop hij alles goed leek te praten verbaasde haar. 'Ik heb krukken meegebracht.' zei hij en haalde een paar krukken achter zijn rug tevoorschijn. Lieze kroop uit haar bed en nam de krukken vast. 'Zal ik je rondleiden?' stelde hij voor. Maar Lieze weigerde iets te zeggen. Ze wist dat ze niets anders kon dan volgen. Op haar krukken huppelde ze Thomas achterna. De kamer mondde uit op een lange gang met veel deuren. Thomas sloeg naar links af. Lieze volgde alsof ze vastgeketend zat met handboeien. Misschien als ze vriendelijk deed kon ze ontsnappen. Als ze haar vertrouwden tenminste. Thomas opende een grote deur die was beschilderd met tijgers en draken. Ze leken te vechten met elkaar. In het midden stond een meisje. Met wapperende haren. Boven haar stond een glimmende sleutel geschilderd. Daarboven stond een vrouw met een beschilderd gezicht. Op haar gezicht was een tijger geschminkt. Ze droeg een witte dunne mantel. Lieze wandelde door de deur en tot haar verbazing liepen overal tijgers. Op hun ruggen zaten hier en daar mensen met zwarte kledij. Ze leken net op spionnen. Het deed haar denken aan Thijs. Grote schermen hingen in de lucht en riepen namen af. Overal stonden tafels en stoelen. Het leek net op een café. 'Welkom in het hart van Felidi.' zet Thomas trots. 'Vertel me nu wat het is?' vroeg Lieze nieuwsgierig. 'Het is een agentschap van agenten en halftijgers. Elke persoon heeft een partner. Samen vechten we tegen de vijand. Daar kan ik je voorlopig niets over vertellen. Iedereen heeft hier zijn eigen kamer. Jij ook. Je zal nu een opleiding volgen. Later krijg je waarschijnlijk missies. Maar nu is het daar te vroeg voor.' 'Waarom mag ik niet alles weten?' 'Omdat we je nog niet vertrouwen.' Lieze voelde zich teleurgesteld. Wacht eens even? Haar rode en blauwe boek. Ze wreef met haar hand over haar buik. Ze voelde de harde kaft van de boeken. 'Is er iets?' Vroeg Thomas. 'Nee, ik voelde een steek in mijn zij.' antwoordde ze. Iets zei haar dat dit nog niet zo snel voorbij ging zijn.

Lentinaxxx
0 0

Proloog

Zaterdag 07 juli   ‘Je kunt gaan,’ zegt Gary terwijl hij Jonas’ spullen overhandigt. ‘Je hebt behoorlijk wat indruk gemaakt met je goede gedrag’. Jonas knikt en geeft zijn begeleider een hand. ‘Hopelijk tot nooit meer,’ grijnst hij. ‘Ik hoop het ook,’ antwoordt Gary met een scheve lach. ‘Het ga je goed’. Jonas glimlacht als hij zijn spullen bijeenpakt en zijn kamer uitloopt. Als een vorst loopt hij de gang door. De donkere en grauwe gang staat scherp in contrast met zijn humeur. Wanneer hij buiten zijn vrijheid tegemoet loopt, wordt hij door de zon verblind. Hij houdt zijn hand als een scherm boven zijn ogen. Zijn ouders wachten hem aan de auto al op.   Door de autoruit staart hij naar buiten. Allerlei zonnekloppers vullen de straat. Ze gaan als een waas aan hem voorbij. Welke dag is het vandaag? 6 juli? Nee, 7 juli. Het is al zomervakantie. Wat is de tijd toch gevlogen, denkt Jonas. Gisteren was het één jaar geleden dat… Hij zucht. Nog elke dag denkt hij aan haar. Ze rijden een AD Delhaize voorbij, waardoor er een glimlach om zijn lippen krult. Enkele mooie herinneringen komen bovendrijven… Pap parkeert de auto en neemt Jonas’ bagage uit de koffer. ‘Ga jij maar alvast naar binnen, je wordt verwacht,’ zegt pap terwijl hij geheimzinnig glimlacht. Jonas’ hart springt op. Zou ze…? Hij spurt het flatgebouw in en rent de trappen op door twee, drie treden tegelijk te nemen. De voordeur staat open. Hij stormt de woonkamer in en… ‘Verrassing!’ roepen Simon en zijn klein zusje Lydia in koor. Hoewel Jonas een beetje ontgoocheld is, is hij toch heel blij om hen weer te zien. ‘Jullie hier?’ vraagt hij verbaasd. Simon omhelst hem en klopt vriendschappelijk op de rug. ‘Hoe gaat het met je, maat?’ Jonas’ mond verstrakt even. ‘Au, niet te hard. Mijn ribben doen nog pijn.’ Pijnlijk maakt Jonas zich los en tast hij over zijn ribbenkast. Verontschuldigend glimlacht hij naar zijn beste vriend. Simons gezicht staat echter bezorgd. ‘Hoe gaat het met je?’ herhaalt Simon voorzichtig zijn vraag, al kan hij niet verbergen dat zijn ogen naar Jonas’ blauwe wang afdwalen. ‘Goed, natuurlijk! Ik ben vrij!’ probeert Jonas zich te herpakken. Pas nu beseft hij dat hij weer kan gaan en staan waar hij wil. ‘Geweldig, niet? Het eerste wat ik deed, was mijn zusje van school ophalen. Ik heb haar naar het strand meegenomen. De hele dag heb ik in de zon liggen bakken terwijl Lydia zandtaartjes maakte.’ ‘Ik dacht dat je niet van zonnen hield?’ merkt Jonas met fronsende wenkbrauwen op. ‘Nee, maar na acht maanden daar te zitten was ik echt een spook. Jij kunt trouwens ook wel een gezonder kleurtje gebruiken.’ ‘Ik weet het, ik weet het.’ ‘Jonas…’ mompelt Lydia terwijl ze aan Jonas’ mouw trekt. Jonas kijkt naar beneden en pakt haar op. Lydia slaat meteen haar mollige armpjes rond Jonas’ nek en geeft hem een kus op zijn wang. ‘En hoe gaat het met Lydie?’ vraagt Jonas. ‘Ik heet Lydia!’ ‘Ik noem je liever Lydie. Mag ik dat? Omdat ik het ben?’ Het kleine meisje denkt even na met haar rechterwijsvingertje in haar mond. ‘Oké dan,’ geeft ze toe. ‘Hoe is nu met je?’ ‘Goed.’ Jonas drukt een kusje op haar voorhoofd en zet haar weer neer. ‘Ik heb je echt gemist, hoor,’ richt Jonas zich weer tot Simon. ‘Die twee laatste maanden waren echt de hel.’ Simon lacht niet. ‘Was het dan zo erg?’ Zwijgend stroopt Jonas zijn mouwen op, waardoor zijn bont en blauwe geslagen armen ontbloot worden. ‘En de rest van mijn lichaam ziet er ook zo uit,’ mompelt Jonas. Simons gezicht staat vol afgrijzen. Met afschuw bekijkt Simon de blauwe plekken beter. ‘De lafaards. Als je alleen bent, durven ze wel.’ ‘Ja, met jou in de buurt durfden ze niet veel doen… Maar ja, Svens vrienden staan nu niet echt bekend voor hun dapperheid… En ik kreeg ook geen nieuwe kamergenoot.’ ‘Nee…’ Zuchtend doet Jonas zijn mouwen weer naar beneden. ‘Ik denk dat ik dat nog het ergste vond. Ik miste onze gesprekken.’ Simon glimlacht gevleid. ‘Ach, je hebt het overleefd.’ Het valt even stil. Aarzelend kijkt Simon Jonas aan. ‘Kun je al wat beter slapen?’ Jonas grimast. ‘Wat denk je zelf?’ Voordat er meer gezegd kan worden, komen ook mam en pap binnen. ‘Ha, zijn onze beste vrienden weer herenigd?’ vraagt mam. Jonas grijnst krampachtig. Pap dropt Jonas’ spullen op de tafel. ‘Omdat je eindelijk vrij bent, gaan we vanavond uit eten.’ ‘Oh, cool. Waar?’ ‘De Moustache, dat restaurant in de buurt van de dijk.’ ‘Ah, daar.’ Jonas kijkt even radeloos rond. Ondanks zijn zopas herwonnen vrijheid, voelt hij zich een beetje verloren. Hij bijt op zijn lip, een tic die hij al jaren heeft en die meestal opduikt als hij zich niet op zijn gemak voelt. ‘Wil je even alleen zijn met Simon?’ vraagt mam bezorgd. Jonas krabt in zijn haar terwijl hij knikt. ‘We kunnen anders naar het strand gaan. Even uitwaaien?’ Hij kijkt Simon aan. Die haalt zijn schouders op. ‘Mij best.’ ‘Oh! Mag ik mee?’ vraagt Lydia enthousiast. ‘Natuurlijk.’ Jonas neemt haar hand vast. ‘Om hoe laat zijn jullie terug? We hebben om half zeven gereserveerd,’ zegt mam nog snel. ‘Dan zijn we wel terug,’ belooft Jonas.   De buitenlucht doet goed. Jonas voelt zich weer heropleven. Hij heeft de kust net zo erg als haar gemist. ‘Dat ik dit ooit allemaal wilde opgeven…’ mompelt hij, verbaasd over zijn eigen domheid. In zijn stem is spijt duidelijk hoorbaar. Jamies gezicht komt op zijn netvlies tevoorschijn. Wat mist hij haar. Ze wandelen de dijk af en slenteren zwijgend over het strand, waar het heel druk is. Het mooie weer heeft honderden zonnekloppers naar het strand gelokt. Simon en Jonas geven Lydia elk een hand om haar niet kwijt te raken. Bij een hutje waar blauwe, groene, rode en gele vissen en in krullerige letters “De Groot” staan geschilderd, houdt Jonas halt. ‘Hier heb ik haar voor het eerst ontmoet,’ vertelt hij. Simon knikt. ‘Misschien zie ik haar nooit meer terug…’ zucht Jonas. ‘Wie ziet Jonas niet meer terug?’ vraagt Lydia nieuwsgierig. ‘Jonas’ vriendin,’ antwoordt Simon. Lydia kijkt verbaasd naar haar grote broer. ‘Ik ben toch Jonas’ vriendin? Wij zouden toch trouwen?’ Simon schiet in de lach. ‘Nee, gekkerd. Jij bent veel te jong voor Jonas.’ Hij drukt Lydia tegen zich aan. ‘Ik wil met Jonas trouwen,’ zeurt ze. ‘Maar jij hebt toch een kameraadje? Bart, niet?’ ‘Maar Bart…’ Lydia wil nog iets zeggen, maar ze weet niet hoe ze haar zin moet afmaken, dus ploft ze maar in het zand neer. Jonas glimlacht. Hij gaat naast haar zitten en slaat zijn arm rond Lydia’s schouders. Met haar hoofdje leunt ze tegen zijn schouder. Simon gaat ook zitten. ‘Het is hier gezellig,’ mompelt hij terwijl hij om zich heen kijkt. Jonas knikt. ‘Ik zat hier soms met Jamie. Het was zo’n geweldige tijd…’ ‘Een te korte tijd, zeker.’ ‘Dat ook.’ Het blijft even stil. Lydia prutst aan Jonas’ mouw. Tot zijn verbazing voelt hij een traan over zijn wang rollen. ‘Ik heb niet eens afscheid kunnen nemen.’

Eline__V
0 0

Licht

1 de boom De zon schijnt door het raam op mijn bed. Ik kijk van in de deur naar dat licht. Ik ben al een paar uur op, maar ik krijg het niet uit mijn hoofd. Het doet raar met de boom weg. Het licht zit niet meer vast in zijn kruin. Het is vrij nu. Ik zie plots veel meer: een lens op de grond, een pluk stof in de hoek, veel haar, een bord met droog brood, een tas thee die leeg is. Het lijkt wel of ik hier al lang niet meer woon, of een geest ben van licht met het huis als een week na mijn dood. Ik zet de tas in het bord en het bord op een stoel. Dan veeg ik al het vuil in een hoek. Ik maak een doek nat en wrijf elk ding glad tot het blinkt. Ik zet elk scheef boek weer recht. Dan kijk ik rond. Het lijkt nog steeds of ik hier al lang niet meer woon, en een geest ben van licht met het huis als een week na mijn dood, maar dan net voor men het huis weer te koop stelt. 2 de fiets Ik spoel mij schoon, droog me af, en kleed me aan. Dan eet ik brood met jam. Ik bel ook Troel op. Troel woont om de hoek. We gaan vaak met de fiets naar de brug. Hij mag me wel, Troel. Hij praat niet veel, maar ik weet dat ik zijn vriend ben. “Gaan we weer naar de brug?” vraag ik. Ik hoor veel wind in de lijn. Hij is vast al op weg. “Is goed. Ik ben er zo.” “Goed,” zeg ik, “ik zie je daar wel.” “Tot straks dan.” “Tot straks.” Ik ga naar het hok en neem mijn fiets die aan het raam staat. Het is geen weer meer voor een jas, maar ook nog geen weer voor een hemd of voor een trui. Ik heb niet graag te warm als ik fiets; ik rij me toch steeds in het zweet. En het zou hard gaan nu er geen boom meer recht stond in de stad. De wind heeft vrij spel nu. Net als het licht. Mijn wiel van voor draait rond en rond, spaak na spaak, in een rol van goud. 3 de brug Troel gooit een steen in de beek en ik leg mijn fiets naast die van hem op het gras. De brug in de lucht was hoog als een huis. Er kon vast wel een boot door. “Hoi Troel,” zeg ik. Hij werpt nog een steen. “Dag Paul,” zegt hij, maar hij kijkt niet om, “hoe gaat het?” “Goed hoor. Jij?” Troel werpt nog een steen, die drie vier keer op en neer springt en dan zinkt met een plop. “Ik moest al op school zijn,” zegt hij. “Hoe komt het dat je niet op school bent?” vraag ik. Hij zet zich naast me op het gras. “Het is vast de tuin. Ik slaap slecht nu die leeg is. Er is zo veel licht op mijn bed.” Dus ook bij Troel. Wat was er toch aan de hand in de stad? Plots staat Troel op en kijkt naar iets ver weg. Hij wijst. “Kijk, Paul!” Ik kijk en dan zie ik dat het een boot is, een boot met een vracht van hout. De boot komt op ons af. 4 de boot Troel is heel snel op de brug. Als ik naast hem sta, is de boot al niet zo ver weg meer. Met mijn hand als een klep scherm ik de zon af. Aan het roer meen ik een man met een baard van grijs glas te zien. Hij heeft een heel klein hoofd en een bril. “Waar gaat al dat hout heen?” vraag ik. Troel kijkt streng. “Ik weet het niet. Maar er klopt iets niet.” De boot is nu al aan de brug. Aan het eind van het dek hangt een groot blauw zeil dat spant als een pauk. “Zie je dat zeil ook?” vraag ik. Troel knikt. “Wat denk je?” Mijn hart klopt traag met de slag van een golf mee. De boeg boort door. “Ik weet het niet,” zeg ik, maar Troel weet dat we het gaan doen. Hij klimt de rand van de brug op en hapt naar lucht als voor een duik. “Wacht, Troel!” roep ik, maar mijn stem smoort weg in de ruis van het schuim. Hij is al weg. Tot slot spring ik ook. Ik spoel neer in lucht. 5 de man Ik val hard neer met een bons. Het zeil is niet zo zacht als ik eerst dacht. Als ik me recht zie ik hoe Troel op zijn knie wrijft. Hij bijt ook op zijn lip. “Doet het pijn?” vraag ik. “Valt wel mee,” kreunt hij, “maar we zijn toch op de boot nu. Kom.” Rond ons ruist de wind en golft het schuim. Hoog in de lucht drijft een meeuw met ons mee. Troel is snel. Hij kruipt op het hout dat strak spant door een lint van staal. Ik sluip zo stil als maar kan in zijn spoor mee. Al gauw zien we de hut van glas waar de man met de baard met de rug naar ons toe staat. Hij kan ons niet zien. Dan schuif ik plots uit op het hout, nat van het schuim dat uit de beek spat. Ik schiet uit naar de rand van de boot en roep iets. Troel grijpt mijn hand. Dan draait de man zich om. Zijn mond is een barst in glas. Zijn bril is zwart als mijn angst. 6 de val Langs de hut heen snijdt de zon Troel en mij dwars in twee. Wij staan schaak in goud en zwart. De man komt uit zijn hut met een tred die de boot heen en weer schudt. “Ik denk niet dat dit schip drie man droeg toen het van de kaai weg voer,” zegt hij kil. Troel slikt. “Al dat hout hier,” zegt hij, “waar ga je met al dat hout heen?” “Dat hout is mijn zaak. Of toch op zijn minst de zaak van mijn baas.” “Met welk doel?” vraag ik. De man lacht. “Dom kind. Wat gaat jou dat aan? Ga van mijn schip af. Ik heb haast. Ik ben al laat.” Troel trekt zijn borst op. “Doe maar,” pocht hij, “kom maar op. Jaag ons maar van je dek.” Nu wordt de man boos. Hij komt op ons af en trekt aan mijn trui. “Kom, jong, van mijn boot, en snel. Raus!” Troel schopt met de top van zijn voet op zijn been en de man stuikt neer in een schreew. Dan duwt Troel hem naar de rand van de boot. Hij valt in het schuim en plonst en klauwt en trilt als een lamp in een bad. En de boot, die vaart door, met wij twee op het dek, en de man in het zog van zijn kiel. 7 het roer Troel juicht en joelt. Hij loopt naar de hut en gaat aan het roer staan. Ik hoor de beek heel luid nu, iets dat klotst in het dek als een wijn in een ton. Mijn hart bonkt. “Was dat wel goed wat je deed met die man?” vraag ik. Troel houdt het roer vast met één hand. Ik sta nu naast hem in de hut. “Die man deugt niet,” zegt hij, “hij was door en door slecht. Dat zag je zo.” Dat weet ik ook wel. Maar toch. Ik kijk door de ruit voor ons, en stel daar mijn geest op af. Licht speelt links en rechts met het riet langs de beek. Traag kom ik tot rust. Ik zie een eend die haar staart nat maakt. Haar bek blinkt. Rond haar oog plakt een bruin blad, daar waar ze krabt met haar poot. Ik tel ook een mus of twee drie, hoog in een dans. Dat dit maar lang zo blijft, denk ik. Ik voel me goed, met mijn buik van pluis en Troel aan het roer. Ik vraag me niet eens af waar we heen gaan.

