ZWERFSTEEN
Als kind woonde ik in een huismet deuren als reuzepaleizenpoortennaar kamers zo groot als werelden.
We liepen naakt en vol van leegtedoor een vouwdeur de dauw doorde tuin in, valleien van eieren.
In de ochtend van dit levenviel veel te rapen.
Later een krakend takkenspel,ons oerwoud tegen vervelingin seizoenen die deinden op geuren.
Ze hielden zich in drentelende luchten stilen onder een staalblauwe stolpademden wij vrij.
Als kind woonde ik thuis.
Ik verzeil er soms wel eens,wanneer toevallige ijstijden mij als een zwerfsteen dragenen ik met één hand op de kniemijn ogen door het poortje laat loerenin de viewmaster naar vroeger.Er is daar niemand meer.Het leven wordt elders overwinterd.
De tuin is van het wassen der jaren gekrompen,een smalle strook beton.Als kind woonde ik thuis.Nu woon ik gewoon in een huis.Ik dicht daar over dingen, steeds vaker in de verleden tijd.
“Ruisten de bomen nog in het bosje achteraan,bruisten de struiken nog van 't zonlicht op de maan,roken de weides nog naar eeuwige moederzomers,ontloken onze lippen nog als zijdebloemendromers.”
Ik heb alle woorden nodig die nooit hebben bestaan.
Thuis te komenin de tuin van het kind.
siegert.