Pimpelpaarse Peperpot
0 0

Felidi: hoofdstuk 2

Thijs zat op de trap in een verlaten gang van de school. Zijn hand lag denkend tegen zijn gezicht. Overal waren posters afgescheurd. Op één kon je nog zien dat het over het schoolkoor ging. Hoger op de donkergroene muur waren schilderijen van leerlingen gehangen. Er was er één met een zwaan. Of het leek er alleszins op. Thijs vond dat het wel iets had. Eigenlijk was hij nog nooit eerder naar school geweest. Behalve op de trainingsacademie. Maar dat was meer met wapens vechten dat zittend op een stoel naar volwassenen luisteren. Hij vond het laatste meer een kwelling. Thijs keek even rond in de hal of er niemand te zien was. Als hij merkte dat niemand kwam haalde hij een dolk tevoorschijn. In het handvat kon je een welp van een tijger herkennen. Samen met zijn moeder. Hij draaide het mes zo dat hij de spiegeling van zijn gezicht in de dolk zag. De jeugdpuistjes stonden overal. Hij wilde soms krabben maar besefte dat het erger zou worden. Hoe moest hij dit nu aanpakken? Hij wist bijna zeker dat het ene meisje bij hem in de klas zat. Diezelfde ochtend had een roodharig meisje over haar verteld. In geuren en kleuren. Ze heette Tine of zoiets. De schoolbel klonk luid door de gangen. Thijs zijn hart bonsde in zijn keel. Paniekerig keek hij rond. Is het al zo laat? Hij wilde zijn dolk wegsteken maar in de spiegeling herkende hij het meisje. Zijn hart ging nog sneller. Zou ze zijn dolk gezien hebben? Er zat maar één ding op. Ontvoering. De zon scheen fel in Lieze haar gezicht. Was het dan allemaal een droom? Ze probeerde zich weer te herinneren wat er gebeurd was. Nee, het was echt. De halsketting rond haar nek was het bewijs. Ze slaakte een zucht. Ze voelde met haar handen aan het gras dat onder haar lag. Het gaf een prettig gevoel. Het deed haar denken aan vroeger. Toen ze samen met haar vader door de tuinen holden in het park. Samen vogels spotten, genieten van het zonnetje. Ze moest zeker in slaap gevallen zijn in de tuin van het kot. Na haar gelukte ontsnappingspoging. Ze waren nu waarschijnlijk volop op zoek naar haar. Hier konden ze haar nooit vinden. De tuin was omringd door drie bakstenen muren. Op één hing een vogelhuisje. Die had ze samen nog eens beschilderd met Tina. Tina! Ze moest haar vertellen wat er gebeurd was. Maar ze twijfelde. Wat als ze haar niet wilde geloven? Oké ze deelden alles met elkaar maar dit? Lieze stond recht en liep naar binnen. Ze nam haar gsm bibberend in haar handen. Ze zal waarschijnlijk nu middag hebben. Ze tikte haar telefoonnummer in en in haar oor hoorde ze de gsm afgaan. Ze hoorde de vertrouwde stem van Tina aan de andere kant van de lijn. 'Tina, ik moet je wat vertellen' zei ze met een bibberende stem. 'Laten we naar de bibliotheek gaan?' stelde Tina voor. 'Ik weet niet.' antwoordde Lieze. 'Je kan moeilijk negeren wat er gebeurd is hé.' Tina had gelijk. Het zou sowieso niet bij die ene keer blijven. Ze waren naar haar op zoek en ze kon haar niet eeuwig verstoppen. 'Lieze? Ben je er nog?.' hoorde ze Tina zeggen. Maar haar keel leek dichtgeknoopt. Het maakte haar bang. Deze morgen was ze nog ontvoerd en nu waren ze terug naar haar opzoek. Misschien wilden ze haar vermoorden. 'Oké Tina, ik ga mee!' Lieze liep naar de hal en nam haar zwarte jas, sloot de deur en nam haar fiets. Ze spurtte naar de bibliotheek aan het einde van de straat. De zon stond laag en Lieze zag bijna geen steek van het verkeer. Tina stond al in de verte op haar te wachten. Haar oranje bos krullen waaide lichtjes mee in de wind. 'Tina!' riep Lieze. Ze sprong van haar fiets en omarmde haar stevig. 'Je moest eens weten hoe bang ik daar ben geweest. Ik heb je gemist.' zei Lieze opgelucht. Haar tranen branden achter haar ogen. De hele ochtend wilde ze huilen, schreeuwen... Maar ze wist dat het snel voorbij zou zijn. Nu durfde ze zeker nooit meer onder Thijs zijn ogen te komen. Dat Tina bij hem geslijmd had was nog het minst ergste. 'Als we informatie en bewijzen kunnen vinden en hen aangeven aan de politie is alles voorbij.' probeerde Tina haar te troosten. Ze wreef met haar hand tegen Lieze haar rug. 'Misschien kunnen we beter naar binnen gaan.' stelde Tina voor. Samen wandelden ze het grote gebouw binnen. De muren waren binnenin betegeld met lichte tegeltjes. Op sommigen stond een kleine tekening. Boven hun hing een grote kroonluchter met duizenden kleine diamanten die door het licht van buiten erg glinsterden. Een vreemde inrichting voor een bibliotheek dacht Lieze. Ze wandelden samen door de gangen van boekenkasten. Het rook naar inkt, papier en stof. 'Hier is iets!' zei Tina. Er hing een bordje op de boekenkast waarop in witte letters katachtigen geschreven stond. Lieze liet haar vingers langs de boeken glijden. Maar geen enkele titel beantwoordde aan haar eisen. Ze begon zelfs te niezen van al het stof dat vrij kwam van de boekenplanken. Waarschijnlijk werd hier nooit gekuist. 'Wacht, ik zal eens naar de bibliothecaresse gaan. Misschien heeft zij wel belangrijke informatie.' zei Tina vrolijk. Terwijl ze weg huppelde zocht Lieze verder. Haar ogen vielen op een blauw boek met witte letters. In het groot stond op de voorkant Tijgers en toverkracht geschreven. Ze opende het boek en een stofwolk kwam tevoorschijn. Lieze begon nog erger te hoesten als hiervoor. Er werden hier en daar wel eens tijgers gespot die later in mensen veranderden. Maar nooit kon iemand een bewijs geven van deze vreemde wezens. Lieze wist genoeg. Ze bladerde nog even verder tot ze voetstappen hoorde. In paniek stak ze het boek onder haar truitje. Tina mocht absoluut niet weten dat ze meer wilde weten over Felidi. Want dan zou ze ongerust zijn en haar tegenhouden. Maar iets zei haar dat ze gewoon moest verder doen wat er ook gebeurde. 'Lieze, ik heb goed nieuws!' riep Tina. In haar handen lag een groot rood boek. Gouden, sierlijke letters versierden de voorkant. Alleen was niet duidelijk wat er stond. De letters leken uitgeveegd en precies onzichtbaar. Op de achterkant zaten acht gaten. 'We mogen het boek houden!' voegde Tina eraan toe. 'Maar wat staat erin?' vroeg Lieze. Tina prulde aan het slot maar het gaf niet prijs. Teleurgesteld keken ze allebei naar het boek. Lieze wist bijna honderd procent zeker dat het met Felidi te maken had. Maar dat het boek niet openging was toch irritant. 'Ik heb een idee!' zei lieze. 'Een slotenmaker!' 'Ja, maar waar weet je één zijn?' 'Buiten de stad. Maar twintig minuutjes met de fiets.' 'Dat is wel ver.' 'Komaan Tina, we gaan toch niet terugkrabbelen?' 'Je hebt gelijk!' Ze wandelden samen buiten. Het deed goed om even weer frisse lucht in te ademen dan die vuile stof. Lieze liep richting haar fiets en wilde de sleutel in het slot steken. Maar in haar ooghoeken zag ze iemand. Wel iemand zeer bekend. 'Tina! Bukken!' gilde Lieze. Tina klom achter een geparkeerde auto naast Lieze. Ze keken samen door de ruiten van de auto. Thijs liep zoekend over het pad van het park. 'Wat is er Lieze?' Vroeg Tina verward. 'Degene die mij ontvoerd heeft loopt daar.' 'Wat wil je nu doen? Je kunt je niet eeuwig verstoppen.' 'Nee, ik wil bewijzen hebben om naar de politie te gaan en dan kan ik stoppen met verstoppen.' 'Maar hoe weet je zeker dat hij hier alleen is?' Daar had Lieze inderdaad nog niet over nagedacht. Vluchtig keek ze rond maar ze herkende niemand. Iedereen kon een spion zijn. Zelfs een oude vrouw met een boodschappentas. Ze kreeg het benauwd. Wat als hij haar weer te pakken kreeg. Misschien deed hij dan wel vreemde experimenten met haar. Voor haar ogen zag ze hoe ze vastgeketend zat terwijl ze de dokter zag rommelen met wat buisjes. Met haar hand probeerde ze haar gedachten weg te vegen. Ze mocht zeker niet negatief denken. 'Tina, je moet hem afleiden!' 'Hoe wil je dat ik dat doe?' 'Praat met hem over het weer ofzo.' Ze zag Tina twijfelen. Haar hand hing denkend naast haar gezicht. Zonder een woord te zeggen stond ze op en liep op Thijs af. Lieze slaakte een zucht. In de verte zag ze hoe Thijs haar probeerde te ontwijken. Maar Tina gaf niet prijs. Nu was haar kans. Lieze sprong recht en rende de straat over. Maar één ding was ze vergeten. Auto's reden op straten. Twee grote koplampen kwamen op haar af. Een gil deed iedereen op straat verstijven. Ze voelde hoe het koude ijzer van de auto haar raakte. Ze voelde hoe ze lichtjes zweefden en hoe heel de straat rond haar draaide. Haar ketting raakte de grond en barste. Dit kon zeker niet goed zijn. Overal voelde ze steken en pijn. Ze voelde hoe er overal weer haar verscheen op haar lichaam. Ze transformeerde zomaar op straat! In haar ooghoeken zag ze Thijs op haar afrennen. Ze wilde rechtklimmen maar ze had bijna geen gevoel in haar been. Waarschijnlijk lag hij er ergens afgescheurd op straat. Zwarte bolletjes vertroebelde haar gezicht. Ze wilde er tegen vechten. Maar het lukte niet. De bolletjes wonnen...

Lentinaxxx
0 0

Felidi: hoofdstuk 1

Ik word wakker. Een straaltje licht springt me in de ogen. Ik moet toch dringend eens leren vroeger te gaan slapen. Als sinds vroeger voel ik dat ik beter ’s nachts wakker kan blijven dan in de dag. Ik besluit op te staan en naar beneden te gaan. Ik nam een blauw topje en een jeansbroek uit de kast, holde de trappen af richting de ontbijttafel. 'Goeiemorgen!' riep een lange jongen uit de hal. Zijn bruine haar was helemaal in de war van de wind. 'Ik ben even wat broodjes bij de bakker gaan halen!' zei hij overtuigend. Thomas overhandigde de warme zak aan Lieze en rende de trap op. Ze leefde nu al een jaar samen met wat vrienden op kot, maar ze vond Thomas nog steeds redelijk asociaal. Niet dat ze dat zo erg vond. Integendeel. Ze vond hem best wel knap. Zijn bruine haar en zijn groene ogen. Haar dromen dreven weg met de stilte die in de gang heerste. Maar niet voor lang. 'Hey beest, waar is Belle?' riep een andere jongen van boven. 'Erg grappig Hannes.' Lieze probeerde het te negeren door naar de woonkamer te gaan. Ze kon Hannes niet uitstaan. Maar omdat Thomas wilde dat Hannes hier bleef wonen moest het maar. Zijn vader was tenslotte eigenaar van het pand. Lieze sprong in de zijdezachte zetel en begon wat te zappen terwijl ze genoot van een kom cornflakes met melk. Ze ging haar laatste minuten niet besteden aan het discussiëren met Hannes. Ze had geluk dat er weinig wind stond en dat de winter nog niet echt begonnen was. Lieze hoorde in de verte de schoolbel gaan. Weeral te laat voor school. Deze keer zal ze waarschijnlijk strafstudie krijgen. Ze spurtte met haar fiets richting de fietsenstalling in de hoop dat ze nog op tijd zou zijn maar ergens wist ze dat het toch al te laat was. Verderop stond Tina haar al trouw op te wachten. Ook al was Lieze te laat, Tessa zou nooit zonder haar verdergaan. Zelfs als de school in brand stond. 'Lieze! Heb je die nieuwe jongen al op school gezien? Een ene Thijs?' Glunderde ze. 'Nee, waarom?' 'Omdat ik denk dat hij jou type is.' 'Tina, daar heb ik nu echt geen tijd voor.' Lieze zette haar fiets op slot en wandelde het schoolgebouw in. In de muren van het gebouw waren Mariabeelden gehouwen. Op de rode bakstenen hing kauwgom. Soms zelfs graffiti. Lieze walgde telkens als ze het zag. 'Komaan, hoe lang ben je nu al weer single' probeerde Tina nog een keer. Plots stopte Lieze midden in de schoolgang en draaide zich om. 'Moet jij zeggen. Je bent zelf single' zei Lieze met een verontwaardigde toon. 'Ja, maar een maand geleden had ik nog een vriend.' Lieze negeerde haar en liep verder naar het lokaal. Ze vond Tine echt geweldig. Behalve het deel dat wilde dat Lieze een vriendje had. 'Even terzijde, hij zit in onze klas' voegde Tine eraan toe. 'Je hebt toch niet zitten slijmen over mij bij hem hé?' vroeg Lieze. 'Te laat.' 'Met jou kan ik toch ook nergens komen.' Lieze klopte op de deur van het lokaal en haalde de klink naar beneden. Alle leerlingen waren nog hun schoolboeken aan het uitpakken. In de hoek zag ze de zogezegde nieuweling zitten. Hij zat helemaal alleen in de hoek van de klas. Zijn lichte blonde haren waren met gel in vorm gebracht. Zijn gezicht zat vol sproeten met hier en daar een puistje. Ze deed hem denken aan een oude vriend die ze had. Tina had inderdaad gelijk. Maar dat gaf ze natuurlijk niet toe. Ze plaatste haar rugzak op de grond en ging zitten. 'Klas, mag ik jullie voorstellen aan een nieuwe leerling. Thijs, kom je even naar voor?' Vroeg de leerkracht van godsdienst. Thijs stond traag op. Ze kon aan zijn gezicht zien dat hij zenuwachtig was. Lieze luisterde niet naar zijn uitleg en probeerde te slapen op haar tafel die volgekrabbeld stond met tekeningen. Maar Thijs zijn blik hield haar in de greep. Zijn blauwe ogen doorgronden haar. Ze keek snel naar achter om te zien of hij naar iemand anders staarde maar er zat niemand achter haar. Alleen een lege stoel en een poster van wiskunde hing op. Ze raakte in de war. Wat gebeurde er? Ze kreeg het gevoel dat haar hersenen blokkeerden. Toen ze terug keek was zijn blik nog steeds op haar aan het rusten. Vreemd dacht ze. Ze probeerde zo snel mogelijk te vergeten wat er gebeurd was. Thijs wandelde een grote zaal binnen. Op de muren waren gouden draken geschilderd die leken te kronkelden door heel de kamer. In het midden stond een ovale tafel met wat stoelen er rond. Een oude kast vulde de leegte in de kamer. Hij nam plaats en tegenover hem zat een iet wat oudere man rond de vijftig jaar. Hij had een lichte baard en een snor die uitmondde op een krulletje langs beide kanten. Zijn amberkleurige ogen keken hem doordringend aan. 'Ik heb een opdracht voor je' zei de man. Thijs bleef roerloos zitten. 'Ik wil dat je de laatste agent zoekt. Ze zit op de Sint-Jonathan school. We hebben je ingeschreven voor deze school. Ze zal je toekomstige partner zijn voor de rest van je leven. Maar onthoud, ze mag voorlopig niets weten. Dus wees op je hoede.' Thijs knikte en stond recht. Zo stil mogelijk liep hij de kamer uit. Hij sloot de deur en vertrok. De bel ging en iedereen liep naar zijn of haar lokaal. Hoopjes mensen stroomden door de gangen. Lieze vloekte. Zo kwam ze zeker te laat in de volgende les. Ze moest een binnenweg zien te vinden. Ze keek vluchtig rond. Ze merkte een oude gang op die leidde precies naar haar lokaal. Ze zette het op een loopje. Niemand anders was in deze gang. Maar toch kreeg ze het gevoel dat ze gevolgd werd. Ze keek achterom. Maar er was niemand te bespeuren. Op de donkergroene muren zag ze toch een schaduw van een jongen. Haar pas versnelde. Ze sloeg af naar links. Opeens voelde ze een hand voor haar mond. 'Wie ben jij?' Probeerde ze te zeggen. 'Wees gewoon stil en volg mij!' fluisterde hij. Zonder te doen wat hij zei beet ze in zijn hand. De jongen zwaaide pijnlijk met zijn hand en blies er lichtjes tegen. Hij had een zwart masker op en droeg een soort van zweep in zijn andere hand. 'Wat heb jij sterke tanden zeg!' Haar hart klopte in haar keel. Maar zonder te twijfelen rende Lieze zo snel als ze kon. In haar ooghoeken zag ze nog net dat de jongen met zijn zweep zwaaide en een blauw licht kleurde de gang. Daarna werd alles zwart. 'Waarom volg je mij?' vroeg Lieze. Een jongen met heldere blauwe ogen stond voor haar. Hij leek een beetje op Thijs. Maar hij had geen sproeten. Hij streelde met de rug van zijn hand haar wang. Zonder iets te zeggen liet ze het gewoon toe. Het liefst van al wilde ze schreeuwen. Maar dat kon ze niet. Haar stem leek geblokkeerd door iets dat ze niet wist. Het leek alsof iemand haar longen dichtkneep. Ze keek achterom en zag een lege stoel. Ze wilde zo graag gaan zitten. Maar dat kon ze niet. Haar voeten leken aan de grond geplakt. Samengesmolten. Toen ze zich terug draaide was Thijs verdwenen en stond Thomas voor haar. 'Thomas? Ben jij dat?' vroeg ze. Maar de jongen antwoordde niet. Hij keek gewoon naar haar. Lieze sprong recht uit haar bed. Ze voelde dat ze plakte van het zweet. Maar toch ook weer niet. Alles voelde zo raar. Ze keek rond en zag dat ze in een spierwitte kamer lag. De muren waren betegeld met witte tegels. Overal stonden machines en knoppen. Sommigen gaven licht en flikkerden. In de hoek van de kamer zag ze een man gehuld in een witte jas. Hij had grijze haren en een enge blik. Plotseling verscheen een glimlach op zijn gelaat. Lieze wilde zo snel mogelijk weg. Ze probeerde met haar vingers de rand van het bed te vinden terwijl ze de man in het oog hield. Maar de man keek naar haar arm. Lieze volgde zijn blik en keek ook naar haar arm. Ze schrok. 'Ik heb overal haar!' Schreeuwde ze. Zwarte op oranje strepen liepen over haar hele lichaam. Ze had geen flauw idee wat er gebeurde. Stiekem hoopte ze dat het een droom was. Een droom waaruit ze ontwaakte zodat ze nooit meer moest terug komen. Maar alles leek te echt om een droom te zijn. Er klonk geklop op de deur. De klink ging naar beneden en vanachter de deur kwam een wel zeer bekende jongen vandaan. 'Thijs, wat doe jij hier?' Vroeg ze lichtjes geschokt maar hij leek het niet te horen. Duizenden vragen spookten door haar hoofd. Alsof ze langs haar oor naar binnen zweefden en daar bleven hangen. Thijs fluisterde iets van Felidi in het oor van de dokter die knikte. Felidi. Dat moest ze zeker onthouden. Hij overhandigde de dokter een ketting met een diamant. Door het licht dat door het raam scheen glinsterde hij heftig. De dokter liep naar haar toe en ze voelde hoe de ketting rond haar nek werd gehangen. Ze wilde weer iets vragen maar besefte dat ze haar toch niet konden horen. De halsketting begon nog erger te glimmen als hiervoor. De wereld draaide rond zijn eigen as. Wat gebeurde er? Stilletjes aan begon ze zich misselijk te voelen. Wonder boven wonder verdween het haar overal op haar huid onmiddellijk. Hoe kon dat? Ze wreef met haar handen over haar armen. Was dit echt? Ze begon het evenwicht van realiteit en dromen te verliezen. Ze keek naar de ketting die nog steeds rond haar nek hing. Haar hand bibberde terwijl ze de diamant vast nam. In het kristal kon ze de kleuren van een tijger herkennen.

Lentinaxxx
0 0

Vrienden voor het leven

1   Sneller Lotte, anders komen we te laat! Lotte trapt en trapt, maar het gaat maar niet sneller en Bert blijft maar schreeuwen. Uiteindelijk komen Lotte en Bert op school aan wanneer de bel gaat. Lotte puft nog na wanneer ze in de rij staan, ze ziet zo rood als een tomaat van de inspanningen die ze leverde. Zo een harde wind en dan met haar conditie… niet gemakkelijk! Meester Marc maakt een kruisteken en de kinderen gaan zitten. Na het rumoer van pennenzakken en agenda’s uit de boekentas te nemen is de rust teruggekeerd in de klas.   We gaan het vandaag hebben over ‘water’ zegt meester Marc. Uit de klas komt een mengelmoes van gepuf en gepraat. De meester noteert het woord op het bord. Wat komt er zoal in jullie op? Een bad, zwemmen, drinken, … De woorden volgen elkaar in sneltreintempo op. De meester kan bijna niet meer volgen. Lotte denkt en denkt maar kan op geen woord komen. Plots weet ze het ze springt recht en roept zonder haar vinger op te steken… REGEN!   Goed zo Lotte, zegt de meester, maar in het vervolg je vinger opsteken! We gaan deze week een volledig project houden over water met vrijdag een uitstap naar een ver bos. Dus neem allemaal jullie agenda en noteer dat je zeker je laarzen aan doet!   Bert en Lotte kijken elkaar aan. Een uitstap, dat is altijd leuk!     Vandaag, maandag bespreekt de meester zeer veel over water. Hij heeft veel foto’s en prenten bij. Het is een zeer leuke dag. Zelfs rekenen was leuk. Ze mochten zelf water in een glas gieten en zo.   Moe, maar goed gezind stappen Bert en Lotte terug op hun fiets. Ze hebben meewind nu, dus alles gaat veel vlotter dan deze morgen.   Thuis gekomen gooit Lotte haar boekentas in een hoek en ploft neer in de zetel. Wel, zegt mama, hebben we geen huiswerk tegen morgen? Jawel mama, maar ik mag toch wel even neerzitten klaagt Lotte. Mama haalt Lotte’s agenda uit haar boekentas. Zo, zegt ze. Je moet veel rekensommen maken en een tekening maken over water. Ik zou er maar aan beginnen mocht ik van jou zijn! Nors gaat Lotte naar haar kamer. Heeft mama nu echt geen geduld! Ze is toch maar een kind! Puffend begint ze aan haar rekensommen. In de klas ging het veel gemakkelijker omdat ze dat met water mochten testen, maar nu… Het lukt totaal niet! Dan maar aan de tekening beginnen. Wat kan je nu tekenen over water? Een glas, een fles ... dat is ook maar saai! Neen, Lotte wil iets spannender tekenen. Waar natuurlijk ook water in zit maar wat… Lotte droomt weg.   “Bert pas op! Lotte zit samen met Bert op een zelfgemaakt vlot. Ze zijn op stap met de klas en de opdracht was van een vlot te maken en dan een parcours af te leggen. Zoals steeds hebben Bert en Lotte samengewerkt. Ze hebben een prachtig vlot gemaakt met een mooie vlag erbij. Op de vlag staat een piratenhoed getekend. Bert is kapitein en Lotte is matroos. Er is zeer veel wind vandaag en Lotte moet zeer hard peddelen om vooruit te raken. Bert zit dat het niet goed gaat en komt haar helpen. Hij heeft veel meer kracht dan Lotte. Het vlot scheert over het kolkende water. De richting is niet altijd even goed, maar door Lotte’s stuurmanskunsten komt alles weer goed.   Opeens ziet Lotte een waterval verschijnen. Bert heeft dit niet gezien en roeit maar harder en harder. Lotte begint te roepen. Bert pas op! Een afgrond!! Bert kijkt verschrikt op, maar voor hij kan remmen verdwijnt het vlot met Lotte en Bert erop in de afgrond. Het gaat razendsnel. Lotte kan haar vastgrijpen aan de mast en bert hangt aan haar voeten. De afgrond blijft maar duren. Wat gaat er toch met hen gebeuren? Het water spat in Lotte’s gezicht zodat zij niets meer kan zien. Bert gilt en gilt maar niemand hoort hen. En dan opeens PLONS! Het water raast over Lotte en Bert, ze zijn beiden doornat en durven hun ogen niet meer te openen.   Na enkele minuten opent Lotte haar ogen en kijkt om zich heen. Ze leven nog! Het is een rustig, kabbelend beekje waar ze nu in varen. Het lijkt wat op dat in het bos in hun dorp. Bert! Doe je ogen open! Het is hier zo mooi! Bert opent zijn stilletjes zijn ogen. Hij durft eerst niet goed. Maar wanneer hij ziet dat alles in orde is, kan hij terug rustig ademen.   Lotte, komen eten! Lotte schiet ineens terug wakker en gaat naar beneden.   Wat verdwaast zit ze aan tafel met haar vork in haar aardappelen te prikken. Wat scheelt er toch aan? Vraagt mama. Niets zegt Lotte, die nog altijd zit te bekomen van haar avontuur op het vlot. Hoe is het met je tekening en met je sommen? Gaat wel, zegt Lotte.   Lotte heeft nog niet gedaan met eten voor dat mama de tafel al begint af te ruimen. Mama moet nog gaan werken en papa zal vanavond maar laat thuis zijn want hij had nog een vergadering. Lotte moet dus straks alleen thuis blijven, samen met haar hondje Plukkie. Dit doet ze niet graag, ze hoort dan allerlei rare geluiden. Daarom vraagt ze aan mama of ze Bert mag bellen. Ze zegt tegen mama dat ze haar sommen niet goed snapt. Lotte belt naar Bert en die beloofd dat hij zal komen. Na de afwas vertrekt mama naar haar werk. Mama is nog geen vijf minuten vertrokken of daar gaat de bel al. Het is Bert. Lotte geeft hem een knuffel, want ze is zo blij dat hij is gekomen.   Bert en Lotte zijn al de beste vrienden sinds de kleuterschool. Bert had een beetje ruzie met een paar leerlingen van het 3e kleuterklasje en Lotte was tussenbeiden gekomen om de ruzie op te lossen. Sindsdien zijn de twee de beste vrienden. Samen spelen, naar school fietsen, wandelen in het bos; Lotte is de voorbije zomer zelfs mee gaan kamperen met Bert en zijn mama.   Lotte vertelt ook al haar geheimen aan Bert en omgekeerd. Lotte’s papa pest haar soms en zegt dan dat Lotte nog gaat trouwen met Bert. Maar dat vind ze niet leuk. Lotte is nog niet zo bezig met de liefde. Bert is een zeer goede vriend, maar hem kusjes geven vind ze toch wat raar.   Nu is Bert er dus weer voor haar. Zet je neer, zegt Lotte. Ben jij al klaar met je huiswerk? Ja, zegt Bert. De sommen waren wel moeilijk, maar de tekening was vlug gedaan. Ik heb gewoon een fles water met een glas ernaast getekend.   Amai! Ik heb nog niets gedaan. Ik was begonnen aan de tekening, maar dan… en Lotte vertelt het hele verhaal van de droom aan Bert. Verwondert zit Bert te luisteren. Wat een verbeelding heeft Lotte toch! Teken dat dan toch, een vlot op het water heeft toch ook iets met water te maken! Ja, dat is waar, maar ik ben toch niet zo een tekentalent hé.    Bert kan wel goed tekenen. 1 keer per week gaat hij naar de tekenschool. Daar tekenen ze bloemen, planten, vazen, fruit. Kortom alles wat je kunt denken kan Bert tekenen. Daarom wil Bert Lotte ook helpen. Hij gaat het vlot schetsen, dan kan Lotte het overtekenen en kleuren. Terwijl Bert aan het tekenen is, maakt Lotte haar sommen. Soms moet ze heel hard denken over de oplossing, maar het lukt wel.   Na dat de sommen opgelost zijn, is Bert ook klaar met het tekenen. Het is een prachtige tekening geworden, met bomen en een zeer mooi vlot. Lotte begint te kleuren. Maar gaat de meester haar wel geloven? Meester Marc weet dat Lotte niet zo een tekentalent is. Maar Lotte gaat het toch proberen!   Na het huiswerk is het tijd voor spelen. Lotte heeft juist een nieuw spelletje gekregen voor op haar spelcomputer. Ze zet het op en Bert en Lotte spelen alsof hun leven ervan afhangt.   Lotte, waar ben je? Oei, is papa nu al thuis? Bert kijkt op Lotte haar klok die aan de muur hangt. Half tien!! Het is al half tien! Mijn mama zal zeer boos zijn! Bert raast naar beneden. Dag meneer roept hij en springt op zijn fiets. In de verte hoort Lotte hem nog TOT MORGEN roepen.   Oei, die was gehaast, zegt papa. Ja we waren het uur uit het oog verloren zegt Lotte. Ik denk dat hij thuis nogal wat te horen gaat krijgen.   Lotte zit nog even met papa voor tv en dan is het bedtijd. Gerust kruipt ze in haar bed. Haar huiswerk is af en… wat heeft ze een mooie tekening!   Rustig vertrekt ze naar dromenland waar haar misschien nog meer spannende avonturen te wachten staan.   De volgende morgen staat Bert al vroeg aan Lotte’s deur. En? Vraagt ze. Wat zei je mama? Oh, het viel wel mee, ze gaat me een gsm kopen om me altijd te kunnen bereiken, dus dat is wel leuk! Waw! Een gsm! Ik ga er ook een vragen dan kunnen we berichtjes naar elkaar sturen!   Vandaag gaat het fietsen veel vlotter dan  gisteren. De zon schijnt en er is niet zoveel wind. Lotte en Bert komen dan ook veel vroeger aan op de speelplaats.   Mag ik je tekening zien? Vraagt Hannelore. Ik heb een goudvis in een bokaal getekend. En jij? Lotte haalt haar tekening uit haar boekentas. Waw zo mooi. En zo een leuk vlot. Heb je dat zelf getekend? Mja zucht Lotte, terwijl ze begint te blozen. Je hebt het niet zelf getekend hé? Hannelore is een meisje dat altijd de aandacht wil en op een goed blaadje wil staan bij de meester. Neen, ik heb het wel zelf ingekleurd! Zegt Lotte. Gelukkig gaat de bel. De kinderen gaan allemaal in de rij staan.   Lotte hoopt dat Hannelore niets zegt, maar de kinderen zitten nog niet goed op hun plaats of Hannelore neemt het woord. Meester! Meester! Lotte heeft haar tekening niet zelf gemaakt. Verlegen duikt Lotte in haar boekentas. Lotte, is dat waar? Lotte kijkt om naar Bert. Die trekt zijn schouders op, zo wil hij zeggen dat hij het ook niet weet. Lotte, laat je tekening eens zien, zegt de meester. Lotte haalt de tekening boven. Mooie tekening Lotte! Maar ik denk inderdaad dat jij dit niet kan getekend hebben. Zie je wel! Hoort Lotte Hannelore zeggen. Ze kan haar wel iets doen, waarom doet ze dat toch? Wie heeft er deze tekening gemaakt? Vraagt de meester. Bert heeft de tekening gemaakt en ik heb hem ingekleurd meester. Zo, een groepswerk! Dat was niet de bedoeling hé Lotte. Ik weet het meester, maar… Ik begrijp het wel, Lotte, Bert kan heel mooi tekenen, maar dit doe je toch niet hé Lotte. Ik weet het meester. Voor deze keer is het goed, maar bij de volgende tekenopdracht wil ik dat je zelf iets maakt ok? En dan Hannelore, kom jij eens naar voor. Hannelore komt naast de meester staan. Hier, dames en heren, zien we een kleine overdrager. Hannelore zal dringend eens moeten leren van haar met haar eigen zaken te bemoeien in plaats van deze van iemand anders! Goed we halen allemaal onze tekeningen boven. Hannelore gaat woedend naar haar plaats terug en kijkt Lotte recht in haar ogen. Deze kan haar lach niet bedwingen.   Er zijn zeer mooie tekeningen gemaakt. Maar de twee van Bert springen wel in het oog. Zo mooi dat hij kan tekenen! Lotte is er echt jaloers op. Waar Lotte nog jaloers op is, is dat Jana steeds rond Bert hangt en hem niet met rust kan laten. Bert is haar vriend, en van haar alleen!   Bert geniet wel van de aandacht van Jana. Jana is een mooi meisje die aan volleybal doet. Maar natuurlijk kan niemand Lotte vervangen als vriendin! Maar zou zij dat ook weten?   De dag gaat rustig verder. De meester heeft een tekst voorgelezen over water en daar krijgen ze een vragenblad over. Hier zijn ze wel zoet mee tot aan de speeltijd!   En daar gaat de bel. Vlug gaan de kinderen naar buiten om te spelen. Daar staat Jana weer rond Bert te draaien. Lotte kan haar niet bedwingen en loopt naar hen toe en gaat tussen de twee staan. Jana heeft het door en loopt weg. Bert blijft verwonderd achter. Wat moet hij hier nu van maken?   Wanneer Hannelore voorbijkomt roept Lotte: ‘nog eens bedankt hé!’ Hannelore draait zich om en loopt kwaad verder. Lotte kan het lachen niet laten.   Na de speeltijd leren de kinderen een liedje over water aan. Alle kinderen zingen uit volle borst mee. Maar Lotte kan het niet laten om naar Bert te staren. Wat is er toch met haar aan de hand? Dit deed ze tot op vandaag nooit. Ze weet het echt niet.   Dromend gaat de voormiddag voorbij, gelukkig merkt de meester niets. Tijdens de middagpauze laat Lotte niets merken aan Bert, ze eten samen zoals elke dag en wandelen daarna de speelplaats rond. Vertellend over hoe het zou zijn mochten ze echt zo een vlot kunnen bouwen en ermee gaan varen. Voor ze het weten gaat de bel en moeten ze terug de klas in. Voor nog een les rekenen en wero en, hoe kan je het raden, alweer over water.   Lotte kan beter volgen, maar wat hield er haar toch bezig vandaag?    Onderweg naar huis is het stil tussen Bert en Lotte. Soms valt er wel een woord, maar echt uitbundig zoals ze normaal naar huis fietsen is het niet. Lotte zit met haar hoofd ergens anders en Bert wil haar niet storen. Bert weet ook wel dat Lotte een dromerig type is. Ze kan, zonder enige aanleiding, ineens wegdromen. Wanneer je ze dan stoort is ze heel kwaad. Bert heeft het haar al verschillende malen gevraagd. Waarover droom je toch altijd weg? Maar nooit krijgt hij een antwoord. Daarom stoort hij Lotte nu ook niet en fietsen ze zwijgzaam verder. Wanneer ze aan Lotte’s huis aankomen zegt Bert nog een goedendag en fietst vlug naar huis.   Bert woont alleen met zijn mama. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn papa heeft hij nooit gekend. Berts mama werkt in het ziekenhuis als verpleegster. Daarom zit Bert veel alleen thuis en kan hij ook zo makkelijk weg wanneer Lotte hem nodig heeft.   Wanneer Bert nu thuis komt is er iets raar aan de hand. Mama is er niet. Normaal was ze vrij vandaag. Waar zou ze toch zijn?    Mama, waar ben je? MAMA? Bert roept en roept, maar nergens is mama te bespeuren. Er ligt zelfs geen briefje op zijn plaats aan de keukentafel. Bert maakt zich zorgen. Mama! Mama! Ineens gaat de bel. Het is de buurman. Bert, je mama ligt in het ziekenhuis. Ze heeft een ongeval gehad met de auto. Het is niet zo erg hoor! Maar ze moet er toch enkele nachtjes in het ziekenhuis blijven. Tot zolang hebben we afgesproken dat je bij Lotte gaat wonen. Haar ouders weten er van. Ze komen je zo dadelijk halen.   De buurman zijn woorden zijn nog niet koud of daar draait de auto van Lotte’s papa de oprit al op. Neem je vlug wat spullen? Dan nemen we je mee. Straks gaan we je mama bezoeken, beloofd!   Bert weet niet goed wat er hem overkomt. Hij loopt naar boven en neemt wat kleren samen, steekt ze vlug in een tas en gaat terug naar Lotte’s papa. Je fiets kan in de koffer! Dan kan je morgen naar school rijden hé!   De deur gaat toe en de auto start. Wanneer ze aan het huis van Lotte aankomen staat Lotte al buiten te wachten en te zwaaien.    Ik heb het logeerbed al opgemaakt en er liggen handdoeken naast en… Lotte! Laat Bert nu eens rustig binnen komen! Bert zucht. Lotte’s papa had juist op tijd ingegrepen. Wat een drukke meid is Lotte toch! Papa neemt Bert zijn koffer en draagt hem naar de logeerkamer. Leg alles maar rustig weg, dan rijden we straks naar het ziekenhuis. Ok zegt Bert. Bert legt rustig zijn kleren en spulletjes weg. Daarna gaat hij naar beneden waar het eten al op tafel staat. Na het eten gaan ze eindelijk naar het ziekenhuis.   Klop klop. Bert klopt aan de kamerdeur waar mama ligt. Ja klinkt haar stem. Daar ligt mama met allemaal draadjes en buisjes aan haar lichaam. Mama, wat is er gebeurd? Ik heb een auto-ongeval gehad jongen. Maar het valt mee hoor. Ik zal hier wel een paar weekjes moeten blijven. Blijf jij zolang bij Lotte logeren? Ja, dat is goed hoor. Na nog een half uurtje komen Lotte en Bert terug thuis. Daar kijken ze nog een beetje naar de televisie tot dat ze naar bed moeten.   Maar Bert kan niet in slaap geraken. Hij moet altijd aan zijn mama denken.    Zou alles goed komen? Ze had zoveel draadjes aan haar lichaam en ze sprak zo stil. Dat spookt allemaal door zijn hoofd. Ineens wordt er aan zijn deur geklopt. De deur gaat open. Het is Lotte. Gaat het een beetje? Vraagt Lotte. Ik zag dat je licht nog brandde, daarmee kwam ik eens kijken. Och, het gaat wel antwoordt Bert. Ik moet alleen veel aan mijn mama denken. Lotte heeft haar knuffel vast en draagt een blauwe pyjama met hondjes op. Leuke pyjama, zegt Bert. Dank je, zegt Lotte. Het komt allemaal wel in orde met je mama hoor! Daar ben ik zeker van! Zolang mag je hier blijven. Dat hebben mijn ouders beloofd. Dat is lief, zucht Bert. Maar ik had toch liever thuis geslapen hoor. Lotte gaat naast hem zitten op het logeerbed. Ik weet het wel hoor. Maar ja, zo alleen in dat grote huis van jullie is ook niet alles hé! Het is toch leuk dat we nu zoveel samen zijn! Dan kunnen we veel meer samen doen. Dat is waar. Morgen zal het wel allemaal wat beter gaan hoor! Ik ga nu wat proberen slapen, want morgen zal het terug druk worden op school! Ok, slaapwel. Lotte geeft Bert een kus op de wang. Dat is de eerste keer dat ze Bert eigenlijk een kus geeft. Daar liggen ze dan, beiden in dromenland. Alhoewel, dromenland. Bij Bert is het eerder een nachtmerrie. Hij droomt dat het niet goed gaat met zijn mama. Badend in het zweet schiet hij wakker. MAMA!!!! Lotte’s papa heeft het gehoord en loopt naar de logeerkamer waar hij Bert recht ziet zitten op zijn bed. Wat scheelt er jongen? Ik heb slecht gedroomd… het ging niet goed met mama. Maar het gaat allemaal goed komen hoor! Daar ben ik zeker van! Ik weet het wel, maar toch… Leg je maar rustig neer en probeer toch nog wat te slapen anders ga je morgen te moe zijn. Als er iets is kom je maar naar onze kamer hé. Dank u wel. En sorry hoor.   De nacht gaat rustig verder. Bert slaapt rustig nu en Lotte… ja die is echt in dromenland. Ze is terug aan het varen op het vlot, maar dan veel rustiger. Ze was gaan picknicken met Bert en hun mand staat in het midden van het vlot. Het is zó gezellig! DRING DRING Lotte schrikt wakker van haar wekker. Oh nee! Nu het juist zo leuk was! Slecht gezind staat ze op en gaat ze naar de badkamer. Ook Bert is wakker. Hij ziet er zeer moe uit. Een beetje kunnen slapen? Niet echt neen, ik ga wel eerst naar beneden, dan kan je je rustig klaarmaken. Dat is goed, tot straks. Wanneer Lotte gewassen is en beneden komt heeft Bert zijn ontbijt al binnen. We gaan ons moeten haasten om op tijd op school te komen zegt Bert. Zo lang dat jij op de badkamer blijft! Bert loopt naar boven en maakt zich vlug klaar. Daarna springen ze op hun fiets en haasten zich naar school.   Wanneer ze de klas binnenkomen roept de meester Bert even apart. Hoe is het met je mama, vraagt hij. Gaat wel, denk ik. De meester roept de kinderen samen in de kring. De mama van Bert heeft gisteren een ongeval gehad. Ze ligt nu in het ziekenhuis. Bert woont momenteel bij Lotte thuis. Hoe? Zegt Hannelore. Kon je bij niemand anders gaan slapen? Waarom zegt Bert. Oh, gewoon… Lotte kijkt Hannelore zeer kwaad aan, wat kan ze daar nu weer op tegen hebben? Ze zal wel weer jaloers zijn! Wanneer er nog vragen zijn moet je ze nu stellen, want hierna gaan we verder met ons project zegt de meester. Er zijn geen vragen meer. De kinderen gaan terug naar hun plaats. Na de les rekenen en taal geeft de meester de opdracht een tekening te maken voor Berts mama. De kinderen gaan vlijtig aan het werk. Op het einde van de voormiddag gaat Bert naar huis met een groot pak mooie tekeningen, deze gaat hij zeker afgeven!   Nog een boterham, Bert? Je moet goed eten hé! Lottes mama is Bert aan het verwennen. En Lotte, ja die geniet mee van al die aandacht. Straks gaan ze met z’n allen Berts mama nog eens bezoeken maar eerst moeten Bert en Lotte de afwas doen. Lotte neemt de borden en laat ze in het schuim glijden. Opeens neemt ze wat schuim mee met haar hand en FLOEP! Dat gaat recht in Berts gezicht. Dit moet je Bert niet aandoen! Hij neemt ook wat schuim en FLOEP! Lotte haar gezicht hangt nu ook vol schuim. Wat  daarna ontstaat kan je beschrijven als een ware schuimoorlog. In korte tijd hangt de keuken vol schuim, maar de afwas? Die staat er nog. Is het hier bijna gedaan! Bert en Lotte kijken verschrikt achterom. Papa is net de keuken binnengekomen. Is die afwas nu nog niet gedaan? Nu kunnen we de keuken ook al beginnen afwassen! Ja maar, papa… Niets te maren! Wat zijn dat nu voor manieren? Maar we waren maar aan het spelen! Binnen 10 minuten vertrekken we naar het ziekenhuis. Daartegen moet de afwas gedaan zijn en de keuken terug tiptop in orde zijn! Ja papa. Ja meneer. Wat was papa kwaad! Lotte en Bert haasten zich zodat ze zeker klaar zijn. Juist op tijd komen ze de living binnen waar papa al klaar staat om te vertrekken. Zijn we klaar? Ja papa! Bert en Lotte kijken naar elkaar en kunnen hun lach niet inhouden. Nu moet papa ook mee lachen. Wat hingen ze vol met schuim! En wat is Bert toch een leuke vriend… Lotte denkt aan Hannelore, wat zou ze jaloers zijn! Er verschijnt een glimlach op haar gezicht en even droomt ze weg. Lotte we zijn er! Lotte schrikt op en samen gaan ze naar de kamer van Berts mama. Die heeft eigenlijk niet echt goed nieuws…    Wanneer Bert de tekeningen aan zijn mama geeft moet ze een beetje beginnen wenen. Wat is er mama? Zo een mooie tekeningen! En dat allemaal voor mij? Ja, zegt Bert, leuk hé! Wanneer mag je nu naar huis mama? Mama begint weer te wenen. Ik weet het nog niet jongen. Ik moet waarschijnlijk nog eens geopereerd worden en dan zou ik nog een paar maanden moeten revalideren. Wat wil dat zeggen mama, revatiseren? Revalideren wil zeggen dat ik terug beter moet worden en dat moet hier in het ziekenhuis. Dus je zal nog een tijdje bij Lotte moeten blijven. Bert kijkt naar Lotte, die kijkt blij verrast. Maar tegelijkertijd weet ze wel dat het Bert veel pijn doet. En hoelang dan nog? Dat kan ik echt niet zeggen jongen, maar je bent toch graag bij Lotte! Ja, maar ik mis je wel hoor. Ik je ook jongen, ik je ook. Maar als ik terug beter ben gaan we terug van elkaar kunnen genieten! Hier heb je wat geld, ga eens met Lotte om snoepjes beneden ik heb nog wat te bespreken met je papa Lotte. Daar verdwijnen de twee de gang op. Terwijl Lottes papa bij Berts mama blijft. Ze hebben heel wat te bespreken nu Bert heel wat langer dan gepland bij hen moet blijven wonen! Lottes papa krijgt de sleutel van hun huis mee zodat hij nog wat kleren van Bert kan gaan halen en zo.    Gierend van het lachen komen Bert en Lotte terug de kamer binnen. Ze hebben lekkere snoepjes gekocht en zijn elkaar nu aan het pesten met de vampierentanden die ze gekocht hebben. Het zijn toch twee erge hé! Zucht Lottes papa. Ja, ik bezorg je er toch niet te veel last mee hé? Maar neen. Als ze zich maar amuseren! Lotte kijkt haar papa raar aan. En daarnet was hij nog zo boos. Papa komt naast haar staan en fluistert ‘sst’ in haar oor. Hij wil zeggen dat ze Berts mama niet meer ongerust mogen maken. Lotte begrijpt het en pest Bert nog wat verder. Tot als papa teken doet dat het nu wel welletjes is en dat ze naar huis gaan. Bert neemt nog afscheid van zijn mama en daar vertrekken ze weer. Richting Berts huis. Hij moet alles meenemen wat hij wil. En geloof me, dat is heel wat! Kleren, videospelletjes,… de auto zit zeer vol wanneer ze terug thuis komen. Nu beginnen Lotte en Bert zijn kamer in te richten. Maar al snel loopt het mis. Lotte wil er een meisjeskamer van maken en Bert een echte jongskamer. Mama moet tussenbeiden komen en Lotte wegsturen. Jij hebt jouw kamer hé. Maar bij het eten is het al lang terug bijgelegd. Want Lotte kan niet kwaad zijn op Bert, ze kan dat gewoon niet. Lotte geeft een knuffel van haar aan Bert: dan voel je je niet alleen!   Eindelijk is het vrijdag! De kinderen moeten al vroeg op school zijn om op uitstap te vertrekken. Ze hebben allemaal hun laarzen aan en propere kleren in de rugzak zitten. Wat een geschater is het daar toch in die hoek van de speelplaats? Bert en Lotte gaan kijken. Oh nee! Wat is er nu met Hannelore gebeurd? Ze staat daar met twee krukken en haar voet in het gips. Bert loopt er direct naar toe en vraagt haar wat er gebeurde. Ik ben gevallen met mijn fiets toen ik voor een poes moest uitwijken! Zes weken gips… Lotte staat groen van jaloezie aan de kant. Waarom heeft hij nu zoveel aandacht voor die stomme koe! Ze draait zich om en gaat al naar de andere kant van de speelplaats waar de meester staat te wachten. Er is wel een voordeel aan gans de zaak; Hannelore gaat al zeker niet mee op uitstap, dus Bert is voor de ganse dag van haar.   Iedereen op de bus!! De meester roept dit nu al voor de tiende keer. Eindelijk komt Bert ook op de bus. Hij gaat naast een donderwolk zitten, die we ook wel Lotte noemen. Wat scheelt er aan? Waar was je? Ja, Hannelore… Jaja, Hannelore dit, Hannelore dat, altijd maar Hannelore. Wel blijf dan op school met je Hannelore! Zeg, wat is dat toch met jou. Het is toch niet dat we een koppel zijn? Ik mag toch met andere meisjes praten. Het is niet omdat ik voorlopig bij jullie woon dat ik jouw eigendom ben hé!   Daar zitten ze dan, de rug naar elkaar gericht en een donderwolk als gezicht. Lotte zit te denken: wat is er toch met mij aan het gebeuren? Ze lonkt naar Bert. Hij heeft eigenlijk wel gelijk hoor, maar het is sterker dan mezelf. Ook Bert zijn hoofd staat niet stil. Wat is er toch met haar, waarom is ze toch zo jaloers op Hannelore? Ze is en blijft toch mijn beste vriendin… vrouwen ik ga ze nooit begrijpen.   Door de lange busreis is het weer wat beter geworden tussen de twee. Nu kan de uitstap eindelijk beginnen. De kinderen stappen uit op een parking vlak bij een bos. De meester roept hen bij zich. Vanaf nu blijven jullie dicht bij mij. Ik wil niet dat er iemand achteraan blijft hangen of van het bospad afwijkt. We gaan nu allemaal samen naar de beek waar we onze testen gaan uitvoeren. Dus daar begint de uitstap echt. Je zou het moeten kunnen zien hoe de klas mooi in de rij de meester volgt. Het is precies of ze een legertje vormen die mooi in de pas hun generaal volgen. En… Stop! Bijna liggen ze allemaal op elkaar. Waarom laat de meester ze toch zo direct stoppen? Sssst! Zie je daar in het gras die kikker zitten? De kinderen komen dichterbij en blijven stil. Jaja daar zit de kikker te kwaken of zijn leven ervan afhangt. Na een paar foto’s trekken wandelt het leger verder. Na nog een paar keer stoppen en fotograferen komen ze aan de beek aan. De meester laat zijn helpers de koelbox aan de kant zetten. Nu gaan we per twee wat testen doen. De meester verdeeld de klas in groepjes. Lotte en Bert zijn samen in een groepje. Daar beginnen ze met het testen. Ze maken veel plezier en plots PLONS! Daar ligt Bert in het water. Lotte en Bert! Wat is de bedoeling? Maar meester, ik kon er… Alle twee uit het water en stop maar met testen. De straf volgt wel op school! Maar meester… Geen gemaar, uit het water! Balend stappen Lotte en Bert naar de kant. Maar toch blijven ze plezier maken. Ze leggen zich neer tegen een boom en kijken naar de anderen. Daar ligt Bert op te drogen en wie kijkt er jaloers toe? Jaja Hannelore. Lotte heeft dit opgemerkt en lacht in haar vuistje. Zo verloopt de uitstap toch enigszins anders dan gepland. De anderen kunnen hun testen rustig afwerken terwijl onze twee vrienden zich amuseren, maar zal dit blijven duren? Na de middagpauze vertrekken de kinderen terug het bos in. Daar bekijken ze nog wat natuurverschijnselen en nemen ze wat mee voor in de klas. Wanneer de kinderen terug op de bus zijn roept de meester Lotte en Bert vooraan. Jullie gaan in het weekend een opstel maken van deze uitstap en ik wil alle details erin! Jullie mogen samenwerken. Ja meester, braaf keren ze terug naar hun plaats waar ze zuchtend op plaatsnemen. En daar gaat de bus weer. Het wordt wel een leuke busreis. Er wordt gezongen en gepraat. Zo zijn ze zeer vlug terug op school. En eindelijk is het weekend! Maar wat voor een weekend. Veel werk voor de boeg, maar ja, zo kan Lotte wel dicht bij Bert zijn en dat is zeer belangrijk voor haar!    Pfff zoveel werk en ik weet gewoon niet hoe er aan te beginnen. Het is zaterdagmorgen 10 uur, Lotte en Bert zitten samen aan de keukentafel naar een wit blad papier te staren waar normaal inkt zou moeten opkomen maar hun inspiratie laat hen in de steek. Wat moeten ze nu toch vertellen over de uitstap. De helft van de tijd waren ze er niet bij en de andere helft hebben ze alleen maar gespeeld. Het is verschrikkelijk moeilijk! Plots heeft Bert een idee! Lotte kijkt hem aandachtig aan. Als we nu eens ons opstel schrijven alsof we de dieren van het bos waren die onze klas zagen komen en alles goed konden vinden. Prachtig idee vond Lotte. Terwijl ze dromend zat te kijken naar hoe Bert zijn uitleg deed. Met dit idee gaan ze volop aan de slag. Ze werken hun idee uit alsof ze een eekhoorn en een vis zijn. Nu gaat het zeer vlot. ‘s middags is hun verslag klaar en kunnen ze volop beginnen genieten van het weekend. Dit lukt hen zeer goed. Het is prachtig weer buiten en Lottes huis heeft een zeer mooie tuin. Ze ravotten de ganse namiddag en ’s avonds gaan ze nog eens op bezoek bij Berts mama waar ze de volledige dag uit de doeken doen tot zijn mama zo moe is dat ze in slaap valt. Stilletjes verlaten ze de ziekenhuiskamer en worden ze door Lottes ouders getrakteerd op een hamburger met frietjes. Wat genieten ze daarvan!   Alsof dit alles nog niet genoeg is gaan ze ook nog eens naar een tekenfilm in de bioscoop. Het gaat over een land hier heel ver vandaan. Na de film hebben ze beiden veel buikpijn van het lachen of zou het van de popcorn zijn? Zeker zullen ze het nooit weten maar een ding is zeker het was een mooie zaterdag. Hoe straf maken toch nog leuk kan worden!   Moe maar nog steeds genietend worden ze in bed gestopt door de mama en papa van Lotte.   Op zondag gaat de verwennerij verder. Boterkoekjes ’s morgens, een ijsje ’s middags. Wat een weekend, wat een weekend. Maar morgen is het terug school. Dat zal minder leuk zijn.   Met knikkende knieën stappen Bert en Lotte de klas binnen. De meester begint de dag met een gesprek over de uitstap vrijdag en kijkt hen zeer boos aan. Er hebben een paar kinderen de uitstap nog eens overgedaan maar dan op papier. Jongeheer Bert en juffrouw Lotte wij luisteren aandachtig naar uw verhaal. Oei, zo hebben ze de meester nog nooit bezig gehoord.   Ze kuchen allebei eens en dan beginnen ze hun verhaal. Goedemorgen kinderen, ik ben Eddy de eekhoorn zegt Bert. En ik blub ben Marie, de vis. De kinderen kijken elkaar vragend aan. Wat is hier de bedoeling van? Maar ze luisteren wel aandachtig verder.   Wat schrokken we toen we vrijdagmorgen al jullie stemmen hoorden afkomen. Wat gaat er met ons gebeuren was ons reactie.  Ik klom hoog in een boom klonk het uit Berts mond en ik heb me verstopt achter een steen zei Marie euhm Lotte. Toen we zagen dat jullie geen vislijn of geweer mee hadden waren we al veel minder zenuwachtig hé Eddy. Lotte kijkt Bert vragend aan, de klas begint te giechelen. Ik dacht, wat zijn ze nu toch van plan. Maar ik zag jullie naar het water gaan en dacht, oef… terug rust. Ja zeg! Denk ook eens aan mij hé! Snik. Ik zat daar achter die steen toen jullie jonge geweld op mij afkwam. Ik wil geen visstick worden ging er door mijn hoofd! Ik ben nog te jong. Jullie haalden allemaal rare dingen boven en namen wat water uit de beek. Ik werd er alleen maar banger van. Goh, ik niet hoor! Ja, dat is niet moeilijk sist Lotte er waren geen kinderen in jouw buurt! Ja dat is waar, ik kon alles mooi in de gaten houden! Allemaal die testjes dat jullie deden, zo interessant! Ik voelde me ook meer op mijn gemak tot ik plots een grote klap hoorde en het water grote golven begon te maken. Ja, ik heb dat perfect gezien vanuit mijn boom. Het waren twee kinderen die in het water vielen. Het was ook gedaan met mijn rust. Ze kwamen onder mijn boom zitten. Hihi blub   Lotte en Bert gaan zo op in hun verhaal dat ook heel de klas meegaat. Ze leven echt mee met Eddy en Marie. Wanneer ze gedaan hebben met het verhaal te vertellen staat gans de klas, ook de meester, op en geeft hen een daverend applaus!   Lotte en Bert glunderen als nooit tevoren. Bert is zelfs zo tevreden dat hij Lotte een grote knuffel geeft.   Hannelore, alles in orde? Simon die naast hannelore zit geeft haar een por. Hannelore ziet zo bleek. Wat zou je willen, Lotte die Bert een knuffel geeft, stikjaloers is ze. Jaja, alles is in orde, en laat me nu met rust snauwt ze tegen Simon.   Lotte heeft natuurlijk alles gezien en kan er niet aan doen dat haar lach nog groter en groter wordt. Zo een lieve knuffel dat Bert haar gegeven heeft, haar hart slaat sneller.   Ze had een mooie droom over Bert. Op de speelplaats zit ze er een beetje verweesd bij. Wat is dat toch met haar. Vroeger kreeg ze nog knuffels van Bert, maar zo een gevoel had ze er nog nooit aan overgehouden. Hannelore passeert haar en roept iets naar haar, maar ze hoort het niet. Zo diep zit ze te denken.   Bert is haar beste vriend. Ze kan met alles bij hem terecht, waarom kan ze nu niet normaal reageren. Ze weet het echt niet. Haar buikje doet zo raar en haar gedachten dwalen altijd af. ’s Middags kan ze ook al niet eten. Pfff dat dat gevoel maar vlug verdwijnt, want leuk is anders.   Wanneer ze thuiskomen van school is papa ook al thuis. Hij ziet dat er iets scheelt. Bert had het haar ook al gevraagd maar hij had geen antwoord gekregen.   Zonder iets te zeggen verdwijnt Lotte naar haar slaapkamer. Ze zet haar favoriete cd op en gooit zich op haar bed. Ze doet haar ogen dicht maar alweer ziet ze Bert zijn gezicht. Ze doet haar ogen open en raad eens… alweer Bert. Gek wordt ze ervan. Ga weg! Ga weg! Roept ze maar het beeld wil niet verdwijnen.   Laat me even alleen roept Lotte. Lotte laat me even binnen het is papa. Lotte springt uit haar bed en draait de sleutel om.   Wat scheelt er toch aan meisje? Is er iets gebeurd op school? Niets papa, er scheelt niets. Dat geloof ik niet! Normaal speel je altijd met Bert na school en nu lig je hier op je bed. Dat is toch niet normaal hé! Ik kan niet elke dag even goed gezind zijn hé. Dat is waar maar je moet weten dat je altijd bij mij terecht kan hé. Dat weet ik papa, dat weet ik. Het heeft toch niets met Bert te maken hé! Lotte kan niets meer uitbrengen. Ja dus. Maar, maar Heeft hij iets misdaan? Maar neen! Vind je het niet meer leuk dat hij hier woont? Jawel! Papa kan niet meer volgen. Wat kan er dan nog zijn?   Volgens papa is Lotte nog steeds zijn kleine meisje. Maar nu ze al in het zesde leerjaar zit vergeet papa soms dat ze al andere gevoelens heeft dan in het eerste leerjaar.   Ik weet echt niet wat je bedoelt mijn kleine meid. Vertel het me eens! Tring tring! De telefoon gaat. Papa stormt de kamer uit en Lotte haalt opgelucht adem. Ze heeft het hem toch niet moeten vertellen. Doordat papa zo naar buiten is gelopen is haar kamerdeur open blijven staan. Lotte ligt met haar ogen toe naar de muziek te luisteren wanneer ze plots iemand hoort binnenkomen. Het is Bert. Wat doet die hier nu? Lotte gaat het? Ik maak me een beetje zorgen! Anders vertel je alles aan mij en nu loop je me gewoon voorbij. Maar het is niet belangrijk hoor. Maak je geen zorgen. Toch zou ik het graag weten. Op de achtergrond begint een nieuw liedje te spelen, de tekst is zeer toepasselijk: ‘with you i will get there, with you i will live for real’. Laat me maar, alsjeblieft. Ik wil even alleen zijn. Ok, maar ik heb toch zeker niets misdaan hé! Neen, maar laat me nu. Zachtjes verdwijnt hij van de kamer. Lotte voelt haar slecht. Bert had gelijk. Vroeger vertelde ze elkaar inderdaad alles, maar dit kan ze hem toch niet zeggen! Wat zou hij ervan vinden, hoe zou hij reageren? Waarschijnlijk zou hij wel boos worden op haar en dat wil ze vermijden! De cd speelt rustig verder en de ogen van Lotte vallen stilletjes dicht. Het duurt niet lang vooraleer ze in dromenland komt. En jullie weten wel waarover die droom zal gaan. Over Bert natuurlijk. De droom begint mooi, maar dan vertelt ze Bert haar gevoelens en hij wordt zeer boos op haar. Lotte begint te wenen. Bert loopt weg. BERT! BERT! KOM TERUG!! Wat Lotte natuurlijk niet weet is dat ze echt luidop aan het roepen is. Bert komt de kamer op gelopen. Wat scheelt er, wat scheelt er? Verschrikt schiet Lotte wakker. Wat, wat doe jij hier nu weer? Je riep me. Ik, jou geroepen? Ik lag te slapen. Heb je gedroomd over mij? Maar neen. Het angstzweet breekt Lotte uit. Wat heeft ze nu weer gedaan. Ik kan me geen droom herinneren, sorry. Ik dacht echt dat er iets was, zo hard roepen naar mij. Lotte staat recht en gaat naar beneden. Bert blijft met vragen achter. Wat zou er toch met Lotte zijn?     De avond gaat rustig voorbij. Lotte voelt haar nog steeds verschrikkelijk en Bert weet nog steeds niet wat er aan de hand is. Samen zitten ze wel in de zetel naar tv te kijken. Het is een leuk programma en samen lachen ze tot ze buikpijn hebben. Dan is het tijd om in hun bed te kruipen. Mama, die ondertussen is thuis gekomen, geeft de nachtzoentjes. Ik heb gehoord van papa dat je een beetje raar deed vanavond. Is er iets dat ik moet weten Lotte? Neen mama, maak je maar geen zorgen. Zeker van hé, je weet dat je mij alles mag vertellen hé. Ja, dat heeft papa ook al gezegd, maar het gaat wel hoor. Mama ziet de blozende wangen van Lotte en denkt dat ze weet wat er scheelt met haar dochter. Het is Bert hé lieverd. Wat? Je bent verliefd op Bert hé. Ik, verliefd op Bert? Maar nee mama, waar haal je dat nu uit? Ik zie het in je ogen lieverd. Hoe meer Lotte in mama haar ogen kijkt, hoe meer ze begint te blozen. Zie je het wel meisje, ik wist het wel, maar dat is niet erg hoor! Dat is normaal! Maar je mag er zeker van zijn dat dit ons geheimpje blijft! Dit stelt Lotte toch een beetje op haar gemak. Eigenlijk is ze blij dat het van haar hart is. Een beetje rustiger legt ze haar op haar zij en probeert ze te slapen. Na wat draaien en keren. Wanneer ze eindelijk in een diepe slaap ligt schiet ze wakker van de telefoon die gaat. Ze hoort papa uit zijn bed komen en de telefoon opnemen. Wat? Wij komen direct mevrouw, bedankt voor het bellen.   Bert! Lotte! Opstaan!! Met slaperige oogjes komen de twee uit hun kamer tevoorschijn. Wat scheelt er. Papa en mama staan samen de kinderen op te wachten. Doe vlug jullie kleren aan, we moeten direct naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis? Vraagt Bert. Is er iets mis met mama? Ja, Bert. Je mama is niet goed. Doe vlug jullie pyjama uit en jullie kleren aan.   Zo vlug zijn ze nog nooit klaar geweest. Vlug stappen ze in de auto en vertrekken ze richting ziekenhuis. En wat scheelt er met mama? Papa vertelt wat de dame van het ziekenhuis hem heeft verteld, maar meer weet hij natuurlijk ook niet.   Bert begint te wenen. Lotte neemt Bert in haar armen. Aangekomen in het ziekenhuis rennen ze naar de infobalie. Mama, waar is mijn mama roept Bert tegen de verpleegster. Euhm… Papa komt tussenbeide en legt de verpleegster uit wat er aan de hand is. Momentje alsjeblieft, ik bel meteen. De verpleegster gaan mee met hen naar de kamer van mama. Bert gaat alleen binnen, de rest kijkt door het raam mee.   Mama, wat scheelt er allemaal aan. Mama ligt met veel buisjes en draden vast. Mama begint te wenen. Het gaat niet goed met me mijn lieverd. Mama gaat niet meer naar huis komen. Hoe, waarom niet? Mama is klaar om naar de hemel te gaan bij papa. Bert begint nu ook zeer luid te wenen. Mama, neen! Jij moet hier blijven bij mij. Ik weet het lieverd, ik weet het, maar papa heeft me nodig in de hemel.   Lotte krijgt nu ook de tranen in haar ogen. Ze ziet het verdriet van Bert en zijn mama. Maar Lotte weet nog niet wat er aan het gebeuren is. Waarom wenen ze zo hard papa. Papa krijgt het ook moeilijk en neemt Lotte in zijn armen.   Lotte, zegt papa, het gaat echt niet goed met Bert zijn mama. Ze gaat naar de hemel, bij Bert’s papa. Dat kan toch niet papa, en Bert dan? Ze mag Bert toch niet alleen laten!! Ze wil dat ook niet lieverd, ze wil dat ook niet. Maar Bert’s papa heeft haar ook nodig in de hemel en Bert is nu goed bij ons. Ja maar, zo zonder mama dat kan toch niet hé mama! Neen schat, neen, maar Opeens gaat de deur van de kamer open. Het is Bert die als huilend naar buiten loopt.  Hij loopt direct naar Lotte en valt in haar armen. Mijn mama… Ik weet het… Ondertussen zijn mama en papa de ziekenhuiskamer binnengegaan. Eerst en vooral praten ze wat maar dan gaat het over Bert. Wat moet er nu met hem gebeuren. Mama en papa hebben hier al over nagedacht en hebben besloten dat Bert bij hen mag blijven wonen.   Dit stelt de mama van Bert gerust en nu vraagt ze om Bert terug binnen te laten. Bert stapt de kamer binnen en neemt voor altijd afscheid van zijn mama.   Als wenend verlaten ze het ziekenhuis. Ze proberen wat te slapen maar dit lukt niet goed. Bert heeft de ganse nacht liggen wenen. Ook Lotte kon de slaap niet vatten. Ze heeft de volledige nacht aan Bert liggen denken. De dagen gaan voorbij. Bert blijft thuis van school terwijl Lotte alleen naar school gaat. Bert probeert samen met Lotte en haar ouders een mooie mis samen te stellen. Hij kiest de liedjes die gespeeld moeten worden, de gedichtjes die moeten worden voorgelezen.   Soms gaat het goed maar er zijn veel momenten dat hij moet stoppen. Als Lotte thuis komt probeert ze hem wat op te vrolijken maar gemakkelijk gaat dit niet.   Zo gaat de week voorbij. Bert kan nog steeds niet slapen maar probeert zich wel goed te houden.   Intussen wordt er in de klas afgesproken dat alle kinderen naar de begrafenis komen en dat ze elk een witte roos gaan meebrengen om op de kist te leggen.   Lotte is hier de drijvende kracht. Ze wil dat iedereen klaar staat om Bert op te vangen in deze moeilijke tijd. Ze spreken ook af om allemaal in het wit naar de kerk te komen als teken van hoop.   De meester steunt Lotte en is zelfs al eens mee naar huis gegaan om Bert te bezoeken. Maar Bert voelt zich zo leeg, zo moe, zo verdrietig. Hij zit veel in de zetel gewoon naar buiten te staren. In het niets, op zoek naar zijn mama. En dan begint hij te huilen en roept weer om zijn mama. Lottes ouders proberen alles wat ze kunnen om Bert te steunen, maar het lukt maar soms. Het enige wat Bert kan helpen is tijd om het te verwerken.    Zijn jullie klaar om te vertrekken? Lotte en Bert komen naar beneden. Maar ze hebben beiden geen zin. Wat begrijpelijk is. Vandaag is de begrafenis van Berts mama.   De voorbije week heeft Bert zeer veel geweend maar voor vandaag wil hij zich sterk houden. Sterk houden voor zijn mama, die zou dat gewild hebben.   Aangekomen in de kerk ziet Bert zijn klasgenootjes staan. Allemaal volledig in het wit met een bloem in hun handen. Hij zwaait en gaat de kerk binnen. Daar begint een prachtige mis. Met veel mooie muziek, veel mooie gedichten en teksten. Het mooiste, maar ook het moeilijkste moment is wanneer Lotte en Bert samen naar voor gaan in de kerk. Ze dragen samen een mooie tekst voor die ze samen schreven:   Mama, mevrouw   Vrienden zijn we al zeer lang We weten altijd wat we aan elkaar hebben Toch weten we nu niet wat zeggen. Zoveel verdriet. Zoveel tranen.   Een afscheid, zo onverwacht We gaan je missen in alles wat we doen. Kijk goed hoe we groot worden En draag zorg voor ons. De tranen verschenen in de ogen van iedereen in de kerk. Zakdoeken werden bovengehaald. Het was een moment van verdriet maar ook een van liefde voor iemand die Bert en Lotte verloren zijn. De pastoor zei nog wat tegen de aanwezigen en dat was meteen het einde van de mis. Na de mis gingen ze naar huis. Het was een stille dag. Bijna niets werd er gezegd. Het enige geluid dat te horen was, was de tennismatch die op tv werd uitgezonden. Af en toe stond Bert eens op en ging hij een luchtje scheppen.   Zo ging de moeilijke dag traag maar zeker voorbij. Wanneer het tijd werd om in bed te kruipen pakte Lotte Bert nog eens goed vast. Als er iets is moet je maar naar mijn kamer komen hé! Bedankt en een zucht was het enige wat Bert kon uitbrengen.   Alle lichten gingen uit in huis en er volgde een donkere stille nacht van veel gewoel en soms gehuil…    De dagen gaan voorbij en het gaat elke dag wat beter met Bert en Lotte. Na een week ‘vakantie’ gaan ze terug samen naar school. De weg voelt nog vertrouwd aan maar toch is er iets anders. Ze lachen niet zoals vroeger. Eigenlijk hebben ze nog niet gelachen sinds de dag van de begrafenis.   Stil zetten ze hun weg verder. Aangekomen op school komt direct de ganse klas naar hen gelopen om te vragen hoe het is. Goed zegt Bert kortaf en hij vertrekt naar de klas toe. Laat hem nog even zegt Lotte tegen de rest. Het zal wel beteren.   Jana heeft wel medelijden met Bert maar is stikjaloers op Lotte. Zij had Bert willen troosten! Ze probeert dit ook duidelijk te maken aan Lotte. Maar deze kan en wil daar nu geen aandacht aan besteden. Het enige wat haar bezig houdt is dat Bert hem goed voelt en dat is niet gemakkelijk.   De dag gaat voorbij zoals een gewone schooldag. De meester had tijdens de speeltijd Bert even apart geroepen en hem gezegd dat hij de klas gewoon mocht verlaten wanneer het nodig zou zijn en dat hij altijd klaarstond om te helpen. Eigenlijk is het toch een lieve meester… Zo hadden Lotte en Bert hem nog nooit bekeken. Soms kan hij streng zijn maar hij staat wel klaar voor de leerlingen wanneer nodig. Hij heeft Bert zelfs eens goed vastgepakt en een glimlach doen verschijnen op zijn gezicht door een mopje te vertellen.   Juist voor de bel gaat wordt er afgesproken dat vrijdagnamiddag er geen les wordt gegeven maar dat de leerlingen gezelschapsspelen mogen meebrengen en deze spelen in de klas. Iedereen gaat tevreden naar huis. Zelfs in Bert’s hart is er een plaatsje voor tevredenheid.   De meester had geen huiswerk meegegeven dus Lotte en Bert hebben een ganse avond om  buiten te spelen. Ze fietsen, spelen met de bal,… Ze maken zoveel pret dat Bert terug binnen komt met een glimlach op zijn gezicht. Zou het dan toch beter gaan met hem?    De week gaat voorbij en iedereen kijkt uit naar vrijdagmiddag waneer ze gezelschapsspelen mogen spelen. Daardoor gaat de aandacht bij rekenen en taal een beetje verloren en heeft de meester zich al veel kwaad moeten maken en zelfs moeten dreigen dat het spelen niet zou doorgaan.   Uiteindelijk is vrijdagmiddag dan toch aangebroken. Lotte heeft scrabble meegenomen, want ze doet graag taal en kan goed woordjes leggen. Bert heeft stratego meegenomen. Een typisch jongensspelletje over een leger dat een vlag moet veroveren.   De leerlingen worden in groepjes opgedeeld en gaan aan de slag. Lotte zit in de groep van Jana en Hannelore en ze spelen Scrabble. Ze had toch liever bij Bert gezeten!   Neen dat woord bestaat niet! Jawel dat woord bestaat wel! Neen toch niet! Dames, dames wat is er aan de hand? Ze leggen woorden die niet bestaan, meester. Lotte ziet rood van woede. Zo is het ook niet leuk om te spelen hoor! En welk woord bestaat er niet?   Dat bestaat inderdaad niet! Jana, neem alle letters terug en probeer opnieuw. Wanneer er op Lotte haar gezicht een glimlach verschijnt wordt Jana nog bozer. Ze neemt het spelbord en gooit het door de klas.   Lotte begint te roepen, de meester moet tussenbeide komen. Jana, ruim alles op en daarna mag jullie groepje rekenoefeningen maken. Als jullie je gedragen als kleine kinderen kan ik niet anders dan jullie te straffen!   Daar gaat de leuke vrijdag. Pfff had ze maar bij Bert gezeten in de groep. Die maken daar veel plezier en met hem maakt ze tenminste geen ruzie…   Na de les  moeten Jana en Lotte nog eens bij de meester komen. Ik wil wel eens weten wat er tussen jullie gaande is! Het is niet de eerste keer dat er problemen zijn hé Ik weet het niet, zegt Lotte. Maar natuurlijk weet zij wel wat er scheelt. Ze zijn jaloers op elkaar over Bert. Maar natuurlijk mag de meester dat niet weten. Ook Jana houdt de lippen op elkaar. Zodat ze uiteindelijk toch mogen vertrekken.   Buiten staat Bert Lotte op te wachten. Een glimlach naar Jana als zegeteken en het is weekend!    Wat was dat toch allemaal in de klas? Lotte wordt rood. Niets hoor, je weet toch dat Jana niet mijn beste vriendin is? Ik vind haar wel leuk hoor! Lotte wordt opnieuw rood maar nu van woede. Dat heb ik al gemerkt ja. Zeg, je moet daar niet boos om worden hoor! Ik mag toch overeenkomen met Jana! Dat is trouwens iets anders als bij jou! Hoe anders? Wel, jij bent mijn beste vriendin, aan jou vertel ik alles. Jana is een mooi meisj… En ik niet of zo????!!!! Jawel jawel… Pff vrouwen zijn toch niet gemakkelijk hoor! Ben je verliefd op Jana misschien? Even valt er een stilte. De achtergrondgeluiden nemen de bovenhand. Wel??? Maar… Ja dus, zwijg maar al. Lotte zet haar recht op haar fiets en reed weeg van Bert. Ze kreeg de tranen in haar ogen. Bert riep maar Lotte reed alsmaar harder en harder. Opeens sloeg het noodlot toe. Een poes kwam de rijweg opgelopen en Lotte kon haar niet meer ontwijken. Bert riep nog LOTTE PAS OP!! Maar het was al te laat. Lotte vloog door de lucht en kwam hard neer. LOTTE, LOTTE!! Bert knielde zich neer voor haar. Lotte zeg iets. Maar er kwam geen woord. Lotte alsjeblieft! Ondertussen waren er al mensen komen helpen. Ze hadden de ziekenwagen al gebeld. Deze kwam vlug aan en nam Lotte mee naar het ziekenhuis. Bert wist niet waar hij moest lopen. Hij was zo geschrokken en hij zag de beelden van zijn mama terug voor zijn ogen.   Wil jij meerijden jongeheer? De verpleger krijgt geen antwoord van Bert. Wil jij meerijden jongeheer? Hmm, ja, maar haar ouders… Die zullen we in het ziekenhuis verwittigen.   Met volle sirene verdwijnt de ziekenwagen uit het zicht van de mensen. Bert zit naast Lotte en houdt haar hand vast. Lotte, zeg toch iets zegt hij al wenend.   Ondertussen ligt Lotte al aan verschillende draadjes. Komt het in orde dokter. Ben jij haar vriendje jongen? Hmm neen… Had hij maar gezegd dat hij haar ook wel zag zitten, maar ze was ineens weg, verdwenen…   We moeten nog veel onderzoeken doen. Voorlopig weten we nog van niets.    Aangekomen in het ziekenhuis verdwijnt Lotte naar een onderzoekskamer. Hier mag jij niet komen hoor! We komen bij je in de wachtkamer als we wat meer weten. Lottes ouders zijn ondertussen al verwittigd!   Mocht Bert kunnen liep hij de muren op. Hij kon geen seconde neerzitten. Had hij nu eerlijk geweest, maar Lotte is zijn beste vriendin en hij is zo bang haar kwijt te raken. En Jana is echt wel een mooi meisje, maar met Lotte kan hij zo goed babbelen…   Bert, Bert wat is er gebeurd? Bert ziet ineens Lottes ouders de wachtkamer binnenstappen. Ze…ze is over een poes gereden en dan gevallen. Het is allemaal mijn fout… Hoe het is allemaal jouw fout? We hadden ruzie over Jana…   Dat heeft allemaal nu geen belang zegt Lottes papa. Hoe is het met Lotte? Ik weet het niet snikt Bert. Ze hebben nog niets komen zeggen! De papa van Lotte gaat naar de balie waar ze hem ook vertellen dat ze bij hem gaan komen als er nieuws is.   Zo lopen ze met zen drieën de wachtkamer rond. Zoveel zenuwen hebben ze. Meneer, mevrouw, jongeheer, kunnen jullie even meekomen? Een man in het wit komt de wachtkamer binnen. Samen met hem gaan ze naar een bureautje. Hoe is het met mijn dochter? Vraagt Lottes mama.   Ze is terug bij bewustzijn, ze kan dus alles terug horen, zien en ze weet wat er gebeurd. Dus eigenlijk is alles in orde? De dokter zijn ogen draaien…   Lotte is zeer slecht gevallen. Ze is op haar rug gevallen en kan haar benen niet meer bewegen. Is ze dan…. Dat moeten we nog even afwachten maar de kans bestaat dat ze nooit meer kan lopen.   Oh neen!! Roept Bert en hij begint te huilen. Het is allemaal mijn fout! Allemaal mijn fout!! Lottes papa neemt hem in zijn armen. Dat is niet waar! Dit is een ongeval, hier kan niemand iets aan doen. Mogen we Lotte zien, dokter? Zeker en vast, kom maar mee.   De deur wordt geopend en daar ligt ze. Mama, papa; Er volgt een knuffel met veel traantjes. Ik… ik kan niet meer wandelen… Dat kan toch niet papa, mama,… Zeg alsjeblieft dat het niet waar is!   Lottes ouders kijken elkaar aan en knielen voor Lottes bed. We weten het nog niet meisje, het kan zijn dat het weer beter wordt. Maar we kunnen niets beloven.   Ondertussen staat Bert in een hoekje van de kamer te wachten. Lotte ziet hem ineens staan en begint te huilen. Ben je boos op mij Bert? Maar neen, waarom zou ik boos zijn op jou? Jij was boos op mij… Waarom reed je ineens zo vlug weg? Hmm,… Lotte werd rood. Maar jij bent verliefd op Jana! Maar neen,  ik ben dat niet. En wat dan nog? Jij bent mijn beste vriendin, daar komt niemand tussen hoor!   Maar hoe is het nu met jou? Kan je echt niets meer voelen in je benen? Neen, echt niet. De tranen verschijnen in haar ogen. Maar de dokters zeiden dat het misschien nog kan verbeteren... Het belangrijkste is dat je nu uitrust, Lotte!   De dokter stapt de kamer binnen. Jongeman laat je vriendinnetje nu maar rusten. Morgen mag je terugkomen. Bert geeft Lotte nog een kus op de wang en vertrekt. Lotte haar gezicht krijgt een rode blos. Dit is de eerste keer dat ze een kus krijg van Bert.   Die avond kijkt Lotte nog wat tv op haar ziekenhuiskamer, maar ze kan haar niet echt concentreren. Uiteindelijk valt ze in slaap.   NEE! NEE! AU! Lotte! Lotte! Gaat het? Hm hm Zachtjesaan wordt Lotte wakker en ziet ze een verpleegster aan haar zij staan. Was je aan het dromen? Ja… Ik zag het ongeval weer voor mij. De verpleegster neemt Lotte in haar armen en probeert ze te troosten. Mevrouw… Zeg maar Isabelle. Ga ik echt nooit meer kunnen lopen? Dat kunnen we je nu nog niet zeker zeggen. Je gaat wel hard moeten werken om te proberen! Vanaf volgende week beginnen we er aan. Maar slaap nu maar. Morgen komt de dokter op bezoek en hij zal je uitleggen wat er allemaal gaat gebeuren. Isabelle verdwijnt uit de kamer en Lotte valt terug in slaap.   De dagen gaan voorbij in het ziekenhuis en Lotte krijgt veel bezoek van haar vriendjes en vriendinnetjes van de klas. Ook Bert komt elke dag langs en daar geniet ze nog het meeste van. De dokter heeft haar alles goed uitgelegd en ze weet nu dat er vandaag een kinesist gaat langskomen. Wat is dat een kinesist, had Lotte gevraagd. Dat is iemand die je gaat masseren en je gaat helpen om terug te leren lopen. Maar er bestaat een kans dat dat niet meer gaat kunnen hé had de dokter gezegd.   Dit wil Lotte niet geloven. Ze gaat terug lopen, daar is ze nu al zeker van. KLOP KLOP. Binnen! Roept Lotte. Een vreemde man in witte broek en witte t-shirt stapt de kamer binnen. Dag Lotte, is het niet. Ja, dat ben ik. Lotte, ik ben Frank. Ik ben je kinesist en we gaan je helpen om terug te leren lopen!   Dag Frank, jij moet zorgen dat ik terug kan lopen hé! Ik wil niet gans mijn leven in een rolstoel hoor! We gaan daar samen aan werken, Lotte. Vandaag ga ik beginnen met een massage om je spieren soepel te maken.   Hoe hard Frank ook knijpt in haar benen, Lotte voelt er niets van. Maar het is natuurlijk ook nog maar de eerste keer hé! Elke dag is het hetzelfde, wakker worden, eten, Frank komt langs, terug eten, dan komt het bezoek dan terug eten. Dan tv kijken en slapen. Eigenlijk heeft Lotte een saai leven! Soms brengt Bert wat huiswerk mee maar veel is dat ook niet. Vanaf volgende week mag ze wel naar de ziekenhuisschool. Dat zal wel leuk zijn!    Kom Lotte, dan ga we naar school. De verpleegster zet Lotte in haar rolstoel en rolt haar naar het klaslokaal op het einde van de gang. Er zitten veel leerlingen in de klas, allemaal van verschillende leeftijden. Jongens en meisjes, begint de juf, dit is Lotte. Sommigen zullen haar wel al gezien hebben. Vertel eens Lotte, waarom lig jij in het ziekenhuis? Ik ben met mijn fiets over een kat gereden en slecht gevallen, daardoor kan ik nu mijn benen niet meer bewegen. Oei! Maar het kan zijn dat het nog beter gaat worden hé! Ja, ik werk er elke dag aan met Frank.   Lotte, dit is geen normale klas zoals je ziet. Jullie krijgen hier allemaal een dikke werkboek. In groepjes van dezelfde leeftijd leg ik jullie dan uit wat jullie moeten doen en dan kan je een oefening maken. Je krijgt 2 uur les per dag, behalve in het weekend natuurlijk. Ik heb ook al getelefoneerd met je meester, dus ik weet waar je gebleven was in de klas.   Lotte krijgt een werkboek van de juf en bladert deze eens door. Zoveel oefeningen! Maar ze heeft wel al gezien dat er na een hoofdstuk altijd een tekening staat of zo dus dat valt goed mee. Ook de juf is superlief. Ze komt haar helpen wanneer ze problemen heeft.   Naast haar zit Mieke. Mieke heeft geen haar meer. Dat komt omdat ze erg ziek is en bestralingen moet krijgen. Maar ze wordt beter, daar geloofd ze in!   Zo verloopt de les op de ziekenhuisschool. Eigenlijk wel leuk en een leuke afwisseling! Soms krijgen ze ook ‘huiswerk’ mee. Dat maakt Lotte dan wanneer Bert op bezoek is. Zo kan hij haar helpen.   De eerste stap.   Weken en maanden gaan voorbij en Lotte moet zeer hard werken elke dag. De ene dag gaan de oefeningen zeer goed met Frank, de andere dag lukt er niets. Ook het bezoek is minder en minder. Juist haar ouders en Bert komen elke dag langs. Lotte heeft zelfs al eens een weekend naar huis gemogen. En als alles goed gaat mag ze voor de kerstvakantie naar huis.   Dag Lotte! Dag Frank… Lotte zucht. Wat scheelt er meisje? Het duurt zo lang, Frank, en het gaat maar niet vooruit! Elaba, ik wil een lachende Lotte zien hé, geen trieste! Jij hebt makkelijk praten! Jij kan gewoon stappen. En jij ook binnenkort! Ik heb een verrassing voor jou vandaag. Neem je badpak maar uit je kast! Gaan we zwemmen? We gaan proberen ja, je gaat wel een zwemband aan moeten maar we gaan proberen of je je benen al kan bewegen in het water!    We gaan je er zachtjes laten inzakken hé Lotte. Ik ben er altijd om je te helpen, dus als het niet lukt, verwittig mij op tijd!   Zachtjes aan gaat Lotte het water in. BRRRRRRRRR! Zo koud! Komaan hé Lotte, niet flauw doen hé! Daar zit ze dan, volledig in het water. Ze blijft boven water door de zwemband die ze aan heeft.   Nu gaan we eens proberen om je benen te bewegen hé! Ik weet dat het gaat lukken!   Lotte probeert en het lukt al een beetje. Goed zo meid! We gaan elke dag terugkomen in het water tot als je zonder zwemband in het water kan!   Zoals Frank het zei gebeurde het ook. Elke dag deden ze oefeningen in het water. En elke dag ging het beter en beter. Tot als Lotte zonder hulp een paar meter kon zwemmen. Zaterdag 31 december. Lotte heeft haar mooiste kleedje aangetrokken want vanavond is het Kerstavond en die mag ze thuis gaan vieren! Daar komen Bert en papa haar al ophalen.   Wanneer ze thuis aankomen wordt Lotte door papa in de rolstoel geholpen. Maar ze wil dit niet. Ik kan dit al zelf hoor papa! En inderdaad Lotte zit op geen tijd in de rolstoel. Dit heeft ze al geleerd van Frank.   Aan de kerstboom worden er die avond leuke liedjes gezongen en spelletjes gespeeld. Natuurlijk worden er ook cadeautjes uitgedeeld.   Mama, papa, Bert, ik heb geen cadeautjes kunnen kopen maar ik heb wel een grote verrassing voor jullie!   Lotte zet zich recht uit haar rolstoel en zet voorzichtig een paar stappen.   Iedereen zit met een open mond naar haar te kijken. Proficiat meid! Roept mama uit en geeft haar een knuffel, zo hard dat Lotte bijna achterover valt.

Andy VS
0 0

Egel

Het was pikdonker en muisstil. De heldere hemel stond vol schitterende sterren. Het was zo diep in de nacht dat alles sliep. Alleen de wind brak de stilte met het zacht geritsel van de bladeren. Verder bewoog er niets. Of toch…als de maan zijn stralen op de weide naast het bos wist te gooien, ritselde het struikgewas niet alleen van de wind.   Takjes werden opzijgeduwd en daar kwam ze tevoorschijn. Egel keek met haar fonkelende ogen richting maan. ‘Perfect!’ zei ze en haastte zich over de weide, tot aan de rand van het meer. Daar aangekomen streek Egel haar stekels glad, haalde een prachtige bloem tevoorschijn en schikte ze net boven haar rechteroog. Nog eens richtte ze haar blik omhoog, richting maan. ‘Ow maantje, dank je voor de schittering!’ Dan helde ze over de rand van het meer en keek hoopvol naar haar weerspiegeling. Algauw veranderde haar hoopvolle blik in wanhoop. ‘Ow Egel’, begon ze jammerend. ‘wat had je gedacht…die stekels zitten nu eenmaal vast op je rug! Lelijk ding!’ Egel nam woest een steen en gooide haar spiegelbeeld in het water stuk. Op dat moment sprong Karper uit het water hoog in de lucht. ‘Hey, ben je helemaal gek geworden, juffrouwtje!’ ‘Ai, sorry, ‘ zei Egel verward. ‘het was niet de bedoeling om…ik wilde je niet… ik had alleen…zucht…Ik wilde gewoon mijn spiegelbeeld kwijt.’ Tranen rolden over Egels wangen. ‘Hey, maatje, wat is er dan mis met je?’ ‘Ik haat mijn stekels! En elke avond als de maan zo fel schijnt, kom ik hier kijken, in de hoop dat mijn stekels misschien weg zijn…Ik ben mooi, maar wil ook zacht zijn,’ snifte Egel. Karper zwom tot bijna op het droge. ‘Luister, ik glip overal tussendoor. Dat is handig, maar ik bied niemand houvast!’ Egel zuchtte diep. ‘Bekijk jezelf!,’ riep Karper,’Om jaloers op te zijn!’ Egel bekeek haar achterste en draaide zich terug naar Karper. ‘Aan jou kan je tenminste blijven haken. Jij laat voelen dat je er bent! Dat is toch geweldig!’ Egel fleurde op en sprak zacht:‘Tja zo had ik het eigenlijk nog niet bekeken.’ Ze kroop nog eens tot aan de rand en bekeek zich in het water. ‘Tja, misschien heb je wel gelijk,’zei ze aarzelend. ‘Kijk en als je nou nog die mooie lach tevoorschijn tovert, ben je echt perfect!’, sprak Karper. Een glimlach verscheen op haar lippen, de tranen droogden op, haar ogen fonkelden weer. ‘Dank je’ zei Egel met blozende wangen,’Ik ben trouwens Egel.’ ‘Wel Egel, jouw stekels hebben mij in ieder geval al geprikkeld! Haha! Karper is de naam!’ En terwijl de rest van het bos en omstreken nog felle dromen beleefde, sloten Karper en Egel vriendschap voor het leven en kletsten ze niet over koetjes en kalfjes , maar over mieren en algjes.  

Karlijne
0 0
Tip

Vlinder

Rups wil geen vlinder worden. Dat heeft hij zo beslist. Hij zit best knus in zijn huisje. En hij houdt van zijn groene hoofd. Zo groen als zijn lievelingseten: groene blaadjes. Rups houdt van zijn trage beentjes. Haast en spoed is zelden goed, want dan doe je ongelukken.   Rups wil  geen vlinder worden. Dat heeft hij zo beslist. Hij houdt niet van al die kleuren. En hij griezelt van die grote vleugels. Vlinder worden is niet goed. Dan ben je te groot om klein te zijn. Rups blijft in zijn huisje. Dan verandert er niks, hoopt hij. Hij drinkt een glaasje bladerthee.   De volgende dag wordt Rups wakker in een veel te klein bed. De stoel de deur de kast lijken zo klein. Zijn huisje wordt kleiner en kleiner. Of wordt Rups groter en groter?   Rups draait angstig heen en weer. Zijn tafeltje valt om. De muren scheuren open. Bladerthee druppelt naar beneden.   Rups kijkt treurig naar de vleugels op zijn rug. Ze vlekken duizend kleuren, Maar Rups wordt daar niet vrolijk van. Hij had nog zo beslist geen vlinder te worden!   Rups rent heel hard weg, ook al doet hij dat liever niet. Zijn voetjes kriebelen het gras. Rups kijkt achterom. Maar zijn vleugels blijven hem volgen. “Stomme prachtige vleugels”, moppert Rups een beetje buiten adem. Een zuchtje wind blaast Rups vooruit. Zijn voetjes raken het gras niet meer. Rups vliegt! Hij durft niet te kijken.   “Wat een mooie vleugels” kwaakt Eend.   Ook met zijn ogen dicht heeft Rups dat gehoord. Hij klappert trots met zijn vleugels. Hij voelt zich mooi en sterk. “Ik kan de wereld aan”, brult Rups, en doet zijn ogen open.   Rups vliegt wel vier bomen hoog. “Veel te veel te hoog” bibbert Rups. Hij kent de regels ook nog niet.   Wat als hij valt? Wat als hij niet meer naar beneden kan? Wat als de wind nog eens zucht? Wat als hij dan nog hoger gaat vliegen? “De zon zal mij verbranden!”   Rups is zo bang dat hij niet meer met zijn vleugels durft klapperen. Hij tuimelt naar beneden en valt met een plofje in het gras.   Hij strijkt de kreukjes uit zijn vleugels.   Rups wil zijn vleugels wel houden. Hij zal er niet meer van wegrennen. Maar vliegen gaat hij niet meer doen. Dat heeft hij zo beslist.    

Linnéa
37 2

wij zijn één (hfdstk 1)

Nate en Laura zijn al sinds hun kindertijd onafscheidelijk. Beste vrienden door dik en dun. Samen voor altijd, dat is hun afspraak. Kleuterschool, lagere school, middelbare school en hoge school, alles zouden ze samen doen. Maar wat als na een dramatische gebeurtenis hun belofte niet langer geldt? De plotse haat tegenover elkaar haalt hun vriendschap onderuit en  ze verdwijnen uit elkaars leven voorgoed.   Wanneer Laura afstudeert vindt ze meteen werk.  Er lijkt aan haar geluk een einde te komen wanneer ze plots oog in oog staat met haar ex-beste vriend. Ze proberen zoveel mogelijk naast elkaar te werken, De koele blikken en scherpe woorden negerend. En dat gaat prima... nou ja, tot de baas een opdracht voorschoteld waarvoor ze niet anders kunnen dan samenwerken.                                                ********************************     Een regendruppel valt op Laura's wang, ze had het kunnen weten, die donkere wolken voorspelden niet veel goeds, ze hoopt maar dat Nate een goede reden heeft voor dit verassings tochtje.  Ze kijkt rechts en ziet haar beste vriend op haar afkomen. Hij lacht, Laura vindt zijn lach erg mooi. Ook al mist hij vooraan een tand waardoor hij een beetje lispelt. De meeste jongens zijn echt vreselijk irritant maar met Nate kan Laura het altijd goed vinden. Haar beste vriend. En ook al is hij nog maar 8jaar en Laura maar 7, toch weten ze al dat hun vriendschap hechter is dan die van de andere kinderen in hun omgeving. Ze delen letterlijk alles met elkaar. Van drinken tot kleding.   'Mijn voeten doen pijn Natie.' zeurt Laura, terwijl ze even stopt om over haar hiel te krabben.   Nate schudt zijn hoofd en lacht schattig. 'We zijn er bijna Laurie, wil je mijn verassing dan niet zien?' vraagt hij een beetje teleurgesteld.   'Nee, tuurlijk wel zotteke, maar m'n voeten doen wel echt pijn.' ze hinkelt hem achterna. Nate draait zich naar haar om, kijkt even bedenkelijk en gaat dan gebogen voor haar staan.   'Uh, wat doe je?' vraagt ze verward. 'Ik ga je dragen, klim erop.' zegt hij serieus.   Laura giechelt waardoor er schattige kuiltjes in haar wangen ontstaan en schudt dan haar hoofd. Straks vallen ze beide en dan is het haar schuld.   'Ah, komaan Laurie, we zijn er bijna.' roept hij enthousiast. Nog voor ze iets kan zeggen heeft hij haar opgetild en draagt hij haar verder.   Even later komen ze bij het strand en Nate zet Laura weer op de grond geeft haar een dikke knuffel en loopt dan richting een hoopje zand een beetje verder. Laura gaat zitten en kijkt naar de mooie golven. De grote plas is volgens haar een van de mooiste plekken ooit. Dan richt ze haar ogen op haar beste vriend. Toen mama een vriendin op bezoek had was hij er ineens, terwijl de volwassenen verder praatten over het huis naast het onze dat te koop stond nam ze de schattige jongen met de donker blonde haren en blauwe ogen mee naar de achtertuin, ze bouwden samen een kamp en toen het tijd was voor hem om te gaan hebben ze zich daar schuil gehouden. De ouders hadden wel 2 uur nodig om hen te pakken te krijgen. En sindsdien zijn Laura en Nate de beste vrienden. Aller beste maatjes!   Wanneer hij zich omdraait en weer naar me terug komt lacht ze haar  tanden bloot en kijkt nieuwsgierig naar zijn handen waarin hij iets verborgen houdt.   'Alsjeblieft.' zegt hij terwijl hij zijn handen openmaakt.   In zijn handen ligt een mooie steen en een ster die... beweegt? Wow!   Laura's ogen verwijden en een beetje verbaast staart ze naar zijn handen. 'Zijn die voor mij?'   'Ja, maar ook voor mij. We houden ze samen bij. Voor altijd!' knippoogt hij.   'Waarom doe je dat?' lacht Laura, 'Ik weet het niet, pap doet het altijd naar mam, wanneer hij denkt dat ik niet kijk.' grijnst hij     'oh, je mag niet luistervinken.' merkt Laura op, Laura's donkere krullen wiegen heen en weer met de wind. 'Mama zegt dat dat erg onbeleefd is.' haalt ze haar schouders op.   'Niet als ze het niet weten.' Nate legt zijn arm rond haar en samen kijken ze naar de zon die onder de plas begint te verdwijnen.   Het is rustig, er is niets te horen buiten de golven van de plas en af en toe een vogel. Het is misschien raar voor 7 of 8 jarigen om stil te zijn, maar als ze samen zijn hebben ze niet het gevoel dat ze heel de tijd door moeten praten.   Die stilte wordt meteen onderbroken wanneer Nate het uitroept.' 'Auw !' 'Wat is er? Wat gebeurd er?' vraagt Laura ongerust. Ze kijkt hem nauwkeurig aan. Hij steekt zijn hand uit en toont de pijnlijke plek. 'Een krabding heeft me gebeten.' moppert hij.   Laura kijkt een beetje hulpeloos toe en krijgt dan een idee. Ze leunt naar voren en geeft er een kusje op. 'Zie zo, alles beter nu.'   Hij kijkt haar vragend aan. 'Van mama geleerd.' zegt ze liefjes.   'Bedankt, Laurie.' Hij leunt tegen haar aan en rolt hen om zodat Laura onder hem ligt en dan begint hij haar te kietelen. Als snel gieren ze het allebei uit en worden er woorden als: “hé” of “Stop” geroepen.   'Ik geef me over.' meld Nate hijgend en lachend.   'Goed zo!'   Even is het weer stil.   'Natie, we blijven toch altijd vrienden hé?' ze kijkt haar beste vriend diep in de ogen.   'Ja, voor altijd Laurie, we gaan samen nog super veel lol hebben toch? Kampen bouwen, zwemmen, fietsen...'   'We kunnen niet altijd lol hebben Nate, mama heeft gezegd dat school nog erg belangrijk wordt binnenkort.' zucht Laura, ze duwt een lok achter haar oren.   'Papa heeft me dat ook vertelt. We moeten veel leren, en groot worden. En op school zullen we bijna altijd samen zijn!'   ' Maar wat doen we na school dan?' vraagt ze treurig. 'Zie ik je dan niet meer?'   Hij neemt haar hand vast en glimlacht schattig, 'Jawel hoor, dan gaan we trouwen.'   Ze kijkt geschokt. 'Wil jij met me trouwen?' Nate knikt grinnikend alvorens er een frons op zijn gezicht verschijnt.    'Maar jij wordt toch niet dik hé? Mama zegt dat ze dikker wordt omdat ze zo gelukkig is met papa.' zegt hij een beetje ongerust.   'Dat komt toch door de baby in haar buik?' hij haalt zijn schouders op. 'Het lijkt niet op een baby, meer op een voetbal onder haar trui.'   Laura lacht en wrijft over haar buik. 'Nee, ik wordt niet dik hoor, beloofd.'   Hij knikt en slaat zijn arm om haar kleine lichaam, onwennig wrijft hij over haar schouder. 'Mama heeft vertelt dat trouwen wilt zeggen dat je voor altijd samen moet blijven en samen lol kunt maken. En dat is precies wat ik wil doen, bij jou blijven voor altijd.'

Writeitdown
0 1

Vrijheid

'Houd mijn hand stevig vast, laat niet los.’ Mama greep me vast en trok me met zich mee. Met een bang hart liepen we verder. We baanden ons een weg door de omlaag vallende balken. De vlammen likten aan onze hielen. Heel ons huis, dat uit hout bestond, stond in lichterlaaie.Het was ons gelukt, we hadden de uitgang bereikt. Ik keek om me heen en zag dat heel de stad verwoest was, geen enkel huis stond nog recht.Men vocht, men vocht voor hun vrijheid. Wij als gewone burgers hadden bijna geen schijn van kans, we hadden niets om te vechten, het enige wat we hadden was onze haat die ons verder dreef.Met haar handen streek ze door mijn haren. Ze was opgelucht dat we zonder al te veel kleerscheuren waren ontsnapt, maar dan nog was ze bang. Mijn vader vocht mee. Vurig hoopte ik dat hij nog leefde. Dat moest wel, hij was mijn vader, in mijn ogen was hij onverslaanbaar. We gingen hem zoeken. Bij elke stap die ik zette, zag ik vechtende mannen, stervende mannen en mannen die hun ziel hadden losgelaten.Na een tijdje te hebben gezocht zagen we hem. Ik zag hem nog net iemand neerslaan en daardoor ik wist ik nu wel zeker dat hij onoverwinnelijk was. Vreugde bekroop mijn lichaam, ik werd overspoeld door ontzettend veel emoties. Niets was zo mooi dan hem daar zo te zien staan, hem daar zo levend te zien staan.Meteen kwam hij naar ons toegelopen. Zijn tranen van geluk biggelden over zijn wangen. Het was net of ze licht gaven. Die tranen waren de lichtbron in het duister, een lichtbron die er langer had moeten zijn.Zijn ogen schoten open en ik kon het amper geloven. Levenloos viel hij op de grond neer. Met een harde klap drong de waaarheid tot me door, maar ik wilde het niet geloven. Dit kon niet waar zijn, het mocht hier niet eindigen, niet zo. Ik zag hoe een zwaard zijn rug doorboord had. Langzaamaan drong het donkere, rode bloed in zijn hemd, de vlek werd steeds groter en groter, net zoals mijn verdriet.Ik stond aan de grond genageld, wist niet meer wat ik moest doen. Mama liet mijn hand los en rende op hem af. Ze riep, schreeuwde, krijste. Haar verdriet was immens net zoals het mijne. Er rolden tranen over mijn wangen. Ik wilde ook naar hen toe rennen, maar kon het niet. Mijn benen lieten het niet toe en zeker niet toen ik zag wat ze met mijn moeder deden.Aan haar haren grepen ze haar vast waarna ze haar met een grote kracht tegen de grond gooide.'Mama!’ krijste ik. Ik wilde haar stem horen, ze moest reageren. Ik kon niet op één nacht mijn beide ouders verliezen. Zij waren mijn alles. Ik hield van hen en zij van mij. Dit mocht niet zo aflopen.'Elisabeth, vlucht!’ Ik had haar nog nooit zo angstig gezien. ‘Vlucht!’ Haar woorden werden gestopt, haar keel werd overgesneden.Ik was stomverbaasd, ik kon gewoon niet vatten wat er zojuist gebeurd was.De man die haar had vermoord keek me aan. Het was de commandant. Was hij diegene die dit gedaan had? Waarom? Dat was de enige vraag die toen door mijn hoofd ging. Gedurende een lange tijd keek hij me aan, maar medelijde zag ik niet. Deze man toonde geen enkele emotie. Hij liet het voor wat het was, nam zijn paard en verdween toen in de donkere nacht.Ik begon te roepen en rende nu wel naar mijn ouders toe. Ik moest hen wakker zien te krijgen, er moest een manier zien. Ik liep, maar werd toen met een ruk tegengehouden. Iemand tilde me op en legde me over zijn schouder waarna we verdwenen in het bos.

Rode_roos
0 1

Luciana

Mijn moeder had me ooit verteld dat ik na de verdwijning van mijn vader, elke nacht al wenend wakker werd en om mijn papa riep. Ik heb nooit aan iemand verteld wat ik droomde en na al die tijd was ik het zo goed als vergeten, maar nu kwam de herinnering aan wat er toen was gebeurd terug boven. Ik dacht er zo min mogeliijk aan, want het liefste wou ik gewoon alles vergeten. Maar in mijn dromen kon ik het niet tegen houden het enigste wat ik kon doen was die vreselijke ene dag, die heel mijn leven veranderde, weer herbeleven. Steeds weer opnieuw. 11 jaar geleden ‘Kom prinsesje, pak mijn hand maar vast. Het bos is enkel langs de buitenkant eng, binnen tussen de bomen is het een prachtige wereld vol magie.’ ‘Is er magie?’ vroeg ik aan papa. ‘Ja inderdaad prinsesje, er is daar magie net zoals er magie in jouw schuilt.’ Papa gaf een tikje op mijn neus en ik giechelde. Toen ik opkeek had hij opeens een lelie in zijn hand.‘Deze is voor jou kleine meid.’ ‘Ooh zo mooi!’ ‘Moet ik hem in je haar steken?’ ‘Ja!’ gilde ik terwijl ik blij op en neer sprong en in mijn kleine handjes klapte. Papa stak de bloem in mijn haar. ‘Kom je nu met me mee prinsesje?’ ik knikte en pakte papa’s hand. Samen liepen we het bos in. Mijn ogen werden zo groot als schoteltjes de bomen waren groot maar niet intimiderend. De bloemen en het gras op de bodem waren betoverend. Ik keek naar papa op, hij was naar me aan het kijken. ‘Ik zei toch dat het bos niet eng was.’ ‘Je hebt gelijk papa.’ ‘Kom ik wil je naar een speciale plek brengen.’ Ik greep papa’s hand nog steviger vast en volgde hem. We waren door het bos aan het wandelen, toen papa abrupt stil stond. Hij trok me achter zich en keek snel rond. Papa draaide zich naar me om en hurkte voor me neer. ‘Luciana, prinsesje van me ik wil dat je je daar verstopt.’ Papa wees naar een holle boom verborgen achter een stel struiken. ‘Waarom papa? We gingen toch naar die speciale plek?’ ‘Ja dat weet ik prinsesje. Maar dat zal voor een andere keer moeten zijn. Maar nu wil ik dat je je in die boom verstopt en er niet uitkomt tot papa je komt halen, maak geen enkel geluid en laat je niet zien. Het is voor je eigen veiligheid. Beloof me dat je er niet uit komt, ik ga je een amulet geven het is heel belangrijk dat je het goed bij je houd, wat er ook gebeurd verlies het amulet niet. Want het is heel belangrijk.’ ‘Oké papa’ ‘Beloof het me.’ ‘Ik beloof het papa.’ ‘Goed zo, ga nu naar die boom en verstop je.’ Ik liep naar de boom en verstopte me in de holte. Ik keek naar papa en zag hem het amulet uit doen, dat ik moest gaan beschermen. Het amulet zag er prachtig uit, op de voorkant stond een lelie gedrukt met op de achtergrond sierlijke krullen. Het amulet was gemaakt van het puurste goud met een fijn gouden ketting voor rond mijn nek. Papa opende het amulet en liet een foto zien van ons vieren, mama en papa aan de buitenkant, ik en mijn oudere broer Senne stonden tussen ze in. ‘Hou dit goed bij je, verlies het nooit het is belangrijk.’ Papa hing de ketting rond mijn nek. ‘Ik ben bang papa.’ ‘Je moet niet bang zijn, ik kom terug.’ Hij verplaatste wat struiken zodat de ingang van de boomholte niet meer zichtbaar was. Ik kon nog door een paar gaatjes kijken. Hij ging achter een boom staan en trok van uit zijn jas een zwaard, het lichte groen op. Er naderde een paar mensen, ze hadden alle drie een zwaard met op het handvat het teken van de vampiers. Twee halve manen naar elkaar toe gedraaid met in het midden een zes puntige ster en onderaan de punten van de manen hing er één druppel engelen bloed. Angstig pakte ik het amulet vast en keek naar papa. Hij drukte zijn hand tegen de boom en er ging een groene gloed de boom in, de takken boven één van de vampiers buigden naar hem toe, ze wikkelden zich rond zijn lichaam en hals. De man maakt een stikkend geluidje en de twee andere vampiers zagen het. De tweede vampier gaat er op af en hakt met zijn zwaard een tak doormidden. De eerste vampier met zwart haar kijkt ondertussen rond, hij driegt op mijn schuilplaats aftekomen, papa ziet het en komt achter de boom tevoorschijn. Met zijn groen gloeiende zwaard valt hij de zwart harige vampier aan, de vampier wijkt juist uit en papa kan hem alleen maar een diepe snee in zijn rechter arm bezorgen. De vampier wijkt niet uit en gaat meteen ten aanval. Zwaarden kletteren tegen elkaar terwijl ze vechten. Als ik naar de andere vampiers kijk zie ik ze nog steeds vechten met de magische takken van mijn vader. De vampier waar papa tegen vecht wind terrein, papa staat bijna tegen een boom gedrukt. De man breekt door zijn verdediging en maakt een snee op zijn borstkas goudkleurig bloed besmeurt zijn T-shirt. Mijn vader krimpt even in elkaar en dat is genoeg om de gevaarlijke vampier de kans te geven, hij geeft hem een stoot met het handvat van zijn zwaard. Papa valt bewusteloos op de grond. Ik wil naar hem toe rennen, maar doe het niet ik had het beloofd aan papa. De zwart harige vampier gaat de andere twee vampiers helpen en snijd in één keer alle takken door waardoor vampier nummer drie op de grond valt. De zwartharige vampier praat voor het eerst. ‘Jullie stelletje sukkels jullie kunnen ook niks goed doen, in de tijd dat jullie hebben zitten spelen heb ik een engel gevangen.’ ‘We zaten niet te spelen, we werden aangevallen.’ ‘Door een plant! Stelletje sukkels! Laten we nu gewoon die engel meenemen we zien nog wel wat we met hem doen.’ ‘oké, baas.’ De twee vampiers die duidelijk onder het bevel stonden van de vampier met zwart haar gingen naar mijn vader en pakte hem elk bij een arm. Ze sleurde papa over het gras tussen de bomen. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Ik weet niet hoelang ik daar heb gezeten misschien een paar minuten, een paar uur of zelfs wel dagen ik kan me alleen herinneren dat ik mijn naam hoorde roepen, maar niet antwoorden omdat ik het aan papa had beloofd. Hij zou me komen halen. Maar dat deed hij nooit. Uiteindelijk vond mijn eigen broer me. Hij was maar negen. Hij vroeg of ik er uit wou komen, ik weigerde omdat papa me zou komen halen. Mijn broer zei dat ik niet weg mocht gaan en hij liep weg. Zo wachtte ik een tijdje. Totdat mama door de bomen kwam wandelen. Ze viel op haar knieën voor me en trok me uit de boomstam. Ze was niet boos op me en het enigste wat ze deed was mij en mijn broer stevig vast pakken terwijl de tranen over haar wangen rolden. Mama pakt me op en greep Senne’s  hand vast. Ze loopt zo snel mogelijk bij de plek weg en sleurt Senne mee. ‘Waar is papa?’ vraagt hij. ‘Papa is weg.’ Mama begint terug te huilen en in Senne zijn ogen staan nu ook tranen. ‘Nee dat kan niet!’ Roept hij snikkend. Hij probeert zich los te rukken en terug te lopen, maar mama weigert hem los te laten. Ik kijk over mama’s schouder en probeer de takjes die boven mijn hoofd hangen vast te grijpen. Ik krijg er een te pakken maar een scherpe doorn steekt in mijn handje en ik laat het los. Bloed stroomt uit de wond. Ik ween om de pijn en roep om papa. Mama drukt mijn gezicht terug tegen haar schouder zodat ik niks meer kan zien. Ik grijp het amulet dat rond mijn nek hangt stevig vast. Het is het enigste wat ik nog van hem over heb en wat er ook gebeurd ik zal het altijd bij me houden. Dat zweer ik.

Ranja
0 0

Ik? Ik ben het licht.

De wereld is duister, donkerder dan ooit. Mensen vermoorden elkaar. Zij kennen het licht niet. De duisternis heeft hun harten. Niemand kan er van ontsnappen. Alleen.... Alleen ik. Ik ben het licht en het is mijn taak om dat terug aan de mensen te geven. Ze moeten leren vriendelijk zijn, beleeft, vrijgevig en het belangrijkste: ze moeten liefde leren. Ik ben gestuurd als een normaal meisje op deze wereld. Ik kende mezelf niet toen ik op deze wereld kwam. Wat mijn missie is. Tot op de dag van vandaag wist ik niet waarom dat ik anders was dan de andere. Nu ik weet wat me te doen staat. En dat zal niet makkelijk zijn.  Mensen zijn tegenwoordig egoïstisch. Ze kunnen alleen maar denken aan het geld dat ze nodig hebben voor dat ding, dat ooohzoo veel kost. Mensen denken aan dure reizen die ze maken en daar alleen maar liggen aan het zwembad voor hèt bruine lichaamskleur. Wel voor mij , het boeit me niet. Ik ben blij met mijn blekere huidskleur. Het staat perfect met mijn lichtgrijze ogen en mijn platina gekleurde haren.  Mijn leven was redelijk normaal voor dat ik wist wat ik hier op deze wereld doe. Ik ging naar school, kende verliefdheid, al was ik de enigste, was op zoek naar mezelf zoals elke tiener/jongere.  Normaal toch? Wel dat veranderde waneer ik Lucien leerde kennen vandaag. Hmm.., laten we zeggen terug zien want toen ik hem een hand gaf, kreeg ik beelden in mijn hoofd. Beelden over wie ik echt ben. Op dat moment begon mijn echte leven echt.

lauraloveniers
0 0
Tip

Metaforensisch

En dat ik op mijn eten moet letten. De dokter zette de vensters van zijn kabinet wijd open en verwees me door naar een diëtiste die wat mij betreft de pot op kan. Maar dat was nog niet ’t ergste. Ik moest ook tien keer op neer en neer springen. In mijn onderbroek. Na twee sprongen hing mijn tong op de grond, wat wilt ge. Die dokter bekeek mij, ’t was precies of hij zag een freakshow. Een jongen van uw leeftijd moet veel sporten, zei hij. Hij zei leeftijd, maar ik weet goed genoeg wat hij bedoelde. Dokters. Ge moet ze mij niet leren kennen. Dat begon al met mijn geboorte, enfin, nog iets vroeger zelfs. Ons ma wou per sé thuis bevallen. Maar ik geraakte er niet uit. 't Gat was te klein. Of ik te dik, dat is de versie van ons ma. De vroedvrouw panikeerde. Ons ma bleef aanvankelijk nog kalm. Onze pa zat waar hij altijd zit in crisismomenten: op zijne fiets. Luchtje scheppen. Efkes afkoelen. Maar ons ma zat onder 't zweet, het parelde in haar snor, het liep door de afvoergoot van haar borsten en het plenste in het vruchtwater op de vloer. De vroedvrouw liep door de kamer met doeken te zwaaien en scharen te schermen. Ze maakte zoveel kabaal dat de buren op de muren bonkten. Ons ma lag tamelijk ongemakkelijk op de tafel in de schoon kamer. Echt schoon was die niet meer, met al dat groen water op de grond. Toen de vroedvrouw dat vuil vocht zag, begon ze te krijsen: Persen! Persen, zeg ik u! Ons ma puffen en persen, maar ik verschoof geen millimeter. Er werd serieus gevloekt, zowel door ons ma als door de vroedvrouw. Onze pa die juist kwam aanwaaien, besloot ter plekke nog maar eens een blokske om te doen. Dat waren woorden, jong, vertelt hij nu nog op elk familiefeest, daar kreeg zelfs de meest vuilgebekte dokwerker rode kaken van. Ons ma gilde moord en brand. Wij woonden toen niet ver van ’t Scheld, daar is geen enkel schip de haven in gedurfd die avond. Dat zegt onze pa toch. Ze hebben de dokter moeten bellen. De ambulance kwam er aan te pas. De broeders hadden er werk mee, ons ma liet zich niet zo gemakkelijk op die draagbaar kantelen. En toen is ’t gebeurd. Ze waren nog niet bij de deur of: KADENG! De luster die boven de tafel hing, kletterde met kristal en al naar beneden. Knal op de plek waar juist daarvoor ons ma nog had gelegen, met mij in haar buik. En zo heb ik dus ons ma haar leven gered. Waart gij zo’n mager scharminkel geweest, zegt ons ma altijd, dan was ik blijven liggen en dan waren we er geweest. Ze heeft nog ferm van haar oren gemaakt tegen de dokter. Die vond mij toen al te dik, die wou mij toen al op dieet zetten. Pas geboren! ’t Zijn altijd de anderen die problemen hebben met mijn gewicht. Dat is gewoon een kwestie van perceptie, dat zit tussen de oren. Maar dat krijg ik ze niet aan ’t verstand gebracht. ’t Ambêtante is, mijn metabolisme heeft een neveneffect. Ik verwerk veel voedsel, dat volgt een natuurlijk pad en dat vindt zijn nest. Mijn darmflora tiert welig, als ge begrijpt wat ik bedoel. En af en toe ontsnapt er mij iets. Ongewild. Onbewust zelfs. Eerst wordt ge niks gewaar, maar ineens is het daar: een walm van rotte eieren. Er zijn er die denken dat de evenaar door hun gat loopt. Bij mij is dat het riool. Dat zeggen die van mijn klas. Geestig. Als ik het lokaal binnenwandel, beginnen ze te snuiven en te schuiven. Nee, de plaats naast hen is bezet. En die hoofden die in mijn richting wijzen en dan naar mekaar toe buigen. En dat onnozel gniffelen achter mijn rug. Lacht u toch dood, jongens. ’t Is dat ze u niet kennen zoals wij, zegt ons ma. Ge moet u bloot durven geven. Maar mijn bloot, daar hebben ze in de turnles al genoeg van gezien. Ik kan niet zeggen dat het geholpen heeft. Uw ma bedoelt dat metaforensisch, zegt onze pa. ’t Gaat om het innerlijke, legt uw ziel bloot. Dan zien ze uw goed hart. Uiteindelijk heeft ons ma mij naar die dokter gestuurd. Volgens hem heb ik flaturgentie of zoiets. Pffff. ’t Zal wel. Traag eten. Goed kauwen. Pffff. Alsof dat helpt. Maar ik heb aan dat bezoek wel een vriend overgehouden. Nee, niet die sadist van een dokter. Ik kom dus uit de praktijk. Mijn hoofd dwaas van dat springen. Ik leun tegen een etalage. Kampeerwinkel. Wat zie ik daar liggen? Aksen, bijlen, hakkers met vlijmscherpe bladen. En daartussen: een eenzaam zakmes. En ’t was precies of het riep mij. Hé gij daar, ja gij. Neem mij mee. Ik heb mij over hem ontfermd, ja. Wat moest ik anders, hé Jack. Wij verstaan mekaar. (zingt/neuriet: ‘I’m a poor lonesome cowboy’ terwijl hij met het mes speelt) Helden. Daarover moest de spreekbeurt gaan, gisteren. Ik heb er lang over nagedacht. Ineens wist ik het. Het was alsof er zo'n lamp boven mij ging branden, kent ge dat? Zo'n verlicht moment? Ik begreep dat ik een kans kreeg. Een kans om mijn ware ik te tonen. En ik heb ze gegrepen. Toen het mijn beurt was, heb ik gesproken. Over de schoon kamer en ons ma op de tafel. Over het groen water en de ambulance. Maar 't einde heb ik niet kunnen vertellen. Iemand riep 'Scheetsoep!' en toen begonnen ze te lachen en door elkaar te roepen en die van Nederlands kreeg ze niet meer stil. Ik stond daar met mijn handen tegen mijn oren. Scheetsoep. Terwijl ik ons ma heb gered! Weet ge waarin ik nu goesting heb? Om Jack mee naar school te nemen. Om die bleekscheten van mijn klas op en neer te doen springen tot hun tong tegen hun tenen plakt. En dan, zegt Jack, dan zal hij ze tonen hoe dat ge een hart blootlegt.    

Ruth A
16 4

Bor

   ‘Papa!’ roept Bor. Maar hoe hard hij ook roept, papa hoort het niet meer. De grote vinstaart verdwijnt in de donkere Oceaan. Bor kruipt dicht tegen mama aan. Nog even staart hij naar de kolkende diepte. Mama wuift papa niet eens uit! Dat deed ze vroeger wel als hij voor zijn werk naar de grote zee moest. ‘Wanneer komt hij terug?’ ‘MAMA…WANNEER komt hij TERUG?’ roept Bor want  mama hoort het niet. ‘Ach kleine lieverd,’ zucht ze.  ‘Papa’s en mama’s hart is gebroken.’ Bor fronst zijn wenkbrauwen en schudt zijn zwarte warrige kop. Meteen doorzoekt hij het hele huis. Als hij de stukjes van mama’s en papa’s hart vindt, kan hij ze weer lijmen. Net zoals tante Mies deed met een gebroken vaas. Achter de deur, neen!  Misschien liggen de stukjes van mama’s en papa’s hart in de vuilnisemmer…onder het bed…onder de kast… Misschien wel in mama haar handtas? NIETS!   Bor zwemt naar Punk. Misschien kan hij Bor mee helpen zoeken. Want Punk is de beste in verstoppertje spelen. Hij kent alle spleten tussen het koraalrif en de beste schuilplekjes in de ondiepe rotsen. ‘Joehoe, gaan we spelen?’ vraagt Punk opgewonden. Bor haalt zijn vinnen op. ‘Ik zoek de gebroken harten van mama en papa.’ Punk begint te giechelen. ‘Wat ben jij een domoor.’ ‘Die zal je nergens vinden, maatje!’ Met half toegeknepen ogen kijkt Bor naar zijn speelkameraad. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat je ma en pa uit elkaar zijn gegaan. Nou ja, …Gescheiden.’   Bor vecht tegen de opkomende tranen. Dit heeft hij nooit zien aankomen. Hoe moet hij dan papa weer terug bij mama krijgen, nu er geen stukken harten zijn? Moet hij papa gaan halen? Hij durft niet verder dan het ondiepe koraalrif. ‘In de Zwarte Grot woont Octo Pus, de wijze inktvis,’ fluistert Punk. ‘Misschien vindt hij een oplossing.’ Punk wijst hem de weg.   ‘Wie durft mij te storen?’ vraag een gromstem. Bor schrikt van het zwaar brommend geluid. ‘Vertel Bor, wat brengt je naar hier?’ Bor’s vinnen beginnen te trillen, met een bibberend stemmetje vertelt hij over het vertrek van zijn papa. ‘Ik mis hem zo erg,’ snikt hij. ‘En ik wil dat mijn papa weer bij ons komt wonen.’ ‘Luister, kleine vriend. Het is soms moeilijk om de beslissingen van grote vissen te begrijpen, je mama ziet je graag. En het is niet omdat je papa is vertrokken, dat hij niet meer van je houdt.’ De wijze inktvis houdt twee tentakels onder zijn kin en denkt na. ‘Kom mee, maar ik kan je niets beloven.’ Een lange arm trekt Bor mee naar het diepere deel van de Oceaan. Wijze Octo Pus sluit even zijn ogen. Dan spuit hij krachtig grote, sierlijke letters van zwarte inkt:        P A                                   Z O      PA  IK                J E                 E R G.                      M I S                                              B O R   ‘Het lijkt wel een brief!’ roept Bor verwonderd. ‘Dat is ook zo, vriend,’ antwoordt de inktvis. ‘En nu maar hopen dat dit bericht tot bij je papa komt.’ Samen zwemmen ze terug naar het koraalrif. Opgelucht bedankt Bor de wijze Inktvis.   De volgende dagen speelt Bor met Punk en zijn andere vrienden. Ze zwemmen en ze spetteren, ze spelen tikkertje en ze vertellen elkaar spannende verhalen. Wat voelt Bor zich goed met al zijn vriendjes om zich heen. Zo goed, dat hij soms even niet aan papa denkt.   Vandaag spelen ze verstoppertje. Het is Bor’s beurt om af te tellen: ‘Een  twee  drie  vier…’ De andere visjes stuiven uiteen om zich te verstoppen. ‘…acht  negen  tien. Wie niet weg is, is gezien!’ Met een ruk draait Bor zich om. Hij wrijft in zijn ogen. Pal voor hem staat Mevrouw Zepra met haar staart zo hard te krullen, dat hij meteen weet dat er iets aan de hand is. Ze stottert van opwinding in haar hoge stem: ‘Bbbor, iikk heb ggezzien dat je brief van Octu Pus door een heel groot ssschip middendoor werd ge-v-varen.’ ‘Alle sssstukken zijn weggedreven door de golven.’ Dat is een grote slag voor Bor. Geen harten om te lijmen, geen brief. Hoe moet het nu met papa? ‘Het is helemaal naar de ha_haaien,’ stottert Zepra. Van dat woord krimpt Bor ineen. Want dat is net waaraan hij denkt. Zelf papa gaan zoeken, maar wat met die gevaarlijke haaien?   Bor zit de volgende dagen rustig bij mama. Zij zwemt traag, verslaapt zich, doet maar half de vaat.  Tantes en nonkels komen bubbelen over dingen die hij niet eens begrijpt. ‘Het is genoeg geweest,’ denkt hij. Met een pakje eten onder een vin zwemt Bor langs de rotsen. Dag visjes, dag mama, dag slak in de schelp, dag tante Mies….   Moedig zwemt hij tegen de stromen in, soms laat hij zich meevoeren. Heel veel zwart, zo donker dat het Bor niet opvalt dat een schaduw hem volgt. Hij lijkt met zijn gele en zwarte streepjes bijna een lichtgevend visje. Of toch niet. Daar tussen de dicht begroeide anemonen ziet Bor iets blinken. ‘Dat komt net op tijd,’ denkt hij. ‘Want mijn vinnetjes zijn zo stijf.’ Hoe dichter hij komt, hoe feller de prachtige kleuren gaan schitteren. Hoe harder Bor nog kan vinnen om uit te rusten.    Het is een goudgele vlek met glinsterend oranje, rood en blauw. Wat prachtig! Zoiets heeft Bor nog nooit gezien! Bor komt heel, héél dichtbij, wil de vlek met een vinnetje aanraken. Plots beweegt deze vlek, ze groeit zelfs! Zand stuift op. Bor pruttelt achteruit. Nog voor hij zich kan omdraaien, grijpt een dik en akelig slijmerige vinhand hem vast. ‘Dé Zeeheks!’ gilt hij. Bor heeft ooit zijn papa over haar horen vertellen. Het is de grootste vrees van alle vissen, nog erger dan ze bang zijn voor de haaien. Je weet nooit in wat voor een gedaante de Zeeheks tevoorschijn komt. Ze kan in - om de even welke vorm veranderen. Bor’s adem stokt, zijn hartje bonkt in de keel. ‘Hela, jij kleine snotvis, denk je dat je zomaar mijn mooie kleuren kan stelen?’ krijst de Zeeheks. ‘Het zal je leren!’   Ze duwt Bor in een kooi van gevlochten kelpstengels. Daarna blubbert ze naar haar laboratorium voor een brouwseltje. ‘Ikke Pinne een borstvin, een schubje van kleine visjes, een prikding van een zeester, een tand van een haai, een spuug van de sidderaal… en dan….zijn die mooie kleuren van mij.’ lacht ze krijsend. Dat moet allemaal in een potje brouwen om nadien over de schubjes van Bor en andere vissen uit te smeren. Zo steelt de Zeeheks alle mooie kleuren van de prachtigste Oceaanvissen. Zo groeit ze almaar.   Punk zwemt zo snel hij kan weer naar huis. Hij wist wel dat hij zijn maatje niet alleen kon laten. Onderweg roept hij alle vissen bij elkaar. ‘Bor is in de klauwen van de Zeeheks. We moeten hem redden. Zeg het voort!’ Ook Haai Hans, de oude zachtste haai van de Oceaan spoort zijn kolonie aan om mee te helpen. En dat ze zich moeten gedragen. Want de hele operatie mag niet naar de haaien, anders zal Haai Hans wel eens van hun vinnen soep maken. Alle mannenhaaien villen met tand en macht de glinsterende glibberbrij, de vrouwen slagen hardnekkig met hun staartvin het laboratorium aan duigen. De anderen vissen vinbuigen zich over de kooi van Bor. Eén vis bijt stug aan de tralies. Niets kan hem nog tegen houden.   ‘Papa!’ roept Bor. Papa vangt hem in zijn beide vinnen en drukt hem dicht tegen zich aan. Bor’s bange ogen beginnen te stralen als een zonnetje. Alle vissen omringen hen. Van blijheid en opluchting klappen de vinnen. ‘Morgen komen we met zijn allen samen, aan de Grot van Octo Pus!’ roept Haai Hans. ‘Dan vieren we feest!’ Juichend zwermen scholen vissen uit elkaar. Vin aan vin aan vin en Bor in het midden.

kadeeke
0 0
Tip

Opgezet spel

Dag, ik ben Yana en ik moest van juf Eva komen vertellen over beestjes. Ja, beestjes, daar weet ik veel van, beestjes, die wonen bij mij. Mijn pa zegt soms: Yana, ge zijt zelf een beest. En hij zegt hoe belachelijk is dat nu: gij laat van die dikke spinnen over uw armen lopen en gij durft niet eens naast die dikke van uw klas te gaan zitten. Ja, dat snapt hij dus niet, hé. Maar die Bea, dat is echt geen gewoon. Bea, daar is zelfs die Bin dinges, die Bin allez, Bin Lader bang voor. Mijn pa is voor niks of niemand bang. Mijn pa die zegt dat hij dat wel eens zal oplossen. Hij zegt dat hij die Bea zo eens bij haar bandjes zal pakken en dan heel ver in de zee gooien. Ik heb dat gezegd, aan Bea, maar ze geloofde mij niet. Ze lachte mij uit. En iedereen van de klas lachte. Ze wezen naar mij, haha, wat denkt die wel, zeiden ze en ze wezen naar mij en naar de vuilbak. En weet ge wat Bea toen deed? Die lachte niet. Die wees niet. Die pakte mij met één hand en die gooide mij helemaal ondersteboven in die vuilbak. Echt waar. En ze riep ‘stinkdier!’ en dat ik in mijn kot moest blijven.   Ik vond dat niet erg hoor, van die vuilbak. Want daar liggen kruimels en klokhuizen. En dat lusten mijn muizen graag. En dat is heel moeilijk te vinden, klokhuizen. Want wij eten thuis nooit appels. En ik vind chips niet zo gezond voor een muis. Of voor een hamster, want die heb ik ook. Ik had er twee, maar op een avond, ik weet echt niet hoe dat kwam. Ik doe dat hok áltijd op slot. Maar op een avond, toen had ik ineens nog maar één hamster. En mijn ma wist van niks en mijn pa wist van niks en die andere hamster wist ook al van niks. Die zat ver weg in zijn buis verstopt en die wou er heel lang niet meer uitkomen. Die was ook al gebuisd, zei mijn pa.   Mijn pa zegt altijd dat ik goed mijn best moet doen op school. Want dat ik anders later ook bij de veedeeaa, de vee dee bee cee, moet gaan werken. Allez, mijn pa werkt daar niet echt, hij volgt daar les. Iets heel speciaal, dermie euh taxi euh taxidarmie of zoiets. Ik vroeg aan mijn pa, ik vroeg Pa, moet gij dan mensen met buikpijn naar 't ziekenhuis rijden? En toen zei mijn pa, awel Yanake, ik zal u dat eens haarfijn uitleggen, maar hij mocht niet van mijn ma. Ze vindt dat niet tof, van die taxidarmen. Maar mijn pa zegt dat hij met die taxi’s al onze problemen gaat oplossen. Maar eerst moet hij nog veel oefenen.   En als hij oefent, dan doet hij dat in de kelder. En dan mag ik daar niet komen. Maar ik kom daar graag, want soms laat ik daar mijn spin los en dan spelen wij verstopperke in den donkere. Maar nu gaat dat niet meer, want mijn pa moet studeren. Maar gisteren, toen was de kooi van mijn spin ook al leeg. En mijn ma wist van niks. En mijn pa was aan ’t studeren in de kelder. En ik dacht, misschien is de spin al gaan spelen. En oei, als mijn pa die dan maar niet vindt. Want ik mag geen beestjes laten rondslingeren. Ik moet die altijd direct terug opruimen. Dus ging ik heel stillekes naar de kelder. En daar was mijn pa. En daar was mijn spin. En ook mijn hamster die ik kwijt was. Ze keken allemaal heel kwaad naar mij, maar mijn pa was de enige die bewoog want de anderen stonden op stokskes. Dat had mijn pa gedaan. Voor zijn studies. En toen zei hij dat ik aan Bea moest vragen of ze ook eens wou komen spelen.

Ruth A
55 2

De ontvlambare heks

Fragment uit : De ontvlambare heks ... Toen ze wakker werd – hoelang had ze hier gelegen? – zaten wel tientallen kinderen naast en over haar aan kettingen vastgeklonken. Papperige jongens en meisjes met vieze haren, kringen onder hun ogen. Hun kleren stonken. Ook Kayla was vastgeketend. Een flauw licht zocht zich een weg door de spleet van een poort. Ze wou haar handen losrukken. Het lukte niet. 'Help!' riep ze. 'Maak mij los, ik wil naar huis!' 'Shut! Hou je koest!' waarschuwde een dik jongetje. ‘Wie het meest van zijn oren maakt, die eet Flirka als eerste op.’ ‘Wat? Flirka? Oh neen!’ gilde Kayla. ‘Shsst! Hoor je niet wat wij zeggen? Ze eet kinderen met huid en haar op,’ huilde een mollig meisje. ‘Hoe dikker wij zijn, hoe langer ze op ons kan knabbelen. Niemand ontsnapt aan haar bloeddorstige honger,' voegde een bol jongetje er met grote angstogen aan toe. Kayla rilde. Ze dacht aan de ruzie vanochtend.   Daar hoorde ze de slepende stap van Flirka naderen. Alle kinderen hielden als in shock hun adem in. Een sleutel draaide de poort open. 'Njammie, njammie!' krijste een stem. In het binnenvallende licht van de openstaande poort verscheen een moddervette, aartslelijke heks met een driedubbele kin waar kleverig speeksel afdroop. Haar zware armen en benen zwiepten over en weer. Haar volle borsten deinden op haar bol lijf als woeste golven op de zee. Enorme zweetvoeten staken uit afgesleten laarzen die zo dreunden dat de grond daverde. Ze snoof met haar reusachtige neusgaten de lucht op en rook … chocolade. Ze stapte kordaat op Kayla af, rukte haar ketting los en sleurde haar hardhandig mee naar haar keuken. In het flauwe licht van een kaars zaghet meisje, trillend van angst, talloze groezelige potten op rekken uitgestald. Een grote pan stond te smeulen op een fornuis waar aaneengekoekte eetresten een stank verspreidden waardoor Kayla haast flauw viel. Flirka trokhaar bij haar staartjes naar de rekken en ketende haar vast. Terwijl de heks luidop de etiketten las van de gestapelde potten keerde Kayla’s maag zich om : hete pepers, rotte uien, schimmelknoflook, pikante trollenmosterd …Alsof dit nog niet walgelijk genoeg was, liet Flirka een scheet, zo luid dat er vonken uit haar achterwerk schoten. 'Jeetje, dat lucht op!' barstte Flirka uit. Ze roerde met een pollepel in een grote pot. 'Mmm, vurige brandnetelsoep als voorgerecht! Weet je, lekker mensenkind, ik ben op dieet.’ En met een grenzeloos plezier daverde haar stem:   Eén hete peper bij elk mensenkind laat je uren stinken in de wind een pot pikante mosterd bij elke beet en al je vet verdwijnt scheet per scheet!   Een verschroeiende scheet vloog door de heksenkeuken, de grot en het hele Kalimabos. Zelfs de stinkzwammen lieten hun kopje hangen.   … wordt vervolgd    

kayla
101 0

Uit het leven van Knolleke

Fragment uit : Uit het leven van Knolleke      Met een zware plof viel Knolleke in de grond. Au! Dat deed pijn. Gisteren had hij nog lekker liggen slapen in een houten bak, samen met andere knollen. Vanmorgen was de herrie begonnen. De bak was opgetild. Ze werden allemaal door mekaar gerammeld. Toen was het deksel opengegaan. Een hand had hem beetgenomen en in een put gegooid. Kort daarna was er zand op zijn bol gevallen. Veel zand … tot hij niets meer had kunnen zien.   Knolleke rilde. Het was hier koud en donker. Waar waren de andere knollen naartoe? Boven hoorde hij langzaam voetstappen weggaan. Nu was het helemaal stil, wat akelig!   Uren gingen voorbij, of waren het dagen? Tot Knolleke iets vreemds hoorde, hier in de aarde. Het leek alsof iemand in zijn buurt groef of schraapte. Oeps! Een natte snuit wreef tegen zijn knol. Wat was dat ding glibberig? Dan zag hij een spitse snoet en een zwart lijfje met kleine poten. ‘Hé, zie je niet dat ik hier sta?’ protesteerde Knolleke. ‘Ik ben Molleke en ik moet hier door. Ik zie niet goed en ik graaf altijd verder. Weet je wat? Ik eet een stuk van jou,’ plaagde Molleke.   ‘Neen, niet doen!’ gilde Knolleke. Zijn hart bonsde hevig. Hij daverde op zijn wortels. ‘Help!’ riep hij schor. ‘Riep jij?’ antwoordde er een heldere, lieve stem. ‘Molleke wil mij opeten!’ bibberde Knolleke. Een klein wezen snelde hem tegemoet. Vanonder een groene pinnenmuts zag Knolleke puntige oren uitsteken. ‘Hoho! Ik ben Taro, de aardelf.’ Ook Molleke keek nu heel verbaasd. ’Maak een ommetje zodat Knolleke rustig verder kan groeien,’ opperde Taro. ‘Sorry, hoor,’ zei Molleke en hij bloosde, ‘ik wil Knolleke echt niet opeten. Ik eet regenwormen, slakken, insecten. En af en toe, een stukje van een wortel links of rechts.’ ‘Van dat laatste kan geen sprake zijn,’ riep de aardelf uit. ‘Mollen eten insecten die slecht zijn voor de planten en zo helpen jullie elkaar’. ‘Bedankt voor je hulp,’ glimlachte Knolleke opgelucht.    ‘Graag gedaan!’ zong Taro en hij vloog vrolijk weg. Molleke drukte met zijn roze snoet een natte zoen op de knol en wroette in een grote boog rond Knolleke verder.   De volgende dagen liepen zweetdruppels langs de kleine Knol. Wat wordt het hier warm! zuchtte hij. Het kriebelde raar in zijn lijf. Scheuten schoten uit zijn knol. Wat ben ik, wie ben ik? vroeg hij zich af. Waarom kriebelt alles aan mijn lijf? Ben ik een knol met voelsprieten? Word ik een insect? Een mol? Ojee!   En dan, niet zo veel later, … (wordt vervolgd)

kayla
0 0

OMA KNOT - KINDERPOËZIE

Al van Oma Knot gehoord: dat dametje hier op een school? PR-lady van de nieuwe baby Jaja, Louis is haar idool   9 maand lang zat Oma Knot te bijten Haar vingers waren bijna stompy af Stressy waterokselvijvers en vreemde Pamperdromen maf   Haar dochter moest immers bevallen van zo’n baby in haar buik, wijl Oma Knot “Omalogie” studeerde , een snelcursus meter-sitten in de duik   Over hoe je per pc een buggy moet besturen en warme koffieflesjes voedt Over hoe je chocoladen tuutjes in Louis’ mondje kiepert zoals het moet   Over hoe je statistisch het pamperverbruik berekent gekoppeld aan index, loon en schaal Over hoe je met een pleister op het mondje kunt stoppen dat wenen, schreeuwen en kabaal   Over hoe je best niet vals zingt wijl je die lieve baby sust En liefst je tanden feilloos poetst VOOR je dat kleine spartelwangetje kust   Over hoe je met Louis per draagzak in de woonkamer je gekke-sprongen-fitness doet en met je 10.000 stappen-teller zakken kinderkleedjes koopt zoals het moet   Maar vooral over hoe je de BESTE oma wordt Zo’n troetel-MAMMIE, hip en cool Dat geeft kleinzoon Louis steevast een keilekker gevoel   Dat alles moet Oma Knot studeren Simpel is het zeker niet Levenslange bijscholingen een cursus torenhoog zoals je ziet   Maar haar diploma zal ze halen Daar ben ik van overtuigd met grootste onderscheiding en Louis die keiblij juicht:   “DOCTORAAT in de OMALOGIE” klinkt sjiek, klinkt waauw en tof en voor zo’n keigoede studente enkel lof en bof!

Krulle Lievens
0 0

Groot geluk

 Op kerstdag werd zij cadeau gegeven door een oude vrouw aan een jongere man vermoedelijk moeder en zoon.   Sindsdien hing zij aan zijn sleutelbos tussen de fietssleutel en de sleutel van de garagepoort heen en weer te kletsen meestal in zijn broekzak behalve thuis, dan hing zij aan een haakje achteloos.   Sindsdien deed zij haar uiterste best hem niet tegen die verdomde tafelpoot te laten schoppen hem te weerhouden in diepe plassen te trappen hem net op tijd bij de bushalte te laten arriveren hem de juiste woorden voor de gepaste vrouw in de mond te leggen hem de mond te snoeren wanneer hij teveel gedronken had hem de radio te laten opzetten wanneer net zijn lievelingslied begon "The best is yet to come", zong hij dan, uit volle borst.   Zelf hing zij daar en werd steeds vuiler kreeg meer krassen en schrammen haar lusje sleet af ze werd vermoeider vergat eens een stoepregeltje dan weer die verdomde tafelpoot. Ze had steeds minder kracht en dus liep de man vaker verloren morste vaker koffie uit zijn kop om zichzelf dan uit volle borst te vervloeken wat zij persoonlijk opnam hij durfde die mooie vrouw maar niet te zoenen.   Zij sliep steeds vaker op cruciale momenten zo kreeg de man liters water op zijn hoofd zo werd de eerste kus een flop zo waaide de liefde van de vrouw al snel weer weg.   Plots voelde ze de grens naderen de zandloper liep leeg het laatste korreltje liep door de trechter het laatste korreltje geluk. De man opende net zijn garagepoort en had geluk - hij smakte ze niet tegen zijn gezicht het lusje brak het gelukspopje viel in een donkere hoek de man ging zijn garage binnen, maar vergat verdomme toch weer  die ellendige drempel zij bleef daar liggen achteloos.

Corinne
27 2